direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eerste wijziging Afrikahaven
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 aanleiding

In de zeehaven van Amsterdam komen niet alleen zeeschepen lading brengen of halen, maar vindt ook overslag plaats van en naar binnenvaartschepen, die Amsterdam met het achterland verbinden. Binnenvaart vervoert grote hoeveelheden lading waarbij een groot binnenvaartschip evenveel vracht kan vervoeren als 200 vrachtauto's (6.000 ton). De stimulering van het gebruik van de binnenvaart (modal split) is één van de doelstellingen van het Havenbedrijf om de verkeersdruk op de wegen in de omgeving van Amsterdam te reduceren.

Binnenvaart komt vaak in pieken, afhankelijk van variatie in lading aanvoer, klimaat (kolen) en prijsfluctuaties. Binnenvaart moet altijd op tijd bij de terminals zijn om het laad/losproces zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. In verband hiermee komen de schepen altijd eerder in de haven dan het moment van laden waardoor wachtplaatsen voor deze schepen noodzakelijk zijn. Ook in verband met het rust/vaartijdenbesluit zijn wachtplaatsen vereist. Deze wachtplaatsen moeten zo mogelijk een verbinding hebben met de wal zodat de opvarenden bezoek kunnen ontvangen, van boord kunnen (boodschappen/familie) en de auto moet aan de wal kunnen worden gezet. Ditzelfde geldt voor (kleine) coasters waarvoor het westelijke havengebied geen wachtplaatsen aanwezig zijn. Alleen in de Minervahaven is een wachtplaats aanwezig, hetgeen betekent dat deze schepen veel extra kilometers maken om naar een wachtplaats te varen.

Momenteel is in het havengebied een aantal wachtplaatsen voor binnenvaartschepen gelegen langs braakliggende, uitgeefbare kavels, zoals de noordoever van de Mauritiushaven en de noordoever van de verlengde Australiëhaven. Er worden gesprekken gevoerd met potentiële klanten voor deze kavels. Indien de kavels worden uitgegeven, moeten de wachtplaatsen voor de oever worden opgeheven. Op dit moment is er periodiek al een tekort aan wachtplaatsen.

Om het huidige tekort te verminderen en de wachtplaatsen, die komen te vervallen, te vervangen, is het Havenbedrijf voornemens een deel van het terrein in de noordwestelijke hoek van het Afrikahavengebied te voorzien van een insteekhaven, zodat hier binnenvaartschepen aan afloopsteigers kunnen afmeren. Tevens wordt hier een autoafzetplaats gerealiseerd.

Wijzigingsbevoegdheid

In het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Afrikahaven' heeft de beoogde locatie voor de wachtplaatsvoorzieningen de bestemming Bedrijf – 1. Conform artikel 3.7 van het bestemmingsplan 'Afrikahaven' kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de huidige bestemming Bedrijf – 1 voor maximaal 10% van de aldus bestemde gronden wijzigen in de bestemming Water – 2.

Het oppervlakte van de bestemming Bedrijf – 1 is 286 hectare. De voorgestelde ontgraving betreft 5 hectare. Na vaststelling van het bestemmingsplan Afrikahaven is reeds 14 hectare gewijzigd van Bedrijf – 1 naar Water – 2. Gezamenlijk betreft dit 19 hectare, ofwel 6,6%. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de wijzigingsbevoegdheid van het college.

Om de gewenste wijziging mogelijk te maken dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Het voorliggende wijzigingsplan 'Eerste wijziging Afrikahaven' geeft concrete invulling aan de gewenste ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

De locatie voor de wachtplaatsvoorziening ligt in de noordwestelijke hoek van het bedrijfsterrein Afrikahaven en is momenteel braakliggend. Het terrein ligt ten noorden van de kolenterminal Rietlanden en heeft een totale oppervlakte van 8 hectare. Hiervan zal 3 hectare gereserveerd blijven als mogelijke uitbreiding van Rietlanden voor optimalisatie van het bedrijfsproces. De overige 5 hectare worden grotendeels afgegraven voor de wachtplaatsen voor binnenvaart en coasters en voor een autoafzetplaats. Het gebied is en blijft in beheer bij het Havenbedrijf als openbare ruimte. Het adres is aan de Noordzeekanaalweg.

Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer, afbeelding 1.2 de ligging van de wachtplaatsvoorziening in de Afrikahaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: plangebied wijzigingsplan 'Wachtplaatsvoorzieningen Afrikahaven'

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: Ligging nieuwe insteekhaven in de Afrikahaven.

1.3 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de planregeling zoals deze door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de planregeling.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk kader beschreven en in hoofdstuk 5 milieuaspecten zoals geluid, bodem en water. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en/of regels gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het voorliggende plangebied geldt het bestemmingsplan 'Afrikahaven', dat is vastgesteld op 3 juli 2013. De locatie voor de wachtplaatsen heeft de bestemming Bedrijf – 1. Met dit wijzigingsplan wordt concrete invulling gegeven aan de in het bestemmingsplan Afrikahaven opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7) waarin burgemeester en wethouders de bestemming Bedrijf – 1 voor maximaal 10% kunnen wijzigen in de bestemming Water – 2. Met het wijzigingsplan wordt het graven van de insteekhaven ten behoeve van wachtplaatsen mogelijk gemaakt.

De toegangsweg vanaf de Noordzeekanaalweg en de parkeerplaatsen worden aangelegd binnen de bestaande bestemming Bedrijf – 1, passend binnen de bestemmingsomschrijving. De toegangsweg zal niet toegankelijk zijn voor onbevoegden en alleen voor bestemmingsverkeer. Hiervoor wordt een bord bij de inrit geplaatst.

Afbeelding 2.1 toont een uitsnede van het bestemmingsplan van ruimtelijkeplannen.nl. De locatie voor de wachtplaatsen overlapt, naast de bestemming Bedrijf – 1, met:

  • de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (met plusjes aangegeven),
  • de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (zwarte lijn met golven),
  • de gebiedsaanduiding milieuzone - 1 (de groene lijn rond de bestemming Bedrijf - 1)
  • de gebiedsaanduiding veiligheidszone - windturbine 2 (blauwe lijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0003.jpg" Afbeelding 2.1: uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl

2.2 Beschrijving van het plangebied

Afrikahaven

De Afrikahaven is een haven in het Amsterdamse havengebied. De haven werd gegraven in 1997-2001 en ligt aan de zuidkant van het Noordzeekanaal, in de Houtrakpolder, ten westen van het vroegere Zijkanaal F. De Afrikahaven vormt een relatief nieuw havenbekken waar in 2006 een kolen terminal en in 2012 een grote vopak terminal is gerealiseerd. De kleinste insteekhaven (Madagascarhaven) is bestemd voor de overslag van voedingsmiddelen en containers uit Engeland.

