Hoogte Kadijk 145B    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Bestuurlijk stelsel gemeente Amsterdam     

De gemeenteraad van Amsterdam is sinds 19 maart 2014 het bevoegd gezag om bestemmingsplannen voor het stadsdeel Centrum vast te stellen. De stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum is op deze datum opgehouden te bestaan. Het nieuwe bestuurlijk stelsel van de gemeente Amsterdam dat op 19 maart is aangevangen, brengt dit met zich mee. Ook ten aanzien van toepassing van afwijkingsbevoegdheden en het stellen van nadere eisen brengt het nieuwe stelsel verschuivingen met zich mee.



Daar waar in de toelichting sprake is van 'het dagelijks bestuur' of 'de (stads)deelraad', verwijst dit naar de bestuursorganen van het stadsdeel Centrum zoals deze voor 19 maart 2014 bestonden.

1.2 Ligging en grenzen van het plangebied     

Het plangebied bestaat uit het perceel van de voormalige scheepswerf Koning William aan de Hoogte Kadijk 145B, in het oostelijk deel van de binnenstad. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn gelegen binnen de Kadijken en maken onderdeel uit van de noordelijke bebouwingsrand van de Hoogte Kadijk. De Hoogte Kadijk is de centrale corridor van de Kadijken. Het plangebied bevindt zich direct ten noordwesten van de brug bij de Entrepotdoksluis en ten zuidoosten van de Pelikaanbrug (bij de Overhaalsgang). Op de luchtfoto is de ligging en (globale) begrenzing van het plangebied weergegeven.

  verplicht Afbeelding: ligging en globale begrenzing plangebied (luchtfoto's https://maps.google.com/)

1.3 Geldend planologisch kader     

Ter plaatse van het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad'. Alleen voor het water is het bestemmingsplan 'Water' van toepassing. De nadien vastgestelde paraplubestemmingsplannen 'Winkeldiversiteit Centrum', 'Drijvende bouwwerken' en 'Kantoren met baliefunctie Centrum' zijn niet relevant voor het plangebied en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten. De gemeente heeft op 7 oktober 2021 een paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' vastgesteld. Dit paraplubestemmingsplan is wel relevant voor het plangebied en is daarom wel beschreven.

1.3.1 Bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad'     

Het bestemmingsplan is op 28 september 2010 vastgesteld door de stadsdeelraad. Het bestemmingsplan is op 4 juli 2012 onherroepelijk geworden door uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

verplicht

Afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad', het binnen het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad' gelegen deel van het plangebied is aangegeven met een rode stippellijn

De gronden ter plaatse van Hoogte Kadijk 145B zijn bestemd als 'Bedrijf - 1' (B-1). Tevens is het zich op het land bevindende gedeelte van het plangebied dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie C' en 'Waarde - Cultuurhistorie' en aangeduid als 'geluidzone - industrie'. Het deel van de gronden dat is gelegen langs de Hoogte Kadijk is dubbelbestemd als 'Waterstaat/waterkering'. Voor drie bestaande gebouwen geldt tenslotte nog dat de gronden ook zijn aangeduid als 'orde - 3'.

Toegestaan gebruik

Binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' is het gebruik als scheepswerf, zijnde een categorie V bedrijf als bedoeld in de Staat van Inrichtingen toegestaan. Ook het gebruik als bijbehorende erven is toegestaan, met dien verstande dat de erven mogen worden gebruikt voor opslag en parkeren ten behoeve van de scheepswerf.

De geluidsbelasting van industriegebied 'Kadijken Oost' is vastgelegd in een bestaande geluidzone als bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder. Deze geluidzone is weergegeven door de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.

Toegestane bebouwing

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwde zijnde, gelden binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Waarde - Archeologie C', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waterstaat/waterkering' diverse bouwregels. De volgende regels zijn relevant:

  1. Voor gebouwen geldt ter plaatse van het plangebied een maximum bouwhoogte van 4 meter en een maximum bebouwingspercentage van 50%;
  2. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter;
  3. In verband met de geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder is binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' geen bouw van een woning of ander geluidgevoelig gebouw toestaan, tenzij een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van het bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad' is verleend.
  4. In verband met de hoge archeologische verwachting dient ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie C' voor bodemverstorende bouwwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld een archeologisch rapport te worden overlegd;
  5. In verband met de waterkerende functie van de Hoogte Kadijk is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat/waterkering' een beschermende regel opgenomen doordat binnen de zone niet mag worden gebouwd, met uitzondering van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding;
  6. In verband met de ligging binnen beschermd stadsgezicht zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermende regels opgenomen om de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden te behouden, te herstellen en te versterken. Sloop van bouwwerken is pas toegestaan nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, waarbij voor bouwwerken die in het bestemmingsplan als orde 3 zijn aangewezen (zoals de drie bestaande gebouwen in het plangebied) geldt dat deze wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, maar dat deze geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud.

1.3.2 Bestemmingsplan 'Water'     

Het bestemmingsplan is op 26 juni 2012 door de voormalige stadsdeelraad vastgesteld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele water binnen stadsdeel centrum.

verplicht

Afbeelding: uitsnede planverbeelding bestemmingsplan 'Water', het binnen het geldende bestemmingsplan 'Water' gelegen deel van het plangebied is aangegeven met een rode stippellijn

Het water rondom Hoogte Kadijk 145B is bestemd als 'Water', dubbelbestemd als 'Waarde - Archeologie 9', 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waarde - Cultuurhistorie' en gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Het deel rondom de Hoogte Kadijk is tevens dubbelbestemd als 'Waterstaat - Waterkering'.

Toegestaan gebruik

Binnen de bestemming 'Water' is het gebruik als waterberging, waterwegen, waterhuishouding, waterstaatdoeleinden, tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing en ongebouwde afmeerplaatsen voor pleziervaartuigen toegestaan. In een groot deel van het water rondom Hoogte Kadijk 145B is als gevolg van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkvoorraad' ook het gebruik als werkvoorraad toegestaan. Het gaat daarbij om het afmeren van boten ten behoeve van de werkvoorraad dan wel bedrijfsvoorraad, alsmede voor het innemen van één ligplaats voor een varend bedrijfsvaartuig en één ligplaats voor een niet-varend bedrijfsvaartuig ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding op de wal gevestigde bedrijf.

Toegestane bebouwing

Voor het bouwen gelden binnen de bestemmingen 'Water', 'Waarde - Archeologie 9', 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waterstaat/waterkering' onder meer de volgende bouwregels:

  1. Rondom Hoogte Kadijk 145B zijn alleen bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 2 meter bedragen waarbij de bouwhoogte door toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan worden verruimd naar 3 meter.
  2. In verband met de archeologische verwachting dient ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 9' voor bodemverstorende bouwwerkzaamheden groter dan 2.500 m² en dieper dan de baggerdiepte (zoals weergegeven op de Baggerdieptekaart in de bijlage van de regels) een archeologisch rapport te worden overlegd;
  3. In verband met de waterberging zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' beschermende regels opgenomen;
  4. In verband met de waterkerende functie van de Hoogte Kadijk is door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' een beschermende regel opgenomen doordat binnen de zone niet mag worden gebouwd, met uitzondering van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding;
  5. In verband met de ligging binnen beschermd stadsgezicht zijn door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermende regels opgenomen om de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden te behouden, te herstellen en te versterken.

1.3.3 Bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders'     

Het paraplubestemmingsplan is op 7 oktober 2021 vastgesteld. In het bestemmingsplan is bepaald dat regels die kelders mogelijk maken in het betreffende moederplan komen te vervallen. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen. Het bouwen van nieuwe kelders is daarbij niet toegestaan, tenzij toepassing wordt gegeven aan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Daarvoor is het noodzakelijk dat de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:

  • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat burgemeester en wethouders de aanvraag toetsen aan de beleidsregels "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
  • voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang van grondwaterneutraal bouwen, zijnde 'het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.'.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de relevante regels uit het paraplubestemmingsplan overgenomen.

1.4 Aanleiding     

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld vanwege de voorgenomen herontwikkeling van het perceel Hoogte Kadijk 145B. Op het adres Hoogte Kadijk 145B was scheepswerf Koning William gevestigd. Op deze scheepswerf vond onder meer (woon)bootonderhoud en scheepsreparatie plaats. Door de bedrijfsactiviteiten behoorde de scheepswerf tot categorie C als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Een dergelijke bedrijfsfunctie wordt niet meer als passend ervaren in een omgeving die voor een groot deel een woonfunctie heeft. De werf was dan ook al tientallen jaren onderwerp van klachten uit de buurt en handhavingsprocedures bij verschillende (gemeentelijke en milieu-)instanties. Ook was er sprake van een veiligheidsrisico vanwege de mogelijkheid dat een schip op de hellingbaan losschoot en één van de tegenovergelegen woonboten zou raken. Het gebruik als scheepswerf Koning William is vanwege de voorgenomen herontwikkeling per 2017 beëindigd.

De wens van ontwikkelaar Hoogte Kadijk C.V. en Bootservice Amsterdam (verder: BSA) is om het plangebied met behoud van de werffunctie en de werfbeleving te herontwikkelen, zonder overlastgevende functies. Dit wordt bereikt door op een deel van het plangebied een jachthaven met plek voor maximaal 30 elektrische sloepen en boten te realiseren, alsmede een tweetal ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen. Bij deze jachthaven komt een servicecenter/werkplaats 74 m² bvo) met bedrijfswoning voor onderhoud en reparatie van elektrische sloepen, het inbouwen van elektrische binnen- en buitenboordmotoren en het ombouwen van boten met dieselmotoren naar een elektrische aandrijving. Ook zal er verkoop van elektrische binnen- en buitenboordmotoren plaatsvinden. Doordat er niet langer meer sprake is van een overlastgevende functie, ontstaat er ook ruimte voor het realiseren van woningen om zo bij te dragen aan de grote woningbouwopgave in Amsterdam. In het gebouw van de bedrijfswoning en het servicecenter/werkplaats zijn daarom 4 appartementen op de bovengelegen verdiepingen voorzien, terwijl achter het gebouw ruimte is voor een werfgebouw op palen. Met het werfgebouw wordt voorzien in de behoefte om sociale woningen voor studenten en starters te realiseren en middensegment woningen voor senioren. Het werfgebouw zal in totaal 88 woningen voor studenten, starters en senioren bevatten.

De beoogde herontwikkeling van Hoogte Kadijk 145B past niet in het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad', zoals is omschreven in paragraaf 1.3. Om de herontwikkeling te kunnen realiseren is een planologische procedure noodzakelijk. Omdat de voormalige scheepswerf onderdeel uitmaakte van een gezoneerd industrieterrein is daarbij gekozen voor een bestemmingsplanprocedure.

1.5 Doel     

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd om de herontwikkeling van het perceel Hoogte Kadijk 145B tot jachthaven, een bij een jachthaven behorend servicecenter/werkplaats en 93 woningen mogelijk te maken. Als gevolg van de herontwikkeling zal bovendien het gezoneerde industrieterrein ter plaatse van het plangebied van het bestemmingsplan planologisch worden opgeheven (aangezien de activiteiten van de scheepswerf zijn beëindigd). Doordat het plangebied wel in de geluidszone van het resterende industrieterrein komt te liggen zal deze geluidszone ter plaatse van het plangebied via het bestemmingsplan worden vastgelegd.

Door de beoogde herontwikkeling worden de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse van het plangebied aan de Hoogte Kadijk 145B gewijzigd. Voor de ruimtelijke structuur zetten de regels van het voorliggende bestemmingsplan in op het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. In de regels is ten aanzien van het gebruik uitsluitend uitgegaan van de binnen het plangebied beoogde functies wonen en bedrijven aangezien van deze functies de uitvoerbaarheid is aangetoond. In het voorliggende bestemmingsplan is zodoende geen rekening gehouden met de flexibiliteit die in de geldende bestemmingsplannen voor grote delen van de binnenstad wel is vastgelegd. Indien in de toekomst een andere functie dan wonen en/of bedrijven wenselijk is dan zal daar te zijner tijd een separate planologische procedure voor worden gevolgd.

De beoogde herontwikkeling van het plangebied heeft geen onaanvaardbare gevolgen voor de vergunde werkzaamheden van de nabijgelegen museumwerf 't Kromhout (Hoogte Kadijk 147). De museumwerf kan zodoende als gezoneerd industrieterrein blijven functioneren.

1.6 Beschermd stadsgezicht     

In januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in zowel het geldende als het voorliggende bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.

De bestaande bebouwing op Hoogte Kadijk 145B is niet aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument. Op de Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht Centrum zijn de bestaande gebouwen wel aangeduid als orde 3. In het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad' zijn mede daarom beschermende bouwregels opgenomen.

Bouwwerken met een aanduiding als orde 3 zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft, passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Binnen de orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Op basis van een kwaliteitstoets dient daarom bepaald te worden of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden is bepalend of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw.

De bedoeling is om de als orde 3 aangewezen bestaande gebouwen in het plangebied te slopen. Voor de gebouwen is daarom door de gemeente een kwaliteitstoets uitgevoerd (d.d. 16 januari 2018, zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat sloop van de huidige opstallen op zich te rechtvaardigen is, maar dat het aanbeveling verdient om bij nieuwbouw de stedenbouwkundige waarden van het terrein te behouden. De opstallen dienen namelijk niet als incidentele objecten gezien te worden, maar als onderdeel van het grotere geheel, de scheepswerf. Bebouwing op het terrein van de scheepswerf dient de aanzienlijke aanwezige stedenbouwkundige waarden te respecteren. Bij de herontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met de stedenbouwkundige waarden als bedoeld in de kwaliteitstoets. Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 5.2.5.

