direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Olympiakanaal-zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Er zijn meerdere ontwikkelingen in de directe omgeving van het Olympiakanaal die aanleiding vormen om dit bestemmingsplan te maken. Ten eerste bestaat de eis vanuit de Wet ruimtelijke ordening om actuele bestemmingsplannen te hebben. Dat wil zeggen dat in het grondgebied van iedere (deel)gemeente bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Voor het gebied waarvoor dit bestemmingsplan wordt gemaakt (plangebied) geldt dat de bestaande regelingen deels ouder zijn dan 10 jaar en geactualiseerd moeten worden. Een deel van het plangebied, te weten de bestaande havenkom tussen de Museumtramlijn en jachthaven Olympia, maakt onderdeel uit van het op 29 mei 2013 door de deelraad van Stadsdeel Zuid vastgestelde bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. De rest van het plangebied maakt nog onderdeel uit van veroudere bestemmingsplannen.

Ten tweede wordt een drietal ontwikkelingen planologisch vastgelegd. Deze drie ontwikkelingen kennen hun eigen geschiedenis, maar komen in dit gebied samen. Zo zal dit bestemmingsplan ervoor zorgen dat waterberging gerealiseerd kan worden als gevolg van de toename in verharding in het Zuidas-gebied. Nadat de waterberging gerealiseerd is, kan in het afgegraven gebied een drietal woonarken ligplaats nemen. Deze woonarken nemen thans ligplaats in de Riekerhaven/Westlandgracht in bedrijventerrein Schinkel en zullen naar deze locatie worden verplaatst, zodat ze niet langer in het geluidsgezoneerde bedrijventerrein liggen. Woonboten zijn sedert 1 juli 2012 geluidsgevoelig. Op de locatie waar de waterberging gerealiseerd gaat worden, bevindt zich het landdeel van de jachthaven Olympia. Deze jachthaven zal verschuiven in westelijke richting en zich hoofdzakelijk gaan bevinden in de Schinkel. Met het bestemmen van de (verplaatste) jachthaven wordt deze jachthaven planologisch gefaciliteerd, wat het stadsdeel reeds geruime tijd heeft geprobeerd. In hoofdstuk 3 worden deze ontwikkelingen nader toegelicht.

Dit bestemmingsplan heeft als doelstelling het faciliteren van deze ontwikkelingen en het bieden van een actueel toetsingskader.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied bevindt zich in het zuidelijke deel van het Olympiakanaal. Het Olympiakanaal verbindt de Schinkel met de Stadiongracht en loopt tussen het Parkeiland en Voetbaleiland van het Park Schinkeleilanden. Het deel van het plangebied dat afgegraven zal worden, betreft de noordwestelijke hoek van het Voetbaleiland, bij de velden van Voetbalvereniging Arsenal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1-1: Luchtfoto plangebied in groter verband en dichterbij

Het plangebied wordt omgeven door twee recente bestemmingsplannen. Ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied is op 29 mei 2013 het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. vastgesteld. Ten westen van het plangebied geldt het bestemmingsplan Groengebied Schinkel, vastgesteld door de deelraad van voormalig Stadsdeel Oud-Zuid op 29 oktober 2008. Er is echter niet aangesloten bij de grenzen van deze bestemmingsplannen, omdat deze de beperkt zijn om de ontwikkelingen in hun geheel op te kunnen nemen. De plangrenzen zijn als volgt te omschrijven: in het noorden gaat de plangrens door het midden van het Olympiakanaal. In het oosten volgt de plangrens (de groenstrook langs) de Museumtramlijn. In het zuiden is de grens ingetekend ten noorden van het clubgebouw van voetbalvereniging Arsenal, ten noorden en westen van het voetpad langs het meest noordelijk gelegen voetbalveld en ten noorden van de ligplaatsen van de woonboten in de Schinkel. De plangrens in het westen loopt door de Schinkel. Het betreft een een deel van de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen de meerpaal bij het Parkeiland en de meerpaal bij de woonboten.

1.3 Structuur van het bestemmingsplan Olympiakanaal-zuid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan voor gebieden binnen de bebouwde kom. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan de mogelijkheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, wijzigingsbevoegdheden op te nemen en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

1.3.1 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen etc. De verbeelding op papier of als pdf-bestand is niet altijd duidelijk te lezen. De volledige en officiële weergave van de verbeelding is alleen digitaal te raadplegen.

1.3.2 Regels

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels volgt per artikel in de meeste gevallen het volgende stramien: een omschrijving van de doeleinden van de bestemming, de bouwregels, eventueel een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de bouwregels, specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden, eventueel een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de gebruiksregels en eventueel de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om het bestemmingsplan te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels betrekking hebbende op: een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staan, algemene bouwregels (die het mogelijk maken voor ondergeschikte gebouwdelen bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden). Voorts wordt hierin geregeld dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, op en enkel onderwerp na, buiten toepassing worden verklaard. Tenslotte is bepaald dat bestaande, legale bebouwing is toegestaan voor zover de overige regels van het bestemmingsplan daar niet reeds toe leiden. Ook staan in dit hoofdstuk de algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Ook is het op grond van de bepaling mogelijk nutsgebouwen met een nader omschreven maatvoering op te richten. Verder staan hier algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt. Als laatste staan hier ook eventueel algemene wijzigingsregels van het dagelijks bestuur: deze bepaling maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur kleine wijzigingen kunnen aanbrengen in o.a. de bestemmingsgrenzen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels betrekking hebbende op het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruiken en de slotregel.

1.3.3 Toelichting

Een bestemmingsplan moet zijn voorzien van een toelichting. Daarin moet zijn neergelegd:

  • a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • c. uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening bedoelde overleg;
  • d. uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan;
  • g. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • h. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • i. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

1.4 Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan Olympiakanaal-zuid is voorbereid conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan in concept is voorgelegd aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (het vooroverleg). De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in paragraaf 7.2.2 Wettelijk vooroverleg.

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken terinzage gelegd en ter kennisname toegezonden aan de raadscommissie Ruimte en Wonen. In deze termijn heeft een ieder een zienswijze kunnen indienen. De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen zijn opgenomen in een Nota van beantwoording. De wijzigingen die uit de zienswijzen voortkwamen, zijn opgenomen in een Nota van wijzigingen. Deze nota geeft naast de wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen ook aan welke ambtelijke aanpassingen zijn aangebracht in het vast te stellen bestemmingsplan. De deelraad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan voor een periode van zes weken terinzage gelegd ten behoeve van het kunnen indienen van beroep. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na afloop van de beroepstermijn treedt het plan in werking. Indien geen beroepen zijn ingediend, zal op die dag ook het bestemmingsplan onherroepelijk worden. Zijn er wel beroepen ingediend, dan zal het bestemmingsplan onherroepelijk worden als de Raad van State een definitieve uitspraak heeft gedaan.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van het plangebied, uitgesplitst naar bebouwing/vaartuigen, groen, openbare ruimte (verkeer en water) en zal ook een korte omschrijving gegeven van de omgeving. In hoofdstuk 3 zullen de drie ontwikkelingen die aanleiding hebben gevormd voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan individueel worden beschreven. In het vierde hoofdstuk zal een overzicht worden gegeven van de voor de in hoofdstuk 3 genoemde ontwikkelingen relevante beleidskaders. In hoofdstuk 5 volgt een overzicht van de relevante milieuregelgeving en de uitkomst van de verrichte onderzoeken. De regels van dit bestemmingsplan zullen worden toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingplan toegelicht. Ook is daar de resultaten van het wettelijke vooroverleg terug te vinden.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande bebouwing en vaartuigen

In het plangebied komt weinig bebouwing voor, vanwege de aard en het karakter van de voorzieningen die zich hier bevinden. Bij de jachthaven is geen bebouwing aanwezig in de vorm van gebouwen. De bouwwerken die daar enige relevantie hebben, zijn de drie arken die daar ligplaats nemen. Voor de twee grootste arken heeft de eigenaar van de jachthaven een ligplaatsvergunning verkregen. Voor het overige zijn daar een tweetal caravans aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2-1: de twee arken bij de jachthaven

In de groenstrook tussen de jachthaven en het voetbalveld in, staat een drietal bouwwerken tegen elkaar aan. De grootste betreft een vrachtcontainer, waarin opslag ten behoeve van de sportverenigingen plaatsvindt. Daartegenaan is een garage gebouwd, welke voor dezelfde doeleinden wordt benut. Tegen de garage staat een klein betonnen bouwwerk, dat eveneens voor opslag gebruikt wordt. Verscholen in de beplanting ten noorden van het kleine havenkommetje staat nog een klein bakstenen gebouwtje, dat ooit in gebruik was als geitenhok.

De vaartuigen in het gebied zijn met name pleziervaartuigen. In het oosten van het plangebied zijn dit vaartuigen van de watersportvereniging AGT. Deze watersportvereniging is als gevolg van de herinrichting ten behoeve van het Park Schinkeleilanden verplaatst naar de gotere havenkom. Hier nemen de pleziervaartuigen de zuidelijke oever in beslag, over een afstand van ongeveer 40 - 50 meter. Er zijn diverse bouwwerken in het water geplaatst om het in- en uitstappen te vergemakkelijken. De vaartuigen worden niet zeer frequent gebruikt en vertonen tekenen van achterstallig onderhoud.

Tussen de dijk van de Museumtramlijn en het terrein bij het clubgebouw van Arsenal ligt een vaartuig, onder een overkapping. In het kleine havenkommetje bij jachthaven Olympia (en ten noorden daarvan) liggen ook een paar pleziervaartuigen afgemeerd.

Veruit de meeste pleziervaartuigen liggen afgemeerd aan de drijvende steigers van de jachthaven. De twee hoofdsteigers zijn ongeveer 1,5 meter breed. De langste hoofdsteiger is ongeveer 40 meter lang en heeft 11 kleine "vingersteigers" van 6,5 meter lengte. Er wordt hiermee een ruimte voor circa 25 vaartuigen gecreëerd. De kortere hoofdsteiger is ongeveer 37 meter lang en heeft 9 vingersteigers, waarvan 6 een lengte hebben van 8 meter en 3 een lengte van 15,5 meter. Hier kunnen in ongeveer 20 vaartuigen ligplaats nemen. In het zuidwesten van het plangebied ligt nog een ark, tussen de zuidelijk gelegen hoofdsteiger en de woonarken aan het IJsbaanpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2-2: de kortere hoofdsteiger, bezien vanaf het landdeel van de jachthaven.

2.2 Groen en openbare ruimte

Het gebied bestaat, op het verharde landdeel bij de jachthaven na, volledig uit water en groen. In het plangebied zijn drie individuele wateren te in de bestaande situatie: het water behorende bij de jachthaven in de Schinkel, de kleine havenkom bij de jachthaven en de grote havenkom. Deze wateren staan allen in directe verbinding met het Olympiakanaal. Bij de grotere havenkom gaat een smalle waterweg naar het zuiden, tussen het Voetbaleiland en het talud van de Museumtramlijn. In deze waterweg bevindt zich een klein gemaal.

De kleine en grotere havenkom worden van elkaar gescheiden door een stuk land. Deze landtong vormt ten noorden van beide havenkommen de scheiding met het Olympiakanaal. Er staat een hekwerk op de landtong tussen de beide havenkommetjes, wat het niet mogelijk maakt om eenvoudig bij de meest noordelijk gelegen landtong te komen en de planten en bomen ter plaatse te beheren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2-3: De havenkommetjes. Links het kleine havenkommetje bij de Jachthaven, rechts de grotere havenkom.

In het gebied tussen het noordelijk gelegen sportveld en de jachthaven en havenkommetjes, is een strook gras met bomen aanwezig. Bij de grotere havenkom is dit een strook van 3 meter in het oosten tot 7 meter breedte in het westen. Vanaf daar wordt de groenstrook breder, tot een gemiddelde breedte van 13 meter. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, staan hier een drietal bouwwerken ten behoeve van opslag.

Het gebied is momenteel te bereiken via het IJsbaanpad, dat ten westen van het sportpark de aanwezige woonboten ontsluit. Aan het eind van dit deel van het IJsbaanpad bevindt zich het terrein van de jachthaven, dat afgesloten kan worden met een hekwerk. Aan de oostzijde van het plangebied loopt het Piet Kranenbergpad, langs de Museumtramlijn. Er zijn op het Piet Kranenbergpad een voet- en fietspad aanwezig, maar geen autoweg. Wel is het mogelijk om met de auto achter het clubgebouw van de voetbalevereniging Arsenal te komen, maar dat gebied is niet openbaar toegankelijk. Het gebied is met de auto goed bereikbaar, vanwege de ligging nabij de Amstelveenseweg en de Ringweg A10. Aan de overzijde van de Stadiongracht in het oosten, bevindt zich het Olympisch Stadion, met daaronder een parkeergarage (P+R) aanwezig is met een capaciteit van 350 parkeerplaatsen voor bezoekers. Vanaf deze P+R garage is het plangebied lopend te bereiken via de Jan Wilsbrug (een voetgangers- en fietsbrug in het verlengde van de Laan der Hesperiden naar de noordzijde van het Parkeiland) of de Na Druk Gelukbrug (van het Olympisch Stadion naar het IJsbaanpad). Over de laatstgenoemde brug kunnen auto's rijden.

Met het openbaar vervoer kan dit gebied bereikt worden met de metro, tram en bus. Op ongeveer 850 meter (loop)afstand bevindt zich het metrostation Amstelveenseweg, waar metrolijn 50 tussen Isolatorweg en Gaasperplas rijdt. Verder zijn de Amstelveensweg en Stadionplein zeer goed bereikbaar met de tram en bus, wat blijkt uit de lijnenkaart van het GVB (zie afbeelding 2-4).

Het dichtstbijzijnde NS-station is Amsterdam Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 2-4: Bereikbaarheid plangebied met openbaar vervoer. Het plangebied is rood omcirkeld.

2.3 Omgeving

Het plangebied ligt tussen het Parkeiland en Voetbaleiland van het Park Schinkeleilanden. Dit park bestaat uit vier eilanden. Naast de twee reeds genoemde eilanden, ligt in het noorden nog het Natuureiland en in het zuiden het Tenniseiland. Veranderingen in de directe omgeving, zoals de renovatie van het Olympisch Stadionterrein en de komst van de woningbouw van het Olympisch Kwartier, vroegen om een herinrichting van de eilanden zodat ze voor een groter publiek betekenis zouden krijgen. De daarbij centraal staande thema’s sport en recreatie zijn terug te vinden in het stadion en het naastgelegen park Schinkeleilanden en dragen bij aan de leefbaarheid van de woonwijk. In oktober 2011 won het project Park Schinkeleilanden de Groene Stad Award 2011.

Langs het plangebied loopt de Museumtramlijn. De historische trams rijden over de voormalige Haarlemmermeer spoorlijn langs de rand van het Amsterdamse Bos, van het Havenstraatterrein (Haarlemmermeerstation) tot aan Bovenkerk. Tussen de begin- en eindhalte zijn twaalf haltes aanwezig, waarvan 2 vlakbij het plangebied (Jan Wilsbrug en IJsbaanpad). De trams rijden elke zondag van 31 maart t/m 27 oktober.

Het profiel van de dijk waar de Museumtramlijn rijdt is smal gehouden, waardoor de watergangen rond de eilanden duidelijke contouren konden krijgen en over de hele lengte zijn fruitbomen geplant. De aanleg van het fietspad als doorgaande (recreatieve) fietsverbinding is meegefinancierd door de provincie Noord-Holland en Stadsregio.

In het westen bevindt zich de Schinkel, een gekanaliseerde rivier tussen de Overtoomse Sluis en de Nieuwe Meer. Dit deel van de Schinkel kenmerkt zich hier door de verbreding van het kanaal, waarin een groot aantal woonarken ligplaats nemen. De aftakking naar bedrijventerrein Schinkel (Riekerhaven en Westlandgracht) maakt het bedrijventerrein geschikt voor goederenvervoer over het water. Naast deze bedrijfsmatige en woonfunctie, vervult de Schinkel rondom het plangebied ook een recreatieve functie. De Schinkel maakt onderdeel uit van de "Staande Mastroute", een route voor zeilschepen met een mast van meer dan zes meter, van de Zeeuws-Zuid-Hollandse delta via het IJsselmeer naar de Eems in de provincie Groningen.

In het oosten bevindt zich het Olympisch Stadion, de woonwijk Olympisch Kwartier Noord en het meeste westelijke deel van Plan Zuid van Berlage.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Waterberging

In het voorjaar van 2012 hebben het Rijk, de gemeente Amsterdam, de stadsregio Amsterdam en de provincie Noord-Holland overeenstemming bereikt over het project ZuidasDok. De ondertunneling van de A10 en de bebouwing van de Zuidas-flanken zorgt voor een omvangrijke toename in verharding en onttrekking van water uit het Zuidas-gebied. Ter voorkoming van wateroverlast binnen het watersysteem waar de Zuidas onderdeel uitmaakt (Amstellandboezem), is het noodzakelijk binnen dit watersysteem nieuw water te realiseren. De regel m.b.t. dempingen en verdichtingen is dat de watercompensatie uitgevoerd moet zijn, voordat de bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd.

De aanleg van nieuwe waterberging binnen het stadsdeel (specifiek Amstellandboezem) wordt onder andere uitgevoerd door het ontgraven van het landdeel van jachthaven Olympia en de dijk die de twee havenkommetjes van elkaar scheidt. Het gaat hierbij om een oppervlakte van circa 1615m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0006.jpg" Afbeelding 3-1: Schematische weergave van het te ontgraven deel van het plangebied (blauw)

3.2 Verplaatsing woonboten bedrijventerrein Schinkel

In het deel van de Westlandgracht dat in bedrijventerrein Schinkel ligt, zijn drie woonboten aanwezig. De woonboten liggen al circa 40 jaar op het milieu gezoneerde bedrijventerrein Schinkel, achter het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR). In 1998 is het woonbotenbeleid voormalig stadsdeel Amsterdam Zuid vastgesteld en is het voornemen uitgesproken om de woonboten te verplaatsen naar een alternatieve locatie. Reden hiervoor was dat de aanwezigheid van de woonboten (woonbestemmingen) in combinatie met de bedrijvigheid op het industrieterrein niet te verenigen is en onaanvaardbaar wordt geacht. De verplaatsing is echter nooit gerealiseerd.

In maart 2009 heeft het dagelijks bestuur van voormalig stadsdeel Oud-Zuid de bewoners van de woonboten zekerheid willen verschaffen door hen ligplaatsvergunningen te verlenen. Daarbij werd er, op basis van een advies van de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht (DMB), vanuit gegaan dat het NLR niet in haar bedrijfsvoering zou worden belemmerd door de woonboten. Het NLR heeft vervolgens tegen de vergunningverlening bezwaar/beroep aangetekend. Tijdens de procedure werd duidelijk dat de woonarken in het kader van de Wet milieubeheer wel enige mate van geluidsbescherming toekwam. Om deze redenen heeft het stadsdeel tijdens de zitting van de Rechtbank Amsterdam, in november 2010, over een van de beroepszaken van het NLR, het besluit tot verlening van de ligplaatsvergunningen niet gehandhaafd en toegezegd dat voor de woonarken alternatieve ligplaatsen worden gezocht.

De verplaatsing van de boten is tevens urgent vanwege de actualisatie van het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o. en de wetswijziging m.b.t. geluidhinder SWUNG-1 van 1 juli 2012, waarin ook woonboten als geluidgevoelige objecten zijn aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 3-2: huidige ligplaats van de drie woonboten

Het stadsdeel heeft bij de behandeling van de beroepen van het NLR bij de Rechtbank Amsterdam aangegeven een "zoveel als redelijkerwijs mogelijk gelijkwaardige" alternatieve ligplaats aan de woonbootbewoners aan te bieden en de verplaatsingskosten te zullen vergoeden. Op 28 februari 2012 het dagelijks bestuur besloten de woonboten te gaan verplaatsen. Er zijn enkele "zoveel als redelijkerwijs mogelijk gelijkwaardige" locaties onderzocht.