In 2006 kwam een nieuwe terminal voor de overslag van steenkool gereed. Deze kolenterminal heeft een oppervlakte van 30 hectare, waarbij 1.150 meter kade beschikbaar is voor zee- en binnenvaartschepen. In totaal kan 2 miljoen ton steenkool op het terrein worden opgeslagen.

Medio 2006 tekende Vopak met het havenbedrijf een intentieverklaring om in de Afrikahaven een olieterminal te gaan bouwen. In mei 2009 werd gestart met de eerste fase. Op de locatie van 35 hectare plaatst Vopak 620.000 kubieke meter aan opslagtanks, met de mogelijkheid dit later uit te breiden tot 1,2 miljoen m3. De terminal is vooral bestemd voor de opslag en mengen van benzine en andere lichte olieproducten. Bij de twee grote aanlegsteigers kunnen zeeschepen met een maximale capaciteit van 120.000 DWT aanmeren. Verder is er ruimte voor acht kleinere schepen, als coasters en binnenvaartschepen, met een capaciteit van 20.000 DWT. De haven van Amsterdam is een belangrijke logistieke hub voor benzine gerelateerde productstromen tussen Europa, Noord-Amerika en Azië.

Huidige situatie plangebied

De locatie voor de wachtplaatsvoorziening ligt in de noordwestelijke hoek van het bedrijfsterrein Afrikahaven en is momenteel braakliggend. Het terrein ligt ten noorden van de kolenterminal Rietlanden en heeft een totale oppervlakte van 8 hectare

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2018. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door:

  • 1. Het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.

Bereikbaarheid is een ander speerpunt van het rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.

Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende plan.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Voorliggend wijzigingsplan past binnen de gestelde bepalingen en is daarmee niet in strijd.

Met de voorgenomen ontwikkelingen zal de scheepvaart in het Noordzeekanaalgebied niet dusdanig wijzigen of toenemen dat de veiligheid rond rijksvaarwegen niet gewaarborgd kan worden. Met het Centraal Nautisch Beheer, dat regie voert over het scheepvaartverkeer, vindt overleg plaats over ontwikkelingen in het Noordzeekanaalgebied en de potentiële effecten daarvan op de veiligheid.

3.1.3 Luchthavenindelingsbesluit

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol. De genoemde beperkingen betreffen:

  • 1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • 3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • 4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen. In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied van het LIB. Ter plaatse van het (westelijke deel van het) plangebied zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Het voorliggende wijzigingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk. Ook is geen bebouwing hoger dan 110 meter toegestaan. Het voorliggende wijzigingsplan staat dergelijke bouwhoogtes niet toe. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook voldaan aan het LIB.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om: van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;

  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de thema's van de Waterwet, waaronder de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit en waterkwaliteit.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

3.1.6 Nationaal waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld, die op 3 november 2010 in werking is getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  • 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  • 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

De hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Het voorliggende plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. Uitgangspunt is om nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010). De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

Het voorliggende plangebied is in de ruimtelijke verordening aangeduid als bestaand stedelijk gebied. De provincie stimuleert de benutting van de bestaande binnenstedelijke ruimte. Het voorliggende plan voorziet hierin. In het plangebied is daarnaast een secundaire waterkering gelegen. Voor het wijzigen van land naar water en de verlegging van de waterkering vindt overleg plaats met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Voorts bepaalt artikel 11, derde lid, van de Provinciale Verordening dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in transformatie van bedrijventerrein, een verantwoording geeft over de wijze waarop in het verlies aan bedrijventerrein wordt voorzien zowel wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten. Deze verantwoording is opgenomen in hoofdstuk 4.3 van deze toelichting.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

Het plangebied is in de Structuurvisie aangeduid als een van de grootschalige bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen zijn met name bedoeld voor grootschalige bedrijven, met daarnaast stadsverzorgende bedrijven. Daarbij is maximaal 30%, tot maximaal 2.000 m2 kantoorvloer per bedrijfsvestiging toegestaan. Er mogen bedrijven met een milieuruimte tot en met milieucategorie 5/6 worden gevestigd. Wonen is niet toegestaan. Zelfstandige kantoorontwikkeling is evenmin toegestaan. Kleinschalige ondersteunende en niet zelfstandig trekkende voorzieningen passen wel.

De nota Locatiebeleid is in april 2008 vastgesteld; het desbetreffende beleid is overgenomen in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Bedrijven - groot of klein, internationaal, nationaal of regionaal - moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om het bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect daarbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken. In dat kader geldt een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 brutovloeroppervlak op A-locaties en 1:125 m2 brutovloeroppervlak op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations en Bijlmer) en B-locaties liggen in de directe omgeving van ringlijn-/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram-/busnetwerk. C-locaties zijn goed via het hoofdnet auto ontsloten. Daar gelden geen parkeernormen voor bedrijven. Het plangebied kan worden aangemerkt als C-locatie.

3.3.2 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.

3.3.3 Nota Bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

3.3.4 Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

3.4 Overig beleid

3.4.1 Havenvisie 2030

Het transport van goederen over water en het stimuleren hiervan past in het beleid van het Havenbedrijf om minder goederen over de weg en meer over het water te vervoeren. De Amsterdamse haven is een economische factor van belang. De strategische ligging aan de drukbevaren Noordzee en Rijn, dicht bij grote Europese consumentenmarkten en productiecentra, zorgt voor een vitale handels- en concurrentiepositie. De van oudsher sterke verbondenheid tussen haven, handel en maakindustrie, tussen logistiek en zakelijk-financiële dienstverlening, is bijzonder en onderscheidend.

Havenbedrijf Amsterdam wil de havenregio versterken, verrijken en haar potentie ten volle benutten. Daarvoor is het nodig om duurzaam te groeien en te zorgen voor financiële en maatschappelijke waarde voor klanten, zakelijke partners en de brede omgeving.

Goederenstomen

De goederstroomprognoses geven een schatting van de toekomstige marktvraag voor de haven. Deze prognoses zijn niet alleen belangrijk voor de haven, maar voor de hele regio: hoe meer overslag, des te meer waarde voor het omliggende gebied. De meest recente prognoses voor Amsterdam (2014) laten groei zien. De prognoses zijn gebaseerd op de Welvaart- en Leefomgeving-scenario's van het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving uit 2008.