Op 25 mei 2018 is door Buurtorganisatie 1018 een verzoek gedaan om de voormalige scheepswerf Koning William aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit verzoek is op basis van advies van Monumenten en Archeologie (MenA) en de subcommissie Aanwijzing Monumenten van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) afgewezen. In paragraaf 4.4 is daar nader op ingegaan.

1.7 UNESCO Werelderfgoed     

Op 1 augustus 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld, is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het plangebied Hoogte Kadijk 145B maakt deel uit van de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

1.8 Digitalisering bestemmingsplannen     

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting om bestemmingsplannen digitaal op te stellen, is op 1 januari 2010 in werking getreden. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in stadsdeel Centrum de eerste plannen geweest die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Daarna volgden de bestemmingsplannen Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad, postcodegebied 1012, Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden, Nieuwmarkt en tenslotte bestemmingsplan Groot Waterloo. Met het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B wordt een klein deel van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad vervangen, alsmede het bestemmingsplan 'Water'. Er is daarbij aansluiting gezocht bij de eerder opgestelde bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving. Nieuwe functies waarvan de uitvoerbaarheid nog niet is aangetoond zijn niet mogelijk gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan.

1.9 Crisis- en herstelwet     

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B maakt de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk binnen een aaneengesloten gebied en er is eveneens sprake van een herstructurering van een woon-werkgebied. Om deze redenen valt het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B onder het toepassingsbereik van de Crisis- en herstelwet.

1.10 Opzet     

De toelichting op het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd en beschreven welke ontwikkeling wordt beoogd in het plangebied.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van de omgeving van het plangebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 9 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 worden achtereenvolgens de aspecten bodem, archeologie, water, flora en fauna. het luchthavenindelingsbesluit, de ladder voor duurzame verstedelijking en de MER/MER(beoordelings)plicht beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in hoofdstuk 17. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 18.

Hoofdstuk 2 Beleidskader     

2.1 Europees beleid     

2.1.1 Europese kaderrichtlijn Water     

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. Om deze doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Zowel om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, als om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Door middel van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW omgezet in Nederlandse wetgeving. Deze wet regelt aanpassing van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van de KRW zullen worden geïmplementeerd door vaststelling van milieukwaliteitseisen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of provinciale verordeningen op grond van artikel 5.2b Wm. Deze regelgeving zal ook moeten gaan bepalen hoe de normen doorwerken in besluiten op de verschillende terreinen van het omgevingsrecht, zoals ruimtelijke plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Tot het moment waarop de implementatie van de KRW gereed is, moeten lidstaten voorkomen dat besluiten worden genomen die leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit. Om hieraan te voldoen heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat een stappenplan opgesteld waarmee overheden kunnen beoordelen of de KRW een belemmering vormt voor de uitvoering van een project, zoals een bestemmingsplan. Uitgangspunt van dit stappenplan is dat in een vroeg stadium van de planvorming moet worden beoordeeld of het project een risico vormt voor de chemische of ecologische waterkwaliteit.

2.1.2 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)     

Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven, zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar Hoofdstuk 11 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid opgesteld.

2.2 Rijksbeleid     

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Het ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 aan de Tweede Kamer verzonden en richt zich op vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe we onze fysieke leefomgeving inrichten. De NOVI helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes:

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie.
  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Plangebied

De beoogde herontwikkeling heeft betrekking op een transformatie van een voormalige scheepswerf binnen bestaand stadsgebied. Door deze transformatie wordt het centrumgebied van Amsterdam verder versterkt en kan er worden bijgedragen aan het verbeteren van de duurzaamheid door het treffen van energie neutrale maatregelen. Daarmee wordt bijgedragen aan het leefbaarder maken van dit deel van de stad.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Plangebied

Hoogte Kadijk 145B is een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. De formulering van dit artikel (3.1.6 Bro lid 2) is aangepast en luidt met ingang van 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd. In voorliggend bestemmingsplan is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door de toevoeging van woningen. Er dient daarom te worden aangetoond dat er een behoefte bestaat aan de realisatie van 93 woningen.

De behoefte aan woningen in de binnenstad van Amsterdam is groot. In de structuurvisie van de provincie is aangegeven dat de woningbehoefte voor de metropoolregio Amsterdam circa 150.000 woningen bedraagt voor de periode tot 2040. In de structuurvisie van de gemeente Amsterdam is vanwege de trek naar de stad een opgave van 75.000 woningen vermeld. In Amsterdam en omgeving zijn diverse plannen in uitvoering en in voorbereiding om de grote vraag naar woningen op te lossen (de zogenaamde planvoorraad) en tevens te voorzien in een woningvoorraad die aansluit bij de vraag vanuit de markt. Het voorliggende project is één van die projecten, zoals ook blijkt uit de provinciale en regionale kaders (zie paragrafen 2.3.2 en 2.4). In hoofdstuk 15 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten aanzien van de jachthaven geldt dat hier primair sprake van een functiewijziging zonder toename van ruimtebeslag. De jachthaven neemt exact dezelfde ruimte in beslag als de huidige aanduiding 'werkvoorraad' ten behoeve van de scheepswerf Koning William in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3.1). Daarnaast is de aard en omvang van de jachthaven in het plangebied met maximaal 30 plekken zodanig dat deze in een gebied als Amsterdam buiten beschouwing kan worden gelaten bij het bepalen van de behoefte.

2.2.4 Vierde nationaal milieubeleidsplan     

Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 9.4 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

2.2.5 Nationaal Waterplan 2016     

Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 is het rijksplan voor het waterbeleid. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Mariene Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen, maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel) kan bij het vaststellen van een regionaal waterplan of een beheerplan niet zo maar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In Hoofdstuk 12 wordt ingegaan op het aspect water.

2.3 Provincie Noord-Holland     

2.3.1 Omgevingsvisie NH2050     

Op 19 november 2018 heeft Provinciale Staten de Omgevingsvisie NH2050 "Balans tussen economische groei en leefbaarheid" vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving:

  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Ten aanzien van de metropool Amsterdam wordt geconstateerd dat deze zich snel ontwikkeld. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan lang is gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moeten worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij dient oog te worden gehouden voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook dient er een vinger aan de pols te worden gehouden voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag door er voor te zorgen dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. De bestaande voorraad woningen wordt daarbij betrokken.

Plangebied

Het bestemmingsplan maakt de transformatie van een voormalige scheepswerf naar wonen (93 woningen) en recreatieve en bedrijfsmatige functies (jachthaven met servicecenter en werkplaats) mogelijk in binnenstedelijk gebied. Door deze transformatie verdwijnt een overlastgevende functie en wordt tegelijkertijd invulling gegeven aan de vraag naar woningen. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling zal de bestaande stedelijke structuur worden versterkt waarbij is uitgegaan van functiemenging. Op deze wijze wordt de beschikbare binnenstedelijke ruimte zo optimaal mogelijk benut. Dit past binnen de hoofddoelstellingen in het provinciale beleid.

2.3.2 Omgevingsverordening NH2020     

De provincie heeft op 16 november 2020 een ruimtelijke verordening vastgesteld, zijnde de Omgevingsverordening NH2020. In de Omgevingsverordening NH2020 worden de eerste stappen gezet om de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in juridische regels. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe 'Lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Voor de projectlocatie zijn met name de regels ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en regionale waterkeringen relevant:

  • Nieuwe stedelijke ontwikkeling: een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Regionale waterkering: ter plaatse van een regionale waterkering als de Hoogte Kadijk voorziet het bestemmingsplan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels. Een bestemmingsplan voorziet verder in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn. Nieuwe ontwikkelingen zijn binnen de beschermingszone alleen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Plangebied

De voorliggende herontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het woningbouwprogramma dient daarom te passen binnen de in de regio gemaakte schriftelijke afspraken. De gemeente Amsterdam heeft in het kader van deze regels de status van zelfstandige 'regio', zie ook paragraaf 2.4).

Met de voorliggende herontwikkeling wordt beoogd om 93 woningen te realiseren. Dat is 3 woningen meer dan waar tot op heden van uit is gegaan binnen de regionale afspraken. Deze beperkte toename van het aantal woningen past echter in de urgente woningbouw- en versnellingsopgave voor de MRA en in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (zie paragraaf 2.4.1).

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de regionale waterkering van de Hoogte Kadijk door de toepassing van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming waarborgt de bescherming van de waterkerende functie. Op of in de tot dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die op grond van de bestemming 'Gemengd - 145B' mogen worden opgericht. Omdat over het project al overleg heeft plaatsgevonden tussen Waternet, provincie en de gemeente is er geen belemmering om de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling toe te staan in de beschermingszone.

2.3.3 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018     

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018 heeft de provincie Noord-Holland haar visie beschreven over diverse milieuaspecten en de rol van de provincie daarbij. De drie pijlers die behoren bij de provinciale rol zijn:

  1. het borgen van de basiskwaliteit;
  2. verleiden tot duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving;
  3. stimuleren van technische en sociale innovatieve oplossingen voor de milieuopgave.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze visie. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten.

2.3.4 Watervisie 2021 'Buiten de oevers' en het Uitvoeringsprogramma 2016-2021     

Het Deltaprogramma Watervisie 2021 'Buiten de oevers' leert ons dat het watersysteem zijn grenzen kent bij het oplossen van watervraagstukken. Om Noord-Holland veilig, leefbaar en groen te houden en tegelijkertijd een goed investeringsklimaat te hebben, is het nodig om over grenzen heen te kijken. Oplossingen zullen meer buiten het eigenlijke waterdomein worden gevonden, met water als vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke gebiedsontwikkelingen. De Watervisie zoekt de koppeling van wateropgaven met ruimte, economie en natuur. Alleen door water goed mee te nemen, kunnen duurzame integrale afwegingen worden gemaakt.

In het waterveiligheidsbeleid wordt landelijk een overstap gemaakt naar een risicobenadering, waarbij ook het effect van een overstroming op het achterland wordt meegewogen. Met de waterpartners zorgt de provincie voor veilige dijken en keringen en met het waterrobuust inrichten van de omgeving en goede evacuatiemogelijkheden en wordt het effect van een eventuele overstroming beperkt. Schoon en voldoende water is onmisbaar voor een gezonde, productieve en aangename leefomgeving en een soortenrijke natuur. Er wordt gezorgd dat het grond- en oppervlaktewater duurzaam kan worden gebruikt en dat voorraden zorgvuldig worden beheerd, zonder uitputting of verontreiniging. Diepe, watervoerende lagen kunnen worden gebruikt voor energieopslag.

In Hoofdstuk 12 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op het water als zodanig.

2.4 Regionaal beleid     

Voorheen was er op regionaal verband sprake van de Stadsregio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam was een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkte onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Op groter schaalniveau is er inmiddels sprake van de Metropoolregio Amsterdam. Dit is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

2.4.1 Woonakkoord 2021-2025     

Het woonakkoord bevat de gedeelde ambities en gezamenlijke inzet voor het woonbeleid van Amsterdam en de provincie Noord Holland. Het woonakkoord is de opvolger van het Regionale actieprogramma Wonen en onderdeel van de "regionale afspraken" als bedoeld in artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020. In de omgevingsverordening en –regeling is bepaald dat de regionale woonakkoorden de uitgangspunten van het regionaal woonbeleid bevatten en in overeenstemming zijn met het provinciaal woonbeleid. In de Omgevingsverordening is tevens bepaald dat een plan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling onderdeel is van "regionale afspraken", ofwel de door de regio zelf vastgestelde woningbouwprogrammering en dit gezamenlijke woonakkoord. De gemeente Amsterdam heeft in het kader van deze regels de status van zelfstandige 'regio'.

Amsterdam heeft volgens de provinciale berekening in de jaren 2020-2025 een woningbehoefte van 25.700. De plancapaciteit van Amsterdam is echter groot: 226.600. Hiervan is een groot deel in de verdere toekomst gepland, maar toch is momenteel al een aantal van 55.500 woningen als harde capaciteit aan te merken. Dat is zelfs voldoende voor de woningbehoefte tot aan 2030 (51.300). De Provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam realiseren zich dat het, met het oog op vertraging in de uitvoering, nodig is meer delen van de plancapaciteit 'hard' te maken om de woningbehoefte te kunnen inlossen en zeker te zijn van voldoende woningbouw. Gezien de hoeveelheid harde plancapaciteit en sturing van Amsterdam op start bouw geldt dit voor andere delen van de MRA (buiten Amsterdam).

Amsterdam gaat uit van een woningbouwaantal van ongeveer 7.500 per jaar voor de periode tot aan 2025. Voor de langere termijn (2050) wordt uitgegaan van een groei van de woningvoorraad 5.000 per jaar. De Omgevingsvisie Amsterdam (zie paragraaf 2.5.2) biedt ruimte aan minimaal dit aantal woningen en alle bijbehorende voorzieningen. Het is een groeitempo dat rekening houdt met het absorptievermogen van de stad, het aanleggen van de infrastructuur, energievoorziening, groen en openbare ruimte en dat ook organisatorisch en rekening houdend met crises langjarig haalbaar is.

Plangebied

De woningen die door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zullen bijdragen aan de gemeentelijke opgave om tot 2025 jaarlijks 7.500 woningen) te realiseren.

2.4.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

  • het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De hoofdlijnen van het beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuze voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de hoofdlijnen van het beleid.

2.4.3 Plabeka     

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Ter uitvoering van de doelstelling van het Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld. De op 23 juni 2017 vastgestelde Uitvoeringsstrategie 'Ruimte voor werken in de MRA van morgen 2017-2030; Plabeka 3.0' (US 3.0) van de Metropoolregio Amsterdam richt zich op een gezonde kantoren- en bedrijventerreinmarkt in de gehele Metropoolregio. Daar waar in eerdere Plabeka-afspraken met succes de reductie van het planaanbod centraal stond, is nu gekozen voor meer flexibiliteit zodat in regionaal verband goed ingespeeld kan worden op de economische dynamiek. Het doel is om voldoende ruimte én kwaliteit van werkmilieus in de MRA te creëren, om zo bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van de MRA.