De onderzochte locaties zijn:

  • 1. Amsteldijk bij Zorgvlied
  • 2. Boerenwetering bij hoek Ruysdaelkade / Van Hillegaertstraat
  • 3. Punterspad/Jollenpad
  • 4. Fred Roeskestraat t.o.v. Uitvaartcentrum Zuid
  • 5. Olympiakanaal in geplande watercompensatie
  • 6. Olympiakanaal in bestaand water
  • 7. Westlandgracht oostkant zuid
  • 8. Westlandgracht oostkant midden
  • 9. Westlandgracht oostkant noord
  • 10. Stadiongracht achter remise Havenstraat
  • 11. Stadiongracht bij IJsbaanpad
  • 12. Tjotterspad (Jachthavengebied –Linnenbank)

De locaties zijn beoordeeld op:

  • 1. Nautische aspecten: kan de boot er komen?, vaarroutes, doorvaartbreedte
  • 2. Juridische situatie: vigerend bestemmingsplan, staand beleid
  • 3. Locatiefactoren: is ligplaats inpasbaar
  • 4. Omgevingsfactoren: welke functie rondom, stedenbouwkundige inpasbaarheid
  • 5. Financiële haalbaarheid: kostenraming inrichting ligplaats en openbare ruimte

Bij de nautische beoordeling vielen direct zes van de locaties af omdat ze onbereikbaar zijn voor de woonarken: de doorvaarthoogten van de te passeren vaste bruggen zijn te laag. Het betreft de locaties: Boerenwetering, Fred. Roeskestraat, de drie locaties Westlandgracht en de Stadiongracht achter remise Havenstraat. De locatie Zorgvlied is niet verder meegenomen vanwege de bestuurlijke afspraak met de gemeente Amstelveen dat deze locatie vrij blijft. Zorgvlied gaat meer uitvaarten over water uitvoeren. Landschappelijk (gebiedsperspectief en beeldkwaliteitsplan Amstelscheg) is het ongewenst dat vóór het monument Zorgvlied een woonark komt. De locatie Stadiongracht bij het IJsbaanpad bleek tijdens een schouw niet bereikbaar te zijn vanaf het land vanwege de Museumtramspoor.

Voor de vier overgebleven locaties is vervolgens een overzicht gemaakt van de belangrijkste knelpunten:

  Punterspad   Tjotterspad   Olympia watercompen-satie   Olympia bestaand water  
Bestemmingsplan   Strijdig met vigerend bp en nieuw bp in procedure   Strijdig met vigerend bp   Strijdig met bp   Strijd met vigerend bp. Niet opgenomen in nieuw bp in procedure  
Structuurplan   -   -   HGS: TAC waarschijnlijk negatief over inpassing ligplaatsen in HGS   Toegangsroute en parkeren in HGS, TAC advies nodig  
Stedenbouwkundig   Ligplaatsen ongewenst   Ligplaatsen ongewenst   -   -  
Waterdiepte   Baggeren nodig   -   -   -  
Geluidswaarde
 
>53dB, wordt overschreden.   > 48dB, mogelijk ook >53dB, onderzoek nodig   >48 dB, waarschijnlijk <53dB, onderzoek nodig   >48dB, waarschijnlijk <53dB, onderzoek nodig  
Toegankelijkheid   -   -   Toegangsweg vanaf jachthaven Olympia mogelijk onverhard vanwege HGS. Nader onderzoek nodig   Toegangsweg achterlangs clubgebouw Arsenal. Pleziervaartuigen van AGT moeten worden verplaatst en deels een spelplaats van kinderdagverblijf. Nader onderzoek nodig  
Parkeren   -   -   HGS: TAC advies   HGS: TAC advies.  
Aansluiting UPC   -   Niet aanwezig in jachthavengebied Aanlegkosten ca. € 90.000   -   Nader onderzoek  
Directe omgeving   Jachthaven, ING   Watersportbedrij-ven   Arsenal, bewoners IJsbaanpad, jachthaven Olympia   Arsenal, bewoners IJsbaanpad, AGT  

Tabel 3-1: belangrijkste knelpunten voorkeurslocaties.

Het dagelijks bestuur heeft op 12 december 2012 besloten de verplaatsing van de woonboten naar de locatie Olympiakanaal, watercompensatie mogelijk te gaan maken. Naast de overweging dat deze locatie op weinig ruimtelijke bezwaren stuit, werd eveneens overwogen dat het een kans was om deze verplaatsing toe te voegen aan een gezamenlijk project waarin de andere in dit gebied op stapel staande ontwikkelingen waren omvat. .

De woonboten zullen in het gebied komen te liggen, waar de watercompensatie plaatsvindt. De nieuwe ligplaatsen zullen voorzien worden van nutsaansluitingen (water, elektriciteit, riolering, etc.). Ook zal de openbare ruimte zodanig worden ingericht dat de ligplaatsen bereikbaar zijn en een aantrekkelijke en groene woonomgeving wordt gecreëerd.

De ligplaatsen worden parallel aan de nieuw aan te leggen oever gesitueerd, waarbij tussen de kopse kanten van de woonboten enkele meters tussenruimte wordt behouden. Het uitgangspunt bij de verplaatsing is dat de woonboten en de bijbehorende bouwwerken en drijvende objecten meegenomen kunnen worden. In de bestemmingsplannen van het stadsdeel waarin woonboten positief worden bestemd, is deze werkwijze gebruikelijk. De huidige woonboten hebben de volgende afmetingen:

Locatie   Lengte   Breedte   Oppervlakte   Hoogte  
Anthony Fokkerweg 1A   15,7 meter   6,65 meter   104,4 m2   4,24 meter  
Windtunnelkade 1   21,05 meter   5,35 meter   112,6 m2   3,21 meter  
Windtunnelkade 5   20,8 meter   6 meter   124,8 m2   2,5 meter  

Tabel 3-2: Afmetingen bestaande woonboten

De nieuwe waterkavels zullen dermate ruim zijn, dat de bestaande woonboten daar ligplaats kunnen nemen. Het zal toegestaan worden om grotere woonboten neer te leggen, als de huidige woonboten worden vervangen. Bij vervanging van de woonboten, mag deze maximaal 21,5 meter lang en maximaal 7 meter breed worden, mits de oppervlakte van de boot niet meer bedraagt dan 140 m2. De woonboten lmogen tot een hoogte van 5,5 meter ten opzichte van het waterpeil worden gebouwd.

De maximale maten voor de lengte en de breedte van de woonboot hoeven niet volledig gebruikt te worden. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om binnen deze afmetingen, een kleinere woonboot ligplaats te laten nemen en het resterende oppervlak ten behoeve van één of meerdere drijvende terrass(en) of vlot(ten) te benutten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0008.png"

Afbeelding3-3: Ligplaatsen verplaatste woonboten (Voorlopig Ontwerp)

3.3 Herinrichting jachthaven Olympia

In het plangebied wordt reeds decennialang de jachthaven 'Olympia' geëxploiteerd. Gepoogd is een jachthaven mogelijk te maken in het bestemmingsplan Groengebied Schinkel, waarvan de grootte nog nader moest worden bepaald naar aanleiding van de lopende gesprekken met de huidige eigenaar en anderen. Er was een wijzigingsbevoegdheid voor de jachthaven opgenomen, zodat na een verdere uitwerking van de jachthaven, deze met een eenvoudige procedure mogelijk gemaakt kon worden. Dit is echter door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State afgewezen als onvoldoende zekerheid voor de betrokkenen en vernietigd, waardoor de jachthaven niet was bestemd en er ook geen nieuwe jachthaven mogelijk is. Om deze alsnog wel mogelijk te maken is onderhavige bestemmingsplan nodig.

Hierdoor zal dan ook sprake zijn van het voor het eerst planologisch vastleggen van een zeer lange bestaande situatie. De jachthaven heeft door de jaren heen steeds een andere verschijningsvorm gehad en zal naar aanleiding van de twee hiervoor beschreven ontwikkelingen wederom heringericht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 3-4: Luchtfoto's van Jachthaven Olympia door de jaren heen. Vanaf linksboven met de klok mee: 1988; 2003; 2011 en 2013

De herinrichting van de jachthaven voorziet, naast het anders indelen van de ligplaatsen en het verschuiven van de drijvende steigers, tevens in het niet langer in gebruik nemen van het landdeel. De jachthaven zal voornamelijk bestaan uit twee hoofdsteigers met meerdere vingersteigers van verschillende lengte. Bij de jachthaven zal een bedrijfsark komen, die ten behoeve van kantoor- en opslagdoeleinden kan worden benut. Tevens zal er een solitaire woonboot in de directe nabijheid van de jachthaven ligplaats mogen nemen.

Doordat het landdeel ontgraven zal worden ten behoeve van de waterberging, zal het niet langer mogelijk zijn om bij de jachthaven (kleine) herstel- en onderhoudswerkzaamheden te verrichten, of plaats te bieden aan de winterstalling van pleziervaartuigen. De jachthaven zal ligplaats bieden aan maximaal 60 pleziervaartuigen. Met de eigenaar van de jachthaven is inmiddels een overeenkomst afgesloten ten aanzien van de bovenstaande herinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0010.png"

Afbeelding 3-5: Voorlopig ontwerp jachthaven Olympia

3.4 Afronding Park Schinkeleilanden

Naast het mogelijk maken van deze drie ontwikkelingen, wordt het gebied ook opgeknapt. Het plangebied is onderdeel van het Park Schinkeleilanden, maar de herinrichting is hier nooit uitgevoerd als gevolg van de onmogelijkheid om de jachthaven in een bestemmingsplan in te passen, door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Met het huidige ontwerp voor de herinrichting van dit gebied, wordt het ontwerp van Park Schinkeleilanden gecompleteerd. Er is gekozen voor het voortzetten van de rechte lijnen en het combineren van natuur met recreatie. Door de openbare wandelsteiger in het midden van het Olympiakanaal is het mogelijk om het Olympisch Stadion, de Schinkel en het Park Schinkeilanden vanuit een ander pespectief te aanschouwen. In aanvulling op deze recreatieve functie, zal het mogelijk zijn om in het oosten van het plangebied met een pleziervaartuig af te meren. Dit zullen voornamelijk de pleziervaartuigen van watersportvereniging AGT zijn, welke opnieuw in het gebied een plaats zal krijgen. Ten behoeve van dit gebruik worden afmeerverboden ingesteld over een aftstand van 40 meter. De overige oever kan dan wel gebruikt worden als openbare afmeerplek voor pleziervaartuigen.

Ten behoeve van het verkorten van de afstanden tussen de eilanden, zal er een directe verbinding worden aangebracht tussen het Piet Kranenbergpad en een aan te leggen voetpad ten noorden van het voetbalveld van Arsenal. Het zal daarmee mogelijk worden om vanaf de woonboten en de jachthaven via een snelle route bij het Olympisch Stadion en het Stadionplein te komen. De centrumstedelijke omgeving van Amsterdam komt daarmee op loopafstand van de projectlocatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) inclusief een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) van de Wro (Barro) door de Tweede Kamer aangenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 inwerking getreden en de Barro op 30 december 2011. Bij de inwerkingtreding zijn de Nota Ruimte (27 februari 2006) en de realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid vervallen. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De inwerkingtreding van de Amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met de Tweede Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het Barro. Deze onderdelen zijn nu definitief vastgesteld. Het betreft de onderdelen:

  • a. Rijksvaarwegen
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • c. Kustfundament
  • d. Grote rivieren
  • e. Waddenzee en waddengebied
  • f. Defensie
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • h. Elektriciteitsvoorziening
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • j. Ecologische hoofdstructuur
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit rijksbeleid.

Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie. In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  • 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  • 2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
  • 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  • 4. Verstedelijkingsstrategie;
  • 5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  • 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
  • 7. Toekomst van Schiphol.

Sport en bewegen in de buurt

Het miniterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2011 het programma "Sport en Bewegen in de Buurt" opgesteld. Hierin is het de bedoeling in samenwerking met gemeenten, de sport en het bedrijfsleven eraan bij te dragen dat er lokaal (meer) kansrijke verbindingen ontstaan tussen sport- en beweegaanbieders en andere partijen. De inzet is hierbij het lokaal ruimte te geven voor ondernemerschap, het wegnemen van belemmeringen en datgene toe te passen wat werkt. Inzet van de middelen is gericht op het daadwerkelijk realiseren van meer passend sport- en beweegaanbod. De inzet hierop wordt ingegeven door de wens om mensen meer gelegenheid te geven om te sporten en te bewegen. Een beperkt sportaanbod in dorpen en stadswijken werpen drempels op voor mensen om te gaan sporten, terwijl voldoende sporten en bewegen een stevige basis biedt voor een actieve en gezonde leefstijl en het risico op een aantal ziekten en aandoeningen vermindert.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid

4.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus. In het kader van duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010) is de juridische doorvertaling van de Provinciale Structuurvisie, waarin het BBG is opgenomen. In de Verordening is het plangebied aangewezen als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De toelichting van de verordening geeft aan dat gemeenten verplicht zijn om voor het BBG bestemmingsplannen te maken. Zij hebben bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. De provincie stelt gelet op de toelichting op artikel 13 weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen bestaand bebouwd gebied.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is in de Structuurvisie aangewezen als onderdeel van 'Metropolitaan stedelijk gebied'. Innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, kwaliteitsverbetering, kennisintensieve en creatieve milieus zijn beleidsuitgangspunten bij 'Metropolitaan stedelijk gebied'.

In de omgeving van het stedelijk gebied (in de metropolitane landschappen) stimuleert de Provincie Noord-Holland de ontwikkeling van enkele nieuwe economische activiteiten en functies die gericht zijn op de recreatiebehoefte van het stedelijk gebied. Zo zijn in dit deel van het metropolitane landschap de volgende overwegingen van belang:

  • Het plangebied behoort tot het bestaande bebouwde gebied, waarin voldoende gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten bestaat.
  • In de structuurvisie is de Schinkel opgenomen als onderdeel van het basisnet voor recreatietoervaart. Het fietspad langs het IJsbaanpad is onderdeel van het Fietsnetwerk.
  • Het IJsbaanpad en de het zuidelijke deel van de Amstelveenseweg zijn aangewezen als regionale waterkering. Het gehele bestemmingsplangebied is opgenomen als een gebied voor fijnmazige waterberging.
  • Het gehele bestemmingsplangebied is tevens opgenomen als gebied voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie.

Conclusie: Het toestaan van een jachthaven in het bestaand bebouwd gebied draagt bij aan het ruimte bieden voor economische activiteiten. Ook worden kleinschalige oplossingen voor duurzame energie in de regels toegestaan. Voor het overige verzet het bestemmingsplan zich niet tegen het provinciale beleid.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam

Bewegingen

Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam" vastgesteld in de gemeenteraad. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizonten 2010-2020 en 2020-2030. De structuurvisie stelt dat de ontwikkeling in stadsdeel Zuid zich kenmerkt door drie bewegingen uit de Structuurvisie, te weten de 'uitrol centrumgebied', 'verweving metropolitaan landschap en stad' en de 'internationalisering van de zuidflank'. Daarnaast is versterking van de aantakking op de groene scheggen een belangrijke opgave.

Eén van de doelstellingen van de Structuurvisie Amsterdam in het aantrekkelijker maken van groen en water. Dit betekent het herinrichten van de koppen van de scheggen, het aanleggen van jachthavens en zwemplekken, het investeren in bestaande parken in de stad, het vergroten van de Hoofdgroenstructuur (hgs) en het verbeteren en meer zichtbaar maken van de waterstructuur, het op sommige plekken binnen de hgs toestaan van gebouwde recreatieve voorzieningen (ter ondersteuning van de beleving van het groen) en het verbeteren van recreatieve routes tussen groengebieden en blauwe gebieden.

Sport

In de Structuurvisie is aangegeven dat een puur ruimtelijke benadering van sportparken als stedelijke groene voorzieningen achterhaald is. Sportparken zijn al lang niet meer monofunctioneel, maar kunnen rekenen op gebruik door vele doelgroepen, waaronder jeugd. Door sportparken niet langer als ruimtelijk groen te beschouwen, maar als vrijetijdvoorzieningen, liggen er volgens de Structuurvisie legio kansen om deze uit te laten groeien tot voorzieningen in de stad. Sportparken moeten ruimte gaan geven aan een veel gevarieerder sportaanbod, óók voor individuele en anders georganiseerde sporters, scholen, buurtinitiatieven en bedrijven. Van belang is de beschikbare grond voor meerdere doeleinden te benutten. Dat is op verschillende manieren mogelijk. Bijvoorbeeld doordat verenigingen fuseren of door nieuwe organisaties aan te trekken. Het toevoegen van functies is ook een mogelijkheid, evenals het stapelen van sportvoorzieningen en het combineren of clusteren van functies verdeeld over de tijd. Aangegeven is dat het gebruik van sportparken door het onderwijs steeds belangrijker wordt en dat een combinatie met naschoolse opvang voor de hand ligt.

Sportas

In het Amsterdamse Sportplan 2009-2012 - in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld - staat beschreven dat er in de Sportas flinke kansen liggen om de sport hier nog nadrukkelijker de ruimte te geven en het gebied tot een herkenbare ruimtelijke eenheid te smeden. De Sportas strekt zich uit aan de noordkant van het Olympisch Stadion tot en met het sportpark van het Amsterdamse Bos aan de zuidkant. In deze strook liggen een flink aantal sportaccommodaties van nationaal en internationaal niveau. Met het mogelijk maken van een jachthaven, wordt de Sportas verder versterkt. Het gebied kent hierdoor een nog grotere verscheidenheid aan sporten op een relatief klein oppervlak. Het completeren van het ontwerp van Park Schinkeleilanden zorgt er tevens voor dat het gebied geopend wordt, meer toegankelijk is en een aangenaam verblijfsgebied toevoegt aan de Sportas. De Sportas kan op deze manier uitgroeien tot een uitstekend bereikbaar en toegankelijk sportgebied, waar niet alleen sporters, maar ook bezoekers en dagreacreanten hun weg beter weten te vinden.

Sportplan 2013-2016: focus op gezonder leven

Voldoende bewegen en een hoge sportparticipatie van zowel jeugd als volwassenen zijn de hoofddoelen van het Amsterdamse Sportplan 2013-2016. Daarnaast komt het accent meer op gezondheid te liggen: het stimuleren van een gezonde levenstijl staat centraal in de aanpak tegen overgewicht van de Amsterdamse jeugd. Naast de breedtesport wordt ook ingezet op topsport als inspiratiebron. Dat staat in het sportplan 2013-2016. Amsterdam zit volop in de uitvoering van het Sportplan 2009-2012. Met dit plan is al veel succesvol in gang gezet om de Amsterdamse jeugd en volwassenen meer te laten sporten en bewegen. Daar gaat Amsterdam vol mee verder. Het Sportplan 2013-2016 is dus geen nieuw plan, maar een verdere uitwerking van het vorige plan.