Het fundament van de haven is een optimaal en duurzaam ingericht havengebied, dat zich kenmerkt door intensief ruimtegebruik en een goede bereikbaarheid. Dit valt terug te zien in een toenemende activiteit bij gelijkblijvende fysieke en milieuruimte en snelle turnaround times bij groeiend verkeer. Daarnaast is het noodzakelijk dat de maritieme infrastructuur (o.a. sluis) passend is bij de eisen van de moderne scheepvaart, de infrastructuur en verbindingen naar het achterland (o.a. spoor) toereikend is, een hoogwaardig vestigings- en investeringsklimaat wordt gerealiseerd, en de dienstverlening op nautisch en veiligheidsgebied tot de wereldtop behoort.

Hoofdgroenstructuur

Het terrein ligt niet in de hoofdgroenstructuur maar betreft uitgeefbaar bedrijfsterrein.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Nut en noodzaak

De Port of Amsterdam wil de wachtplaatsvoorzieningen aanleggen vanwege de volgende redenen:

  • Binnenvaart heeft momenteel tijdelijke wachtplaatsen (gelegen aan uitgeefbare terreinen) in de Afrikahaven, Mauritiushaven en Australiëhaven. Het gaat hier om 11 tot 16 wachtplaatsen (zie Tabel 4.1). Door de uitgifte van deze terreinen in de toekomst, vervallen deze tijdelijke wachtplaatsen. In de Afrikahaven en Mauritiushaven worden deze terreinen uitgegeven vanwege de uitbreiding van bestaande bedrijven. In de Australiëhaven staat uitgifte van het terrein waaraan de tijdelijke wachtplaatsen liggen op de nominatie zodra er een klant is. Voor deze tijdelijke wachtplaatsen komen de onderhavige wachtplaatsen in de plaats.
  • In de huidige situatie is er periodiek een tekort aan wachtplaatsen, waardoor er een behoefte is aan extra wachtplaatsen.
  • Vanwege onzekerheid over het voortbestaan van de wachtplaatsen in de ADM haven (14 plekken), is het van belang om voldoende wachtplaatsen in het havengebied te hebben.
  • Vanwege de omzetting van kegel 1 wachtplaatsen naar kegel 2 wachtplaatsen in de Amerikahaven (2 plaatsen), zijn er minder wachtplaatsen beschikbaar voor kegel 1 of niet-kegel schepen.
  • Voor coasters is nu alléén een wachtvoorziening in de Minervahaven. Deze ligt ca 8 km ten oosten van de onderhavige locatie. Door de realisatie van een coaster wachtplaats in de Afrikahaven, vermindert het aantal vaarkilometers voor coasters.


Door het realiseren van de nieuwe wachtplaatsvoorzieningen aan de Afrikahaven wordt het bestaande tekort opgeheven, kunnen de terreinen waar nu tijdelijke wachtplaatsen zijn worden uitgegeven en wordt voor coasters een geschiktere locatie voor de wachtplaats gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0004.jpg"

Tabel 4.1. Bestaande wachtplaatsen Westpoort

* Aantal wachtplaatsen is afhankelijk van de omvang van het schip. De bovengrens is gebaseerd op een breedte van 11,4 meter van een schip.

4.2 Ontwikkeling

De wachtplaatsvoorziening zal bestaan uit een insteekhaven, voorzien van afmeerpalen en afloopsteigers. Het gebied wordt ontsloten met een ontsluitingsweg en parkeerplaatsen voor de schippers. In de overgebleven hoeken wordt een groeninrichting gerealiseerd. Om ruimte te creëren moet er een secundaire waterkering worden aangebracht en zal op het land de aansluitende infrastructuur worden aangelegd. Zie afbeelding 4.1 en bijlage 1 voor de eindsituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1.: wachtplaatsvoorzieningen - eindsituatie-. Zie bijlage 1 voor een grote versie van deze tekening.

Het aantal binnenvaartschepen dat gebruik kan maken van de wachtplaatsvoorziening varieert afhankelijk van de omvang van de schepen die afmeren. Uitgaande van de meest voorkomende binnenvaartschepen die het havengebied aandoen, biedt de wachtplaatsvoorziening plaats aan 12 tot 18 binnenvaartschepen. Het gaat hierbij om schepen in de CEMT klasse Va (lengte 110 m, breedte 11,4 m, maximaal 18 schepen) en in de CEMT klasse VIa (lengte 135 m, breedte 17,5 m, 12 schepen). De wachtplaatsvoorziening bevat een vak (lengte 130 m, breedte 30 m) voor maximaal 3 coasters. De verwachting is dat het aandeel VIa schepen in de toekomst groeit.

Voor de voorzieningen dienen de onderstaande onderdelen te worden gerealiseerd:

  • Ontgraven insteekhaven voor binnenvaartschepen tot -5,50 m NAP en voor coaster tot -7,5 m NAP.
  • Aanbrengen taludbekleding nieuwe insteekhaven.
  • Aanlegsteigers voor de binnenvaartschepen. Afhankelijk van de omvang van de aanleggende binnenvaartschepen is er ruimte voor circa 12 tot 18 binnenvaartschepen.
  • Aanleg autoafzetplaats in combinatie met steiger en wachtplaats voor één coaster.
  • Aanleg wegen en parkeerplaatsen (24 parkeerplaatsen).
  • Verleggen secundaire waterkering.
  • Aanbrengen watertappunt.

Er wordt voor de wachtplaatsvoorzieningen in beginsel geen walstroom aangelegd. Omdat de wachtplaatsen ook gebruikt kunnen worden door kegelschepen (schepen met brandbare stoffen, maximaal 1 kegel), levert walstroom een extra risico, bijvoorbeeld wanneer vonken ontstaan als gevolg van kabelbreuk (bij walstroom liggen er kabels over de schepen en de kans op breuk van kabels als deze tussen twee schepen komen, is reëel). Alle wachtplaatsen behoudens de coasterplaats zijn aangewezen voor kegelschepen. Voor de coasterplaatsen onderzoekt het havenbedrijf de mogelijkheden voor toepassing van walstroom.

4.3 Invloed op capaciteit bestaand bedrijventerrein

Het bestaande terrein dat voor wachtplaatsen wordt ingericht heeft de generieke bestemming voor bedrijven in de milieucategorie 5/6 zoals die voor het gehele havengebied geldt. De invloed van de wijziging van Bedrijf – 1 naar Water – 2 op het areaal beschikbaar bedrijventerrein is echter gering. Er blijft in het havengebied voldoende ruimte voor vestigingen/activiteiten van bedrijven in milieucategorie 5/6.