De MRA behoort binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam. Kwalitatief is – mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming - een toenemende populariteit waar te nemen van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke – in vergelijking tot traditionele, meer monofunctionele en op functiescheiding gerichte formele werklocaties (bedrijventerreinen en formele kantorenlocaties). De toenemende vraag naar multifunctionele gebieden vertaalt zich in de US3.0 onder meer in een flinke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen, als substantieel en min of meer nieuw element in de US3.0. Amsterdam is het economische en culturele centrum van de MRA en omstreken, en heeft zeker in de afgelopen jaren een sterke aantrekkingskracht op burgers en bedrijven uit binnen- en buitenland. De stad kent dan ook veel sectorale winnaars aangezien onder meer de ICT, zakelijke diensten, creatieve industrie en horeca groeien. Dankzij haar internationale bereikbaarheid en aantrekkingskracht en aansprekende woon- en werkmilieus staat Amsterdam voor de opgave om de groei van economie en bevolking ruimtelijk te accommoderen. Door verdichting binnen het stedelijk weefsel, en transformatie van werklocaties naar gemengde hoogstedelijke woonwerkmilieus, vult de gemeente in de komende jaren deze opgave in.

Plangebied

In het plangebied was tot voor kort een scheepswerf aanwezig. Een scheepswerf is vanwege de bijkomende overlast voor de omgeving niet langer wenselijk op een binnenstedelijke locatie. Om toch bij te dragen aan het gemengd woonwerkmilieu zal er, naast woningen, ook een jachthaven met servicecenter en werkplaats worden gerealiseerd.

2.5 Gemeente Amsterdam     

2.5.1 Beleidsplan Binnenstad     

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als: het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd: zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

2.5.2 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld in de gemeenteraad. Deze vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040 en is een wettelijk verplicht instrument van de nieuwe Omgevingswet. Hierop zijn twee uitzonderingen: de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld.

De Omgevingsvisie is gebaseerd op 5 strategische keuzes.

  1. Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op gericht is. Eén van de hoofddoelen van de visie is een stad en regio te worden met meer stedelijke kernen. Deze ingreep in de structuur van de stad is mogelijk door bedrijventerreinen te ontwikkelen tot bruisende stadsbuurten.
  2. Groeien binnen grenzen: Amsterdam streeft naar minimaal 150.000 woningen erbij voor 250.000 nieuwe inwoners in 2050, plus 200.000 nieuwe arbeidsplaatsen. Deze groei mag alleen plaatsvinden binnen de huidige stadsgrenzen. Op die manier wordt de kwaliteit van bestaande buurten versterkt, kunnen overal woningen en bedrijfsgebouwen worden verduurzaamd en blijven de kwetsbare landschappen open. Dit kan door bedrijventerreinen om te bouwen tot gebieden waar zowel gewoond als gewerkt wordt. Daarnaast is er ruimte voor groei in de naoorlogse wijken van Nieuw-West, Zuidoost en Noord, waar op een slimme manier verdicht kan worden. Een goede woonkwaliteit, met leefbare straten en pleinen en veel plek voor ontmoeting, staat hierbij voorop. Hoogbouw (gebouwen hoger dan 70 meter) concentreert zich rond grotere stations als Bijlmer ArenA, Amstel, Zuid en Sloterdijk en langs het IJ. De stad wordt ingericht op hergebruik van materialen en grondstoffen en op een andere, meer zelfvoorzienende energieopwekking zoals stadsverwarming en zonne- en windenergie.
  3. Duurzaam en gezond bewegen: om ruimte te houden voor groen, spelen en verblijven en voor de fietser en voetganger, moet de auto een stap terug doen. Door verdichting wordt draagvlak gecreëerd voor ov in de hele stad en komen voorzieningen op loop- en fietsafstand. Buurten worden verbonden door een netwerk van veilige fietsroutes en openbaar vervoer.
  4. Rigoureus vergroening: Verdichting wordt gecombineerd met vergroening van de stad. Daarbij is meer en vooral beter groen het doel, door minder verharding en meer groen aan en op gebouwen. Een ander belangrijk doel is tegengaan van hittestress en vergroten van het waterbergend vermogen van de stad.
  5. Samen stadmaken: De omgevingsvisie combineert ruimtelijke inrichting met doelen op groen, wonen, werken, duurzaamheid, leefomgeving. Het stadsbestuur gaat sturen op hoofdlijnen. De principiële keuze daarbij is dat de regels zo worden dat naast de klassieke partijen als ontwikkelaars en woningcorporaties, Amsterdammers ook zelf aan de slag kunnen.

verplicht

Afbeelding: uitsnede visiekaart Amsterdam 2050

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is op de visiekaart aangewezen als 'luwe stadsbuurt' in het 'centrumgebied'.

Centrumgebied

De binnenstad en de aangrenzende buurten in West, Zuid en Oost vervullen binnen de stad en ver daarbuiten een unieke en onvervangbare rol als stadscentrum. Hier ligt een grote opgave om de balans te bewaren tussen de stedelijke, nationale en internationale centrumfunctie en de lokale betekenis voor bewoners en mensen die er werken.

Voor de luwe stadsbuurten is de stedelijke ontwikkeling gericht op de ontwikkeling van woonbuurten met een relatief lage dichtheid, een beperkt aandeel niet-woonfuncties en veel ruimte voor groen. Maatschappelijke voorzieningen, ruimte voor nutsvoorzieningen, groen en sport zijn naast ruimte voor wonen en werken onderdeel van de opgave voor de ontwikkeling.

Hoogbouw

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst van UNESCO geplaatst. In het hoogbouwbeleid is hier rekening mee gehouden doordat er beschermende regels zijn opgenomen ten aanzien van het toestaan van (middel)hoogbouw in en rondom het UNESCO-gebied. Onder hoogbouw wordt verstaan gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. Onder middelhoogbouw wordt verstaan gebouwen van 22,5 meter tot 30 meter hoogte of 25% hoger dan hun directe omgeving.

verplicht Afbeelding: UNESCO-gebied en de lichtgrijs gekleurde 2 kilometerzone rondom dit gebied

Het plangebied is gelegen in het UNESCO-gebied. In het UNESCO-gebied (kerngebied en bufferzone) treedt bij bebouwing hoger dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving een grootstedelijk effect op.

Een belangrijk aspect van het hoogbouwbeleid is de bescherming van de bijzondere kwaliteiten van het UNESCO-gebied. Hoogbouw mag in dit gebied geen negatief effect hebben op het bestaand stadsbeeld. Schaalbreuk of aantasting van weefsel of typologie zijn hier niet acceptabel. In dit gebied is maximaal middelhoogbouw toegestaan, alsmede hogere bebouwing voor zover passend binnen per heden vigerende bestemmingsplannen, e.e.a. met inachtneming van de HER procedure. Dat betekent dat in het UNESCO-gebied een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) over landschappelijke effecten verplicht is gesteld bij middelhoogbouwinitiatieven vanaf 22,5 meter of 25% hoger dan hun directe omgeving.

Plangebied

Het bestemmingsplan maakt stedelijke ontwikkeling mogelijk die is gericht op het toevoegen van wonen en een niet-woonfunctie (jachthaven met werkplaats) in het centrumgebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

Gelet op het huidige hoogbouwbeleid maakt het bestemmingsplan geen nieuwbouw mogelijk waarvoor een HER nodig is. De maximum bouwhoogte van de nieuwbouw wordt namelijk lager dan 22,5 meter. Er is ook geen sprake van nieuwbouw die 25% hoger dan de bebouwing in de directe omgeving (zie ook subparagraaf 3.4.3).

2.5.3 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020     

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen, lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar de leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

Plangebied

De beoogde herontwikkeling leidt tot nieuwbouw die bijdraagt aan een hoogstedelijk woonmilieu. Er wordt deels voorzien in woningen voor senioren (9).

2.5.4 Amsterdamse woonagenda 2025     

Op 19 juli 2017 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Woonagenda 2025 vastgesteld. De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025 en heeft als uitgangspunt voldoende betaalbare en goede woningen. Uit berekening komt naar voren dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad, De ambitie is om de woningvoorraad en woningbehoefte beter op elkaar aan te laten sluiten.

De meest in het oog springende actie uit de Woonagenda is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering: 40% gereguleerde huur. 40% middelduur (koop en huur) en 20% dure huur en koop. Het college van B&W heeft spelregels vastgesteld om de programmering 40-40-20 op goede wijze toe te passen bij projecten. Daarnaast wordt in de Woonagenda ook ingezet op ouderenhuisvesting en jongeren- en studentenhuisvesting.

Plangebied

Het project draagt met de realisatie van 79 sociale huurwoningen voor studenten en starters, 9 middeldure huurwoningen voor senioren, 4 vrije sector huurwoningen en 1 bedrijfswoning bij aan het uitgangspunt om de woningvoorraad en woningbehoefte beter op elkaar te laten aansluiten. Met name aan woningen voor jongeren en ouderen bestaat een grote behoefte.

In het plan wordt circa 85% sociale huur gerealiseerd en 9% middeldure huur. Deze percentages wijken af van de Amsterdamse woonagenda maar doordat hierover tussen de gemeente en de ontwikkelaar in het verleden al afspraken zijn gemaakt, is er sprake van een lopende ontwikkeling. Voor dit project kan daarom worden afgeweken van de percentages 40-40-20 als bedoeld in de Amsterdamse woonagenda.

2.5.5 Koers 2025     

Algemeen

Op 14 september 2016 is de "Koers 2025" vastgesteld door de gemeenteraad. Het college wil de druk op de woningmarkt verlichten en maakt daarom tot 2025 de bouw mogelijk van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen. De huidige voorraad aan woningbouwplannen is onvoldoende om hierin te voorzien. Nieuwe woningen worden gerealiseerd in nieuwbouwprojecten, maar ook door transformatie van leegstaand en leegkomend vastgoed. De plannen bieden ook ruimte aan voorzieningen en bedrijven. Om te kunnen bepalen waar in de nabije toekomst woningbouwprojecten gerealiseerd kunnen worden, zijn de lopende én de mogelijke gebiedsontwikkeling in kaart gebracht. Het geheel van mogelijk te ontwikkelen locaties is als 'Strategische Ruimte' aangemerkt. Die ruimte is opgedeeld in 17 'bouwstenen': pakketten van samenhangende projecten met gerelateerde infrastructurele maatregelen en planologische-juridische condities. Het plangebied is volgens de kaartbijlage van Koers 2025 gelegen binnen zone die is aangewezen als 'Gebiedsuitwerking 2016, gericht op Nieuwe Projecten 2017-2018' binnen de bouwsteen 'Centrum'.

verplicht

Afbeelding: uitsnede kaart projectvoorstellen Koers 2025

Bouwsteen Centrum

De dynamiek in het gebied binnen de Ring – hier verder aangeduid als Centrum – is groot. De clustering van het UvA- en HvA-vastgoed en realisering van nieuwe detailhandel en hotelaccommodaties zijn opvallende bewegingen. Minstens zo belangrijk is de zwerm aan particuliere investeringen in transformatie en kwaliteitsverbetering – van winkelinrichting tot het bewoonbaar maken van souterrains en zolders. De rol van de overheid is vooral faciliterend en voorwaardenscheppend, bijvoorbeeld door aanleg van de Noord/Zuidlijn en herinrichting van de openbare ruimte. De planvoorraad 2016-2025 in lopende gebiedsontwikkelingsprojecten is dan ook beperkt: circa 2.000 woningen. Het omvat de afronding van projecten zoals Oostpoort, de Hallen, Oosterdokseiland en het Archiefterrein en enkele nieuwe projecten op Oostenburg en op het Foodcentre. In het gebied liggen geen versnellingslocaties. De centrale ontwikkelopgave is het uitbouwen van het grootstedelijk kerngebied en tegelijkertijd het leefbaar houden van het gebied voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Aanvullende capaciteit voor woningbouw zal vooral zitten in transformatie van leegkomend vastgoed en kleine projecten. Er tekent zich één gebied af met een concentratie van nieuwbouw- en transformatieprojecten en gerelateerde infrastructuur: de oostelijke binnenstad. Hier liggen kansen voor het stapsgewijs uitbouwen van het grootstedelijk kerngebied. Tijdelijk gebruik, gefaseerde ontwikkeling en transformatie zullen een belangrijke rol spelen. Deze ontwikkelstrategie mag er niet toe leiden dat noodzakelijke investeringen in de kwaliteit van de oostelijke binnenstad als geheel naar de achtergrond verdwijnen. Bovendien moeten ontwikkelingen op elkaar worden afgestemd. Daarom wordt een Gebiedsuitwerking Oostelijke Binnenstad opgesteld.

Plangebied

Het plangebied is binnen de bouwsteen van het Centrum gelegen in de zone waar sprake is van een concentratie van nieuwbouw- en transformatieprojecten en gerelateerde infrastructuur: de oostelijke binnenstad. De oostelijke binnenstad komt in aanmerking voor het stapsgewijs uitbouwen van het grootstedelijk kerngebied waarbij onder meer transformatie een belangrijke rol zal spelen. Alhoewel er nog geen Gebiedsuitwerking Oostelijke Binnenstad gereed is, kan er wel worden gesteld dat de beoogde herontwikkeling voldoet aan het uitgangspunt om nieuwe woningen te realiseren.

2.5.6 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogeheten verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

In Hoofdstuk 12 wordt nader ingegaan op het water als zodanig.

2.5.7 Ruimte voor Geschiedenis en Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam     

In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat. Voor een beschrijving van cultuurhistorische waarden in het plangebied wordt verwezen naar de hoofdstukken 3 en 4.

2.5.8 Welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2016     

Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam 2016 vastgesteld. Dit is een geactualiseerde versie van de eerder vastgestelde versie op 9 september 2013.

Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota gemaakt. Niet alleen is de nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan ambtelijk getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.

Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen zo'n ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst.

Voor het gebied binnen de grenzen van stadsdeel Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. De binnenstad van Amsterdam is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.

In Hoofdstuk 11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5.9 Parkeerplan Amsterdam 2012     

In het gemeentelijk parkeerplan zijn maatregelen opgenomen om de parkeerdruk op straat te verlagen en extra parkeerplaatsen op straat te kunnen opheffen. Hiertoe worden bestaande parkeergarages beter benut, worden financiële maatregelen genomen om het parkeren buiten het centrum aantrekkelijker te maken en worden nieuwe ondergrondse parkeergarages in het centrum gebouwd, zoals de Singelgrachtgarage en parkeergarages bij de nieuwe metrostations Rokin en Vijzelgracht. In het plangebied is geen parkeergarage gepland, wel wordt er voorzien in ruimte voor parkeren door bezoekers van de jachthaven.

2.5.10 Nota Parkeernormen Auto     

Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In deze nota zijn de nieuwe parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat.

Nieuwbouw

Het belangrijkste uitgangspunt in de nota is dat huurders, kopers en werknemers van nieuwbouw geen parkeervergunning meer krijgen voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. Er is sprake van nieuwbouw als een pand wordt gebouwd op een perceel zonder bebouwing. Parkeerplekken komen in of onder het nieuwe gebouw of worden gereserveerd in bestaande, nabijgelegen garages. Hierdoor zijn er minder parkeerplaatsen op straat nodig.

Plangebied

In de nota is het plangebied aangemerkt als een A-locatie. Bij dergelijke locaties is sprake van een zeer goede bereikbaarheid per openbaar vervoer. Hier kiest de gemeente ervoor om voor woningen, bedrijven en kantoren alleen een maximumparkeernorm te hanteren: minimaal 0 en maximaal 1 parkeerplaats per woning of per 250 m² bvo bedrijf/kantoor. Voor niet-woonfuncties als jachthavens zijn actuele kencijfers van CROW uitgangspunt bij het bepalen van de parkeerbehoefte. CROW heeft voor jachthavens in het centrum van zeer sterk stedelijk gebied een kencijfer van minimaal 0,5 parkeerplaats per ligplaats aangegeven.

Als gevolg van de beoogde herontwikkeling zullen er 88 studenten-, starters- en seniorenwoningen, 4 appartementen, 1 bedrijfswoning, maximaal 80 m² bedrijfsruimte (servicecenter/werkplaats voor onderhoud sloepen) en, in een later stadium, een jachthaven met maximaal 30 plekken voor elektrische sloepen, worden gerealiseerd. De Nota Parkeernormen Auto biedt in paragraaf 7.1 een aantal mogelijkheden om van het beleid (parkeernormen) af te wijken. In sommige situaties is het fysiek onmogelijk/onwenselijk om bij een nieuwbouwproject vast te houden aan parkeernormen. Het gaat hierbij onder meer om de situatie dat het parkeren op eigen terrein niet anders opgelost kan worden dan met een ondergrondse parkeergarage. In dat geval kunnen de volgende overwegingen aanleiding geven tot het niet verplicht stellen van het parkeren op eigen terrein:

  • wanneer er archeologische resten in de grond zitten (op de locatie is sprake van een hoge archeologische verwachting);
  • wanneer er sprake is van een waterkering (onder een deel van het plangebied loopt de waterkering);
  • wanneer de grondwaterstromen in het gebied ernstig verstoord worden (het water aan de lange zijde van de locatie is een gevoelig waterbergingsgebied);

Er is zeer beperkt ruimte om permanente parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Onder en rondom het werfgebouw is ruimte om maximaal 16 auto's te parkeren maar deze ruimte is uitsluitend bedoeld voor bezoekers van de jachthaven alsook voor stalling van fietsen en scooters van toekomstige bewoners, hun bezoekers alsook de bezoekers van de jachthaven. De ruimte onder het werfgebouw zal buiten het vaarseizoen ook worden gebruikt voor het stallen en onderhoud van boten.

Op eigen terrein is ruimte om gedurende het vaarseizoen minimaal 15 auto's van bezoekers van de jachthaven te laten parkeren. Een dergelijke parkeercapaciteit komt bij maximaal 30 ligplaatsen/plekken neer op 0,5 parkeerplaats per ligplaats zodat er wordt voldaan aan het kencijfer voor jachthavens en daarmee aan de Nota Parkeernormen Auto.

In het plan is dus geen rekening gehouden met parkeerplaatsen voor de bewoners. Naast dat er zeer beperkt ruimte om permanente parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, is de verwachting dat de auto parkeerbehoefte bij dit programma laag is (zie ook subparagraaf 8.2.1). Het autobezit bij met name studenten en starters is beduidend lager dan gemiddeld. Bewoners met een auto dienen hun auto op straat te parkeren tegen het reguliere parkeertarief. De parkeertarieven zijn dermate hoog dat op straat parkeren geen reële optie is voor bewoners. Het niet realiseren van parkeerplaatsen voor bewoners is conform de Nota Parkeernormen Auto.

Eventuele bezoekers van de woningen kunnen hun auto op straat parkeren. Uitgaande van bezoekersnorm van 0,1 parkeerplaats per woningen zijn daarvoor 10 parkeerplaatsen nodig. In de avond- en weekenduren, doorgaans de tijdstippen waarop het bezoek plaatsvindt, is de parkeerdruk in de omgeving zodanig dat er ruimte is voor bezoekers om op straat te parkeren. Volgens de parkeerdrukkaart is de parkeerdruk direct bij het plangebied (de Hoogte Kadijk) weliswaar 90% of meer (bruto), maar in de directe omgeving waaronder (Hoogte Kadijk bij het museumwerf 't Kromhout en de Entrepotdok, circa 100-130 meter), is de parkeerdruk 60-80% en 80-90% (bruto). De bruto parkeerdruk betreft de goed- en foutgeparkeerde voertuigen op openbare parkeerplaatsen bij elkaar opgeteld, gedeeld door de actuele parkeercapaciteit.

Er zal gelet op het voorgaande geen parkeeroverlast in de openbare ruimte ontstaan. De beoogde herontwikkeling voldoet daarmee aan de Nota Parkeernormen Auto, zoals ook is bevestigd door het Team Parkeerbeleid van de afdeling V&OR van de gemeente Amsterdam (zie bijlage 6).

2.5.11 Nota parkeernormen fiets en scooter     

Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de nota Parkeernormen fiets en scooter vastgesteld. Zonder goede voorzieningen parkeren bewoners hun fiets en/of scooter in de openbare ruimte, met als gevolg dat er niet voldoende ruimte overblijft voor groen, voetgangers, terrassen, etc. Tevens hebben te veel gestalde fietsen in de openbare ruimte negatieve gevolgen voor het straatbeeld.

Het Bouwbesluit 2012 schrijft bij nieuwbouw van woningen een individuele berging van minimaal 5 m² voor, onder andere voor het stallen van fietsen. Deze individuele (fietsen)berging is niet verplicht als de gebruiksoppervlakte van de woning niet groter is dan 50 m². In dat geval volstaat een gemeenschappelijke bergruimte voor fietsen, met een vloeroppervlakte van minimaal 1,5 m² per wooneenheid. Het Bouwbesluit kent ook de mogelijkheid om een ‘gelijkwaardige oplossing’ te accepteren. Zo accepteert de gemeente Amsterdam een gezamenlijke fietsenberging ook voor woningen groter dan 50 m², waarbij Bouwbrief 2015-130 als richtlijn geldt.

In de nota Parkeernormen fiets en scooter wordt een norm van 0,13 scooterparkeerplaats per woning gehanteerd, gebaseerd op het scooterbezit per woning in Amsterdam (peildatum 2015).

In de nota zijn tevens normen opgenomen voor een breed scala aan niet-woonfuncties. Ook voor scooters zijn normen opgenomen. Uitgangspunt is dat fiets- en scooterparkeervoorzieningen op eigen terrein worden aangeboden, in ieder geval voor lang parkeren door personeel. Kort parkeren kan in de openbare ruimte worden opgelost als daarvoor voldoende ruimte beschikbaar is.

Plangebied

Op grond van de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter is Amsterdam ingedeeld in drie zones. Het plangebied ligt in zone 1, wat inhoudt dat er een hoog fietsgebruik is en er daarom een hoge parkeernorm geldt voor niet-woonfuncties. Voor een jachthaven en werkplaats zijn in de Nota geen normen aangegeven. Er dient daarom te worden aangesloten op de norm van een functie die qua parkeergedrag het beste aansluit of er dient te worden uitgegaan van maatwerk.

Van de 93 te realiseren woningen is voor de 88 woningen in het werfgebouw conform het Bouwbesluit geen zelfstandige berging nodig vanwege de omvang van de woningen. Wel dient er dan een gemeenschappelijke bergruimte te worden gerealiseerd van minimaal 1,5 m² per wooneenheid. In het plan is in het  werfgebouw ruimte gereserveerd door het maken van de benodigde gemeenschappelijke bergruimten op elke verdieping. In totaal is daar plek voor 55 fietsen. Er wordt daarmee voldaan aan het Bouwbesluit. Dat geldt ook voor de woningen in het voorhuis. De woningen in het voorhuis zullen beschikken over een eigen berging waar fietsen kunnen worden gestald.

Omdat niet alle bewoners en bezoekers van het werfgebouw hun fiets mee zullen nemen naar de verdieping komt er onder het werfgebouw een gezamenlijke fietsenstalling op maaiveld voor 142 parkeerplaatsen. Dat komt neer op 1,6 fietsparkeerplek per wooneenheid. Op die manier wordt voorkomen dat fietsen gaan rondslingeren op het terrein of in de omgeving.

Het aantal parkeerplaatsen voor fietsers en scooters is lager dan de aantallen waar in de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter van uit is gegaan maar de aantallen in de Nota zijn richtlijnen en niet bindend. De parkeergelegenheid voor fietsen voldoet wel aan het Bouwbesluit. Uit subparagraaf 8.2.2 blijkt dat het lagere aantal fietsparkeerplaatsen naar verwachting niet leidt tot parkeeroverlast.

2.5.12 Nota Varen     

De gemeente heeft via de Nota Varen in 2019 diverse maatregelen genomen om de leefbaarheid en het stedelijk milieu te verbeteren en voldoende ruimte voor bewoners te houden. Hiermee wil de gemeente de groei van het aantal bezoekers in goede banen leiden en de drukte en overlast aanpakken. Ook stelt de gemeente grenzen aan de groei van toeristische voorzieningen, activiteiten en attracties in de stad en op het water.

Eén van de doelstellingen is verdeling van de schaarse ruimte wan t de capaciteit van de grachten is beperkt. Dat maakt dat er keuzes gemaakt moeten worden voor wie er ruimte wordt geboden en in welke mate. Het is voor de gemeente van belang dat er in ieder geval voldoende ruimte is voor pleziervaart, waar ook bewoners in het bijzonder aan hechten, en voor goederenvervoer over het water.

In de Nota Varen zijn ook diverse maatregelen opgenomen, waaronder verduurzaming van de pleziervaart. Pleziervaart vormt geen uitzondering op de ambitie van de gemeente voor een uitstootvrij centrum in 2025. De gemeente voert vanaf 2025 een zero emissie gebied in voor de Amsterdamse binnenwateren met uitzondering van de doorgaande routes (Amstel en Kostverlorenvaart).

Plangebied

Het bestemmingsplan heeft onder meer betrekking op een jachthaven met maximaal 30 afmeervoorzieningen voor pleziervaart. De jachthaven zal laadpalen bevatten zodat elektrische vaartuigen hun motor kunnen opladen. Hiermee wordt bijgedragen aan de uitvoering van de maatregel dat in 2025 alle vaartuigen in Amsterdam uitstootvrij moeten varen. De behoefte aan plekken waar kan worden opgeladen zal daarmee toenemen. Deels zal dit worden ingevuld door het actief uitrollen van laadpalen langs de openbare kades maar er is ook behoefte aan voorzieningen als een jachthaven.

2.5.13 Amsterdams Ondernemingsprogramma (AOP)     

Het Amsterdams Ondernemers Programma (AOP) "Ruimte voor ondernemers! 2015-2018 is op 17 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het nieuwe programma geeft Amsterdam ondernemers de ruimte. Met de doelen en acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma verbetert de dienstverlening, verminderen regels en biedt het college ruimte voor initiatieven en experimenten. Met dit programma zorgt de gemeente ervoor dat de randvoorwaarden om te ondernemen zo goed mogelijk zijn. Het programma kent een eigen dynamiek en wordt constant aangevuld met initiatiefvoorstellen, amendementen en moties van de gemeenteraad.

In het programma is aangegeven dat onder andere het detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad' voor de hele stad geldt en is gericht op de periode 2011-2015. Om te kunnen terugvallen op een algemeen kader voor de hele stad, blijft het detailhandelsbeleid Amsterdam Winkelstad van kracht tot de vaststelling van detailhandelsbeleid voor een nieuw tijdvak. Buiten de winkelgebieden is vraag en aanbod van winkel- en bedrijfsruimten niet altijd in evenwicht. Bij langdurige leegstand kan omzetting naar een andere functie een optie zijn. Tegelijkertijd is het op peil houden van de voorraad (kleinschalige) bedrijfsruimten ook een aandachtspunt voor de (wijk)economie en de leefbaarheid. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging. De afweging gebeurt nu op verschillende manieren in de stad. Het streven is om een helder en transparant afwegingskader te hanteren in de hele stad voor een selectief behoud van bedrijfsruimten. Dat wil zeggen behoud van bedrijfsruimten op (strategische), zichtbare locaties, zoals hoekpanden, pleinen en aaneengesloten bedrijfslinten. Het afwegingskader dat in het voormalig stadsdeel West is ontwikkeld, wordt hiervoor geactualiseerd en stedelijk aangeboden.

Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed     

3.1 Algemeen     

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone     

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

verplicht

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone, het plangebied is met een rode ovaal aangegeven

Het plangebied (Hoogte Kadijk 145B) bevindt zich in de bufferzone van het UNESCO gebied.

3.2 Waardering van de grachtengordel als Werelderfgoed     

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden     

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organisaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast. 'Uitzonderlijke universele waarde' houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid. De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria     

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de 'World Heritage Convention', de 'Operational Guidelines'. De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

  1. – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;
  2. – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;
  3. [...]
  4. – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit     

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende 'Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde'. Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde'. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit. Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde' van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven. De 'Operational Guidelines' geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring van uitzonderlijke universele waarde     

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese 

De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad. De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.

Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma

van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.

In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit

Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer

Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van Monumenten & Archeologie (voorheen het Bureau Monumenten en Archeologie). Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis van de aanwijzing     

3.4.1 Algemeen     

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw     

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenticiteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'

In het plangebied (Hoogte Kadijk 145B) is nieuwbouw voorzien. Deze nieuwbouw dient, net als andere nieuwbouwplannen in het UNESCO gebied, te voldoen aan het huidige welstandsbeleid zodat het nieuwbouwplan in de context van het beschermd stadsgezicht wordt ingepast (zie hoofdstuk 4).

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid     

Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de op 16 februari 2011 vastgestelde Structuurvisie 2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgestelde Omgevingsvisie Amsterdam 2050. De onderwerpen hoofdgroenstructuur en hoogbouw uit de Structuurvisie blijven echter van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld (zie ook subparagraaf 2.5.2).

Het hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding. In het UNESCO-gebied (kerngebied en bufferzone) is volgens de hoogbouwvisie sprake van middelhoogbouw in geval van bebouwing hoger dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving. In dat geval kan er in het UNESCO-gebied een grootstedelijk effect optreden waardoor er effect ontstaat op het bestaand stadsbeeld. In deze situaties is een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) nodig.

In het bestemmingsplan is voor de beoogde bouwvolumes uitgegaan van bouwhoogtes van 10 meter (voorhuis) en 21,5 meter (werfgebouw). Deze bouwhoogtes zijn nog exclusief liftopbouwen en, bij het voorhuis, gevelversieringen. De totale maximum bouwhoogtes bedragen 10,4 meter (voorhuis) en 22 meter (werfgebouw). De nieuwbouw is daarmee minder dan 25% hoger zijn dan het in naastgelegen pakhuis ten westen van het plangebied (Hoogte Kadijk 143f, bouwhoogte 18-19 meter) en het ten zuidoosten gelegen gebouw van Liander (bouwhoogte 16-18 meter). Voor het plangebied (Hoogte Kadijk 145B) wordt in dit bestemmingsplan zodoende niet voorzien in de realisatie van nieuwe hoogbouw.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie     

4.1 Ligging van Hoogte Kadijk 145B     

Het bestemmingsplangebied Hoogte Kadijk 145B is gelegen in de oostelijke binnenstad, in de buurt Kadijken. De stedenbouwkundige structuur van de oostelijke binnenstad is grotendeels tot stand gekomen met de Vierde stadsuitleg, welke is gerealiseerd vanaf halverwege de tweede helft van de 17e eeuw als de tweede fase van de zeventiende-eeuwse stadsuitbreiding. Globaal werd in de richting van west naar oost gebouwd, aansluitend op de Leidsegracht in de Eerste stadsuitleg (westelijk deel grachtengordel, inclusief de Jordaan). Door middel van de Vierde stadsuitleg ontstond de kenmerkende vorm van een halve cirkel rondom de oude binnenstad.

verplicht

Afbeelding Vier deelgebieden met paars de Singelgrachtzone, rood de grachtengordel en de Kadijken, groen de Plantage, zwart de Weesperstraat en rood gearceerd de Weesperstraat en het Roeterseiland

De oostelijke binnenstad wordt begrensd door de Nieuwe Herengracht, de Schippersgracht, de Nieuwe Vaart, de Singelgracht en de Amstel. De buurt Kadijken bevindt zich aan aan de noordoostkant van de oostelijke binnenstad en is gelegen tussen de Schppersgracht, de Nieuwe Vaart, de Sarphatistraat en het Entrepotdok. Het plangebied Hoogte Kadijk 145B bevindt zich centraal in de buurt Kadijken.

Het plangebied is gelegen in de bufferzone van het UNESCO gebied en binnen het beschermd stadsgezicht.

4.2 Historische hoofdstructuur     

Binnen de grachtengordel is sprake van functionele en sociale gelaagdheid. Kenmerkend is de afnemende rijkdom, van binnen (dicht bij de oude stad) naar buiten (dicht bij de stadswallen). De exclusieve woonfunctie verschiet naar buiten toe steeds meer van kleur. De Herengracht is exclusief wonen. De Prinsengracht staat bekend als de 'werkgracht': aanmeren van kleine vrachtschepen, herenhuizen naast pakhuizen. Nog meer naar buiten is de werkfunctie zelfs overheersend. Een meer genuanceerd statusverschil - binnen de 'ringen' - komt naar voren in de onderverdeling tussen hoofdgracht en achterstraat (diensten). Tot slot hebben ook de radialen een specifieke status (winkels, ambachten). De statusverschillen komen duidelijk tot uitdrukking in de verkaveling (en de prijzen) van het bouwblok.

verplicht

Afbeelding: de structuur van de Vierde Uitleg, de Kadijken zijn gesitueerd in het deelgebied 'Industrie' (bron: bestemmingsplan Oostelijke binnenstad).

Bij de uitleg van de grachtengordel werden ook bedrijventerreinen ten behoeve van de haven en havengebonden activiteiten (scheepsbouw) bestemd: de oostelijke en de westelijke eilanden. In de tweede helft van de 17e eeuw waren er zo'n 200 scheepswerven in de oostelijke binnenstad. Het Kadijkseiland was zo'n werkeiland voor de scheepsbouw en aanverwante industrie.

4.3 Deelgebied Kadijken     

Het eiland van de Kadijken is feitelijk de opgedikte Nieuwe Zeedijk, tussen de woongebieden van de Vierde uitleg en de Oostelijke eilanden, maar fungeert in wezen niet anders dan deze woon/werkgebieden. De verkaveling van deze maritieme eilanden werd voor het eerst toegepast bij de Tweede uitleg van Valkenburg, Rapenburg en Uilenburg, verder geperfectioneerd bij de Derde uitleg (Westelijke eilanden) en de Vierde. Bij voldoende breedte van het eiland, steevast axiaal georiënteerd, is sprake van een middenstrook rechthoekige bouwblokken met woonhuisbebouwing en ook wel pakhuizen. De randen tegenover de middenstrook zijn niet rondom verkaveld, maar van straat tot water: woonhuizen en pakhuizen aan de straat en de scheepswerven op het achtererf. Idealiter is de verkaveling dus per eiland gespiegeld. De Kadijken namen letterlijk en figuurlijk een middenpositie in. Aan de kant van de Nieuwe Vaart waren de scheepswerven, tegenover de bedrijvigheid van de Oostelijke eilanden maar aan de andere kant, tegenover de Plantage waren in de beginperiode meer tuinen. Dit valt op te maken uit opeenvolgende kaartbeelden van Johannes de Ram tussen circa 1680 en 1690 en uit de (eigendoms)kaarten van Jacob Bosch.

verplicht

Circa 1680 zijn slechts enkele scheepshellingen ingetekend en in het geheel geen insteekhavens.

verplicht

Tien jaar later is het aantal werven verdubbeld, maar zijn er binnendijks ook siertuinen bijgekomen. De kaarten in de voorgaande afbeeldingen geven een beeld, niet een kadastrale werkelijkheid weer.

verplicht

In 1689 heeft het gebied aan de Nieuwe Vaart zich verder ontwikkeld, met insteekhavens en is vrijwel het hele gebied ingenomen door scheepswerven. De hellingen zijn in andere handen dan de bouwterreinen, 210 voet diep en een veelvoud van 30 voet breed (bij benadering). Hoe de bebouwing er uit heeft gezien, is niet bekend.

verplicht

Begin 19de eeuw zijn de Kadijken volwaardig onderdeel van de Oostelijke eilanden. De kade aan de Plantagekant is volledig bedrijfsmatig in gebruik, de kavels van rooilijn tot rooilijn, ingenomen door de diepe (entrepot)pakhuizen. De Nieuwe Vaart is één groot scheepsbouwgebied en aan de straten wordt gewoond (directie en personeel). De rode lijn geeft aan waar circa 20 jaar later de sluis naast Hoogte Kadijk 145b (1837) zou worden aangelegd. De insteekhavens zijn verdwenen (of nooit gegraven).

verplicht

Begin 19de eeuw zijn de Kadijken volwaardig onderdeel van de Oostelijke eilanden. De kade aan de Plantagekant is volledig bedrijfsmatig in gebruik, de kavels van rooilijn tot rooilijn, ingenomen door de diepe (entrepot)pakhuizen. De Nieuwe Vaart is één groot scheepsbouwgebied en aan de straten wordt gewoond (directie en personeel). De rode lijn in de voorgaande afbeelding geeft aan waar circa 20 jaar later de sluis naast Hoogte Kadijk 145b (1837) zou worden aangelegd. De insteekhavens zijn verdwenen (of nooit gegraven).

verplicht

Afbeelding: Uitsnede van de Kadastrale Minuut met in rood het terrein van de latere scheepswerf Koning William (Van den Ende). In de rooilijn zijn veel kleine kavels, overwegend wonen.

verplicht Afbeelding: kaartbeeld: Loman 1876

Het Kadijkseiland in de 19de eeuw heeft nog steeds de structuur van de 17de-eeuwse haveneilanden, een woonblok over de middenas en aan de waterkant de diepe kavels met werven en pakhuizen. Het ritme is echter specifiek voor dit eiland: fijn en regelmatig aan de kant van het Entrepotdok en grof en onregelmatig aan de Nieuwe Vaart. .

verplicht

De bijgewerkte kaarten uit de Atlas van Loman, eind 19de begin 20ste eeuw laten een zelfde beeld zien, waarbij de grotere, onregelmatige pakhuizen en fabrieken aan de Nieuwe Vaart steeds meer aaneen klonteren. Richting Koning William is het eiland minder dicht bebouwd aan de kant van de Nieuwe Vaart. Koning William is de enige werf die zijn open structuur (plus) inrichting heeft behouden. Aan de andere kant van de sluis is dat de Kromhoutwerf.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

De band van de oude scheepshellingen wordt versterkt door de zichtlijn op de Oosterkerk, het enige bouwwerk in de omgeving dat uit dezelfde periode van de Vierde uitleg dateert. De planmatige aanleg van de Oostelijke eilanden is door de eeuwen sterk verwaterd, maar juist deze combinatie van bedrijfsmatige scheepshellingen en een religieus iconisch bouwwerk houdt de herinnering aan de stedenbouwkundige bedoelingen van de oostelijke grachtengordel levend.

De verwatering van de structuur van de Kadijken had er mee te maken dat vanaf de tweede helft 19de eeuw als gevolg van schaalvergroting in de scheepvaart de scheepsindustrie en de werven uit de binnenstad verdwenen. Door het verdwijnen van de werkgelegenheid verloederde de buurt. In de tweede helft van de 20ste eeuw waren de Kadijken sterk verpauperd en was een nieuwe invulling zeer gewenst. In 1975 werd het Kadijkseiland aangewezen tot rehabilitatiegebied. Wonen - veel sociale woningbouw - werd nu de hoofdfunctie, het 1000-woningenplan van buurtcomité 'De Kadijken' in 1979 door wethouder Jan Schaefer tot beleid verheven. De historische pakhuizen van het entrepotdok werden verbouwd en aan de Hoogte Kadijk verrezen nieuwe complexen, architectonisch minder geslaagd, maar stedenbouwkundig van een maat en schaal die als gepast werd ervaren in deze strook. Ook werden aan de Hoogte Kadijk de oudere complexen huurwoningen gerestaureerd, de zogenoemde Sibbelwoningen, een soort voorlopers van de sociale woningbouw van begin 19de eeuw.

Als laatste stap werden ook de grotere veempakhuizen verbouwd, tot woningen, maar ook tot kantoren en kwamen er functies bij als horeca en creatieve en internetbedrijven.

4.4 Plangebied     

De scheepswerf Koning William die tot 2017 op Hoogte Kadijk 145b in gebruik was, was één van de laatste scheepswerven in de oostelijke binnenstad. De bestaande bedrijfsbebouwing op Hoogte Kadijk 145b is niet aangewezen als rijksmonument of als gemeentelijk monument. Op de Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit zijn alle gebouwen in het plangebied wel aangeduid als orde 3. In het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke binnenstad' zijn mede daarom beschermende bouwregels opgenomen.

verplicht

Afbeelding: uitsnede Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit, de als orde 3 aangewezen bebouwing in het plangebied is met een oranje kleur weergegeven (bron: https://maps.amsterdam.nl/ordekaart/)

Bouwwerken met een aanduiding als orde 3 zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft, passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Binnen de orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Op basis van een kwaliteitstoets wordt daarom bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden is bepalend of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw.

De als orde 3 aangewezen bestaande gebouwen zullen als gevolg van de herontwikkeling worden gesloopt. Voor de gebouwen is daarom door de gemeente een kwaliteitstoets uitgevoerd (d.d. 16 januari 2018, zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat sloop van de huidige opstallen op zich te rechtvaardigen is, maar dat het aanbeveling verdient om bij nieuwbouw de stedenbouwkundige waarden van het terrein te behouden. De opstallen dienen namelijk niet als incidentele objecten gezien te worden, maar als ensemble onderdelen van het grotere geheel: de scheepswerf. Bebouwing op het terrein van de scheepswerf dient de aanzienlijke aanwezige stedenbouwkundige waarden te respecteren.