Het Sportplan 2013-2016 richt zich op:

  • Jeugd. Met het oude Sportplan is het sportaanbod op scholen, tijdens en na schooltijd, al flink toegenomen. Het accent komt nu nog sterker op gezondheid te liggen. De acties gericht op voldoende bewegen en gezond eten, worden gebundeld in het programma "Amsterdammers op gezond gewicht" (AOGG). Dat is de Amsterdamse aanpak van de landelijke beweging 'Jongeren op gezond gewicht' (JOGG). Dit betekent onder andere dat de JOGG-aanpak wordt uitgebreid naar vijf wijken en dat er meer uren gymnastiek door vakleerkrachten worden gegeven. Daarnaast wordt het JUMP-in programma uitgebreid naar 100 basisscholen en voorscholen. JUMP-in is een gemeentelijk project en zorgt er sinds 2002 voor dat kinderen tussen vier en twaalf jaar meer bewegen en gezonder eten. Het doel is dat voor 2016 80% van de Amsterdamse jeugd wekelijks aan sport doet.
  • Volwassenen. Bij deze doelgroep wordt intensief samengewerkt met stadsdelen, sportaanbieders en de eerstelijnszorg (zoals huisartsen en fysiotherapeuten) om met name ouderen en mensen met overgewicht gezonder te laten leven en meer te laten bewegen of sporten. Daarnaast richt het plan zich nadrukkelijk op de grote groep tussen de 35 en 55 jaar. Deze groep sport relatief weinig, vooral als ze kinderen hebben. Om hen te stimuleren is meer publieksinformatie en sportpromotie noodzakelijk. Doel is dat 75% van de volwassen Amsterdammers wekelijks aan sport doet.
  • Sportverenigingen. Nu is één op de vijf Amsterdammers lid van een sportvereniging. Voor 2016 moet dat één op de vier zijn. Dat betekent 50.000 leden erbij. Het aantal combifunctionarissen (schakel tussen scholen en sportverenigingen) wordt daarom verder uitgebreid. Verder wordt bij elke sportvereniging gekeken of er groei mogelijk is, zodat er gerichte maatregelen kunnen worden genomen om die vereniging te laten groeien.
  • Topsport. Het moet mogelijk blijven om in Amsterdam excellente sportprestaties te leveren. Topsporters en topsportverenigingen moeten kunnen beschikken over excellente faciliteiten en ondersteuning. Amsterdam wil daarnaast topsportevenementen blijven gebruiken om met side-events jeugd enthousiast te krijgen voor de sport en bewegen.
  • Sportinfrastructuur. Hoofddoel van het sportplan is en blijft meer mensen laten bewegen en sporten. Daarvoor is een goede sportinfrastructuur essentieel. De accenten in het sportplan blijven liggen op de kwantiteit, spreiding en kwaliteit van accommodaties.

Focus op Sport

De rapportage Focus op Sport is erop gericht sport in een breder kader te plaatsen en hierin diverse partijen te betrekken. De belangrijkste voorstellen in Focus op Sport zijn erop gericht om:

  • Sport minder sectoraal te maken en een stevige plaats te geven in het centrum van het beleid. Dat betekent dat sterke verbindingen worden gelegd tussen sport en andere portefeuilles, om samen op de betrokken beleidsterreinen optimale resultaten te bereiken.
  • Regie te voeren op het terrein van de sport. De gemeentelijke focus ligt tot dusverre in belangrijke mate op de georganiseerde sport (= de verenigingssport). In de regierol zal de samenwerking met de stadsdelen en met de commerciële sportsector een krachtige impuls krijgen. Door afstemming van doelen en middelen winnen we aan effectiviteit. Een weg om dit te realiseren is o.a. een 4jarig Sportplan.
  • Meer mogelijkheden te bieden aan de groeiende aantallen ongeorganiseerde sporters.
  • Meer resultaat te behalen met het Topsportbeleid door de gemeentelijke inzet beter te richten. Via maatwerk meer focus in het aantal kernsporten en hun ondersteuning.
  • Verbetering van inzicht in de resultaten van het beleid in termen van effectiviteit en efficiency, daardoor beter gefundeerde keuzen mogelijk maken.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het gemeentelijke beleid.

4.1.4 Stadsdeelbeleid

Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is opgenomen in meerdere bestemmingsplannen. Zo maakt de grotere havenkom onderdeel uit van het op 29 mei 2013 door de stadsdeelraad vastgestelde bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. Dit bestemmingsplan geldt zowel ten noordoosten, ten oosten als ten zuidoosten van het plangebied en voorziet in de directe omgeving van het plangebied in de bestemmingen Groen (Parkeiland, gebiedje ten zuiden van de grotere havenkom, de stroken land rondom de havenkommetjes, tussen de havenkommetjes en het Olympiakanaal en taluds van Piet Kranenbergpad), Water (havenkom, Olympiakanaal, water tussen Park-/Voetbaleiland en Piet Kranenbergpad) en Sport (Voetbalvelden Arsenal). Het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. vervangt het bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001. Slechts een deel van het bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001 is nog steeds van kracht, omdat op grond van een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. de plangrenzen zodanig zijn verlegd, dat de bestaande jachthaven en de woonboten die daar ligplaats nemen geen onderdeel uitmaken van het plangebied.

Als gevolg van een gegrond beroep tegen het bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001 bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is een deel van het goedkeurinsbesluit van de Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland vernietigd. Dit betreft het landdeel van de jachthaven en het kleine havenkommetje. In dit gebied gold tot 1 juli 2013 het uitbreidingsplan "ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak" uit 1953. In dit "uitgeknipte" gebied golden de bestemmingen "Sportterreinen" (landdeel) en "Water" (havenkommetje). Er geldt dan ook nog maar een zeer klein deel van het bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001, tussen het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. en het Uitbreidingsplan ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak. In dit gebied geldt de bestemming "Waterweg/gracht".

In westen van het plangebied geldt het bestemmingsplan Groengebied Schinkel. De Schinkel heeft de bestemming Water, de woonboten zijn met een aanduiding aangegeven. Het waterdeel van de jachthaven was in dit bestemmingsplan opgenomen met een wijzigingbevoegdheid. Als gevolg van een gegrond beroep tegen het bestemmingsplan Groengebied Schinkel bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is een deel van het goedkeuringsbesluit van de Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland vernietigd. Het gebied dat door de wijzigingsbevoegdheid werd omvat, maakt geen onderdeel meer uit van het bestemmingsplan. Ook hier gold tot 1 juli 2013 het uitbreidingsplan ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak, waarbij betreffende gronden de bestemming "Water" hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0011.jpg" Afbeelding 4-1: overzicht vigerende bestemmingsplannen

Invoeringswet ruimtelijke ordening: 1 juli 2013

In het voorgaande is voor het Uitbreidingsplan ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak aangegeven dat deze tot 1 juli 2013 gold. Voor gebieden waar geen bestemmingsplan was vastgesteld op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) bleven de voor dat gebied vastgestelde ruimtelijke besluiten van kracht als planologisch toetsingskader. Dit was opgenomen in artikel 10 van de Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. In dit geval was dit het Uitbreidingsplan ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak.

Bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (nieuw) op 1 juli 2008 is in de Invoeringswet ruimtelijke ordening aangegeven, dat de besluiten als bedoeld in artikel 10 van de Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting 5 jaar na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening komen te vervallen (artikel 9.3.2 lid 2 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening). Dit was op 1 juli 2013. Hierdoor ontstaat de situatie dat in de lichtblauw en gele gebieden uit afbeelding 4-1 geen bestemmingsplan meer geldt en derhalve de bouwverordening het enige rechtsgeldige kader is voor de toetsing van aanvragen omgevingsvergunning. Het stadsdeel kan dan alleen sturen op ontwikkelingen in deze gebieden via het privaatrecht (als eigenaar van deze gronden).

Toetsing aan vigerende regelingen

De bestaande situatie is door deze lappendeken aan regelingen niet juist bestemd. Het kleine havenkommetje heeft wel de juiste bestemming, met dien verstande dat dit dan niet gebruikt mag worden ten behoeve van een jachthaven. Hetzelfde geldt voor het waterdeel van de jachthaven in de Schinkel. Op het landdeel van de jachthaven rust de bestemming Sportterreinen. Hier bedrijfsmatig gebruik van deze gronden ten behoeve van een jachthaven is niet toegestaan. De woonboten liggen in gronden die de bestemming Water hebben. De oostelijk gelegen woonboot ligt in het geheel in bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001, waar woonboten niet worden toegestaan. De westelijk gelegen woonboot ligt deels in bestemmingsplan Schinkeleilanden 2001, deels in Groengebied Schinkel en deels in Uitbreidingsplan ZuiderAmstelkanaal in hoofdzaak. In alledrie de bestemmingsplannen is een woonboot niet toegestaan op deze locatie.

De ontwikkelingen die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn niet geheel in strijd met de vigerende bestemmingsplannen. De keuze is gemaakt om het gehele projectgebied op te nemen in een nieuw bestemmingsplan, zodat de verbeelding na de uitvoering van het project overeenkomt met de bestaande situatie en op deze wijze kansen ontstaan om flexibiliteitsbepalingen op te nemen die in de vigerende plannen niet aanwezig zijn.

Sportnota Stadsdeel Zuid

Het Stadsdeel Zuid heeft de sportnota opgesteld, waarin beleid en uitvoering op het gebied van sport zijn vastgelegd op 19 december 2012. De belangrijke thema's in deze nota zijn: Sportaccommodaties, Sport in de Openbare Ruimte, Sportstimulering, Sportverenigingen en een Sportief (top)sportklimaat. Voor sportaccomodaties is het doel voldoende kwalitatieve accomodaties te kunnen bieden. Het sportief inrichten van de openbare ruimte is gericht op de 'ongebonden sporters' die gebruik maken van de openbare ruimte voor de sport, zoals hardlopers, fietsers en urbansporters. Voor sportstimulering is het uitgangspunt dat de mensen in de wijk voldoende sporten met de nadruk op jongeren, ouderen (55+) en mensen met een beperking. Van de sportverenigingen wordt door het stadsdeel meer maatschappelijke betrokkenheid en vitaliteit gevraagd, zodat de potentie van deze verenigingen om bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen beter wordt benut. De aanwezigheid van het Olympisch Stadion en de plannen en ambities daaromheen bieden tot slot de mogelijkheid topsport en breedte sport aan elkaar te koppelen. In de Sportnota wordt de Sportas genoemd als ambitie voor het gebied rondom het Olympisch Stadion. Het plangebied maakt onderdeel uit van/ ligt nabij de Sportas. Door het toevoegen van een watersportvoorziening en het herinrichten van de openbare ruimte, wordt met dit bestemmingsplan een enorme impuls voor de bereikbaarheid, ambitie en verblijfskwaliteit van de Sportas bewerkstelligd.

Bewegen met de Sportas

Op 20 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur ingestemd met de visie "Bewegen met de Sportas". In september 2013 is deze visie besproken in de deelraad.

In Bewegen met de Sportas worden ruim dertig ontwikkelingen genoemd die een bijdrage kunnen leveren aan het stimuleren van het gebied tussen het Olympisch Stadion en het Wagener Stadion in Amstelveen tot een hoogwaardig verblijfsgebied voor sporters, recreanten en bezoekers. De projecten lopen uiteen van het plaatsen van billboards, verlichtingen een wifi-hotspots tot het organiseren van grootschalige sportevenementen en het realiseren van (kleine) sportaccomodaties. Bij ieder project is aangegeven wat de inhoud is, wie de opdrachtgever/-nemer is, op welke termijn het project uitgevoerd zal worden, hoe het financiële plaatje eruit ziet en welke bijdrage het heeft aan de Sportas.

Het onderhavige project is niet opgenomen in de visie Bewegen met de Sportas, maar zoals reeds eerder is aangegeven, draagt het wel bij aan de Sportas en is het een welkome aanvulling op de sportgerelateerde voorzieningen in dit gebied.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het stadsdeelbeleid.

4.2 Wonen

4.2.1 Rijksbeleid

Nota 'Mensen, wensen, wonen' (2000)

In de Nota 'Mensen, wensen, wonen' is in 2000 het rijksbeleid op het terrein van wonen voor een periode van ongeveer 10 jaar vastgelegd. Hierin zijn vijf kernopgaven gedefinieerd, te weten:

  • a. Het bevorderen van het eigen woningbezit, waarbij gestreefd wordt naar een gemiddeld eigen woningbezit in het land van 65% in 2010;
  • b. Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Er wordt gestreefd naar het behouden en verbeteren van aansluiting bij de rest van de samenleving van diegenen die dat niet helemaal op eigen kracht kunnen. Het kabinet wil dit ook via het woonbeleid bewerkstelligen.
  • c. Het faciliteren van de totstandkoming van op maat gesneden woonzorg- en dienstverleningsarrangementen voor de groeiende groep zorgbehoevenden in de samenleving.
  • d. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit. Deze woonkwaliteit blijft in de steden achter ten opzichte van de woonkwaliteit in de rest van het land. Met behulp van het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd.
  • e. Het creëren van ruimtelijk-ecologisch en sociaal duurzame mogelijkheden om ruime, groene woonwensen te faciliteren, zowel bij de stad als in dorpse en landelijke milieus. Met betrekking tot de stedelijke vernieuwing staan het verhogen van de keuzemogelijkheden van bewoners en de totstandkoming van gedifferentieerde wijken hoog op de agenda. Hierbij hoort differentiatie van het aanbod van woningen in de verschillende stedelijke milieutypen.

Conclusie: Het toestaan van woonboten is in overeenstemming met het rijksbeleid, omdat er woonruimte wordt gecreëerd.

4.2.2 Provinciaal beleid

Woonvisie

De Provincie Noord-Holland heeft een Woonvisie geschreven. Hierin staat hoe het aanbod van woningen beter kan worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers. De provincie wil ook zo duurzaam mogelijk laten bouwen. De provinciale Woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de Woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten. In de Woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.

Conclusie: Het toestaan van woonboten is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

4.2.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Er wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA.

De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de Woonvisie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt:

  • Kwantiteit: Centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de Woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen);
  • Kwaliteit: Vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken;
  • Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau;
  • Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionale beleid.

4.2.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Amsterdam. Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die de bestaande stad Amsterdam schetsen en de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling.

Zeven thema's met speerpunten voor de toekomst zijn geformuleerd:

  • 1. Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • 2. Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • 3. Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • 4. Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  • 5. Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • 6. Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • 7. Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Zuid valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. De uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels bestrijden en woonfraude.

Bouwen aan de Stad II

De gemeente Amsterdam inclusief stadsdelen, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gezamenlijke woningcorporatie hebben de ambitie om als partners samen te werken aan een stad waar mensen naar hun zin kunnen wonen, kunnen aarden en willen wortelen. Een stad waar het fijn is te wonen, werken en te recreëren, voor mensen met een lager inkomen, maar ook voor middengroepen en hogere inkomens. Partijen gaan onverkort voor een ongedeelde stad waarin mensen ongeacht hun inkomen, opleiding en achtergrond in alle wijken van de stad kunnen wonen en keuzemogelijkheden hebben op de woningmarkt.

Short Stay

Door de centrale stad is in 2009 beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Shortstay). Dit beleid is na twee jaar geëvalueerd. Deze evaluatie heeft ertoe geleid dat in juli 2011 het beleid voor Shortstay is geactualiseerd. Kern van het nieuwe beleid is dat gekozen wordt voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden. Daarnaast wil het college de positieve resultaten die met het shortstay beleid zijn geboekt, sterker uitbouwen.

Definitie en begrenzing

Shortstay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste vijf nachten en maximaal zes maanden. Hierbij betreft de ondergrens een experiment, in de Regionale Huisvestingsverordening blijft de minimale periode van zeven nachten gehandhaafd. dit experiment is voor de duur van één jaar. Na zes maanden is sprake van wonen in de zin van de Huisvestingswet, dat valt niet onder dit beleid. Verblijfsperiodes korter dan zes maanden zijn overigens niet automatisch shortstay, hiervoor is de intentie bepalend. Studentenhuisvesting en huisvesting van bijzondere doelgroepen valt niet onder het beleid shortstay. De woningen die daarvoor bestemd zijn, zijn veelal speciaal gelabeld. Ook het niet-structureel aanbieden van de woning (bv. "social travelling" en "couch surfing") wordt niet aangemerkt als shortstay.

Voor woningen die na 1 januari 2008 zijn gebouwd is geen shortstay vergunning vereist. Hierbij wordt het bestaande beleid voortgezet. Een stadsdeel kan in het kader van het ruimtelijk beleid afwegen dat nieuwbouw ten behoeve van shortstay niet of niet geheel past binnen het gewenste ruimtelijk kader. Bovendien is het niet de bedoeling dat het shortstay beleid het onmogelijk maakt dat kantoor- en bedrijfspanden eventueel gebruikt worden voor shortstay.

Vergunning

In het kader van de Huisvestingsverordening is voor shortstay een vergunning voor woningonttrekking nodig. De aanvraag gebeurt bij het stadsdeel waarin de woning is gelegen.

Bij een vergunningaanvraag wordt aan de volgende criteria getoetst:

  • 1. de woning moet een huurprijs boven de huurtoeslaggrens hebben (geliberaliseerde voorraad);
  • 2. shortstay moet in het bestemmingsplan niet expliciet uitgesloten zijn;
  • 3. de periode van verhuur moet minimaal 5 nachten aaneensluitend zijn;
  • 4. een vergunning wordt niet verstrekt als de woning niet vrij is voor nieuwe bewoning;
  • 5. de vergunning wordt voor een periode van maximaal tien jaar verstrekt;
  • 6. er moet door de vergunninghouder een goede administratie worden bijgehouden waaruit blijkt hoe de shortstay wordt aangeboden en geadministreerd;
  • 7. de woning moet bewoond worden door één huishouden, dan wel door maximaal vier personen indien zij deel uitmaken van meer dan één huishouden;
  • 8. de woning moet passen binnen eventueel aanvullend beleid van het desbetreffende stadsdeel ten aanzien van quotering in of uitsluiting van bepaalde gebieden;
  • 9. er moet voldaan worden aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden ten aanzien van leefbaarheid.

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam hebben voor de enkele buurten in Zuid quota short stay vastgesteld, maar niet voor het gebied waar de woonboten komen te liggen. Dit houdt in dat short stay zonder beperking van een quotum is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 4-2: Short stay quota in Amsterdam.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

4.2.5 Stadsdeelbeleid

Woonvisie

Op 30 mei 2012 heeft de deelraad Zuid 'Woonvisie 2011-2014 vastgesteld. In de woonvisie zijn voor 2011-2014 de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • Stadsdeel Zuid streeft voor een langere periode -tot 2020- naar een percentage van tenminste 35% eigen woningbezet en tenminste 45% betaalbare voorraad;
  • Opstellen van nieuwe uitvoeringsregels voor woningonttrekking, -samenvoeging en omzetting op basis van de Centraal-stedelijke beledisregels met als uitgangspunten eenvoudiger en meer mogelijkheden en geen verplichting meer van financiële compensatie voor eigenaar-bewoners;
  • Blijven streven naar 30% betaalbare voorraad. Daarbij tevens nagaan of in de periode 2012-2015 ruimte is om alsnog het te ort van 27 betaalbare huurwoningen van de afgelopen jaren in te lopen.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het beleid van het Stadsdeel.

4.3 Bereikbaarheid

4.3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Het Rijksbeleid op het gebied van verkeer is geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hier wordt dan ook verwezen naar de behandeling van deze structuurvisie in paragraaf 4.1.1.