Vanwege de ligging van het terrein is het terrein minder geschikt voor bedrijven in de milieucategorie 5/6 dan andere terreinen in het gebied. De onderhavige locatie ligt in de meest noordwestelijk hoek van het havengebied en daardoor zeer dicht bij de grenzen van de geluidzone en het dichtst bij Natura 2000-gebieden. Hierdoor geldt dat voor dit terrein zowel de geluidsruimte als de mogelijkheid voor stikstofemissie beperkt is. Daarnaast ligt de locatie zodanig op de hoek van het Noordzeekanaal en de Afrikahaven, dat voor nautische activiteiten (afmeren van zeeschepen) aan het bestaande terrein beperkt ruimte is. De bereikbaarheid van de locatie voor grotere verkeersstromen is vanwege de aanwezige provinciale weg ook beperkt. Daarmee is dit terrein als bedrijfsterrein moeizaam in te zetten.

De bestemmingswijziging dient om nu reeds gevestigde bedrijven en activiteiten en toekomstige bedrijven activiteiten goed te kunnen blijven accommoderen. Door het realiseren van wachtplaatsen voor binnenvaart en coasters, kunnen de terreinen die meer centraal in het havengebied liggen, juist uitbreiden en intensiever worden gebruikt omdat de aan/afvoercapaciteit minder beperkingen kent vanwege de goede wachtmogelijkheden voor binnenvaart en coasters. Hierdoor zal de totale capaciteit van het havengebied naar verwachting toenemen.

De mogelijkheid om de bestemming van Bedrijf – 1 naar Water – 2 te wijzigen, is als wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het nu vigerende bestemmingsplan. Daarmee is deze mogelijke ontwikkeling in alle aspecten waaraan het bestemmingsplan is getoetst, meegenomen.

4.4 Verkeer

4.4.1 Scheepvaartverkeer

Op het Noordzeekanaal varen jaarlijks circa 7.000 zeeschepen en 50.000 binnenvaartschepen. Voor coasters is nu alleen een wachtvoorziening in de Minervahaven. Deze ligt ca 8 km ten oosten van de onderhavige locatie. Door de aanleg van wachtplaatsen voor coasters in de Afrikahaven zullen minder vaarkilometers door coasters in het gebied worden afgelegd.

Binnenvaart heeft momenteel tijdelijke wachtplaatsen (gelegen aan uitgeefbare terreinen) in de Afrikahaven, Mauritiushaven en Australiëhaven. Door de uitgifte van deze terreinen in de toekomst vervallen de tijdelijke wachtplaatsen en daarvoor komen de onderhavige wachtplaatsen in de plaats. Het aantal vaarkilometers van de binnenvaartschepen zal door verplaatsing van de tijdelijke wachtplaatsen in de Afrikahaven en Amerikahaven naar de permanente voorziening niet noemenswaardig wijzigen.

Voorts zal het aantal scheepvaartbewegingen voor de binnenvaart beperkt stijgen door de ontwikkeling van braakliggende terreinen. Deze ontwikkeling is reeds in het bestemmingsplan 'Afrikahaven' voorzien.

Naar verwachting zal de gemiddelde bezettingsgraad van de nieuwe wachtplaatsvoorzieningen circa 50% zijn en de gemiddelde verblijftijd 1 dag, uitgaande van 12 tot 18 wachtplaatsen voor binnenvaartschepen en drie voor coasters. Dit betekent dat gemiddeld sprake is van circa 9 aan- en afvaarten per dag. Op jaarbasis gaat dit om circa 6.500 vaarbewegingen. De autoafzetplaats zal naar verwachting circa acht keer per dag worden gebruikt.

Nautische veiligheid

De aanleg van de wachtplaatsvoorziening leidt tot een toename van het scheepvaartverkeer in de Afrikahaven. De schepen van en naar de wachtplaatsvoorziening kruisen de scheepvaart op het Noordzeekanaal en in de Afrikahaven. De nautische veiligheid is geborgd op de volgende wijze:

  • In de Afrikahaven is voldoende ruimte voor scheepvaart van en naar de wachtplaatsvoorziening om te manoeuvreren, zonder doorgaand verkeer op het Noordzeekanaal te hinderen.
  • Het Centraal Nautisch Beheer (CNB) voert regie over het scheepvaartverkeer en zorgt voor een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afhandeling van het scheepvaartverkeer. De Divisie Havenmeester is de uitvoerende tak van het CNB en verzorgt de scheepverkeersleiding. Regie vindt plaats door activiteiten al dan niet toe te staan op een bepaalde locatie. De binnenvaart wordt niet actief begeleid. Het aantal vaarkm's wordt beïnvloed doordat sinds kort het BLIS beschikbaar is (www.blauwegolfverbindend.nl) waarmee schippers kunnen zien of een ligplaats beschikbaar is. Hiermee worden onnodige vaarkm's voorkomen.
4.4.2 Autoverkeer en parkeren

Naar verwachting zal sprake zijn van gemiddeld 20 voertuigbewegingen (90% personenauto's) per dag. Dit is gebaseerd op de gemiddelde bezetting van 50%, wat inhoudt dat er 8 schepen liggen die gemiddeld per schip 2,5 voertuigbewegingen genereren. Bij 100% bezetting (worst case) situatie liggen er 18 binnenvaartschepen en 3 coasters. Op een dergelijke dag kan worden uitgegaan van 55 voertuigbewegingen.

Het autoverkeer wordt via de bestaande Noordzeekanaalweg afgewikkeld. Deze hoeveelheid verkeer heeft geen invloed op de bestaande situatie, waarin sprake is van circa 15.000 motorvoertuigen per dag op de Westpoortweg. De nieuwe ontsluitingswegen worden aangesloten op de bestaande weginfrastructuur conform de wegenverkeerswet. Ter plaatse van de wachtplaatsen en autoafzetplaats worden 24 parkeervakken aangelegd in het plan, voor schippers en eventuele overheidsdiensten (douane, politie, rijkswaterstaat) en bezoekers (familie).

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Geluid

De locatie voor de wachtplaatsvoorziening ligt in de 'wetgevingszone-wet geluidhinder', behorende bij het industrieterrein Westpoort. Over een deel van de locatie valt de geluidzone van het industrieterrein HoogTij, dat aan de noordzijde van het Noordzeekanaal ligt. Binnen de geluidszone mogen alleen geluidgevoelige objecten worden opgericht indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde danwel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder. De vaarbewegingen van de binnenvaart en coasters naar openbare wachtplaatsen zijn verwerkt in het bestaande geluidszonemodel Westpoort.