Daarnaast is op 25 mei 2018 door Buurtorganisatie 1018 een verzoek gedaan om de voormalige scheepswerf Koning William aan te wijzen als gemeentelijk monument. Hiervoor is advies opgevraagd:

  • Monumenten en Archeologie (MenA) heeft in het kader van de aanvraag een monumentbeschrijving opgesteld (d.d. 22 augustus 2018, zie bijlage 2). Uit deze monumentbeschrijving blijkt dat MenA concludeert dat de te slopen opstallen in het plangebied aan geen enkel selectiecriterium voor aanwijzing tot gemeentelijk monument voldoen. Het werfterrein wordt wel hoge stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde toegekend als één van de weinig overgebleven kleinschalige werven rond de Nieuwe Vaart. MenA adviseert om met de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden rekening te houden bij verdere planontwikkeling. Het gaat daarbij om het volgende:
    1. Het werfterrein heeft een hoge cultuurhistorische waarde door zijn vorm, met afschuining ten gevolge van de aanleg van de Entrepotdoksluis, en het aan de scheepswerfactiviteiten gerelateerde, aflopende achtererf met de hellingbaan en rails.
    2. De hoge stedenbouwbouwkundige waarde komt vanwege de ligging op de hoek van de Nieuwe Vaart en de Entrepotdoksluis, bij de - in haar huidige vorm uit 1903 daterende - brug 80, tegenover de historische scheepswerf 't Kromhout en met doorzichten naar de Nieuwe Vaart en de Oostenburgergracht met Oosterkerk.
  • De subcommissie Aanwijzing Monumenten van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft op 25 september 2018 geadviseerd om het werfterrein niet aan te wijzen als gemeentelijk monument omdat de opstallen een zeer geringe architectuurhistorische waarde hebben en de werf niet voldoet aan de selectiecriteria voor aanwijzing tot monument (d.d. 25 augustus 2018, zie bijlage 3). Wel heeft de werf volgens de CRK in cultuurhistorisch opzicht zeldzaamheidswaarde (waarbij de scheepshelling een herkenbaar element is) en is de werf stedenbouwkundig van belang vanwege de ligging op de hoek van de Nieuwe Vaart en de Entrepotdoksluis. De CRK concludeert dat de hoge cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden van de werf als onderdeel van het beschermd stadsgezicht uitgangspunten kunnen zijn bij de toekomstige ontwikkeling van het plangebied.

Het dagelijks bestuur heeft de conclusies opgevolgd en besloten om de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument voor de voormalige scheepswerf niet te starten.

4.5 Resumé     

Resumerend is Kadijkseiland een voormalig werkeiland waar in het verleden veel scheepswerven waren gevestigd. Vanaf de jaren '80 van de vorige eeuw is er veel woningbouw gerealiseerd. Het verleden als werkeiland is echter nog steeds wel zichtbaar doordat de verkaveling nog wel herkenbaar is: kleinschalige en regelmatige verkaveling binnen een gesloten bouwblok in de middenstrook, onregelmatige en grootschalig ingevulde verkaveling die op het water is georiënteerd aan de buitenrand. Ook de aanwezigheid van water en diverse pakhuizen herinnert aan het verleden als werkeiland.

De bedrijfsbebouwing in het plangebied behoort tot orde 3. Uit de kwaliteitstoets die is uitgevoerd blijkt dat sloop van de huidige opstallen op zich te rechtvaardigen is, maar dat het aanbeveling verdient om bij nieuwbouw de stedenbouwkundige waarden van het terrein te behouden. Bebouwing op het terrein van de scheepswerf dient de aanzienlijke aanwezige stedenbouwkundige waarden te respecteren.

Ook uit de adviezen van M&A en de CRK, welke zijn gegeven naar aanleiding tot een verzoek tot aanwijzing tot gemeentelijk monument, blijkt dat de te slopen gebouwen geen architectuurhistorische waarde bevatten. Wel dient er in de planvorming rekening te worden gehouden met de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden van de werf:

  1. Het werfterrein heeft een hoge cultuurhistorische waarde door zijn vorm, met afschuining ten gevolge van de aanleg van de Entrepotdoksluis, en het aan de scheepswerfactiviteiten gerelateerde, aflopende achtererf met de hellingbaan en rails.
  2. De hoge stedenbouwbouwkundige waarde komt vanwege de ligging op de hoek van de Nieuwe Vaart en de Entrepotdoksluis, bij de - in haar huidige vorm uit 1903 daterende - brug 80, tegenover de historische scheepswerf 't Kromhout en met doorzichten naar de Nieuwe Vaart en de Oostenburgergracht met Oosterkerk.

In paragraaf 5.2.5 is nader ingegaan op de wijze waarop de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden zijn meegenomen in de planvorming voor de beoogde herontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten     

5.1 Beschrijving van de bestaande situatie     

5.1.1 Kadijken algemeen     

De Kadijken wordt gekenmerkt door een typische eilandstructuur, met de Hoogte Kadijk als centrale hoofdontsluiting en haaks daarop naar het water aflopende kavels. De oorspronkelijke structuur van werfterreinen met kleinschalige bebouwing aan de noordzijde van het eiland is deels aangetast door de stadsvernieuwingsblokken uit de jaren zeventig en tachtig. Met de bouw van grote woonblokken is een nieuwe schaal en structuur geïntroduceerd. Tussen de Nieuwe Vaart en de bebouwing langs de Hoogte Kadijk is zo een zone ontstaan van hoven, carrés en parallelle stroken. De overgebleven werven grenzen direct aan het water. In het algemeen geldt voor de Hoogte Kadijk dat de verkaveling aan de straatkant kleinschalig is en dat zich langs de Nieuwe Vaart grootschaligere, onregelmatigere verkaveling met verspringende rooilijnen en gevarieerde bouwhoogtes bevindt. In de bebouwing is daardoor een structuur ontstaan van inhammen: na elk blok volgt een lege ruimte of ligt het naastgelegen pand veel dieper ten opzichte van de waterkant.

verplicht

Afbeelding: structuur van bebouwing en inhammen (bron: studie &Prast&Hooft)

De Kadijkenbuurt heeft momenteel een gemengd karakter van wonen en werken waarbij de woonfunctie overheerst.

5.1.2 Nabije omgeving plangebied     

Rondom het plangebied is een mix van historische bebouwing en hedendaagse bebouwing aanwezig met gevarieerde korrelgroottes en bouwhoogtes.

verplicht

Afbeelding: de omgeving van het plangebied in vogelvlucht, het plangebied is globaal met een rode ovaal aangegeven (bron: http://www.bing.com/maps/)

Direct ten zuidwesten van de voormalige scheepswerf bevindt zich aan de Hoogte Kadijk een bebouwingstrook met vierlaagse gebouwen met kap (Hoogte Kadijk 119-143B, goothoogtes variërend van 11 tot 13,5 meter en bouwhoogtes variërend van 13 tot 16 meter). Deze gebouwen zijn grotendeels in gebruik ten behoeve van wonen, met uitzondering van het gebouw dat direct grenst aan de voormalige scheepswerf. Dat gebouw is in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw (Hoogte Kadijk 143C-145A, bouwhoogte van 14 meter). Het erf achter het bedrijfsverzamelgebouw is bereikbaar via een onderdoorgang en wordt gebruikt voor het parkeren van auto's en het stallen van fietsen.

verplicht

Afbeelding: de vierlaagse woongebouwen aan de Hoogte Kadijk en het bedrijfsverzamelgebouw op Hoogte Kadijk 143C-145A (links) en het vijflaagse pakhuis op Hoogte Kadijk 143F en het vier- tot vijflaagse woongebouw aan de Overhaalsgang (rechts)

Achter de bebouwingsstrook aan de Hoogte Kadijk 119-145A staat, aan de zijde van de Nieuwe Vaart, een pakhuis van vijf bouwlagen met diverse lichtstraten (Hoogte Kadijk 143F, bouwhoogte van 18-19 meter). Het pakhuis is fysiek verbonden met het bedrijfsverzamelgebouw dat direct grenst aan de scheepswerf (Hoogte Kadijk 143C-145A) en is bereikbaar via dezelfde onderdoorgang. Het pakhuis is ook in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw. Naast het pakhuis is een vier- tot vijflaags woonblok gebouwd, zonder kap maar met souterrain (Overhaalsgang 4 t/m 48). De bouwhoogtes van het woonblok variëren van 13 tot 16 meter.

Aan de andere kant van de Hoogte Kadijk, tegenover de voormalige scheepswerf, staat een vier- tot vijflaags woonblok dat het hoogteverschil tussen de Hoogte Kadijk en de Laagte Kadijk opvangt (Entrepotdoksluis 63 t/m 125/Hoogte Kadijk 206 t/m 220). De bouwhoogtes van het woonblok uit de jaren '80 variëren van 10 tot 15 meter.

verplicht

Afbeelding: het vier- tot vijflaagse woongebouw tegenover de voormalige scheepswerf (links) en eenlaagse gebouwen met daarachter twee hoge overkappingen van scheepswerf en museum 't Kromhout (rechts)

Aan de overzijde van het verbindingswater, tussen de Entrepotdoksluis en de Nieuwe Vaart, ligt de scheepswerf Museum 't Kromhout. Hier staan eenlaagse gebouwen met een kap (goothoogte variërend van 3 tot 6 meter en bouwhoogte variërend van 6 tot 9 meter) aan de Hoogte Kadijk met daarachter twee overkappingen van de scheepshellingen (goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 7 meter).

Aan de overzijde van de Nieuwe Vaart liggen enkele woonboten aangemeerd. Deze woonboten zijn bereikbaar via de kades van de Wittenburgergracht-Oostenburgergracht.

De korrelgrootte van de bebouwing in de omgeving van het plangebied varieert. Aan/langs de Hoogte Kadijk staan panden met een beperkte omvang maar er bevinden zich ook enkele grootschalige gebouwen. Voorbeelden daarvan zijn Hoogte Kadijk 27-39/Nieuwe Vaart 99 (circa 5.220 m² wonen, bouwhoogte circa 16 meter), Hoogte Kadijk 51-53/Matrozenhof 11-147/Nieuwe Vaart 116-118 (circa 4.375 m² wonen en bedrijven, bouwhoogte 18,5 meter), Hoogte Kadijk 108-110 (circa 3800 m² wonen), Hoogte Kadijk 143-145 (circa 4.980 m² kantoren), het Nuon-gebouw (circa 11.000 m², bouwhoogte circa 18 meter), Hoogte Kadijk 171-175/Kruithuisstraat 7-23 (circa 1.730 m² wonen en bedrijfsruimtes), Hoogte Kadijk 179-189 (circa 3.200 m² kantoor), Hoogte Kadijk 191-249/Kruithuisstraat 2-156 (circa 8.175 m² wonen en kantoren, bouwhoogte circa 20-26 meter), Hoogte Kadijk 400 (circa 17.800 m² bedrijfsruimte, bouwhoogte circa 15-23 meter), Hoogte Kadijk 401 (circa 120 wooneenheden in een voormalig kantoorgebouw, bouwhoogte circa 16 meter) en Hoogte Kadijk 410/Sarphatistraat 221-223 (circa 2.240 m² wonen en commerciële ruimte).

5.1.3 Plangebied     

De voormalige scheepswerf Koning William is gelegen tussen de Hoogte Kadijk en de Nieuwe Vaart, direct ten noordwesten van het verbindingswater tussen de Entrepotdoksluis en de Nieuwe Vaart. De kavel waarop de scheepswerf zich tot 2017 bevond is op land bijna rechthoekig, met uitzondering van de iets schuinlopende kade aan de kant van het verbindingswater tussen de Entrepotdoksluis en de Nieuwe Vaart. Deze kade is schuin doordat het verbindingswater aan de kant van de Entrepotdoksluis een smallere doorvaarbreedte heeft dan aan de kant van de Nieuwe Vaart (het verbindingswater is trapeziumachtig van vorm). Het op het land gelegen deel van de kavel waarop de scheepswerf zich bevond loopt vanaf de Hoogte Kadijk af richting het water van de Nieuwe Vaart. De kade bestaat uit damwanden en is laag. Aan de zijde van de Nieuwe Vaart bevindt zich een hellingbaan.