ZuidasDok

Op 9 juli 2012 heeft de minister van Infrastructuur & Milieu ingestemd met de Structuurvisie ZuidasDok, planMER, aanvulling planMER, bijlagen planMER en Nota van Beantwoording ZuidasDok. Op 29 augustus 2012 zijn de gewijzigde Structuurvisie, planMER (inclusief bijlagen en aanvulling) en Nota van Beantwoording vastgesteld. Het project Zuidasdok is een combinatie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de bereikbaarheid van de Amsterdamse Zuidas en de noordelijke Randstad, zowel over de weg als met het openbaar vervoer. De ambitie daarbij is Zuidas verder te ontwikkelen als internationale toplocatie; een duurzaam gemengd stedelijk centrum waarin de combinatie van kantoren in het topsegment, woningen en publieksvoorzieningen zorgen voor een aantrekkelijk gebied. Voor de middellange termijn voorziet deze ontwikkeling in een verbreding van de A10 naar 2x2 parallelbaanstroken en 4 hoofdrijbaanstroken, het ondergronds brengen van de A10 in het centrumgebied van de Zuidas, een capaciteitsuitbreiding van station Zuid en de realisatie van een hoogwaardige openbaarvervoersknoop bij het station Zuid.

Bij de knooppunten Nieuwe meer en Amstel zal het doorgaande verkeer van de A10 ontvlochten worden van het bestemmingsverkeer. Inherent aan deze ontwikkelingen dient de wegenstructuur voor en na het Zuidas-gebied aangepast te worden, zodat de doorstroming van gegarandeerd kan worden. Ter hoogte van het bestemmingsplangebied (met name nabij het noorden van het Amstelpark en de Europaboulevard) betekent deze ontwikkeling dat er een verbreding van de viaduct ter hoogte van het NS-station Amsterdam RAI zal plaatsvinden. Tevens zal het gebied rondom de A10 functievrij gemaakt moeten worden ten behoeve van het bouwverkeer.

Conclusie:

Het Zuidasdok wordt uitgevoerd buiten het plangebied, maar door de toename van de verharding als gevolg van het project, dient watercompensatie plaats te vinden. Dit wordt in dit bestemmingsplan planologisch gefaciliteerd. Het bestemmingsplan sluit daarmee aan bij het rijksbeleid.

4.3.2 Regionaal beleid

Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) voor de stadsregio Amsterdam

Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) is vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004. Het beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan is opgesteld binnen de ambities die de ROA-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

  • Het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • Het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • Het zorgen voor een duurzame leefomgeving

De mobiliteitsgroei wordt hierbij als gegeven geaccepteerd. Het RVVP kent ten opzichte van de speerpunten van beleid onder andere de volgende prioriteiten:

  • Het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken, waarbij een accent ligt op de netwerkonderdelen die de belangrijkste economische bestemmingsgebieden met elkaar en met economische centra buiten de regio verbinden;
  • Regionale middelen vooral inzetten ten behoeve van de netwerken met een regionale en bovenregionale functie. Zodoende worden de dikke verkeersstromen geconcentreerd op de daarvoor meest geschikte en veilige verbindingen. Hiermee is de bereikbaarheid en, omdat daarbij de minder veilige wegen en verblijfsgebieden worden ontlast, ook de leefbaarheid en veiligheid gediend;
  • In de verschillende gebiedspakketten wordt in overleg met de relevante partijen op basis van de aard en omvang van de problemen een effectieve mix gezocht van sturende en faciliterende maatregelen om de groeiende mobiliteitsdruk in goede banen te leiden;
  • Een meer naar plaats en tijd gedifferentieerd prijsbeleid moet voor effectieve prikkels zorgen om de mobiliteit efficiënter te spreiden over de tijd en de modaliteiten. De regionale inzet is gericht op invoering op nationaal niveau, maar als dat niet op tijd van de grond komt is de uitbouw van regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.

Bij het beschermen en verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid ligt het accent op dichtbevolkte gebieden en op maatregelen die een hoge kosteneffectiviteit hebben. De RVVP heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en het bestemmingsplan wordt door de nota niet beïnvloed.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het regionale beleid.

4.3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam"

Hoofdnetten Auto, Fiets en OV en de ruimtelijke reserveringen voor alle infrastructuur.

In de Structuurvisie is vastgesteld waar de hoofdnetten gelegen zijn, welke doelen ze dienen en aan welke eisen ze moeten voldoen. Bereikbaarheid geldt binnen dit beleidskader als centrale doelstelling. Deze doelstelling wordt vertaald naar concrete en meetbare eisen. Een bijkomend argument voor de vaststelling van de hoofdnetten in een beleidskader, is dat het in grote mate heeft gezorgd voor helderheid bij de betrokken partijen over wat de hoofdnetten zijn en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen. Dit geldt eveneens voor de bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen.

Hoofdnet Auto

Binnen het plangebied zijn geen wegen aangewezen als Hoofdnet Auto. Buiten het plangebied is de Amstelveenseweg aangewezen als Hoofdnet Auto. Ten noorden van het Olympisch Stadion is op de kaart een nieuwe verbinding weergegeven. Deze ligt net ten noorden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0014.png"

Afbeelding 4-3: Boven: Uitsnede kaart Hoofdnet Auto uit Structuurvisie Amsterdam. Onder: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Olympisch Stadion ter hoogte van de Schinkelreservering (lichtblauwe arcering). Het plangebied Olympiakanaal beviindt zich onderaan de afbeelding.

Hoofdnet Fiets

De groei van het fiets- en snorfietsgebruik in combinatie met de opkomst van steeds 'grotere' fietsen zoals de bakfiets vraagt op delen van het Hoofdnet Fiets om bredere paden en meer comfort. Op de meest intensief gebruikte fietsroutes rond en in de binnenstad kan een deel van de als gevolg van autoluwbeleid vrijkomende ruimte worden gebruikt voor het creëren van betere en bredere fietspaden. Vlak buiten het plangebied maken diverse routes onderdeel uit van het Hoofdnet Fiets. De route langs de Museumtramlijn (Piet Kranenbergpad) is opgenomen als te ontwikkelen hoofdfietsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 4-4: Uitsnede kaart Hoofdnet Fiets uit Structuurvisie Amsterdam

Hoofdnet OV

Het hoofdnet Openbaar Vervoer wordt gevormd door de bestaande tram- en buslijnen en door de Noord/Zuidlijn. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

Direct en indirect de bereikbaarheid van de stad en de stadsdelen garanderen;

  • Bereikbaar houden van de belangrijkste bestemmingen;
  • Behoud van het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer;
  • Tot 2020 ligt de nadruk op het optimaal benutten van bestaande ov-lijnen en ov-knooppunten als dragers voor gewenste en noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Op de belangrijkste trein- en metrolijnen moeten dan wel maximale frequenties en optimale comforteisen (schone, veilige voertuigen en haltes) gelden;
  • Voor de periode 2020-2030 ligt het accent op het zo goed mogelijk benutten van en ruimtelijk inspelen op nu in studie en aanleg zijnde regionale ov-lijnen en knooppunten;
  • Voor de periode na 2030 worden reserveringen gemaakt voor ov-lijnen die verdere toekomstige ontwikkelingen kunnen faciliteren.

In de Structuurvisie is aangegeven dat voor de hiervoor nu nog geen definitieve keuzes hoeven te worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 4-5: Uitsnede kaart Hoofdnet OV uit Structuurvisie Amsterdam

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

4.3.4 Stadsdeelbeleid

Nota Parkeren in Zuid

De stadsdeelraad van stadsdeel Zuid heeft op 25 mei 2011 de Nota Parkeren in Zuid 2011 vastgesteld. Hierin zijn enkele eisen opgenomen om aan de beleidswensen in de nota gevolg te kunnen geven. De eisen vanuit de Nota Parkeren in Zuid 2011 zijn als volgt.

In de wijken binnen de ring A10 is uitbreiding van het parkeerareaal in de openbare ruimte vaak moeilijk. Het stadsdeel stelt daarom bij bouwprojecten de eis dat de parkeerbehoefte van bewoners en/of werknemers (langparkeerders) in principe op eigen terrein moet worden opgevangen. De eis om voor langparkeerders parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren geldt in de volgende gevallen:

  • (vervangende) nieuwbouw;
  • wijziging van een gebouw of complex als gevolg waarvan de parkeerbehoefte significant toeneemt.

De parkeerplaatsen op eigen terrein dienen bij voorkeur ondergronds te worden gerealiseerd. Daarnaast zijn in de nota parkeernormen gesteld voor kantoren, bedrijven en woningen. Het stadsdeelbestuur heeft hiermee een beleidsmatige eis neergelegd, die wordt gesteld in het geval van sloop-nieuwbouw en ingrijpende vernieuwing van de bestaande situatie. Ook bij het wijzigen van een gebouw of complex dient bij een significante toename van de parkeerbehoefte het parkeren op eigen terrein te worden opgelost.

In dit bestemmingsplan is echter geen sprake van een nieuwbouwproject of de wijziging van een gebouw of complex. Het gaat hierbij om een herinrichting van de openbare ruimte, waarbij het realiseren van een ondergrondse parkeergarage niet verplicht wordt gesteld. Wel zal er sprake zijn van het planologisch vastleggen van een jachthaven en het ligplaats bieden aan vier woonboten. Er is onderzoek verricht naar de gevolgen van deze ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

Onderzoek

Verkeer

In het plan voor de jachthaven worden tevens ligplaatsen voor 4 woonboten toegevoegd. Het aantal ligplaatsen voor pleziervaartuigen in de jachthaven wordt gemaximeerd op 60 en het jachthaventerrein wordt openbaar gebied. In de huidige situatie is een parkeermogelijkheid voor ongeveer 30 auto's. In het nieuwe plan is ruimte voor 12 parkeerplaatsen nabij de jachthaven en 20 auto's langs het IJsbaanpad, ten zuiden van de atletiek inloopbaan. Het aantal parkeerplaatsen op de toegangsweg langs de woonboten (IJsbaanpad 62-88) blijft gelijk.

Door deze ontwikkeling wordt geen verhoogde verkeersintensiteit op dit deel van het IJsbaanpad verwacht.

Parkeren

Normen

In de nota Parkeren van Stadsdeel Zuid zijn geen normen opgenomen voor jachthavens. Wel voor woningen. Het project voorziet in het ligplaats nemen van vier woonboten, waarvoor aangenomen kan worden dat deze een gelijkwaardige parkeervraag zullen hebben als reguliere woningen. Er is dan ook een norm van 1 parkeerplaats per woonboot gehanteerd. Aangezien het project voorziet in 32 nieuwe parkeerplaatsen, kunnen 4 parkeerplaatsen toegeschreven worden aan de woonboten en 28 parkeerplaatsen aan de jachthaven.

Voor de normen voor een jachthaven wordt aangesloten bij de parkeernormen uit het meest recente ASVV (CROW, 2012). De parkeernorm voor een jachthaven in zeer stedelijk gebied bedraagt 0,5 – 0,7 parkeerplaatsen per ligplaats. De parkeernormen uit de ASVV zijn gemiddelden voor Nederland. De Amsterdamse situatie is een uitzonderlijke, waardoor in de regel voor de laagste waarden wordt gekozen en vaak nog daar onder. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van trein-, metro-, tram- en busverbindingen waardoor de bereikbaarheid vele malen beter is als elders in Nederland. Desondanks zal verder wel gerekend worden met de minimumnorm (en niet daaronder).

Omgerekend betekent een norm van 0,5 parkeerplaatsen per ligplaats dat de jachthaven theoretisch behoefte heeft aan 30 parkeerplaatsen. De nota Parkeren in Zuid schrijft dan ook voor dat er voor deze ontwikkeling (jachthaven en woonboten) 34 parkeerplaatsen op gerealiseerd moeten worden. De geprojecteerde 32 parkeerplaatsen zijn derhalve theoretisch net niet voldoende om deze ontwikkeling toe te staan.

Parkeerdrukmetingen

Om te bepalen wat de huidige parkeerdruk is in deze omgeving is er een parkeerdrukmeting in het gebied gehouden op zondag 21 juli 2013 en zondag 4 augustus 2013 (zie bijlage bij deze toelichting). De voorheen beschikbare parkeerdrukmetingen zijn gehouden in het najaar, als de jachthaven niet in gebruik is. Deze waren dan ook niet representatief voor de situatie dat de jachthaven wel in gebruik is.

Uit deze meting blijkt dat op het IJsbaanpad (langs de woonboten) nauwelijks een vrije parkeerplaats aanwezig is, maar dat binnen een straal van 400 meter voldoende parkeercapaciteit is om de (34-32=) 2 theoretisch te verwachten auto's een parkeerplek te bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0017.png"

Tabel 4-1: Parkeerdrukmetingen (zie tevens bijlage toelichting)

Uit deze metingen blijkt dat er op een doorsnee mooie zondag (4-8-2013) 18 auto's bij de jachthaven staan geparkeerd. Uit de metingen blijkt voorts dat van de 102 algemene parkeerplaatsen binnen 350 meter er 85 zijn bezet en 17 vrije plekken overbleven. Aangezien in deze situatie dan nog 3 plekken binnen een afstand van 350 meter beschikbaar blijven, voorziet de openbare ruimte binnen deze straal in voldoende parkeergelegenheid.

Op de andere meetdag was het uitzonderlijk mooi weer en was de NK atletiek in het Olympisch Stadion aan de gang, alsmede activiteiten rond de voetbalvelden en in sporthallen Zuid. Op die dag stonden er 26 auto's geparkeerd bij de jachthaven. Uit de meting blijkt dat van de 102 parkeerplaatsen binnen 350 meter er 101 bezet waren, en dat binnen 400 meter van de 177 parkeerplaatsen er 156 bezet waren. Bij elkaar waren binnen een afstand van 400 meter tot de jachthaven nog 22 vrije plekken aanwezig.

Op een top-weekeinddag is binnen 400 meter voldoende parkeergelegenheid aanwezig: ook op deze dag zouden de auto's die op het jachthaventerrein geparkeerd stonden in de nieuwe situatie een plek in de openbare ruimte kunnen vinden.

Acceptabele loopafstanden

Een straal van 350 - 400 meter is volgens de ASVV een geaccepteerde loopafstand naar activiteiten met een langere bezoeksduur (meer dan 1,5 uur); zie onderstaande grafiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 4-6: Acceptatie van oplopende loopafstanden bij boodschappen doen en winkelen. Bron: ASVV (CROW, 2012)

Meer parkeerruimte

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat op de piekmomenten van het gebruik van de jachthaven (zelfs in combinatie met meerdere verkeersaantrekkende activiteiten in de directe omgeving), de parkeervraag kan worden afgewenteld op de openbare ruimte binnen een straal van 400 meter.

In het onderzoek is telkens uitgegaan van piekmomenten. Er kunnen wel omstandigheden die rechtvaardigen dat niet met deze parkeerdruk wordt gerekend. Zo is het vaarseizoen tussen maart en oktober, buiten deze maanden is het gebruik van de jachthaven minder intensief dan in deze periode. Tijdens het vaarseizoen is doordeweeks het gebruik weer minder intensief dan in het weekend. Tevens heeft het weer een invloed op de verkeersaantrekking: bij mooi weer is het drukker dan bij slecht weer, mede doordat een groot aandeel van de pleziervaartuigen sloepen betreft, waarop geen overkapping aanwezig is.

Bij dit project is sprake van het niet voldoende kunnen realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein. Alle auto's zullen in de openbare ruimte moeten parkeren, al dan niet op de plekken die nabij de jachthaven gerealiseerd zullen worden. Het stadsdeel kiest er echter in dit geval er niet voor om af te wijken van de parkeernormen, maar om nagenoeg alle parkeervraag als gevolg van het project te compenseren door parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan te leggen. De bestaande parkeerdruk in de omgeving, met name tijdens sportevenementen, heeft hiertoe aanleiding gevormd.

In de directe omgeving van het projectgebied zijn een aantal varianten onderzocht, waarbij met eenvoudige aanpassingen van de openbare ruimte een uitbreiding in het aantal parkeerplaatsen kan worden bewerkstelligd. Eén van de mogelijkheden is het herinrichten van de openbare ruimte direct ten zuiden van het inloopveld bij Arsenal. Door het verleggen van het fietspad en trottoir naar de groenstrook ten noorden van dit deel van het IJsbaanpad en het langsparkeren te wijzigen naar dwarsparkeren, kunnen 20 extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Met deze 20 plusplaatsen kunnen zelfs op de piekmomenten de bezoekers een plek in de openbare ruimte krijgen en wordt zodoende voorkomen dat de loopafstanden groot zijn en er veel zoekbewegingen plaatsvinden. Ook zal hierdoor het aantal foutparkeerders afnemen. In de perioden dat de jachthaven minder intensief wordt gebruikt, zijn deze plusplaatsen ook te gebruiken tijdens evenementen en sportwedstrijden of door de bezoekers van het woonbotengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0019.jpg"

Afbeelding 4-7: locatie herinrichting parkeerstrook (rood omlijnd)

In totaal zullen dan in het kader van dit project 32 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De theoretische parkeervraag van 34 parkeerplaatsen wordt hiermee nagenoeg geheel opgevangen door deze nieuwe parkeerplaatsen. Het tekort van 2 parkeerplaatsen, kan dan nog wel op de openbare ruimte worden afgewikkeld, getuige de parkeerdrukmeting.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het stadsdeelbeleid.

4.4 Groen

4.4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In deze structuurvisie is als nation belang (nr. 11) opgenomen: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient als waarborg voor dit nationale belang. In de structuurvisie is aangegeven waar de EHS zich bevindt op water, de Noordzee en op land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0020.png"

Afbeelding 4-8: Uitsnede Kaart Natuur van SVIR

Conclusie: de nationale Ecologisch Hoofdstructuur op land bevindt zich niet in het plangebied. De grens van de EHS het dichtst bij het plangebied bevindt zich bij de noordzijde van het Nieuwe Meer. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit rijksbeleid.

4.4.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Initiatieven in de Hoofdgroenstructuur en in de Waterstructuur

In het eerdere ruimtelijke beleid heeft het Rijk gestreefd naar realisatie van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het beschermen van Rijksbufferzones. Rondom Amsterdam liggen de drie Rijksbufferzones Amstelland-Vechtstreek, Amsterdam-Purmerend en Amsterdam- Haarlem. Doel van de Rijksbufferzones is dat zij gevrijwaard blijven van verdere verstedelijking en dat ze zich verder kunnen ontwikkelen tot relatief grootschalige groene gebieden. De Rijksbufferzones en de realisatie van de EHS zijn in het rijksbeleid losgelaten, maar worden in het provinciale en gemeentelijke beleid gehandhaafd.

Amsterdamse Bosscheg

De Schinkeleilanden maken deel uit van de Amsterdamse Bosscheg. De scheggen worden in de structuurvisie aangeduid als onderdelen van het metropolitane landschap rondom de stad. Deze scheggen steken tot in de stad en worden - onder andere vanwege de rust, ruimte en schaal - gebruikt voor recreatie vanuit de stad.

Het omvangrijke loofwoud van het Amsterdamse Bos zorgt ervoor dat Amsterdammers deze scheg het meest bezoeken. Hier zijn omgeving en programma (sport, horeca, streeklandbouw, vaar-, wandel- en fietsmogelijkheden) uitstekend op elkaar afgestemd, is de afstand tot de stad kort en is het beheer onberispelijk. De Schinkeleilanden, gelegen in het plangebied maken ook deel uit van deze scheg en vormen de aanloop vanuit de stad naar het Amsterdamse Bos. Het vormt de verbinding tussen het Vondelpark en het Amsterdamse Bos. Het Natuur- en Parkeiland - de beide meest noordelijke eilanden in de Schinkel - hebben in 2011 de prestigieuze Groene Stad Award gekregen.

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Het plangebied valt voor zover het gaat om het land in de hoofdgroenstructuur. Het heeft hier het groentype "Sportpark".