Afgemeerde schepen

In het geluidsmodel van Westpoort is de bijdrage van afgemeerde zeeschepen meegenomen, als onderdeel van de inrichting. Omdat de wachtplaatsen niet gezien worden als inrichtingen in de zin van de milieuwetgeving, wordt het geluid afkomstig van de afgemeerde schepen op de wachtplaatsvoorzieningen niet aan de geluidzonering toegerekend. Het geluid afkomstig van de wachtplaatsvoorzieningen gaat dan ook niet ten koste van de geluidruimte voor de bedrijven in Westpoort.

De binnenvaartschepen moeten voldoen aan de eisen zoals verwoord in de reglementen voor binnenvaart op de internationale Rijn. Daardoor zijn de binnenvaartschepen als ze stil liggen voor de kant zo stil dat die gezien worden als akoestisch niet relevant in het kader van de geluidzone Westpoort.

Met betrekking tot de coasters en ook de binnenvaartschepen, kan een vergelijk getrokken worden met het geluid van overslag aan openbare boeien. Overslag aan openbare boeien is ook geen inrichting in de zin van de milieuwetgeving. Alleen het geluid van inrichtingen met de daarbij behorende schepen worden in de geluidzonering meegenomen en niet van activiteiten die geen inrichting zijn.

In het kader van het wijzigingsplan is onderzocht wat de bijdrage is van de afgemeerde schepen op de omgeving van woningen te Nauerna en de woonboten in Zijkanaal D. Het plan is beoordeeld als industriegeluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zie hiervoor bijlage 3.

Er is berekend dat het geluidsniveau ter hoogte van de woonboten en huizen aan zijkanaal D onder de 47 dB(A) blijft. Ook in het geval dat de wachtplaatsvoorziening 100% van de tijd maximaal in gebruik zou zijn blijft het geluidsniveau onder de 50 dB(A). Hieruit kan worden geconcludeerd dat het eerste wijzigingsplan voor het bestemmingsplan Afrikahaven Noordwest voldoet aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit mede gezien het feit dat de cumulatieve geluidsbelasting in dit gebied ruim 10 dB boven dat van de bijdrage van de afgemeerde schepen ligt.

Varende schepen

In het geluidmodel van Westpoort zijn afmeerplaatsen toegevoegd met inschatting van aantallen schepen en ligtijden, vanwege de groei van bedrijven in bijvoorbeeld de Afrikahaven. Daarin zijn modelmatige toekomstprognoses gemaakt voor zeeschepen in Westpoort op basis van ligtijden over 2009, vlotenscenario GE en de Havenvisie.

5.2 Bodem

Op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Amsterdam is aangegeven dat de grond van de toplaag, diepe laag en van het oorspronkelijk maaiveld voldoet aan de kwaliteitsnorm voor achtergrondwaarde.

Het af te graven terrein betreft schoon zand tot 4 meter beneden maaiveld dat is vrijgekomen bij de aanleg van de Afrikahaven en is gebruikt voor het opspuiten van alle terreinen. De onderliggende polder is voorafgaand aan het opspuiten onderzocht en hierbij zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ten behoeve van de aanbesteding van het werk zal een actueel bodemonderzoek worden opgesteld voor de afvoer van het vrijkomende bodemmateriaal. Deze afvoer is gepland van Q1 tot Q3 van 2017. Aangezien een dergelijk bodemonderzoek voor afvoer van de grond één jaar geldig is, wordt dit onderzoek in het najaar van 2016 uitgevoerd.

5.3 Luchtkwaliteit

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijn stof op grond van de luchtkwaliteitseisen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De belangrijkste stoffen op grond waarvan de luchtkwaliteit kan worden bepaald, zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). In onderstaande tabel zijn de achtergrondconcentraties van deze stoffen voor 2015 en 2020 opgenomen ter plaatse van de wachtplaatsvoorzieningen. Hieruit blijkt dat de achtergrondconcentraties ver beneden de wettelijke norm uit de Wet milieubeheer liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B1601BPGST-VG01_0007.jpg"

Tabel . Luchtkwaliteit Afrikahaven (bron: RIVM, Grootschalige Concentratie- en Deopsitiekaarten Nederland, geodata.rivm.nl/gcn)

De realisatie van de wachtplaatsvoorzieningen zelf, ter vervanging van de wachtplaatsvoorzieningen die verdwijnen vanwege de uitgifte van terreinen, leidt niet tot een toename van het scheepvaartverkeer, maar wel tot een iets andere verdeling van het scheepvaartverkeer (binnenvaart en coasters) binnen het havengebied. Een toename van scheepvaartverkeer wordt veroorzaakt door economische ontwikkelingen in de haven, zoals het uitgeven van braakliggende terreinen. Eventuele veranderingen van hoeveelheden scheepvaartverkeer als gevolg van bijvoorbeeld economische ontwikkelingen, zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties zoals bepaald door het RIVM.

De realisatie van de wachtplaatsvoorzieningen is niet van invloed op de luchtkwaliteit in het havengebied. Tenslotte geldt dat binnen de huidige bestemming (Bedrijf – 1) in potentie activiteiten zijn toegestaan die een grotere invloed hebben op de luchtkwaliteit dan binnen de voorziene bestemming (Water – 2).

5.4 Externe veiligheid

Milieuzone en veiligheidszone windturbine

Op de locatie voor de wachtplaatsvoorzieningen geldt vanuit het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding milieuzone – 1. Daarnaast geldt voor een deel de gebiedsaanduiding veiligheidszone – windturbine 2. Binnen deze gebiedsaanduidingen zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Aangezien een binnenvaartschip of een coaster geen kwetsbaar object is (zie het Bevi in artikel 1), leiden deze gebiedsaanduidingen niet tot beperkingen voor de wachtplaatsvoorzieningen.

Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort

De Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort omvat onder meer een zonering van Westpoort op het punt van de toelaatbaarheid van risicoveroorzakende (Bevi) bedrijvigheid en de toelaatbaarheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied voor de wachtplaatsvoorzieningen valt binnen de Zone I. Voor deze zone geldt dat hier primair ruimte wordt geboden aan risicobedrijven. Deze zone is niet geschikt voor de komst van nieuwe en de uitbreiding van bestaande niet-zelfredzame functies en kwetsbare objecten. Omdat binnenvaartschepen en coasters niet worden gezien als kwetsbare objecten, conflicteert de realisatie van de wachtplaatsvoorzieningen niet met de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort.