Het oppervlak van het op het land gelegen deel van de kavel van de scheepswerf bedraagt circa 1.400 m². De gronden van de scheepswerf zijn volledig verhard ten behoeve van de voormalige bedrijfsactiviteiten (o.a. met een waterdichte vloer). Op de voormalige scheepswerf zijn nog diverse faciliteiten en voorzieningen aanwezig voor onderhoud en reparatie van woonboten, bedrijfsvaartuigen en pleziervaartuigen, zoals een tweetal scheepshellingen. De werkzaamheden bestonden onder meer uit staalwerk en het inbouwen van scheepdiesels. Ook verhuurde de scheepswerf dekschuiten en werden er sleepdiensten aangeboden. De scheepswerf was al tientallen jaren onderwerp van klachten uit de buurt en handhavingsprocedures bij verschillende (gemeentelijke en milieu-)instanties, zoals onder meer blijkt uit de beschikking van de provincie uit 2009.

verplicht

Afbeelding: de twee voormalige scheepshellingen toen de scheepswerf nog in gebruik was, gezien vanaf de Nieuwe Vaart (bron: http://koningwilliam.nl/)

In het water rondom de scheepswerf liggen diverse vaartuigen en enkele drijvende tuintjes. De vaartuigen zijn aangemeerd aan de kades of aan steigers die haaks op de Nieuwe Vaart zijn gesitueerd. Vanwege de steigers zijn bij de voormalige scheepswerf in totaal 23 steigerpalen geslagen. De woonboot die jaren lang bij de scheepswerf was aangemeerd is inmiddels verplaatst naar een andere locatie (buiten het plangebied).

verplicht

Afbeelding: de aangemeerde boten en een deel van de bestaande gebouwen, gezien vanaf de brug van de Hoogte Kadijk

verplicht

Afbeelding: een deel van de drijvende tuintjes, gezien vanaf de brug Overhaalsgang

Aan de kant van de Hoogte Kadijk bevinden zich vier gebouwen met een totaal grondoppervlak van circa 325 m² (30 m², 45 m², 75 m² en 175 m²). Alle gebouwen zijn eenlaags (circa 4 meter hoog). Het terrein van de voormalige scheepswerf wordt afgeschermd van Hoogte Kadijk door middel van een circa 3 meter hoge muur met een toegangshek.

verplicht

Afbeelding: de muren en het toegangshek langs de Hoogte Kadijk

5.1.4 Verkeer en parkeren     

Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar per auto, fiets en openbaar vervoer:

  • De Hoogte Kadijk is toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer maar er geldt daarbij eenrichtingsverkeer vanaf de Geschutswerf (zuidoosten) richting het Kadijksplein (noordwesten). De weg heeft daardoor voornamelijk een functie voor bestemmingsverkeer. Gemotoriseerd verkeer naar het plangebied kan gebruik maken van diverse routes zoals Mauritskade (S100)-Alexanderplein/Zeeburgerstraat-Sarphatistraat-Hoogte Kadijk of Panamalaan (S100)-Cruquiuskade-Czaar Peterstraat-Sarphatistraat-Hoogte Kadijk. Het gemotoriseerd verkeer dat van het plangebied wegrijdt zal voornamelijk gebruik maken van de routes Hoogte Kadijk-Kadijksplein-Prins Hendrikkade (S116)-IJtunnel (S116) of Hoogte Kadijk-Kadijksplein-Prins Hendrikkade (S116)-Kattenburgerstraat (S116). Het plangebied is daarmee indirect aangesloten op enkele belangrijke doorgaande routes in de stad.
  • In de binnenstad is een fijnmazig netwerk van doorgaande fietspaden aanwezig. De belangrijkste fietsroutes nabij het plangebied zijn de Sarphatistraat, de Wittenburgergracht-Oostenburgergracht en de Plantage Kerklaan-Nijlpaardbrug-Entrepotdok-Laagte Kadijk-Kadijksplein. Deze routes maken onderdeel uit van het Plusnet Fiets. De route Nijlpaardbrug-Binnen Kadijk-Tussen Kadijken-Hoogte Kadijk-Overhaalsgang-Pelikaansbrug-Wittenburgergracht maakt onderdeel uit van het Hoofdnet fiets.
  • Nabij het plangebied bevinden zich momenteel ov-haltes van bus 22 en tram 7. De loopafstand tot de bushalte bedraagt circa 315 meter. Bus 22 rijdt volgens de huidige dienstregeling tussen de stations Amsterdam Sloterdijk en Amsterdam Muiderpoort en heeft onderweg onder meer een halte bij station Amsterdam Centraal. De loopafstand tot de tramhalte is circa 400 meter. Tram 7 rijdt tussen Sloterpark en Azartplein en heeft onderweg onder meer haltes bij het Leidseplein en de metrostations Weesperplein en Vijzelgracht.

verplicht

Afbeelding: Plusnet en Hoofdnet fiets (bron: https://maps.amsterdam.nl/)

Parkeren

Werknemers van de voormalige scheepswerf konden parkeren op eigen terrein maar bezoekers van de scheepswerf die met de auto kwamen waren aangewezen op parkeerplekken op straat. In deze straten geldt betaald parkeren. Ook voor de omliggende bebouwing geldt grotendeels dat bewoners, bezoekers en werknemers zijn aangewezen op parkeerplekken op straat. Een deel van de bewoners en werknemers beschikt daarbij over een parkeervergunning. Voor de gebruikers van de direct ten noordwesten van het plangebied gelegen gebouwen (Hoogte Kadijk (145a en 143f) geldt dat er enkele parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn.

Fietsen en scooters worden veelal op straat geparkeerd, behalve bij recenter ontwikkelde gebouwen (aangezien deze vaak over een eigen berging in de begane grondlaag beschikken).

5.2 Herontwikkeling     

5.2.1 Beëindiging scheepswerf, omzetting naar jachthaven     

Het gebruik als scheepswerf is in 2017 beëindigd als gevolg van afspraken tussen de gemeente, de ontwikkelaar (Hoogte Kadijk C.V.) en de ontwikkelaar/exploitant (BSA). De bij de scheepswerf behorende activiteiten vinden daardoor niet langer plaats, zoals het hellen van grote stalen schepen en dekschuiten, het dubbelen en het teren van deze schepen en dekschuiten. De twee scheepshellingen en eventueel niet-vergunde steigerpalen ten behoeve van de scheepswerf zullen worden verwijderd. De voor de Kadijken historisch gezien kenmerkende watergebonden bedrijvigheid is echter een belangrijk uitgangspunt voor de beoogde herontwikkeling. Behoud van de werffunctie en de werfbeleving is daarom van belang maar dan zonder de overlastgevende functies. Dat wordt bereikt door ter plaatse van de voormalige scheepswerf een jachthaven met maximaal 30 afmeerplekken voor elektrische sloepen en boten aan te leggen. De afmeerplekken zullen worden verhuurd aan booteigenaren en niet aan passanten. Er vindt dus geen verhuur van sloepen en boten plaats. De jachthaven met bijbehorende functies is te beschouwen als een hedendaagse vorm van watergebonden bedrijvigheid maar dan zonder overlast voor omwonenden. De aanvraag voor de jachthaven zal in een later stadium worden aangevraagd.

Bij de jachthaven komt een servicecenter/werkplaats (maximaal 80 m² bvo) voor reparatie en onderhoud en voor het ombouwen van boten met dieselmotoren naar een elektrische aandrijving dan wel het inbouwen van elektrische binnen- en buitenboordmotoren. Ook zal er verkoop van elektrische binnen- en buitenboordmotoren plaatsvinden. Het ombouwen van diesel naar elektrisch zal circa 15 keer per jaar plaatsvinden.

Het servicecenter/werkplaats is ingesteld op boten van maximaal 7 meter lang. Grotere boten zijn niet mogelijk. De nu aanwezige hellingbanen kunnen namelijk niet meer gebruikt worden, aangezien deze door de vorige eigenaar zijn ontmantelt en de karren en lieren zijn verkocht. De boten zullen gedurende de dagperiode uit het water worden gehesen door middel van een elektrische heftruck die zich op de kade bevindt. Sloepen worden met de heftruck uit het water gehesen tot een lengte van 7 meter en een gewicht van maximaal 1,5 ton. Zwaardere boten kunnen niet op de kant gezet worden, omdat de elektrische heftruck dat niet aan kan. De zone waar de boten uit het water worden gehesen komt in het verlengde van de huidige hellingbaan (zie de globale aanduiding in de navolgende afbeelding). Het in- of uithijsen van een boot duurt 10 minuten per keer en zal maximaal één keer per werkdag voorkomen. De bronsterkte van de vorkheftruck bedraagt maximaal 85 dB(A), uitgaande van een niet-elektrische vorkheftruck. Doordat het de bedoeling is om met een elektrische vorkheftruck te gaan werken zal de bronsterkte in de praktijk lager zijn dan 85 dB(A). Een boot wordt na uit het water te zijn gehesen eerst op een bootbok met 4 zwenkwielen geplaatst waardoor de boot goed te manoeuvreren is met de heftruck. Op de werf kan een coating op de boten worden aangebracht door handmatig rollen. Werkzaamheden die geluidshinder kunnen opleveren voor de omgeving, zoals lassen, slijpen en schuren, vinden uitsluitend in de (binnen)werkplaats plaats met gesloten deuren. De boot wordt daarvoor eerst de (binnen)werkplaats ingereden. Door de maximale lengte van 7 meter kunnen de deuren van de (binnen)werkplaats altijd worden gesloten. Bij grotere boten zou dat lastig worden maar dergelijke boten zijn zoals gesteld niet aan de orde vanwege de afmetingen van de bootbokken en het gewicht dat deze bokken kunnen dragen. Daarnaast zijn grotere boten te zwaar voor de heftruck.

De werkzaamheden in de (binnen)werkplaats leveren geen overlast op voor de omgeving. Bij inpandige werkzaamheden in de werkplaats zal sprake zijn van een geluidniveau van 75 dB(A) gedurende de dagperiode. Dit leidt niet tot directe hinder in de omgeving (zie ook subparagraaf 9.1.6). Geluidproducerende werkzaamheden buiten de werkplaats zijn niet toegestaan op grond van het Activiteitenbesluit in combinatie met de direct daarbij gelegen woningen in de nieuwbouw in het plangebied.

verplicht

Afbeelding: zone uithijsen boten (zie blauwe vlak)

De jachthaven komt in het water van de Nieuwe Vaart waarbij de grenzen exact overeenkomen met de zone waar de werkvoorraad van de voormalige scheepswerf zich bevond. De positie van de jachthaven is zodanig dat deze de doorstroming van het verbindingswater tussen de Entrepotdoksluis en de Nieuwe Vaart niet zal belemmeren.

De jachthaven krijgt in het water van de Nieuwe Vaart een omvang van circa 1.410m². De maximaal 30 afmeerplekken zullen te bereiken zijn via enkele steigers, welke aan steigerpalen zullen worden bevestigd. Alle afmeerplekken krijgen snelopladers voor alle soorten accu's. In de toekomst zal de jachthaven mogelijk nog iets uitbreiden maar dat is geen onderdeel van de huidige bestemmingsplanprocedure. Mocht de jachthaven in de toekomst uit gaan breiden dan zal daar een separate planologische procedure voor worden gevoerd.

Naast de 30 afmeerplekken voor elektrische boten en sloepen zijn er conform het geldende bestemmingsplan ook twee ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen toegestaan. Het betreft één ligplaats voor een varend bedrijfsvaartuig en één ligplaats voor een niet-varend bedrijfsvaartuig.

Over de situering en inrichting van de jachthaven heeft overleg plaatsgevonden met Waternet. Dit overleg heeft geleid tot enkele aanpassingen van het ontwerp, met name voor wat betreft de zone in het water dat is gelegen tussen de sluis en de Nieuwe Vaart. Deze zone maakt onderdeel uit van het hoogwaterbemalingsgebied (zie paragraaf 12.4). In deze zone zijn daarom geen nieuwe permanente objecten als steigers toegestaan. De situering van de jachthaven is daardoor iets aangepast. Voor de aanleg van de jachthaven zal tijdig een vergunning bij Waternet worden aangevraagd.

5.2.2 Ruimte voor woningbouw     

Als de scheepswerf wordt omgezet naar een jachthaven en er niet langer sprake is van overlastgevende activiteiten ontstaat er ook ruimte om een bijdrage te leveren aan de grote woningbehoefte in Amsterdam. De gemeente heeft een voorkeur om op deze locatie sociale huurwoningen voor studenten en starters te realiseren en middenhuurwoningen voor senioren zodat dit deel van de binnenstad een meer gemengdere bevolkingssamenstelling krijgt. Het is daarbij ook wenselijk om de werffunctie en de werfbeleving van het plangebied te behouden door het werfterrein van de jachthaven zoveel mogelijk vrij te houden en het zicht vanaf de Hoogte Kadijk op het water van de Nieuwe Vaart te verbeteren. Dit kan worden bereikt door het werfterrein van de jachthaven te overbouwen door een deel van de nieuwbouw op kolommen te realiseren. Op die manier vindt intensivering van de locatie plaats terwijl toch de werffunctie en werfbeleving zoveel mogelijk behouden blijft.

5.2.3 Nieuwbouw     

Het karakter van de Entrepotdoksluis en omgeving is een belangrijk uitgangspunt bij de beoogde herontwikkeling van het plangebied. Met name het open karakter van het steeds breder wordende water, vanaf de brug richting Nieuwe Vaart gezien, is van essentieel belang. Door &Prast&Hooft is een studie verricht naar de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied, de huidige bebouwing en het stedenbouwkundige ensemble (d.d. oktober 2019, zie bijlage 4). Op basis van de studie is voor de beoogde herontwikkeling van het plangebied uitgegaan van een tweetal volumes: een voorhuis aan de zijde van de Hoogte Kadijk en een langwerpig werfgebouw achter het voorhuis. Deze beide volumes worden gerealiseerd binnen de huidige structuur van inhammen waarbij het grootste volume (het werfgebouw) aan de kade wordt gesitueerd en het kleinere volume aan de zijde van de Hoogte Kadijk. Beide volumes zijn loodrecht op de kade en de dijk. Voor de beide volumes is vervolgens een bouwplan opgesteld.

verplicht

Afbeelding: situatietekening nieuwbouw waarbij het voorhuis aan de zijde van de Hoogte Kadijk met een rode lijn is aangegeven en het werfgebouw met een oranje lijn (bron: &Prast&Hooft)

Het voorhuis is voorzien in de rooilijn van de Hoogte Kadijk en krijgt een breedte van circa 16 meter en een diepte van circa 16 meter. Het gebouw van voorhuis komt op een afstand van circa 5 meter van het bedrijfsverzamelgebouw op het perceel Hoogte Kadijk 143C-145A en zal bestaan uit drie bouwlagen, waarbij de begane grondlaag een bouwhoogte van minimaal 3,5 meter krijgt. De bouwhoogte van het voorhuis bedraagt maximaal 10 meter, gemeten vanaf het straatniveau van de Hoogte Kadijk en met uitzondering van enkele ondergeschikte bouwdelen:

  • De liftopbouw krijgt een bouwhoogte van circa 10,05 meter, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de hoofdentree van het werfgebouw. Vanwege het feit dat de liftopbouw niet zichtbaar zal zijn vanuit de openbare ruimte is de ruimtelijke impact ervan verwaarloosbaar. Ook wordt het daklandschap door de beperkte hoogte en omvang ervan niet onevenredig aangetast.
  • Op het dak komen 2 beluchtingspijpjes, 6 schoorstenen, 6 afblaaskanalen en 6 aanzuigkanalen ten behoeve van de warmteterugwinningvoorziening (WTW). Deze onderdelen zijn circa 30 centimeter hoger dan het dak en kunnen logischerwijs niet inpandig geplaatst worden. Vanwege de centrale, geclusterde ligging en de regelmatige verdeling ervan vindt er door de installaties geen aantasting plaats van het daklandschap en zijn de installaties ook niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte.
  • Op het dak komen zonnepanelen. Door deze zonnepanelen wordt de maximale bouwhoogte met circa 30 centimeter overschreden. De zonnepanelen zijn logischerwijs niet inpandig te plaatsen.

verplicht

Afbeelding: gevelaanzicht van de beoogde nieuwbouw van het voorhuis met daarachter het werfgebouw, gezien vanaf de Hoogte Kadijk (bron: studie &Prast&Hooft)

In de begane grondlaag van het voorhuis komt de bedrijfswoning van de jachthaven met daarachter een servicecenter/werkplaats van maximaal 80 m² bvo. Het servicecenter/werkplaats zal worden gebruikt voor reparatie en onderhoud van de elektrische sloepen in de jachthaven en voor het ombouwen van boten met dieselmotoren naar een elektrische aandrijving dan wel het inbouwen van elektrische binnen- en buitenboordmotoren. Vanuit het servicecenter zal ook verkoop van elektrische binnen- en buitenboordmotoren plaatsvinden. In het voorhuis komen 4 appartementen in de bovengelegen bouwlagen.