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0021.jpg"

Afbeelding 4-9: Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur: 'Groentypen'

Technische Advies Commissie Hoofgroenstructuur (TAC)

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. De Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur (TAC) speelt een belangrijke rol in de beoordeling van zowel de regelingen in de bestemmingsplannen als de concrete ontwikkeling van initiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

De TAC is samengesteld uit deskundigen op het gebied van landschap(architectuur), cultuurhistorie, ecologie, recreatie, beleving, stedenbouw, groenbeheer, sport, volkstuinen en natuur- en milieueducatie. Benoeming geschiedt door de gemeenteraad per collegeperiode. De TAC toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan onderstaande beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. De TAC is met oog op onderhavig bestemmingsplan om advies gevraagd, door het voorlopige ontwerp van de herinrichting van het gebied voor te leggen. De TAC heeft geadviseerd over het openbaar toegankelijk maken van het gebied, het deels uitgraven en herinrichten van het landdeel van de jachthaven Olympia en het hierin opnemen van de ligplaatsen voor drie woonschepen. Het advies van de TAC van 15 februari 2013, dat als bijlage is bijgesloten bij deze toelichting, voorziet in de volgende overweging:

"Weliswaar is hier sprake van twee functies die volgens de algemene richtlijnen niet inpasbaar zijn, enerzijds de waterberging vanuit een verstedelijkingsopgave en anderzijds het wonen. De TAC is echter van mening dat er met deze herinrichting sprake is van een dusdanige kwaliteitsimpuls voor de beleving van groen, rust en ruimte in de stad dat het plan in de Hoofdgroenstructuur inpasbaar geacht mag worden. Het huidige groen is verloederd, in feite gaat het om theoretisch groen. Met het uitgraven van de haven is er sprake van een opknapbeurt die een wezenlijke bijdrage zal leveren aan het groen te rplaatse en aan de beleving daarvan. De oevers worden verbeterd en de ruimtelijke kwaliteit van het totale ensemble eveneens. Daarmee ontstaat ook een mogelijkheid voor een aangename wandeling. De groene kwaliteiten van de locatie worden naar de oevers verlegd".

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

4.4.3 Stadsdeelbeleid

Bomenbeleid Stadsdeel Zuid 2012

Het stadsdeel beschikt over een zeer fraai en gevarieerd bomenbestand. Om dat zo te houden is het Bomenbeleid Stadsdeel Zuid 2012 opgesteld. Het nieuwe bomenbeleid is gericht op:

  • het behoud van de hoogwaardige bomenstructuur;
  • het in stand houden van de diversiteit van het bomenbestand;
  • de bomen voldoende ruimte te geven, zodat ze tot volledige wasdom uit kunnen groeien;
  • (het ontwikkelen van) een duurzaam en beheerbaar bomenbestand.

In het bomenbeleid is onderscheid aangebracht in beleid (bevoegdheid van de deelraad) en beleidsregels (bevoegdheid van het dagelijks bestuur). Het bomenbeleid bestaat uit de volgende onderdelen:

  • hoofdbomenstructuur;
  • ontwerp en ruimtelijke inrichting;
  • boombeheer;
  • regelgeving, vergunningverlening en handhaving.

Scheggen

Het stadsdeel kent twee scheggen: de Amstelscheg en de Schinkelscheg. De beide scheggen zijn ontstaan ten tijde van de grote naoorlogse uitbreidingen. De Schinkelscheg tussen Buitenveldert en de Westelijke Tuinsteden en de Amstelscheg aan de oostzijde van Buitenveldert. De stedenbouwkundige opzet van lobben en scheggen is van grote waarde voor Amsterdam in het algemeen en stadsdeel Zuid in het bijzonder.

De Schinkel vormt de kern van de Schinkelscheg. Deze scheg begint aan de noordzijde van het Amsterdamse Bos en komt via de oevers van de Nieuwe Meer, langs de oevers van de Schinkel, de stad in. Ook deze scheg heeft een grote recreatieve waarde en heeft een sterk groen karakter.

Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van ontwikkelingen waarbij enkele bomen gekapt zullen worden. Ook zal er herplant plaatsvinden. Bij de verdere uitwerking van het herinrichtingsontwerp, zal duidelijk worden welke bomen gekapt moeten worden en hoe de herplant plaats zal vinden. Zoals het TAC wel in zijn advies aangeeft, zal de herinrichting van dit gebied zorgen voor een aantrekkelijker verblijfsgebied en is dit beter in te passen in de groenstructuur dan thans het geval is.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het beleid van het Stadsdeel.

Visie Groen en Blauw 2020 (2005)

Het doel van de Visie Groen en Blauw 2020 van het voormalige stadsdeel Oud-Zuid is:

"Het waarborgen van een hoogwaardige en continue groen- en waterstructuur; afgestemd op het gebruik en de beleving en de specifieke stedebouwkundige identiteit en de architectuur van de diverse buurten."

Om een duurzame en hoogwaardige groen- en waterstructuur voor de toekomst te garanderen is een strategie op vierpunten ingezet:

  • 1. Behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten;
  • 2. Toevoegen van ontbrekende schakels;
  • 3. Verbeteren & herstellen van de verschraalde (historische) inrichting;
  • 4. Hoogwaardig, duurzaam, historisch bewust en consequent onderhoud en beheer.

In de tijd dat de Visie Groen en Blauw 2020 werd geschreven waren het Natuur- en Parkeiland in de Schinkel nog niet ontwikkeld. Een van de aanbevelingen is dan ook een transformatie van deze eilanden tot park. Dat is inmiddels met succes voltooid. Het project zal het Park Schinkeleilanden completeren, daarmee verder invulling gevende aan de Visie. Zoals het TAC in zijn advies aangeeft, zal de herinrichting van dit gebied een verbetering inhouden van de bestaande situatie en draagt deze ontwikkeling bij aan het waarborgen van een hoogwaarige en continue groen- en waterstructuur.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het genoemde beleid.

4.5 Water

4.5.1 Rijksbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren. Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Nationaal Waterplan (NWP)

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit rijksbeleid. Voor de watertoets wordt hier verwezen naar paragraaf 5.2.

4.5.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer;
  • Water mede sturend in de ruimte;
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan;
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciaal beleid.

4.5.3 Waterschap

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) 2010-2015

Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. Het waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Bij zijn aantreden in 2009 heeft het bestuur van AGV de koers van het waterschap voor de komende jaren uitgezet in het Beleidsprogramma AGV 2009-2013. Het waterbeheerplan is een uitwerking daarvan en is sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht voor de periode 2010-2015. Voor externe partijen geeft het op hoofdlijnen inzicht in de reguliere bedrijfsvoering en in de zaken waar AGV deze jaren de aandacht op gaat richten.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid van het Waterschap.

Keur AGV 2011

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Het bestuur van het waterschap heeft de Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zijn op 1 december 2011 in werking getreden (zie downloads in de rechterbalk). Op 9 juli 2013 heeft het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels vastgesteld. Deze wijzigingen treden per 1 augustus 2013 in werking. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is.

Conclusie: in paragraaf 5.2.4 Advies Waternet staat aangegeven welke inhoudelijke bepalingen van de Keur aandacht verdienen in de uitvoering van het project Olympiakanaal-Zuid. De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen zijn niet op voorhand onuitvoerbaar, maar voor een aantal onderdelen van het project zal wel een afwijking van de Keur aangevraagd moeten worden bij het bestuur van het AGV.

4.5.4 Gemeentelijk beleid

Verordening op het binnenwater (2010)

Op 1 februari 2010 is de gemeentelijke Verordening op het binnenwater (VOB) in werking getreden. In de verordening is een driedeling gemaakt in de verantwoordelijkheden voor het water:

  • Water als transportsysteem (nautisch vaarwegbeheer): De scheepvaart over de vaarwegen vraagt om een nautische (verkeerstechnische) ordening (vaarrichting, afmeerverbod, et cetera);
  • Water als onderdeel van de openbare ruimte: Water maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Op basis van de VOB zijn stadsdelen bevoegd om vergunningen af te geven voor het afmeren van woonboten, bedrijfsvaartuigen, objecten en het aanleggen van steigers;
  • Water als 'fysiek systeem' (waterbeheer): Waterbeheerders beheren de kwantiteit en kwaliteit van het watersysteem. Het Rijk en de provincie zijn hier bevoegd gezag, waarbij taken op- of overgedragen zijn aan respectievelijk Rijkswaterstaat of aan waterschappen. Het waterbeheer valt buiten de gemeentelijke bevoegdheden - en dus buiten de VOB.

De VOB bevat geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting. Hiertoe zijn veeleer de Wet ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten.

Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen (februari 2008)

In de nota 'Dynamisch gebruik van het water in Amsterdam' uit 2003 heeft de gemeente geconstateerd dat het aantal afgemeerde vaartuigen in de stad toeneemt en dat de vlotte en veilige doorvaart steeds verder in de knel komt, waarna de volgende beleidsdoelstelling werd geformuleerd: "het dynamisch gebruik van het water in Amsterdam zo in te richten dat ook in de toekomst een veilig en vlot gebruik van het water als openbare ruimte en verkeersweg mogelijk is." Eén van de maatregelen om deze beleidsdoelstelling te concretiseren is de notitie: 'Doorvaartprofielen, een voorwaarde voor vlot en veilig varen in Amsterdam' geweest die het college op 13 april 2004 heeft vastgesteld, die resulteerde in het 'Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen 2008', waarmee de regeling rondom de doorvaartprofielen daadwerkelijk kan worden ingevoerd. Per vaarweg wordt aangegeven welke soorten schepen qua lengte, breedte en diepgang van welke vaarweg gebruiken mogen maken.

Voor het Olympiakanaal geldt een doorvaartprofiel van 13 meter. In het ontwerp voor de herinrichting van de openbare ruimte ter hoogte van de doorvaartroute van het Olympiakanaal is de vaarwegbreedte 20 meter. Het ontwerp voldoet hiermee aan het Uitwerkingsbesluit. Ter hoogte van de Schinkel geldt een doorvaartprofiel van minstens 50 meter. Ter hoogte van de jachthaven, is vanaf de uiterste grens van het aanduidingsvlak voor de jachthaven tot aan de woonboot aan de overzijde, een doorvaart van 60 meter aanwezig. Ook hier voldoet het ontwerp aan het uitwerkingsbesluit.

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam”

In de Structuurvisie zijn de beleidslijnen en criteria, zoals vastgelegd in het 'Waterplan Amsterdam (2001)' (en bijbehorende uitwerkingen), overgenomen. In het Waterplan is ondermeer de ruimtelijke visie op water 2030 opgenomen, zijn de structuurbepalende wateren aangeduid, de dempingklassen, de (nieuwe) waterlopen en waterberging, de typologie van de oevers, het ecologisch netwerk, het vaarnetwerk. De waterstructuur bevat structuurbepalende wateren en wateren die vanuit ecologische, cultuurhistorische en/of waterhuishoudkundige redenen van stedelijk belang zijn. Deze moeten zoveel mogelijk worden beschermd. In de waterstructuur zijn alle wateren opgenomen die in het waterplan onder de dempingklassen I tot en met III vallen. Voor deze wateren gelden naast waterhuishoudkundige criteria ook cultuurhistorische en ecologische criteria. Ook de ecologische verbindingszones zijn van grootstedelijke belang. Zij maken de verspreiding van dier- en plantensoorten over en door de stad mogelijk. Deze verbindingen zullen beschermd en in de toekomst verder versterkt worden. Stadsdelen zijn verantwoordelijk voor het bewaken en versterken van ecologische structuren op lokaal niveau.

Watervisie Amsterdam Fase 1: Een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van het water

Deze visie bevat een ideaal toekomstbeeld met een tijdshorizon van 2040 van het College van Burgemeester en Wethouders. Het doel is allereerst (fase 1) enthousiasmeren en reacties loskrijgen, zodat blijkt of dit ideaal toekomstbeeld en de maatregelen die worden aangegeven om het beeld te bereiken, breed gedeeld worden. Deze visie gaat over gebruik en beleving van het water. Over jachthavens is door de gemeente Amsterdam al een visie ontwikkeld. Daarin staat dat de uitstekende ligging van de stad aan verschillende en gevarieerde vaargebieden wordt onderbenut. Amsterdam zou zich moeten ontwikkelen als brandpunt van de pleziervaart met meer jachthavens in en bij de stad. Nieuwe jachthavens moeten aansluiten bij de groeiende vraag naar luxe en voorzieningen. Het mogen geen enclaves zijn in de stad, maar aantrekkelijke, openbare plekken met een breed waterrecreatief programma voor de Amsterdammer en de varende toerist.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

In 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat. Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0022.png"

Tabel 4-2: Acties en stappen per zorgplicht (bron: Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015)

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bovenstaande gemeentelijke beleid.

4.5.5 Stadsdeelbeleid

Ruimtelijk Afwegingskader passagiersvaart (2007)

Het beleid is bedoeld om aanvragen voor ligplaatsvergunningen voor passagiersvaart mogelijk te maken en te kunnen beoordelen. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt aan welke voorwaarden en uitgangspunten de aanvragen dienen te voldoen. De voorwaarden voor uitbreiding van de huidige passagiersvaart zijn:

  • het moet veilig blijven op het water;
  • de passagiersvaart mag andere gebruiksvormen niet gaan overheersen;
  • het milieu mag niet worden geschaad.

Op basis van de opgenomen criteria zijn in het stadsdeel een viertal locaties geschikt gevonden voor de inpassing van de passagiersvaart. Een van die locaties is gelegen nabij het plangebied: Stadiongracht (aan de westzijde van het Olympisch stadion). Deze locatie is reeds in gebruik genomen en opgenomen in het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.

Afmeerbeleid voor pleziervaart 2012

Op 25 april 2012 is het Afmeerbeleid voor pleziervaart 2012 vastgesteld door de deelraad. Afmeerbeleid is noodzakelijk om een aantal zaken te regelen. Zo zijn er klachten over het afmeren van pleziervaartuigen aan niet daarvoor bestemde zaken, worden de boten als rommelig ervaren, is er schade aan de kademuren door verkeerd afmeren en is er onduidelijkheid bij bootbezitters over wat nu wel en niet is toegestaan. Daarnaast is er de wens bij het stadsdeel om voor een aantal locaties om diverse redenen het afmeren te verbieden.

Om het afmeren te regelen wordt door het stadsdeel afmeerbeleid voor de pleziervaart vastgesteld. Dit beleid reguleert het gebruik van de oevers en biedt afmeermogelijkheden langs oevers die hiervoor geschikt zijn en waar geen aanleiding bestaat om het afmeren te verbieden. Om het afmeren fysiek mogelijk te maken worden ringen en paaltjes geplaatst. Op plekken waar dit noodzakelijk is wordt een afmeerverbod op grond van de Verordening op het binnenwater voorgesteld. Men mag in Amsterdam overal met een pleziervaartuig afmeren aan een openbare oever behalve daar waar een afmeerverbod geldt en op plaatsen waar het volgens het Binnenvaartpolitiereglement niet is toegestaan. Het is niet toegestaan om af te meren aan daar niet voor bestemde zaken, afmeren is enkel toegestaan aan haalkommen, bolders of ringen van de eigenaar van de oever, dus de gemeente. Afmeren aan zelf aangebrachte ringen, paaltjes, bomen of brugleuningen is dus niet toegestaan.

Het claimen van een ligplaats door middel van bordjes of andere zaken is dus ook niet toegestaan. In Stadsdeel Zuid zijn echter bijna nog geen door de gemeente of stadsdeel aangebrachte afmeervoorzieningen aanwezig.

In de bestaande situatie liggen aan de oever ten noorden van het clubgebouw van Arsenal enkele pleziervaartuigen van de vereniging AGT. Deze mogen hier ligplaats nemen, aangezien hier geen afmeerverbod geldt. In het bestemmingsplan blijft het mogelijk voor AGT om hier ligplaats te blijven nemen. Met deze vereniging zal het overleg worden aangegaan over het afsluiten van een gebruikersovereenkomst.

Schinkel

Voor de Schinkel is een afmeerverbod ingesteld, voor het in stand houden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, alsmede het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Het afmeerverbod geldt niet voor de woonboten die met een vergunning ligplaats nemen. Vanwege het afmeerverbod dat is ingesteld op nautische gronden, mogen pleziervaartuigen hier niet afmeren. Voor de Schinkel is het stadsdeel niet bevoegd om pleziervaart wel toe te staan af te kunnen meren. Dit houdt in dat pleziervaartuigen die in de jachthaven ligplaats nemen, niet in de doorvaart van de Schinkel terecht mogen komen. In het Olympiakanaal geldt het afmeerverbod niet en mag afgemeerd worden.

Aan de Schinkeleilanden zijn een paar steigers aangelegd, die door het geldende afmeerverbod niet gebruikt mogen worden door pleziervaart. Er zijn dan ook op de steiger geen afmeervoorzieningen aangebracht.

Aan de (zuid)westzijde van het Parkeiland zijn enkele meerpalen aanwezig, alsmede nabij de meest noordwestelijk gelegen woonboot aan het IJsbaanpad (nr. 88E). De denkbeeldige lijn die tussen deze meerpalen getrokken kan worden, vormt de grens van de doorvaart. Omdat de functieaanduiding 'jachthaven' nog enkele meters van deze denkbeeldige lijn vandaan ligt, kan geconcludeerd worden dat de jachthaven de doorvaart niet belemmerd. Dit is reeds bevestigd door Waternet, de tot handhaving van de vlotte en veilige doorvaart bevoegde instantie. Omdat de plangrens op de genoemde denkbeeldige lijn ligt, kan gegarandeerd worden dat de jachthaven nooit als gevolg van dit bestemmingsplan in de doorvaart zal komen te liggen.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stadsdeelbeleid.

Hoofdstuk 5 Milieu en omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Regelgeving en beleid

Volgend op het Europese Verdrag van Valletta (Malta), is het wettelijke kader voor archeologie vastgelegd in de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet houdt de wijziging van een aantal wetten in, zoals de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee is de zorg voor de archeologische waarden geborgd in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening. Verplicht is in ieder geval om rekening te houden met de archeologische waarden in bestemmingsplannen. Met ingang van 1 januari 2012 is in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) het vastleggen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan verplicht.

Daarnaast is per 1 januari 2012 met het Besluit omgevingsrecht (Bor) een verruiming van de regeling van het vergunningsvrije bouwen binnen het beschermd stadsgezicht in werking getreden. Uitgangspunten met betrekking tot cultuurhistorie en monumenten voor dit bestemmingsplan zijn:

  • 1. het vastleggen van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan (hetgeen voor archeologie op grond van de Monumentenwet al was voorgeschreven);
  • 2. het vereenvoudigen van de regelgeving door het vergroten van de mogelijkheden om bij monumenten en in beschermde stad- en dorpsgezichten vergunningvrij te bouwen;
  • 3. het bevorderen van herbestemmen voor monumentale panden die hun functie dreigen te verliezen door leegstand.

Verdrag van Valetta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Eén van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer. In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:

  • 1. streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten (artikel 4);
  • 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5). Zo wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden;
  • 3. de verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is (artikel 6).

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In juni 2010 heeft de Provincie Noord-Holland een nieuwe Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld (besluit d.d. 21 juni 2010). De vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie die eveneens reeds werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Met de nieuwe leidraad wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd verantwoord omgaan met het verleden. De Noord-Hollandse landschappen moeten optimaal worden gebruikt door het benutten van hun kenmerkende kwaliteiten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Het basisuitgangspunt is daarmee 'behoud door ontwikkeling'. De leidraad is hiervoor het meetpunt en geeft richting aan het ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit. De leidraad geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn.

Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd Gedeputeerde Staten (GS) kunnen gemeenten ontheffing verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied, mits 'nut en noodzaak' van deze ruimtelijke ontwikkelingen door de gemeenten en initiatiefnemers van de plannen zijn aangetoond.