Veiligheidscontour Afrika- en Amerikahaven

De wachtplaatslocatie valt binnen de veiligheidscontour Afrika- en Amerikahaven. Deze is onlangs vastgesteld door de gemeente Amsterdam, echter nog niet verwerkt op ruimtelijkeplannen.nl. Binnen de veiligheidscontour zijn kwetsbare objecten niet toegestaan, tenzij die objecten of inrichtingen een functionele binding hebben met een risicovolle inrichting of met het gebied waarvoor de contour is vastgesteld. Onder functioneel – aan het gebied waarvoor de veiligheidscontour geldt en/of aan daarbinnen gelegen risicovolle bedrijven – gebonden bedrijven wordt onder andere verstaan:

  • Bedrijven die havengebonden "natte" activiteiten uitvoeren, waarmee bedoeld wordt de aanvoer via het water en op- en overslag van bulkgoederen, stukgoederen, etc.
  • De wachtplaatsvoorziening betreft geen kwetsbaar object en is daarmee inpasbaar binnen de veiligheidscontour. Daarbij is met de wachtplaatsvoorziening sprake van een functionele binding met het havengebied.

Kegelschepen – Havenverordening

De wachtplaatsen kunnen gebruikt worden door kegelschepen. Voor de wachtplaatsen geldt maximaal kegel 1 (schepen kunnen tot 3 kegels hebben: 1 kegel voor schepen met brandbare stoffen, 2 voor schepen met voor de gezondheid schadelijke stoffen en 3 voor schepen met bepaalde ontplofbare stoffen).

Volgens het Binnenvaartpolitiereglement mag een kegelschip (kegel 1) geen ligplaats mag nemen binnen 10 meter ten opzichte van een ander schip. Met deze eis moet rekening worden gehouden wanneer kegelschepen gebruik maken van de wachtplaatsvoorzieningen.

Ligplaatsen voor kegelschepen moeten voorts op voldoende afstand van bewoning en kwetsbare objecten liggen. Uit het Europees verdrag over het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de Rijn (ADNR) volgt dat een ligplaats voor schepen met kegel 1 op minimaal 100 meter afstand van gesloten woongebieden, kunstwerken en tankopslagplaatsen moet worden gehouden. Omdat de dichtstbijzijnde woningen aan de Machineweg (nrs. 19, 20 en 21) op circa 150 meter afstand liggen, wordt deze afstand niet overschreden.

Het aanwijzen van kegelwachtplaatsen is een taak van de Havenmeester, de Havenmeester is de bevoegde autoriteit. De wachtplaatslocatie als zodanig is door de Havenmeester gechecked op de Binnenvaartpolitie regelementen ende regeling ADN horende bij de wet vervoer gevaarlijke stoffen en akkoord bevonden.

5.5 Luchthavenindelingsbesluit

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is nagegaan hoe de plannen zich verhouden tot het Luchthavenindelingsbesluit (Lib). Het Lib bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. In het navolgende wordt ingegaan op de relevante aspecten:

  • 1. Maximale bouwhoogten;

Ter plaatse van het plangebied geldt de hoogtebeperking van 110 meter in het horizontaal vlak. De binnen dit wijzigingsplan toegestane maximum bouwhoogtes voldoen aan de maximale bouwhoogtes uit het vigerende Luchthavenindelingsbesluit.

  • 2. Vogelaantrekkende functies;

Er worden in deze bestemmingsplanherziening geen vogelaantrekkende functies gerealiseerd die vallen onder de in het Lib genoemde categorieën.

  • 3. Toegestane functies.

Het plangebied valt gedeeltelijk buiten het gebied waar in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan. Omdat het voorliggende wijzigingsplan dergelijke voorzieningen niet toestaat, gelden er geen belemmeringen vanuit het Lib.

5.6 Natuur

Voor het terrein heeft het Havenbedrijf een ontheffing artikel 75 van de Flora en Faunawet voor het in stand houden en verwijderen van Tijdelijke Natuur. Op grond van deze ontheffing is in maart 2016 gestart met het verwijderen van beschermde soorten uit het terrein. Deze soorten zijn/worden elders uitgezet. Deze werkzaamheden duren tot het najaar van 2016. Op grond van de ontheffing is geen sprake van een compensatieverplichting.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

Uit bijlage 11 van de toelichting op het bestemmingsplan Afrikahaven blijkt dat de voor de locatie van de wachtplaatsvoorziening een lage archeologische verwachting geldt (beleidscategorie 10). Dit betekent dat geen archeologisch veldonderzoek nodig is voor ingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder diep dan 4 meter onder maaiveld.

Omdat de ontgraving dieper is dan 4 meter onder maaiveld en groter dan 10.000 m2, is het project volgens het gemeentelijk beleid niet uitgezonderd van archeologisch onderzoek. Met het oog op de technische uitvoerbaarheid wordt het verplichte veldonderzoek als archeologische begeleiding ingepast in de ontgrondingswerkzaamheden. Voor de nadere invulling van het archeologisch onderzoek wordt een programma van eisen opgesteld. Dit document wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag.

Voorts wordt verwezen naar de waardestelling QS 16-162 van Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam (bijlage 2).

5.7.2 Cultuurhistorie

Conform de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland zijn in het voorliggende plangebied geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig.

5.8 Waterhuishoudkundige aspecten

Volgens de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, ligt aan de westrand van het terrein een waterkering. In de praktijk is deze waterkering niet aanwezig en verzorgt het zandpakket van de Afrikahaven op deze plek de waterkerende functie. Om het zand te kunnen afgraven ten behoeve van de wachtplaatsvoorzieningen, wordt eerst de waterkering volgens de keur aangebracht. Hiervoor is geen keurvergunning van het Hoogheemraadschap nodig, omdat de werkzaamheden voldoen aan de keur. Wel wordt een vergunning voor werkzaamheden in de waterkering aangevraagd. Hierover vindt overleg plaats met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Bij het graven van de insteekhaven ontstaat 5 hectare extra oppervlaktewater. Het Havenbedrijf heeft een zogenaamde Waterbank met het Hoogheemraadschap van AGV en Rijkswaterstaat. Het nieuwe wateroppervlak zal worden toegevoegd aan het saldo van de Waterbank.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Waar de overige paragrafen van deze toelichting de achtergronden van het wijzigingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het wijzigingsplan sluit inhoudelijk aan bij de regels van het geldende bestemmingsplan 'Afrikahaven' (het moederplan). Conform artikel 3.7 van het moederplan kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, de huidige bestemming Bedrijf – 1 voor maximaal 10% van de aldus bestemde gronden wijzigen in de bestemming Water – 2. Deze bestemming is reeds in het moederplan opgenomen en is ook één-op-één overgenomen uit het moederplan.