Als nut en noodzaak is aangetoond zal de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) advies uitbrengen aan GS op het punt van ruimtelijke kwaliteit. De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. Ten aanzien van de archeologische waarden is de informatiekaart een herziening van de voorheen geldende Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Het beleidskader in de leidraad is aangevuld met een aantal onderwerpen die voortvloeien uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) en die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland.

De aanvullingen betreffen de aardkundige waarden en een aantal landschappelijke aspecten. In het kader van de archeologische waarden zijn twee aspecten uit de leidraad van belang: aardkundige waarden en archeologische waarden (voorheen de CHW).

Aardkundige waarden

Een belangrijke component van het landschap is de bodem. De verscheidenheid aan bodemeigenschappen die worden aangetroffen is het resultaat van de natuurlijke ontstaansgeschiedenis. Daarnaast worden in de bodem sporen aangetroffen van het gebruik van voorgaande generaties: de antropogene waarden van de bodem. Behoud van de bodemeigenschappen betekent dat het nu en in de toekomst mogelijk is en blijft informatie aan de bodem te ontlenen voor reconstructie van de ontstaanswijze en de bewoningsgeschiedenis. Behoud van de verscheidenheid aan bodemeigenschappen resulteert bovendien in het bewaren van een gevarieerd landschap dat vanuit het oogpunt van belevingswaarde hoog scoort: de esthetische functie van de bodem. Bij de aardkundige waarden wordt onderscheid gemaakt naar 'aardkundige monumenten' en gebieden met 'bijzondere aardkundige waarden'. Het plangebied ligt niet in een gebied met aardkundige monumenten of met bijzondere aardkundige waarden.

Archeologische waarden

In de leidraad is de voorheen geldende provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) herzien. De Provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aangewezen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. In totaal zijn tien gebieden van provinciaal archeologisch belang aangewezen. Het bestemmingsplangebied maakt geen onderdeel uit van een van bovenstaande gebieden (zie afbeelding 5-1). Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0023.jpg"

Afbeelding 5-1 10 regio's met archeologisch belang

Archeologische monumentenkaart (AMK)

Volgens de Archeologische monumentenkaart (AMK) kent bestemmingsplangebied geen wettelijk beschermde archeologische monumenten. Het plangebied valt buiten gebieden met een hoge archeologische waardering. Het verwachtingsbeeld van de AMK is echter algemeen van aard en dient in het kader van de bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0024.jpg"

Afbeelding 5-2: uitsnede Archeologische Monumentenkaart

Monumentenwet en Modernisering monumentenzorg

Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd.

De Monumentenwet stamt oorspronkelijk uit het begin van de twintigste eeuw. Het denken over de omgang met monumenten is sindsdien sterk veranderd. Kenmerken zijn een verschuiving in denken van object naar gebied en van behoud naar ontwikkeling. Het monumentenstelsel is om die reden herzien. De hoofdlijnen van deze herziening staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Ter uitvoering van de eerste pijler van MoMo is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid. Het kabinet heeft 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten De economische betekenis van het Nederlandse Werelderfgoed wordt vergroot door het toerisme te bevorderen.
  • 2. Veiligheid en eigenheid zee, kust en rivieren. Het rijk start onder meer samen met de provincies een pilotproject Kust & Erfgoed.
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp. Er komt een pilot programma Gebiedsgerichte Erfgoedzorg & Krimp. Het behoud van historische gebouwen is belangrijk om krimpgebieden aantrekkelijk te houden.
  • 4. Levend landschap: erfgoed, economie en ecologie brengen elkaar vooruit. Het kabinet wil de ontwikkeling van cultureel erfgoed verbinden met opgaven als biodiversiteit en energietransitie.
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk. De periode 1940-1965 moet herkenbaar aanwezig blijven in Nederland. Er zijn in deze periode veel innovaties ontwikkeld - massawoningbouw, standaardisering van het bouwproces, functiescheiding - die aandacht en bescherming verdienen. Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

De gemeente Amsterdam heeft het rekening houden met de cultuurhistorische waarden ook opgenomen in de beleidsnota's 'Ruimte voor Geschiedenis' (2005) en 'Erfgoed, spiegel van de stad. Visie op het erfgoed van Amsterdam' (2011).

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regelgeving en het beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. In de volgende paragraaf 5.1.2 is na te lezen welke archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn en hoe deze beschermd zullen worden.

5.1.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o., dat een groot deel van plangebied omsluit en zelfs omvat, is reeds onderzoek verricht naar de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Deze onderzoeken zijn als bijlagen bijgesloten bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen uit deze onderzoeken worden hieronder samengevat weergegeven en toegespitst op het plangebied.

Archeologie

Vanaf ca. de 11e eeuw is het gebied in gebruik genomen als landbouwgebied. Dit veengebied moest hiervoor goed ontwaterd worden, door middel van een strokenverkaveling. De ontginningen startten vanuit de Amstel, waarbij de Amstelveenseweg in eerste instantie als achterkade diende. In de loop van de tijd is ook deze achterkade ingebruik genomen voor bewoning en ontstond bebouwing langs deze weg. De Schinkel werd in ieder geval vanaf de 14e eeuw gebruikt als vaarverbinding tussen Amsterdam en Leiden, Delft en Dordrecht. In het begin van de 20e eeuw is de Schinkel rechtgetrokken en gekanaliseerd. In het plangebied zijn tot op heden geen archeologische vindplaatsen bekend. Langs de Amstelveenseweg zijn ten noorden van het plangebied eerder wel archeologische vondsten gedaan.

De conclusie van het onderzoek is dat er materiële overblijfselen te verwachten zijn die samenhangen met de ontginningsfase en het gebruik als veenweidegebied. Daarnaast bestaat de kans dat langs de Amstelveenseweg sporen liggen van bewoning. Deze kunnen net als de ontginningen uit de 11e-12e eeuw dateren, en bestaan naar verwachting uit diverse structuren zoals ophogings- en afvallagen, resten van houten en stenen bebouwing en losse vondsten.

Op basis van de verwachtingen is een archeologische beleidskaart opgesteld. Het plangebied is in onderstaande afbeelding 5-3 aangegeven met een zwarte stippellijn. Uit deze kaart valt op te maken dat voor het plangebied, voor zover in het onderzoeksgebied gelegen, beleidsvariant 11 van toepassing is. Hiervoor geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen. Het deel van het plangebied dat in de Schinkel ligt, kan gelijkgesteld worden aan dat deel van de Schinkel dat wel onderdeel uitmaakt van het onderzoek. Net als in het noordelijker gelegen deel van de Schinkel dat wel in het onderzoeksgebied ligt, wordt verondersteld dat hier overblijfselen aanwezig zijn die verband houden met scheepvaart vanaf de middeleeuwen, of stadsafval van Amsterdam. De mogelijke vondsten hebben geen samenhang en wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. In het onderzoek geldt voor de Schinkel beleidsvariant 9, waar een uitzondering van archeologisch onderzoek geldt voor ingrepen in de waterbodem, kleiner dan 2.500m2. Dit is voor het deel van de Schinkel dat onderdeel uitmaakt van het plangebied in de regels en verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0025.jpg"

Afbeelding 5-3: Archeologische verwachtingskaart

In de verbeelding is een dubbelbestemming Waarde - Acrheologie opgenomen, voor het gebied waar beleidsvariant 9 geldt. In de regels is een verplichting opgenomen voor het uitvoeren van een archeologisch veldonderzoek, voor bodemverstoringen groter dan 2.500 m2. Aangezien in het gebied waar de dubbelbestemming zal gelden geen bodemverstoringen zullen plaatsvinden met die omvang, zal voor de uitvoering van dit bestemmingsplan geen archeologisch veldonderzoek verricht hoeven te worden.

Cultuurhistorie

Uit het cultuurhistorisch advies dat door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) voor het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is opgesteld, blijkt dat de in het gebied aanwezige bebouwing geen cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. In het advies van BMA is aangegeven dat alleen het Park Schinkeleilanden, hoewel niet cultuurhistorisch waardevol, beschermenswaardig zou kunnen zijn. Het plangebied is gelegen op het Voetbaleiland van Park Schinkeleilanden. Hoewel het Park Schinkeleilanden nog onvoldoende cultuurhistorische waarde heeft om middels het bestemmingsplan beschermd te worden, is het Park wel beschermd via de aanwijzing tot hoofdgroenstructuur in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Zie hiervoor paragraaf 4.4.2. Tevens is aangegeven dat de Schinkel een historisch geografische waarde vertegenwoordigd. Aangezien hier geen wijzigingen in aangebracht zullen worden, behoeft dit niet nader geregeld te worden.

Conclusie: De archeologische waarden in het gebied worden voldoende gewaarborgd door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. In het gebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten/gebieden aanwezig die een nadere bescherming behoeven.

5.2 Watertoets

5.2.1 Waterkeringen

In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. 

5.2.2 Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

Er is in dit bestemmingsplan sprake van compensatie van waterberging als gevolg van de toename in verharding in het Zuidas-gebied. Dit valt in hetzelfde peilvak, te weten de Amstelboezem. Zodoende wordt voldaan aan de eis vanuit de Keur 2011.

5.2.3 Waterkwaliteit

Gebruik materialen

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Riolering, hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd.

Er worden in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen toegestaan, die grondwateroverlast kunnen veroorzaken. De waterberging die wordt mogelijk gemaakt, zorgt juist voor een stabilisering van het grondwaterpeil tijdens en nadat de toename van verharding op de Zuidas is gerealiseerd.

Kelders en parkeergarages

Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe kelders en parkeergarages toegestaan.

Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

Nautiek

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij de plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Ook voor woonboten geldt dat deze geen belemmering voor het scheepvaartverkeer mogen vormen. Waternet houdt daarom in de grachten van Amsterdam niet alleen in het kader van de regelgeving AGV, toezicht op woonboten. Ook in het kader van Nautiek is Waternet bevoegd op te treden tegen woonboten die niet voldoen aan de eisen. In paragraaf 5.2.4 is het nautische advies van Waternet opgenomen.

Conclusie: op het gebied van water, zijn er geen belemmeringen tegen het bestemmingsplan.

5.2.4 Advies Waternet

In het kader van het bestemmingsplan is Waternet om advies gevraagd. Waternet voert de waterbeheertaken uit namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet daarnaast het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten, de grondwaterzorgtaak, afvalwaterinzameling en drinkwaterlevering uit. Voor het realiseren van afmeervoorzieningen/steigers moet een watervergunning bij Waternet worden aangevraagd. Het aanvragen van een ligplaatsvergunning dient weer bij het Stadsdeel te gebeuren. Het stadsdeel zal dan weer een nautisch advies aanvragen bij Waternet.

Onderstaand advies is gebaseerd op een eerste herinrichtingschets. Het definitief ontwerp dient nog verder uitgewerkt te worden. Gaandeweg dit proces, zal Waternet nauw betrokken zijn.

1. Beheer/Onderhoud

Met de herontwikkeling van het plangebied zullen de primaire waterlichamen secundair worden wat inhoudt dat het beheer en onderhoud van de waterpartijen bij het stadsdeel/initiatiefnemer komt te liggen. Dit geldt ook voor de waterbodems onder steigers, woonboten en de jachthaven in het westen. Voor de vergunningsaanvraag zal een beheer- en onderhoudsplan moeten worden overlegd waarin duidelijke beschreven staat wanneer iemand wat en hoe zal onderhouden/beheren. 

Conclusie: de jachthaven zal onderhouden en beheerd worden door de exploitant/eigenaar. Deze dient bij een vergunningaanvraag dan ook het beheer- en onderhoudsplan te overleggen.

2. Watersysteem

Uit oogpunt voor een gezond watersysteem is het belangrijk dat de vrije doorstroming moet worden gewaarborgd. Dit betekent o.a. dat:

  • de ruimte tussen de steigerpalen minimaal 3 meter moet zijn;
  • in noord-oostelijke hoek zal een open verbinding moeten worden gerealiseerd voor de doorstroming;
  • het gebruik van groene oevers en verflauwing van het talud alleen toepassen aan zijden met vaste kant. Dus niet onder of naast steigers of midden in waterpartijen. Een beter alternatief is het gebruik van drijvende floatlands. Deze hebben geen nadelig effect op de doorstroming.

Conclusie: het bestemmingsplan verplicht niet dat de steigers drijvend uitgevoerd worden. In de uitvoering kan dan nog besloten worden welke delen vast en welke drijvend worden uitgevoerd.

3. Steigers

Geadviseerd wordt om zoveel mogelijk gebruik te maken van drijvende steigers. Dit vergemakkelijkt het onderhoud onder de steiger. Voor het realiseren van steigers is in de meeste gevallen een watervergunning nodig. Geen vergunning is nodig wanneer de steiger valt onder de voorwaarden uit het keurbesluit vrijstellingen:

  • a. de steiger:
  • minder dan 1,2 meter uit de waterkant steekt; en
  • niet geheel of gedeeltelijk in de vaarstrook of een rode of groene oeverzone ligt; en
  • niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en
  • niet op meer palen rust dan nodig is om de constructie te dragen; en
  • de onderlinge afstand tussen de palen en de afstand tot een ander werk minimaal 3 meter is; en
  • het water vrij onder de steiger door kan stromen.
  • b. de afmeerpalen:
  • minder dan 1,2 meter uit de waterkant zijn geplaatst; en
  • niet in de vaarstrook en een rode of groene oeverzone staan; en
  • niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en
  • niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en
  • onderlinge afstand tussen de palen minimaal 3 meter is.

Wanneer de steiger niet valt onder de vrijstellingen dan is een watervergunning nodig. Een watervergunning kan worden verleend als de steiger voldoet aan de beleidsregels.

de aanvrager toont aan dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie of een maatschappelijk belang waarvoor een steiger met afwijkende maten noodzakelijk is; en

  • de voorwaarden van beleidsregel 1 gelden; en
  • de aanvrager overlegt een onderhoudsplan waarmee aangetoond wordt dat het onderhoud aan het onderwaterprofiel onder de steiger door de steigereigenaar op afdoende wijze wordt uitgevoerd; en
  • de steiger ligt niet geheel of gedeeltelijk in de rode oeverzone of vaarstrook; en
  • de steiger ligt niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren; en
  • de aanvrager toont aan dat de afstand tussen de steiger en (bemalings)objecten minimaal 25 meter is. Voor wateren met CEMTII-klasse geldt een minimale afstand van 50 meter; en
  • de aanvrager toont aan dat de opstuwing door plaatsing van de steiger binnen de voorwaarden blijft zoals genoemd bij de beleidsregels dempen; en
  • de breedte van de steiger is minder dan 3 meter.

Conclusie: het bestemmingsplan verplicht niet dat de steigers drijvend uitgevoerd worden. In de uitvoering kan dan nog besloten worden welke delen vast en welke drijvend worden uitgevoerd. Voor zover de steigers die vast worden uitgevoerd zich niet verhouden met de bovenstaande criteria, zal in het kader van de uitvoering een watervergunning worden aangevraagd.

4. Oostelijke steiger

Er wordt geadviseerd om het groene onderwatertalud voor riet zo kort mogelijk te houden. Een deel van de flauwe oever zal worden gezien als demping. En demping moet 1 op 1 worden gecompenseerd. Daarnaast wordt de doorstroming beperkt door het toepassen van een groene oever aansluitend aan de steiger. Ook zal het riet een perfecte plek zijn waar drijfvuil zich gemakkelijk kan ophopen. Een alternatief is het gebruik van floatlands waardoor het water ook vrij kan doorstromen onder de oostelijke steiger. Daarnaast is het mogelijk een optie om de oostelijke steiger aan te sluiten op de oostelijke vaste wal. Wel moet dan een voorziening worden gerealiseerd waardoor het gemaal kan uitslaan op de nieuwe waterplas.

Conclusie: De herinrichtingsschets is inmiddels aangepast en voorziet niet langer in een oever op deze locatie. De verbinding naar het eiland zal worden uitgevoerd als steiger. Bij het uitwerken van het definitieve ontwerp dient aan dit advies aandacht worden geschonken. Het bestemmingsplan faciliteert alle mogelijke oplossingen.

5. Waterberging

Waterbodems op de waterlijn kunnen niet worden meegeteld als watercompensatie voor de Zuidas. Ongeveer vanaf een diepte van 20 cm onder het waterpeil is er sprake van watercompensatie.

Conclusie: De afgraving van de waterbodem is overal dieper dan 20 centimeter onder het waterpeil, zodat deze aangemerkt kunnen worden als watercompensatie.

6. Nautiek

Het bestemmingsplan bevat vanuit nautisch oogpunt geen belemmeringen. De reeds bestaande ark(en) worden op dezelfde locatie anders afgemeerd. Dan liggen ze nog steeds in het jachthaven gebied. Het afmeerverbod op de Schinkel is niet van kracht op de vergunde woonschepen. Uiteraard wordt bij het vervangen van, of nieuw af te meren woonschepen of arken wel nautisch getoetst of het afmeren niet in strijd is met het Binnenvaartpolitieregelement.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met het advies van Waternet.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Nationale regelgeving

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  • De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  • De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan.

Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, moet worden onderzocht of het plan ertoe leidt dat grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden overschreden of, wanneer deze reeds worden overschreden, het plan leidt tot een verdere overschrijding. Het effect van het plan op de luchtkwaliteit hangt direct samen met de potentiële verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Daarnaast geldt dat een nieuwbouwprogramma van 1.500 woningen op één ontsluitingsweg op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Het programma dat op basis van het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is aanmerkelijkminder ingrijpend dan de realisatie van 1.500 woningen. Het ligplaats nemen van 4 woonboten zijn derhalve te kwalificeren als 'niet in betekenende mate'.

Conclusie: Het voorgaande in ogenschouw nemende en gezien het toegestane programma binnen het plangebied is het aannemelijk dat het plan niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen.

Conclusie: Aangezien het plangebied op een grotere afstand ligt dan 300 meter van de rijksweg A10 en er geen provinciale wegen in de omgeving aanwezig zijn, is het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

5.3.2 Gemeentelijk beleid

Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005

Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:

  • Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal;
  • Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto;
  • Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.

Conclusie: Het bestemmingsplan voldoet aan dit beleid.

5.3.3 Stadsdeelbeleid

Milieubeleidsplan Amsterdam Zuid 2011-2014

In het Milieubeleidsplan 2011-2014 staan de visie en de doelen van het stadsdeel voor de volgende onderwerpen centraal: lucht, geluid, klimaat, duurzaam inkopen, groen, water, bodem en afval. Stadsdeel Zuid draagt bij aan de doelstelling van Amsterdam om in 2011 aan de Europese normen voor fijn stof te voldoen en in 2015 aan de normen voor stikstofdioxide. Daarnaast draagt Stadsdeel Zuid bij aan de doelen van de gemeente Amsterdam op het gebied van geluidhinder, die onder andere betrekking hebben op het terugdringen van geluidhinder. Doel daarbij is dat binnen 10 jaar (2018) er geen gevels meer zijn met een belasting door stedelijk wegverkeer boven 68 dB.

Conclusie: Het bestemmingsplan voldoet aan dit beleid.

5.4 Geluid

5.4.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder zijn sinds het eind van de jaren '70 van de vorige eeuw de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. In de Wet geluidhinder is het begrip zone geïntroduceerd om de kans op geluidoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Een zone kan worden gezien als een aandachtsgebied voor geluid langs of rond een geluidsbron, waarbinnen gestreefd moet worden naar een akoestisch optimale situatie.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de aandacht worden gericht op geluidsgevoelige functies en dienen daarvoor geldende grenswaarden in acht te worden genomen. Daarbij is sprake van een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens, de maximale grenswaarde. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften. Het bevoegd gezag kan ook een zogenaamde hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde vaststellen. Die vast te stellen hogere waarden mogen niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden. Slechts in onderstaande gevallen kan gemotiveerd, en zo min mogelijk, gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om hogere grenswaarden vast te stellen voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten:

  • Indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige objecten tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn.
  • Indien geluidsmaatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- en vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoet.

SWUNG-1

Op 1 april 2012 is een nieuwe wijziging van de Wgh, namelijk SWUNG-1 (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1), opgenomen in een nieuw hoofdstuk 11 Wet milieubeheer) in werking getreden. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.

Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.

Een andere wijziging als gevolg van SWUNG-1 is het aanpassen van de regeling geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op SWUNG-1 is SWUNG-2 die betrekking zal op de geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.

Beleidskeuzes SWUNG-2

Op 28 maart 2013 heeft de Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu een brief verzonden aan de Tweede Kamer, waarin de beleidskeuzes voor de herziening van de geluidwetgeving SWUNG-2 worden aangekondigd. Zo wordt voor onder andere geluidgevoelige objecten/terreinen nabij rijkswegen het volgende vermeld:

De maximale waarden bedragen in de huidige Wgh 55 dB nabij rijkswegen en 68 dB nabij spoorwegen. Afgezet tegen de voorkeurswaarden voor beide bronnen zit daar geen optimale balans in: de maximale waarde nabij rijkswegen is relatief scherp en die nabij spoorwegen juist ruim. Teneinde dit stelsel evenwichtiger te maken, wordt de maximale waarde voor geluidsgevoelige objecten langs rijkswegen verhoogd tot 60 dB en de maximale waarde langs spoorwegen verlaagd tot 65 dB, in beide situaties dus 10 dB hoger dan de voorkeurswaarde.

Bovenstaande zal pas aan de orde zijn bij de inwerkingtreding van SWUNG-2. SWUNG-2 wordt naar verwachting meegenomen in de nieuwe Omgevingswet. Het moment van inwerkingtreding van deze wet is niet bekend, maar de minister van Infrastructuur en Milieu lijkt aan te sturen op 2018.

VNG-brochure Bedrijven en mileuzonering

In het bestemmingsplan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook rekening te worden gehouden met de milieubelasting van bestaande bedrijven op de nabijgelegen (nieuwe) milieugevoelige functies, waaronder de woonbebouwing. Om inzicht te krijgen in de toekomstige invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering schrijft een minimumafstand van 30 meter voor nieuwe bedrijven/woningen in elkaars nabijheid. Deze maat wordt niet behaald. Echter, deze minimumafstand betreft een richtlijn. De motivatie om de richtlijn niet strikt te hanteren, ligt in de noodzaak voor het planologisch kunnen faciliteren van de watercompensatie en de verplaatsing van de woonboten. Indien de afstand van de VNG-brochure gehanteerd zou worden, zou minder grond afgegraven kunnen worden, of de woonboten aan een lange steiger, midden in het nieuw afgegraven water komen te liggen. Daarnaast geldt dat er reeds een geluidscherm wordt geplaatst, dat enige mate van geluidreductie zal opleveren.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met de wet- en regelgeving op het gebied van geluid. Een en ander wordt verder verantwoord in paragraaf 5.4.2 Onderzoek.

5.4.2 Onderzoek

Ten behoeve van het wegverkeer is door Cauberg-Huygen een onderzoek uitgevoerd naar geluid als gevolg van weg- en railverkeer. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 48 dB geluidzone van A10 Zuid-knooppunt Nieuwe Meer-A10 West. Binnen deze zone is akoestisch onderzoek voor geplande nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen, scholen en medische voorzieningen) en terreinen (zoals ligplaatsen van woonboten) verplicht. Hetzelfde geldt voor de 50 km wegen Generaal Vetterstraat en de Valschermkade.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor een viertal woonboten om daar ligplaats te nemen. Voor deze geluidsgevoelige terreinen is een akoestisch onderzoek verricht.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Voor allevier de ligplaatslocaties is gebleken dat niet aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai kan worden voldaan (van de A10) en dat zelfs de maximaal te ontheffen hogere waarde (i.c. 53 dB) aan meerdere zijden van de geluidgevoelige terreinen wordt overschreden. Er zullen dan ook maatregelen getroffen moeten worden om de geluidbelasting aan de rand van de geluidgevoelige terreinen te reduceren. Omdat de reductie niet aan de bron zal kunnen worden verkregen, zal in het projectgebied een oplossing gezocht moeten worden. Uit het onderzoek blijkt dat bij het plaatsen van een geluidscherm van 1,5 meter hoogte aan de noordzijde van het nabijgelegen voetbalveld, de geluidwaarden aan de randen van de geluidgevoelige terreinen terug gebracht kan worden naar 54/55 dB. In de regels is de realisatie van dit scherm voorwaardelijk gesteld voor de verplaatsing van de woonboten naar dit gebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0026.jpg"

Afbeelding 5-4: locatie plaatsing geluidscherm

Dit betekent dat er voor 1 tot plaatselijk 2 dB een overschrijding van de maximaal te ontheffen grenswaarde plaats zal vinden. In tegenstelling tot geluidsgevoelige objecten, is het bij geluidgevoelige terreinen niet mogelijk om een dove gevel voor te schrijven. Er is immers geen gebouw aanwezig. Er dienen dan maatregelen getroffen te worden, die dermate vergaand zijn dat deze niet redelijkerwijs verwacht mogen worden van het bevoegd gezag. Voor de drie woonboten die vanaf het Bedrijventerrein Schinkel hierheen worden verplaatst, geldt dat deze wellicht door een plaatsing van een hoger geluidscherm of de plaatsing van een geluidscherm dichter bij de ligplaats (of ligplaats dichter bij het geluidscherm) kunnen voldoen aan de maximaal te ontheffen grenswaarde. Echter, het verhogen van het scherm stuit op bezwaren vanuit esthetiek en stedenbouwkundige inpasbaarheid. Ook het uitzicht van de woonbootbewoners zal bij een hoger scherm worden ontnomen. Het scherm dichter bij de boot brengen zal leiden tot een tekort aan openbare ruimte ten behoeve van de nieuw te realiseren doorgaande route naar het Piet Kranenbergpad, de rijweg naar de woonboten toe (inclusief de noodzakelijke ruimte om te kunnen keren) en het kunnen inrichten van het gebied met groenvoorzieningen. Ook zouden er meer bomen gekapt moeten worden. Het dichterbij situeren van de boten bij het geluidscherm (zoals dat in afbeelding 5-4 is geprojecteerd), kent deze bezwaren ook en zal een veel duurdere oplossing zijn door de extra afgravingen die gedaan moeten worden. Indien het stadsdeel wel één van deze oplossingen zou kiezen, dan zou de meest westelijk gelegen woonboot (van de exploitant van de jachthaven) hier niet mee gebaat zijn, omdat het geluidscherm een verwaarloosbaar effect heeft op de geluidsbelasting aan de randen van dat geluidgevoelige terrein. Hier zouden dan, nabij de woonboot, eveneens schermen geplaatst moeten worden. Dit is voor de toekomstig bewoner vanzelfsprekend zeer onaangenaam, aangezien deze aan minstens twee zijden van zijn woonboot tegen een scherm moet aankijken.

Het stadsdeelbestuur zal deze maatregelen dan ook niet uitvoeren. Er zal worden ingezet op het behalen van een geluidbelasting van 55 dB, dat bereikt wordt aan de meest westelijk gelegen woonboot en zal worden behaald bij de overige drie woonboten na de plaatsing van een geluidscherm van 1,5 meter hoogte. Deze geluidbelasting is slechts 1 tot 2 dB hoger dan de maximaal te ontheffen waarde. Voor de woonboten die uit het Bedrijventerrein Schinkel worden verplaatst, betekent dit een evidente verbetering in geluidbelasting. Zij lagen daar immers dichter bij de Ringweg A10 West dan nu. Bovendien hebben ze geen hinder meer vanuit het geluidgezoneerde bedrijventerrein. Daarnaast zal dit slechts een tijdelijke overschrijding van de maximaal te ontheffen waarde betreffen, omdat binnen de planperiode de maximaal te ontheffen waarde zal worden verhoogd naar 60 dB, getuige de beleidskeuzes die door de Staatsecretaris I&M voor SWUNG-2 aan de Tweede Kamer zijn aangekondigd. Volgens de TAVGA (zie paragraaf 5.4.3 Amsterdams geluidbeleid en Bijlage 9 Advies TAVGA) is er op korte termijn een tussentijdse aanpassing van het Reken- en meetvoorschrift 2012 te verwachten, waarbij de maximaal te ontheffen grenswaarde wordt opgehoogd naar 55 dB. Inmiddels is bekend dat in januari 2014 de wijziging van het Reken- en meetvoorschrift 2012 zal gaan voorzien in het ophogen van de aftrek als bedoeld in artikel 110 Wet geluidhinder van de huidige 2 dB naar 4 dB, ingaande met terugwerkende kracht per 1 juli 2013. Het bestemmingsplan wordt daarmee vastgesteld onder gewijzigde omstandigheden en zal dan ook voldoen aan de wettelijke geluidsnormen, zolang het geluidscherm wordt geplaatst.

In bijlage 8 bij de toelichting is het Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek. Het plangebied ligt deels binnen de geluidszone van het bedrijventerrein Schinkel, maar daar worden geen geluidgevoelige functies toegestaan. Middels een algemene aanduiding zal ervoor gezorgd worden dat binnen deze zone ook geen gebruikswijizgingen plaats kunnen vinden naar geluidgvoelige objecten/terreinen. Binnen het plangebied komt geen gezoneerde bedrijvigheid voor.

Conclusie: indien een geluidsscherm wordt geplaatst van 1,5 meter hoogte, dan zal de geluidbelasting aan de rand van de geluidgevoelige terreinen voldoen aan de maximaal te ontheffen hogere grenswaarde. Voor deze locaties is een hogere grenswaarde van 53 dB vastgesteld, zie bijlage Bijlage 8 Beschikking hogere waarden en akoestisch onderzoek.

5.4.3 Amsterdams geluidbeleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met het dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.

Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam.

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

Advies TAVGA

De Ontwerpbeschikking Hogere waarden Wet geluidhinder is op 21 augustus 2013 behandeld in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA).

Het TAVGA heeft samengevat de volgende opmerkingen meegegeven:

  • De geluidbelasting ligt boven de toegestane maximale toelaatbare ontheffingswaarde van 53 dB;
  • Onderzoeken of verhoging geluidscherm en/of het dichter bijeen plaatsen van geluidscherm en woonschepen voldoende reductie geeft;
  • Het talud zou 'zacht' uitgevoerd kunnen worden door middel van grasbedekking;
  • TAVGA geeft in overweging gemotiveerd te anticiperen op de mogelijke wijziging in het meet- en rekenvoorschrift, hierbij kan in aanmerking worden genomen dat de nieuwe ligplaatsen in vergelijking met de huidige ligplaatsen, een feitelijk verbetering van het woon- en leefklimaat inhouden.

Verwerking advies:

Het akoestisch rapport en het ontwerpbestemmingsplan zijn aangepast naar aanleiding van het advies van het TAVGA. Er wordt niet meer geanticipeerd op de verhoging van de maximaal te ontheffen grenswaarde voor geluid vanwege rijkswegen, maar op de aanpassing van het Reken- en meetvoorschrift 2012.

Conclusie: het bestemmingsplan voldoet aan het Amsterdamse geluidsbeleid.

5.5 Bodem

5.5.1 Nationale regelgeving

Wet bodembescherming

Voor bodem en bodemverontreiniging geldt de Wet bodembescherming (Wbb), inclusief de aanvullende besluiten. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van een nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wbb kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. Met name de saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte sanering is flexibel: het is niet altijd nodig de hele verontreiniging aan te pakken door de verontreiniging te ontgraven. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak of isoleren. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De Wbb houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De bodem wordt geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, door de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging te beperken en de nodige beheersmaatregelen te treffen.

Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende beheerst.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze regelgeving.

5.5.2 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In de nota worden normen voor bodemkwaliteit gewaarborgd volgens het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrens niet verslechtert. Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Onderdeel van de nota is de bodemkwaliteitskaart, waarop Amsterdam is ingedeeld in zeven zones, gedefinieerd op basis van bodemkwaliteit en ophooggeschiedenis. Elke bodemkwaliteitszone heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie. Bij gebruik van de bodemkwaliteitskaarts als wettelijk bewijsmiddel bij grondverzet is het in veel gevallen niet nodig een bodemonderzoek uit te voeren.

Bodemkwaliteit plangebied Olympiakanaal-zuid en bodemonderzoek

De bodem van het plangebied valt binnen vooroorlogs opgehoogd en bebouwd gebied. De bodemkwaliteit van het plangebied Olympiakanaal-zuid valt volgens de bodemkwaliteitskaart bij de Nota Bodembeheer in zone 5 (roze). De gronden zijn sterk verontreinigd, maar niet direct schadelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0027.jpg"

Afbeelding 5-5: Uitsnede interactieve Bodemkwaliteitskaart

Er is in het kader van de ontwikkeling van het Park Schinkeleilanden een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd voor het herinrichten van de op het voetbaleiland aanwezige jachthaven. Dit bodemonderzoek (Hoste Milieutechniek BV, april 2007, zie bijlage bij deze toelichting) is nog steeds actueel te noemen vanwege de beperkte ontwikkelingen die op deze locatie hebben plaatsgevonden.

Resultaat indicatief bodemonderzoek

De bovengrond tot 0,3 á 0,6 m-mv bestaat overwegend uit zandige klei. Daaronder is tot 1,4 á 1,8 m-mv een slakkenlaag aangetroffen. Daaronder is tot einde boordiepte (2,6 m-mv) kleiig veen aangetroffen. In de kleiige bovengrond zijn bijmengingen met puin, grind en dakleer aangetroffen. In de veenlaag onder de slakkenlaad zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat de kleiige bovengrond sterk verontreinigd is met koper, lood, zink en PAK-totaal en licht verontreinigd met PCB's. De veenondergrond is niet tot slechts licht verontreinigd met de onderzochte parameters. Het freatisch grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.

Omdat er waterberging plaats zal vinden, zal een groot deel van het landdeel van de jachthaven worden gesaneerd. De overige gronden blijven onaangetast. Ten behoeve van het uitvoeren van een bodemsanering dient een saneringsplan te worden opgesteld. Dit sanerinsgplan dient voor uitvoering te worden goedgekeurd door het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland).

Er is door Arcadis (januari en mei 2008, zie bijlage 1 bij deze toelichting) een saneringsplan opgesteld, welke aan het bevoegd gezag is gezonden ten behoeve van het beschikken op het saneringsplan. Het bevoegd gezag heeft dit juni 2008 gedaan (zie bijlage). Deze beschikking heeft een geldingsduur van 4 jaar. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft op 11 juni 2012 besloten de geldingsduur van de beschikking te verlengen (zie bijlage). De sanering dient wel voor 3 juli 2014 te starten.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Nationale regelgeving

Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming voor natuur geregeld in Nederland. De wet is gebaseerd op de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De wet is gericht op het instandhouden van de vogelstand en van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. Vanuit de Europese afspraken zijn ook gebieden aangewezen die via deze richtlijnen (en de Nederlandse Natuurbeschermingswet), de zogenaamde Natura 2000-gebieden. In het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze regelgeving.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet is gericht op de soortenbescherming voor natuur in Nederland. Op grond van de Flora en Faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze regelgeving. Zie ook 5.6.3 Onderzoek.

5.6.2 Gemeentelijk beleid

Ecologische structuur Amsterdam

In de Structuurvisie Amsterdam is de ecologische structuur voor Amsterdam opgenomen. De Ringeweg A10, die op enkele honderden meters ten zuiden van het plangebied loopt, en de Schinkel zijn in de Structuurvisie opgenomen als 'secundaire verbindingen'. Amsterdam wil de ecologische structuur respecteren en in overleg met de betrokken stadsdelen en taludbeheerders verder verbeteren. Daarom wordt de ecologische structuur van Amsterdam nader uitgewerkt in een ecologische visie.

De ecologische hoofdstructuur kan worden verstevigd door ook in de stad taluds van wegen en spoorbanen zo in te richten dat deze aantrekkelijk zijn voor kleine dieren. Daarnaast zorgt dit netwerk voor hogere natuurwaarden in de parken en woonwijken, omdat planten en dieren vanuit de grote groengebied diep in de stad kunnen doordringen. Dit netwerk kan pas goed functioneren als de benodigde knelpunten worden opgelost. Vaak zijn dat onderdoorgangen van grote infrastructuur waar de groene taluds ruw worden onderbroken. Binnen het plangebied zijn dergelijk barrières niet aanwezig.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

Gemeentelijke Gedragscode Flora- en Faunawet (2009)

Voor de gehele gemeente Amsterdam geldt de in 2009 vastgestelde 'Gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud'. De gedragscode is geldig vanaf 18 december 2009 tot en met 18 december 2014. In de gedragscode worden de voorzorgsmaatregelen beschreven die erop zijn gericht de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen, bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken.

Met de gedragscode voldoet de gemeente aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode is van toepassing op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam te onderschrijven en te volgen. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • De voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • Het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen plant- en diersoorten, die genoemd worden in de Checklijst beschermde soorten in de Gemeente Amsterdam, de Handleiding Flora- en faunawet en ruimtelijke planvorming en het Soortenbeleid Gemeente Amsterdam en bijbehorende doelsoortenlijst. Voor bepaalde soorten is ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Als de gedragscode wordt gevolgd, geldt voor een aantal soorten dat geen ontheffing nodig is.

Deze gedragscode zal toegepast worden bij de uitvoering van het project.

5.6.3 Onderzoek

Door Witteveen+Bos is een Natuurtoets verricht voor de aanwezigheid van beschermde soorten (zie ook Bijlage 7 Onderzoek flora en fauna). De conclusies zijn als volgt:


Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de gebieden Markermeer & IJmeer en Botshol op 9km en respectievelijk 10 km afstand. Op basis van de onderlinge afstand tussen het plangebied en deze Natura 2000-gebieden, en de aard van de werkzaamheden worden negatieve effecten van het voornemen op de instandhoudingsdoelen bij voorbaat uitgesloten. Nader onderzoek en een vergunningsaanvraag Nbwet ’98 zijn niet aan de orde.

Het plangebied ligt tevens buiten de grenzen van Beschermde Natuurmonumenten. Het dichtst bij gelegen BN betreft de Oosteinderpoel ter hoogte van Schiphol. De onderlinge afstand bedaagt ca. 6 km waardoor negatieve effecten op de waarden van het BN kunnen worden uitgesloten. Hierdoor is nader onderzoek en een ver-gunningsaanvraag niet nodig.

De werkzaamheden vinden buiten de EHS plaats. Directe effecten zijn zodoende uit te sluiten. Het toetsen van een voornemen aan het optreden van indirecte effecten (externe werking) is binnen de provincie Noord-Holland niet aan de orde. Voor het voornemen is dan ook in het kader van de EHS van een compensatieopgave zodoende geen sprake.

De resultaten voor beschermde soorten zijn in de onderstaande tabel weergegeven (zie tabel 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1306BPSTD-VG01_0029.png"

Tabel 5-1. Overzicht van de mogelijk aanwezige beschermde soorten en de consequenties inzake de Flora- en faunawet

Vleermuizen

Gedurende de werkzaamheden kunnen negatieve effecten op vleermuizen optreden indien in de periode maart tot en met november na zonsondergang of voor zonsopkomst wordt gewerkt met kunstmatige verlichting. Ter voorkoming van negatieve effecten op deze zwaar beschermde soortgroep dient het gebruik van kunstmatige verlichting in deze periode voorkomen worden. Indien deze mitigerende maatregel in acht worden genomen kunnen negatieve effecten van de werkzaamheden op vleermuizen worden voorkomen en is nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag niet aan de orde.