Het (juridisch deel van het) wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (oftewel de plankaart) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven.

6.2 Artikelgewijze toelichting

6.2.1 Toelichting op de planregels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

6.2.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

6.2.2.1 HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 - Van toepassing verklaring

In dit artikel zijn de regels van het bestemmingsplan 'Afrikahaven' (moederplan) van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan.

Artikel 2 - Begrippen

Dit artikel geeft een omschrijving van een enkele nieuwe begrippen, aanvullend op de begrippen uit het moederplan (bestemmingsplan 'Afrikahaven'). De begrippen uit het moederplan zijn onverkort van toepassing op het voorliggende wijzigingsplan.

6.2.2.2 HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

In hoofdstuk 2 worden de bestemmingsregels omschreven volgens de voorgeschreven opbouw conform het Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt: bestemmingen, voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen en dubbelbestemmingen. De bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde geplaatst. In onderhavig plan zitten geen voorlopige bestemmingen en uit te werken bestemmingen.

Artikel 3 – Water - 2

De voor 'Water – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterstaatkundige voorzieningen, havenoverslag, berging van grond en baggerspecie, alsmede de daarbij behorende voorzieningen waaronder kades, oeververbindingen en havenvoorzieningen.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 60 meter. Daarnaast is in de gebruiksregels bepaald dat de gronden niet mogen worden gebruikt als lig- en/of afmeerplaats voor pleziervaartuigen, woonschepen, woonboten en woonarken. En dat kegelschepen niet mogen ontgassen in de open lucht.

Artikel 4 – Waarde - Archeologie – 3

De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 3' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

Artikel 5 – Waterstaat - Waterkering

Voor de gronden met een waterbergende functie is een dubbelbestemming opgenomen, waarbij de waterbergende functie primair is ten opzichte van de overige op de verbeel-ding aangegeven bestemmingen.

6.2.2.3 HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

In hoofdstuk 3 staan de algemene regels die volgens de SVBP 2012 als volgt zijn opgebouwd: anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene aanduidingsregels, algemene wijzigingsregels, verwezenlijking in de naaste toekomst, algemene procedureregels, overige regels.

In het voorliggende wijzigingsplan zijn – behoudens de antidubbeltelregel - uitsluitend algemene aanduidingsregels opgenomen, omdat deze een directe koppeling hebben met de gebiedsaanduidingen die zijn opgenomen in de verbeelding. Voor wat betreft de overige regels (zoals algemene bouwregels enz.) wordt kortheidshalve verwezen naar het moederplan.

Artikel 6 - Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

Artikel 7 - Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. In dit wijzigingsplan zijn onder meer de gebiedsaanduidingen 'Milieuzone – 1' en 'Veiligheidszone – windturbine 1' overgenomen uit het moederplan. De regeling is inhoudelijk één-op-één overgenomen.

Tot slot is de zone parallel aan het Noordzeekanaal voorzien van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'. Daarmee is gewaarborgd dat de zone langs het Noordzeekanaal in beginsel vrij is van bijvoorbeeld bouwwerken en opgaande begroeiing die het functioneren van de vaarweg of de veiligheid van het scheepvaartverkeer in gevaar brengen. Voor zover binnen de zone toch ontwikkelingen gewenst zijn, dan dient aangetoond te worden dat het functioneren van de vaarweg niet in het geding is.

6.2.2.4 HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGELS

In hoofdstuk 4 wordt doorgaans het overgangsrecht en de slotregel omschreven. Voor wat betreft het overgangsrecht is het bepaalde in het bestemmingsplan 'Afrikahaven' van toepassing verklaard.

Artikel 8 - Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel één-op-één overgenomen uit het moederplan 'Afrikahaven'.

Artikel 9 - Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit wijzigingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In paragraaf 4.1 is de noodzaak van de nieuwe wachtplaatsvoorzieningen aangetoond. Door het realiseren van deze nieuwe wachtplaatsvoorzieningen wordt het bestaande tekort opgeheven, kunnen de terreinen waar nu tijdelijke wachtplaatsen zijn worden uitgegeven en wordt voor coasters een geschiktere locatie voor de wachtplaats gerealiseerd. Derhalve wordt aangenomen dat de voorliggende ontwikkeling maatschappelijk uitvoerbaar is.

Evenwel wordt het ontwerpwijzigingsplan voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Omdat het voorliggende plangebied volledig in eigendom is van het Havenbedrijf, wordt in het kader van de voorliggende ontwikkeling een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en het Havenbedrijf. De aanleg en onderhoudskosten worden gefinancierd uit de begroting van het Havenbedrijf en hiervoor is dekking aanwezig. Daarmee wordt het voorliggende initiatief financieel uitvoerbaar geacht.

De bestemming wordt gewijzigd van Bedrijf - 1 naar Water - 2. Binnen Bedrijf - 1 zijn zware bedrijven toegestaan in de milieucategorie 5/6. De nieuwe bestemming maakt wachtplaatsvoorzieningen ten behoeve van binnenvaartschepen en coasters mogelijk. Dit heeft een minder zware milieubelasting op de omgeving. Daarbij dragen de wachtplaatsvoorzieningen juist bij aan de verbetering van de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven in het havengebied (zie ook paragraaf 4.3). In deze wordt er niet verwacht dat onderhavig wijzigingsplan zal leiden tot planschade.

7.3 Raakvlakken

Voor de aanleg vindt overleg plaats met Rijkswaterstaat (Waterwet en Wet beheer Rijkwaterstaatswerken) en voor de Wbr zal een vergunning worden aangevraagd. Bij de Omgevingsdienst NZKG wordt een ontgrondingvergunning aangevraagd en bouwvergunningen voor de afmeersteigers en de autoafzetplaats. Bij het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt een keurvergunning aangevraagd voor het verplaatsen van de waterkering. Met het Centraal Nautisch Beheer, dat regie voert over het scheepvaartverkeer, vindt overleg plaats over ontwikkelingen in het Noordzeekanaalgebied en de potentiële effecten daarvan op de veiligheid.

7.4 Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het concept-wijzigingsplan is toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Holland
  • Rijkswaterstaat
  • Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Gemeente Zaanstad
  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Brandweer
  • Centraal Nautisch Beheer

Naar aanleiding hiervan zijn reacties ontvangen van de provincie Noord-Holland, de gemeente Zaanstad, de Brandweer en Monumenten en Archeologie. Deze laatste twee hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. De reacties en beantwoording van de provincie Noord-Holland en de gemeente Zaanstad zijn hieronder beschreven.