Vogels

De directe omgeving van het plangebied biedt nestgelegenheid aan algemeen voorkomende broedvogelsoorten. Werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart-15 juli) kunnen deze vogels verstoren. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat opzettelijk verstoren in het broedseizoen (individuen, nesten of eieren) verboden is volgens verbodsbepaling 10 en 11 van de Ffw. Vogels zijn op dezelfde wijze beschermd als tabel 3-soorten. Het verkrijgen van ontheffing voor het verstoren van broedvogels is enkel mogelijk op basis van een belang uit de VR. De effecten op vogels en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw zijn namelijk gemakkelijk te voorkomen, te weten door in principe 2 mogelijkheden:

- buiten het broedseizoen werken, dit met risico dat sommige vogels tot in september kunnen broeden;

- de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt.

Ook als wordt geconstateerd dat in de directe omgeving van de werkzaamheden geen vogels broeden bij de start van de werkzaamheden, vindt geen overtreding van de verbods-bepalingen plaats.

Conclusie: het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Flora en Faunawet, mits de aanbevelingen uit dit onderzoek worden overgenomen. Dit zal bij de uitvoering van het project gebeuren. Er is geen ontheffing van de Ffw nodig.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Algemeen

Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (RNVGS)

De circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (RNVGS) schrijft via paragraaf 6.1.2 voor dat bij een ruimtelijk besluit getoetst moet worden aan de normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico indien het besluit betrekking heeft op een plan binnen 200 meter vanaf de infrastructuur waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het plangebied ligt buiten de 200 meter afstand vanaf de A10, waardoor niet getoetst hoeft te worden aan de normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Risicobedrijven

Het enige risicobedrijf in de nabijheid van het plangebied, is het LPG-tankstation op de Havenstraat. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient voor LPG-tankstations te worden voldaan aan de bepalingen van het Bevi en de risicoafstanden uit de Revi. De afstand van het plangebied tot het tankstation is groter dan de risicoafstanden uit de Revi.

5.7.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over water

Vanaf industrieterrein Westpoort naar luchthaven Schiphol vindt transport van kerosine plaats door een ondergrondse buisleiding. Indien deze buisleiding defect is, wordt de kerosine over de vaarroute Westpoort-Schiphol vervoerd, waar de Schinkel onderdeel van is. Dit transport vindt incidenteel plaats. De vaarroute is niet aangewezen als transportroute Water van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Daarom zijn er geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico of het groepsrisico van toepassing voor deze vaarweg. Het plan ondervindt dus ook geen beperkingen ten gevolge van deze vaarroute.

5.7.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor

Bij de rijksweg A10 ligt een spoorweg. Over het traject Amsterdam Zuid- Schiphol vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de beperkingen die de Schipholtunnel met zich meebrengt, zullen ook in de toekomst geen gevaarlijke stoffen over dit traject worden vervoerd. Dit spoortraject leidt derhalve niet tot ruimtelijke beperkingen voor het plan.

5.7.4 Vliegverkeer

Het plangebied is gelegen op enige afstand van de luchthaven Schiphol. In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) zijn het luchthavengebied en het beperkingengebied vastgesteld. In het besluit zijn de regels omtrent de bestemming en het gebruik van de grond binnen het luchthavengebied en het beperkingengebied opgenomen. De gemeentebesturen zijn verplicht hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met het LIB. De regels voor het beperkingengebied kennen verschillende regimes die gelden voor de gronden die op kaarten in bijlage 3A en 3B van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) zijn aangewezen. Uit deze kaarten blijkt dat het plangebied geheel buiten de beperkingengebieden ligt, met uitzondering van de hoogtebeperkingen. Omdat er geen hoge bouwwerken worden toegestaan, zijn er geen beperkingen ten gevolge van vliegverkeer voor dit bestemmingsplan.

Conclusie: het bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid in overeenstemming met de regelgeving en beleid.

5.8 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.er. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • de aard van de voorgenomen activiteit;
  • de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft op een herontwikkeling van geringe schaal is een zeer beperkte beoordeling aan de orde.

De herontwikkeling leidt niet tot nieuwe emissies of grootschalige nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op cultuurhistorische en archeologische waarden (zie paragraaf 5.1).

Conclusie: Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.

Hoofdstuk 6 Toelichting juridische regeling

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de verschillende bestemmingsregelingen gegeven.

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.

Artikel 2: Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.

Artikel 3: Groen

In dit artikel worden de gronden bestemd waar de inrichting van de openbare ruimte groen wordt uitgevoerd en de nadruk ligt op de intstandhouding ervan. Het is niet toegestaan om op deze gronden te parkeren, of doorgaande verkeerswegen te realiseren. Het verkeer in dit gebied mag derhalve slechts tijdelijk aanwezig zijn.

Er mogen op deze gronden geen gebouwen worden opgericht. Gebouwen kunnen derhalve alleen vergunningvrij worden opgericht. Omdat hier geen achtererfgebied aanwezig is, zal het realiseren van gebouwen, indien van toepassing, alleen gebeuren ten behoeve van nutsvoorzieningen.

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is gesteld op 3 meter. Hiermee worden de meeste kunstwerken, straatmeubilair en speelvoorzieningen mogelijk gemaakt. Straatverlichting mag tot 6 meter hoogte worden gerealiseerd, omdat 3 meter hoogte onvoldoende is voor de standaard lantaarnpaal.

In deze bestemming worden geluidsschermen toegestaan in een daarvoor opgenomen specifiek aanduidingsvlak. In de bestemming Water wordt wel aangegeven dat voor het ligplaats mogen nemen van de drie te verplaatsen woonboten, het verplicht is dat binnen de bouwaanduiding een geluidscherm komt te staan van 1,5 meter hoog. Dit betreft een minimum, hogere schermen zijn toegestaan. Op deze manier wordt zeker gesteld dat de geluidbelasting bij de ligplaatsen voldoet aan de wettelijke normen.

Artikel 4: Verkeer

de als Verkeer bestemde gronden betreffen dat deel van het plangebied waar het doorgaande verkeer rijdt, geparkeerd mag worden en laden en lossen plaatsvindt.

Binnen deze gronden zijn eveneens geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 5: Water

De meeste gronden in het plangebied hebben de bestemming Water gekregen. Het gebruik dat op het water plaatsvindt, of de bouwwerken die in of op het water mogen worden geplaatst, zijn op de verbeelding aangegeven met een functie- resp. bouwaanduiding. Hiermee is afgebakend dat deze vormen van gebruik of de bouwwerken niet elders in het plangebied kunnen voorkomen resp. gebouwd mogen worden.

Er mogen op deze gronden geen gebouwen worden opgericht. Woonboten, pleziervaartuigen en de bedrijfsark worden allen niet aangemerkt als bouwwerk, maar betreffen een vorm van gebruik van het water. Er wordt in dit artikel dan ook geen bouwregels gegeven voor de maximale afmetingen van de vaartuigen, maar gebruiksregels die de maximale afmetingen aangeven. De enige bouwregel die is opgenomen, betreft het toestaan van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot 2,5 meter. Hiermee worden ook vaste steigers bedoeld, de afmetingen van drijvende steigers worden via de gebruiksregels gemaximeerd.

De gebruiksregels voorzien vooral in het regelen van de maximale maatvoeringen van de vaartuigen en het aantal dat ligplaats mag nemen. De maximale maatvoeringen zijn niet op de verbeelding aangegeven door een functieaanduidingsvlak voor de ligplaats in te tekenen, omdat de ligplaatsen eerst ingenomen zullen worden door de huidige woonboten die thans op bedrijventerrein Schinkel ligplaats nemen, maar vervangen mogen worden door grotere woonboten. De maximale afmetingen die in de regels zijn opgenomen, zijn zodanig gekozen dat zowel de huidige als de nieuwe woonboten hier binnen passen. De nieuwe woonboten mogen maximaal 140 m2 groot worden. Dit kan in zijn geheel worden opgenomen door bijrvoobeeld een boot van maximaal 7 meter breed (bij 20 meter lang) of door een boot van maximaal 21,5 meter lang (en ongeveer 6,5 meter breed). Eventuele steigers en vlotten als buitenruimte bij de woonboot dienen echter wel binnen die 140 m2te worden gerealiseerd. Dit hoeft niet binnen de maximale dimensies van de woonboot te gebeuren. Als een woonboot bijvoorbeeld een oppervlak heeft van 100 m2, dan mogen steigers/vlotten 40 m2 groot worden. Deze hoeven dan niet binnen de maximale breedte/lengte van de woonboot te vallen, maar mogen aan de woonboot worden vastgelegd, zolang deze binnen het aanduidingsvlak 'ligplaats' blijven.

Ook wordt in de gebruiksregels het aantal vaartuigen in de jachthaven geregeld. Er is een maximum gesteld van 60 pleziervaartuigen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Ter plaatse van de dubbelbestemming is bij bepaalde ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht. Daarmee zijn deze dubbelbestemmingen erop gericht de eventueel in de bodem aanwezig archeologische waarden te beschermen.

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is verboden. In 8.2 wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden. Zo worden in ieder geval bedrijven, genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit behorend bij de Wet milieubeheer, uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

Artikel 9: Overgangsrecht

Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Artikel 10: Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

7.1.1 Geen exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat het stadsdeel kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien geen kosten gemaakt worden, kunnen deze ook niet worden verhaald. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en gaat mee in het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan één of meerdere exploitatieplannen omvatten.

De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro). Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden. In dat geval moet de stadsdeelraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Het achteraf vaststellen van een exploitatieplan is niet mogelijk. Voor een te wijzigen bestemming is een eventueel exploitatieplan gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid en dient dus gelijk met het wijzigingsplan te worden vastgesteld. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het daarom van belang om te weten of het plangebied particuliere gronden bevat en of in het bestemmingsplan op deze gronden de realisatie van bouwplannen mogelijk wordt gemaakt. De Grondexploitatiewet heeft alleen gevolgen voor particuliere grondeigenaren die een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kunnen realiseren en hiervoor een omgevingsvergunning aanvragen.

Volgens artikel 6.2.1 van het Bro betreft een bouwplan onder andere:

  • De bouw van één of meer woningen of hoofdgebouwen;
  • De uitbreiding van een gebouw met minimaal 1.000 m2 of één of meer woningen;
  • De verbouwing van één of meer gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd of voor detailhandel/dienstverlening/kantoor of horecadoeleinden mits de cumulatieve oppervlakte minimaal 1.500 m2 bedraagt.

Het bestemmingsplan beoogt niet om nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk te maken die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat gekoppeld aan dit bestemmingsplan het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

7.1.2 Kosten uitvoering project

Op 20 augustus 2013 heeft het dagelijks bestuur van Stadsdeel Zuid ingestemd met de investeringsbeslissing voor het project OIympiakanaal-Zuid. Met dit besluit wordt in diverse dekkingsbronnen budget vrijgemaakt voor de uitvoering van het project. Het bestemmingsplan voorziet daarmee in een financieel uitvoerbaar project.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en informeel overleg

Tijdens de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan, zijn de belangrijkste belanghebbenden in het gebied persoonlijk benaderd. Dit is gedaan door gesprekken te houden met onder anderen de eigenaar van de jachthaven, de drie woonbootbewoners die thans in Bedirjventerrein Schinkel ligplaats innemen, Vereniging Woonschepen Zuid, Algemene Belangenvereniging Schinkeleilanden, Voetbalvereniging Arsenal en de directeur van EK Atletiek Amsterdam 2016. Omdat direct contact met alle betrokken in de voorfase mogelijk was, zijn veel omwonenden en ondernemens al op de hoogte en heeft dit inbreng kunnen leveren waarvan gebruik kan worden gemaakt.

Donderdag 5 september is een inloop-informatieavond gehouden in Tripolis. Uitgenodigd zijn de bewoners van de ca. 180 woonboten IJsbaanpad/ Jachthavenweg/ Jaagpad, AGT, Arsenal, Olympisch Stadion, Sporthallen Zuid, Frans Otten stadion en de tennisverenigingen IJsbaanpad en De Algemene. De avond is door 7 van de woonbootbewoners bezocht. Ook de eigenaar van de jachthaven was aanwezig.

De opmerkingen die tijdens deze gesprekken en de informatieavond zijn gemaakt, betroffen veelal uitvoeringsaspecten, die bij de verdere uitwerking van het VO/DO aan bod kunnen komen. In dat kader zal dan wederom overleg plaatsvinden.

7.2.2 Wettelijk vooroverleg

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp van het bestemmingsplan van 21 augustus 2013 tot en met 9 september 2013 aan de volgende instanties gezonden:

  • 1. Kamer van Koophandel;
  • 2. Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten en Archeologie;
  • 3. Waternet;
  • 4. Brandweer Amsterdam - Amstelland;
  • 5. Liander;
  • 6. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening;
  • 7. Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland;
  • 8. Gasunie;
  • 9. Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam;
  • 10. Tennet;
  • 11. KPN;
  • 12. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
  • 13. Gemeente Amsterdam, Dienst Zuidas;
  • 14. Gemeente Amsterdam, Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer;
  • 15. Rijkswaterstaat;
  • 16. Ministerie van Economische Zaken;
  • 17. Hoogheemraadschap Rijnland;
  • 18. Ministerie van Defensie;
  • 19. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 20. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Adressanten 2, 3, 4, 8, 15 en 17 hebben een reactie ingediend. De overige adressanten hebben geen reactie ingediend en worden daarmee verondersteld dat betreffende adressanten geen opmerkingen hebben over het bestemmingsplan. Adressanten 8, 15 en 17 hebben aangegeven geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen.

De vooroverlegreacties van de adressanten die opmerkingen hadden op het conceptontwerp-bestemmingsplan, zijn hieronder samengevat en beantwoord:

Adressant 2

Opmerking 2.1

Op het gebied van cultuurhistorie dient opgemerkt te worden dat het bij cultuurhistorie niet alleen over gebouwen gaat, maar ook over bijvoorbeeld morfologische overblijfselen, historische geografie etc.Zo is de Schinkel op zich als verbinding tussen de Kostverlorenvaart en de Nieuwe Meer van cultuurhistorische waarde

Beantwoording

In de toelichting is deze opmerking verwerkt.

Opmerking 2.2

Verzocht wordt te verwijzen naar het gebruikte archeologische bureauonderzoek; uit de tekst blijkt niet op welk onderzoek door BMA de archeologische waardering van het plangebied is gebaseerd.

Beantwoording

Paragraaf 5.1.2 Onderzoek is geheel gewijd aan het onderzoek waar adressant op doelt. In de tekst is voldoende duidelijk om welk onderzoek het gaat. Bovendien is het betreffende onderzoek als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Adressant 3

Opmerking 3.1:

3.1: Waternet voert de waterbeheertaken uit namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet daarnaast het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten, de grondwaterzorgtaak, afvalwaterinzameling en drinkwaterlevering uit. Graag in het bestemmingsplan de verschillende taken en bevoegdheden benoemen van Waternet en Stadsdeel Zuid. Voor het realiseren van afmeervoorzieningen/steigers moet een watervergunning bij Waternet worden aangevraagd. Het aanvragen van een ligplaatsvergunning dient weer bij het Stadsdeel te gebeuren. Het stadsdeel zal dan weer een nautisch advies aanvragen bij Waternet.

Beantwoording

De opmerking is gegrond. Bij paragraaf 5.2 Watertoets zal aangegeven welke taken en bevoegdheden Waternet heeft.

Opmerking 3.2

In het conceptbestemmingsplan ontbreekt een verwijzing naar de Keur AGV. Ter info, op 9 juli 2013 is de Keur gewijzigd. Het beleidsdocument is te downloaden op AGV.nl. Indien nodig de artikelen in de waterparagraaf updaten aan de gewijzigde Keur.

Beantwoording

De opmerking is gegrond. In paragraaf 4.5.3 Waterschap zal de Keur van het Hoogheemraadschap worden opgenomen.

Opmerking 3.3

De conclusie dat er geen watervergunning nodig is voor het realiseren van drijvende steigers is incorrect.

Beantwoording

De opmerking is gegrond, de betreffende passage zal worden aangepast.

Opmerking 3.4

Voor het realiseren van steigers in dit plangebied is zeker een watervergunning nodig. Op basis van de Keur is het bijna onmogelijk om de steigers te vergunnen. Voornaamste reden is dat er naast de minimale steiger afmetingen, sprake moet zijn maatschappelijk belang en of een uitzonderlijke situatie. En in het geval van enkele particulieren is hier geen sprake van. In de volgende planfase zal een overleg worden gevoerd over het zoeken naar mogelijkheden.

Beantwoording

Op grond van de Keur zijn inderdaad de steigers zoals opgenomen in het bestemmingsplan lastig te vergunnen. Dit betekent echter niet dat zij niet uitgevoerd kunnen worden. Indien van de Keur afgeweken wordt, dan kan dit gemotiveerd worden voorgelegd aan het bestuur van het Hoogheemraadschap. Zo kan het bestuur bijvoorbeeld besluiten om alsnog medewerking te verlenen aan een steiger, indien blijkt dat de huidige situatie ongewenster is dan de nieuwe situatie. Als voorbeeld kan de toegangsvoorziening tot de woonboot van de eigenaar van de jachthaven worden genoemd. Deze mag volgens de Keur niet groter zijn dan 3 meter uit de walkant. Indien deze regels strikt worden nageleefd, kan er besloten worden om onder de geprojecteerde steiger het land niet te ontgraven. Deze kleine landtong belemmerd vervolgens de doorstroming van het nieuw te graven water naar de Schinkel en vice versa. Het water is in dat geval meer gebaat bij een betere doorstroming, dan aan het vasthouden aan de 3 meter breedte norm. In de volgende planfase zullen deze aspecten verder worden uitgezocht, samen met adressant.

Opmerking 3.5

Voor wat betreft de oostelijke steiger, duidelijk benoemen of er wel of geen sprake is van het aanbrengen van een oever. Voor de doorstroming adviseert adressant om geen oevers onder de steiger aan te brengen

Beantwoording

Het belang van adressant is het waarborgen van doorstroming. In het antwoord op het advies van adressant, zoals dit is opgenomen in paragraaf 5.2.4 Advies Waternet staat onder '2. Watersysteem' aangegeven: "Om de doorstroming te kunnen garanderen, zal een open verbinding worden gemaakt in de noord-oostelijke hoek. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het realiseren van een drijvende steiger". Er wordt reeds toegezegd dat er een open verbinding zal worden gemaakt. Een oever kan eveneens voorzien in een open verbinding, waardoor niet op voorhand deze uitwerking van het herinrichtingsvoorstel wordt uitgesloten.

Opmerking 3.6

Het conceptbestemmingsplan bevat vanuit nautisch oogpunt geen belemmeringen. De reeds bestaande ark(en) worden op dezelfde locatie anders afgemeerd. Dan liggen ze nog steeds in het jachthaven gebied. Het afmeerverbod op de Schinkel is niet van kracht op de vergunde woonschepen. Uiteraard wordt bij het vervangen van, of nieuw af te meren woonschepen of arken wel nautisch getoetst of het afmeren niet in strijd is met het Binnenvaartpolitieregelement.

Beantwoording

Paragraaf 5.2.4 Advies Waternet onder '6. Nautiek' zal met de opmerking van adressant worden aangevuld.

Adressant 4

Opmerking 4.1

Adressant verwijst naar de vooroverlegreactie op het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. en ziet de aanbevelingen uit die reactie graag overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

Beantwoording

Het advies van adressant 4 op het genoemde bestemmingsplan is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.