7.4.1 Provincie Noord-Holland (e-mail 16 november 2016)

De provincie Noord-Holland wijst erop dat artikel 11 derde lid van de Provinciale Verordening (PRV) bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in transformatie van
bedrijventerrein een verantwoording geeft over de wijze waarop in het verlies  aan bedrijventerrein wordt voorzien zowel wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten.

Beantwoording

Het bestaande terrein dat voor wachtplaatsen wordt ingericht heeft de generieke bestemming voor bedrijven in de milieucategorie 5/6 zoals die voor het gehele havengebied geldt. De invloed van de wijziging van Bedrijf – 1 naar Water – 2 op het areaal beschikbaar bedrijventerrein is echter gering. Er blijft in het havengebied voldoende ruimte voor vestigingen/activiteiten van bedrijven in milieucategorie 5/6.

Vanwege de ligging van het terrein is het terrein minder geschikt voor bedrijven in de milieucategorie 5/6 dan andere terreinen in het gebied. De onderhavige locatie ligt in de meest noordwestelijk hoek van het havengebied en daardoor zeer dicht bij de grenzen van de geluidzone en het dichtst bij Natura 2000-gebieden. Hierdoor geldt dat voor dit terrein zowel de geluidsruimte als de mogelijkheid voor stikstofemissie beperkt is. Daarnaast ligt de locatie zodanig op de hoek van het Noordzeekanaal en de Afrikahaven, dat voor nautische activiteiten (afmeren van zeeschepen) aan het bestaande terrein beperkt ruimte is. De bereikbaarheid van de locatie voor grotere verkeersstromen is vanwege de aanwezige provinciale weg ook beperkt. Daarmee is dit terrein als bedrijfsterrein moeizaam in te zetten.

De bestemmingswijziging dient om nu reeds gevestigde bedrijven en activiteiten en toekomstige bedrijven activiteiten goed te kunnen blijven accommoderen. Door het realiseren van wachtplaatsen voor binnenvaart en coasters, kunnen de terreinen die meer centraal in het havengebied liggen, juist uitbreiden en intensiever worden gebruikt omdat de aan/afvoercapaciteit minder beperkingen kent vanwege de goede wachtmogelijkheden voor binnenvaart en coasters. Hierdoor zal de totale capaciteit van het havengebied naar verwachting toenemen.

De mogelijkheid om de bestemming van Bedrijf – 1 naar Water – 2 te wijzigen, is als wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het nu vigerende bestemmingsplan. Daarmee is deze mogelijke ontwikkeling in alle aspecten waaraan het bestemmingsplan is getoetst, meegenomen.

7.4.2 Gemeente Zaanstad (e-mail 7 november 2016)

Geluid

De gemeente Zaanstad geeft aan dat de te verwachten geluidbelasting van het nestgeluid van de schepen moet worden getoetst aan het zonebeheerplan en dat de geluidbelasting op de woningen en woonboten in de omgeving moet worden onderzocht.

Beantwoording

De binnenvaartschepen moeten voldoen aan de eisen zoals verwoord in de reglementen voor binnenvaart op de internationale Rijn. Daardoor zijn de binnenvaartschepen als ze stil liggen voor de kant zo stil dat die gezien worden als akoestisch niet relevant in het kader van de geluidzone Westpoort.

Met betrekking tot de coasters en ook de binnenvaartschepen, kan een vergelijk getrokken worden met het geluid van overslag aan openbare boeien. Overslag aan openbare boeien is ook geen inrichting in de zin van de milieuwetgeving. Alleen het geluid van inrichtingen met de daarbij behorende schepen worden in de geluidzonering meegenomen en niet van activiteiten die geen inrichting zijn.

In het kader van het wijzigingsplan is onderzocht wat de bijdrage is van de afgemeerde schepen op de omgeving van woningen te Nauerna en de woonboten in Zijkanaal D. Het plan is beoordeeld als industriegeluid in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Er is berekend dat het geluidsniveau ter hoogte van de woonboten en huizen aan zijkanaal D onder de 47 dB(A) blijft. Ook in het geval dat de wachtplaatsvoorziening 100% van de tijd maximaal in gebruik zou zijn blijft het geluidsniveau onder de 50 dB(A).

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het eerste wijzigingsplan voor het bestemmingsplan Afrikahaven Noordwest voldoet aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit mede gezien het feit dat de cumulatieve geluidsbelasting in dit gebied ruim 10 dB boven dat van de bijdrage van de afgemeerde schepen ligt.

Walstroom

De gemeente Zaanstad raad aan om nogmaals te kijken naar de mogelijkheid om walstroomvoorzieningen aan te leggen.

Beantwoording

Er wordt voor de wachtplaatsvoorzieningen in beginsel geen walstroom aangelegd. Omdat de wachtplaatsen ook gebruikt kunnen worden door kegelschepen (schepen met brandbare stoffen, maximaal 1 kegel), levert walstroom een extra risico, bijvoorbeeld wanneer vonken ontstaan als gevolg van kabelbreuk (bij walstroom liggen er kabels over de schepen en de kans op breuk van kabels als deze tussen twee schepen komen, is reëel). Alle wachtplaatsen behoudens de coasterplaats zijn aangewezen voor kegelschepen. Voor de coasterplaats onderzoekt het Havenbedrijf de mogelijkheden voor toepassing van walstroom. Dit is echter niet op korte termijn te realiseren, omdat coasters naar diverse landen varen waar de specificaties van de stroomaansluitingen anders zijn.

Externe veiligheid

De gemeente Zaanstad geeft aan dat niet duidelijk is of door de beoogde functiewijziging de bestaande veiligheidscontouren groter worden.

Beantwoording

Door het wijzigingsplan zal de veiligheidscontour niet groter worden. De wachtplaatsvoorziening met binnenvaartschepen en coasters valt niet onder een bevi-inrichting en de wachtplaatsvoorziening hebben geen bevi-contour, waardoor dit ook geen gevolgen heeft voor de veiligheidscontour die voor de Afrika- en Amerikahaven geldt.

7.5 Ontwerpfase

Het ontwerpwijzigingsplan is vanaf 12 januari 2017 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn er 2 zienswijzen ingediend bij burgemeester en wethouders. De kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging geschiedt langs elektronische weg. De aanpassingen die volgen uit de zienswijzen zijn verwerkt in het wijzigingsplan. Binnen acht weken na afloop van de zienswijzentermijn, nemen burgemeester en wethouders een besluit omtrent de wijziging: ze stellen het wijzigingsplan al dan niet vast.

Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De termijn om beroep in te dienen bij de ABRvS vangt aan met ingang na de dag dat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.