Het werfgebouw komt minimaal 8 meter achter het voorhuis en krijgt een breedte van circa 15 meter en een diepte van circa 42,5 meter. Het werfgebouw zal bestaan uit vijf bouwlagen op kolommen en onder meer een stijgpunt voor de toegang naar de verdiepingen. De omvang van deze kolommen en stijgpunten bedraagt maximaal 70 m². De bouwhoogte van het werfgebouw zal circa 20 meter bedragen, gemeten vanaf het straatpeil van de Hoogte Kadijk, dan wel circa 21,5 meter gemeten ter hoogte van de hoofdtoegang van het werfgebouw, vanwege het schuin aflopende maaiveld . Uitzondering zijn een liftopbouw en enkele ondergeschikte bouwdelen:

  • De liftopbouw krijgt een bouwhoogte van circa 21,8 meter, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de hoofdentree van het werfgebouw. Vanwege het feit dat de liftopbouw 3 meter of meer terug liggend vanaf de dakrand is geplaatst is deze niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte en is de ruimtelijke impact ervan verwaarloosbaar. Ook wordt het daklandschap door de beperkte hoogte en omvang ervan niet onevenredig aangetast.
  • Op het dak komen beluchtingspijpjes (totaal 12 stuks verspreid over het dakvlak). Deze onderdelen zijn circa 20 centimeter hoger dan het dak en kunnen logischerwijs niet inpandig geplaatst worden. Vanwege de kleine omvang van de pijpjes en de regelmatige verdeling ervan vindt er door de pijpjes geen aantasting plaats van het daklandschap en zijn de pijpjes ook niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte.
  • Op het dak komen zonnepanelen. Door deze zonnepanelen wordt de maximale bouwhoogte met circa 30 centimeter overschreden. De zonnepanelen zijn logischerwijs niet inpandig te plaatsen en door de beperkte hoogte ervan zijn deze niet of nauwelijks zichtbaar vanuit de openbare ruimte.

Doordat het werfgebouw op kolommen wordt geplaatst zal er een overbouwde werkplaats van de jachthaven ontstaan. Onder en rondom het werfgebouw wordt ook ruimte geboden voor parkeren door bezoekers van de jachthaven tijdens het vaarseizoen (maximaal 15 parkeerplaatsen) en het stallen van fietsen (142 fietsen). Onder het gebouw kunnen ook boten worden gestald voor kleine werkzaamheden. De vrije hoogte van de overbouwde werkplaats bedraagt minimaal 4,5 meter. In deze overbouwde zone is, behoudens het stijgpunt, de kolommen en een brandtrap, geen bebouwing voorzien.

verplicht

Afbeelding: gevelaanzicht van de oostzijde van de beoogde nieuwbouw van het werfgebouw (bron: studie &Prast&Hooft)

Het werfgebouw zal op minimaal 2 meter afstand ten noordoosten van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Hoogte Kadijk 143C-145A komen zodat tussen de gebouwen nog zicht mogelijk blijft tussen de dijk en het water van de Nieuwe Vaart. De afstand tussen het werfgebouw en het pakhuis ten zuidoosten (Hoogte Kadijk 143f) zal circa 19 meter worden, terwijl het werfgebouw op circa 28,5 meter ten westen van de kade van scheepswerf Museum 't Kromhout komt. De positionering en onderlinge afstand van het werfgebouw is zodanig dat sprake is van een ruimtelijke aanvaardbare situatie voor de naastgelegen percelen.

Het werfgebouw is zodanig gepositioneerd dat een deel van de noordoostelijke kop over het water op de hoek van het Entrepotdok en de Nieuwe Vaart hangt, ter plaatse van de hellingbaan van de voormalige scheepswerf. Het werfgebouw blijft binnen de schuine lijn van de lange kademuur van de Entrepotsdoksluis terwijl het schuin naar het water aflopende maaiveld van de werf op de hoek van de Entrepotdoksluis en de Nieuwe Vaart behouden blijft.

verplicht

Afbeelding: impressies van de beoogde nieuwbouw (bron: studie &Prast&Hooft)

verplicht

Afbeelding: impressies van de beoogde nieuwbouw (bron: studie &Prast&Hooft)

Het totale bebouwde oppervlak van het werfgebouw en het voorhuis bedraagt circa 880 m². De ruimte tussen de nieuwbouw en het kantoorgebouw Hoogte Kadijk 145a zal vrij blijven van bebouwing.

5.2.4 Programma     

In de nieuwbouw is plek voor:

  • een servicecenter/werkplaats van de jachthaven (maximaal 80 m² bvo), een bedrijfswoning (circa 125 m² gbo), 4 appartementen (waarvan 2 van elk circa 95 m² gbo en 2 van elk circa 90 m² gbo) en individuele bergingen in het voorhuis;
  • 79 studio's voor studenten en starters (van elk circa 22 m² gbo), 9 appartementen voor senioren (waarvan elk circa 45 m² gbo) en bergingen in het werfgebouw.

Een dergelijk programma leidt tot een intensivering van het plangebied maar de intensiteit als gevolg van het beoogde programma is passend binnen de Kadijken aangezien er meerdere gebouwen voorkomen met een wat intensiever programma (zie subparagraaf 5.1.2).

De woningen in het werfgebouw worden gerealiseerd binnen het Hubstudios concept (www.hubstudios.nl). Dit particulier initiatief is al op diverse locaties in de stad gerealiseerd en is een concept van sociale woningbouw voor doelgroepen (jongeren en studenten) en goedkope vrije sector huurwoningen voor senioren. Om de juiste doelgroepen te kunnen blijven bedienen zal er voor worden gekozen te verhuren op basis van campuscontracten. Het is wel de bedoeling dat de bewoners rouleren. Voor senioren ligt dat anders. Deze woningen worden beter uitgerust en zijn groter en daarom meer geschikt voor langere huur.

De woningen in het werfgebouw krijgen geen individuele buitenruimte maar op de 2e, 4e en 5e verdieping komen wel gemeenschappelijke buitenruimtes in de vorm van twee loggia's (20 m² per stuk) en een patio (14 m²). Deze gemeenschappelijke buitenruimtes bevinden zich aan de zijde van de zuidelijke kop van het werfgebouw.

Voor de bewoners en bezoekers komen 142 fietsparkeerplaatsen in een gezamenlijke fietsenstalling onder het werfgebouw en op de 2e, 3e, 4e en 5e etage komen in totaal 55 fietsparkeerplaatsen in gezamenlijke bergingen. De woningen in het voorhuis krijgen ieder een eigen berging die ook kan worden gebruikt voor het stallen van een fiets. Uitgangspunt voor de gezamenlijke fietsenstalling is minimaal 1,5 fietsparkeerplaats per studio (1 voor de bewoners en 0,5 voor bezoekers) en 2,5 fietsparkeerplaatsen per seniorenwoning (2 voor de bewoners en 0,5 parkeerplaatsen per bezoeker).

De nieuwbouw in het plangebied wordt duurzaam gemaakt door de toepassing van groene daken met zonnepanelen, gevelgroen, elektrisch koken/verwarmen, etc. De bebouwing op het perceel krijgt geen gasaansluiting (zoals de laatste wettelijke kaders voorschrijven) en wordt voorzien van lucht/water-warmtepompen of een gelijkwaardige oplossing.

5.2.5 Cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden     

Bij de herontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met de ligging binnen het beschermd stadsgezicht en de bufferzone van het UNESCO gebied alsmede met de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden als bedoeld in de kwaliteitstoets en de adviezen van MenA en CRK (zie ook paragraaf 4.4).

Ligging binnen het beschermd stadsgezicht en de bufferzone van het UNESCO gebied

Het project heeft betrekking op het wijzigen van de voormalige scheepswerf in een jachthaven met nieuwe bebouwing voor wonen en een werkplaats ten behoeve van de jachthaven. De nieuwe invulling van de locatie houdt rekening met het gemengde karakter van wonen en werken op het Kadijkseiland. De beoogde nieuwbouw op de locatie zal bestaan uit een laag gebouw aan de zijde van Hoogte Kadijk (voorhuis) en een hoger gebouw aan de zijde van de Nieuwe Vaart (werfgebouw). Deze beide volumes worden gerealiseerd binnen de huidige structuur van inhammen doordat het grootste volume (het werfgebouw) aan de waterzijde wordt gesitueerd met veel vrije ruimte rondom. Doordat bovendien het hogere gebouw over een deel van de kavel wordt gebouwd blijft zichtbaar dat de gehele kavel afloopt richting het water van de Nieuwe Vaart. De nieuwbouw sluit aan op de bebouwingsstructuur van de noordelijke rand van De Kadijken waardoor er geen sprake zal zijn van nadelige gevolgen voor het beschermd stadsgezicht en de bufferzone van het UNESCO gebied.

Cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden

De bebouwing in het gebied rondom het plangebied is divers van aard. Zo zijn er historische pakhuizen, laagbouw arbeiderswoningen, blokken stadsvernieuwing en gesloten utilitaire gebouwen (zie ook de beschrijving in paragraaf 5.1.2). Aan de overzijde van de sluistoegang ligt de Kromhoutwerf, welke tot het monumentaal industrieel erfgoed behoort. In het plangebied staat momenteel een rommelige verzameling opstallen, geen van alle met bijzonder architectonische waarde. De bouwkundige staat van de bestaande bebouwing is matig tot slecht.

De bebouwing die als gevolg van de herontwikkeling wordt toegevoegd sluit stedenbouwkundig aan bij de structuur van de Kadijken. De twee nieuwe volumes spelen in op de variatie aan bouwvolumes en de historische parcellering in de Kadijken doordat aan de Hoogte Kadijk een volume met een kleine korrelgrootte is voorzien (voorhuis) en aan de zijde van de Nieuwe Vaart een volume met een grote korrelgrootte (het werfgebouw). Het nieuwe werfgebouw heeft dezelfde schaal als de belendende pakhuizen en krijgt conceptueel gezien een industriële uitstraling, door detaillering en materialisering. Daarnaast zijn er, met name langs de Nieuwe Vaart, diverse gebouwen in de buurt met een vergelijkbare of grotere omvang/hoogte, zoals ook blijkt uit subparagraaf 5.1.2. De omvang/hoogte van het werfgebouw past daarmee in het stedenbouwkundige ensemble. Ook biedt de omvang van het werfgebouw ruimte om voldoende woningen te kunnen realiseren. De beoogde woningaantallen zijn wenselijk vanwege de grote behoefte aan woningen in Amsterdam en om de beoogde herontwikkeling financieel haalbaar te maken.

De korrel van het voorhuis aan de straatzijde is veel kleiner dan van het werfgebouw, waardoor het zich veel meer voegt in het huidige weefsel langs de Hoogte Kadijk. De toe te passen baksteen en de ritmiek van de expressief gedetailleerde gevelindeling passen eveneens goed bij de bestaande bebouwing in de omgeving.

Door het voorhuis los te koppelen van de belending en alzijdig te ontwerpen en door het werfgebouw op te tillen, wordt het vanaf het dijklichaam naar het water toe aflopende terrein veel beter zichtbaar. Het aan de scheepswerfactiviteiten gerelateerde, aflopende achtererf met de hellingbaan en rails blijft zo behouden en herkenbaar. Het historisch ruimtelijk symmetrische beeld van het sluizencomplex wordt hierdoor hersteld terwijl ook de afschuining ten gevolge van de aanleg van de Entrepotdoksluis behouden blijft. De ligging op de hoek van de Nieuwe Vaart en de Entrepotdoksluis, bij de - in haar huidige vorm uit 1903 daterende - brug 80, tegenover de historische scheepswerf 't Kromhout en met doorzichten naar de Nieuwe Vaart en de Oostenburgergracht met Oosterkerk wordt zodoende versterkt. Het zicht op de Oosterkerk vanaf de Entrepotdokbrug wordt minder door deze ontwikkeling, maar tegelijkertijd wordt door de nieuwbouw ook de bestaande bebouwing langs de randen van de kade opgeschoond, waardoor zowel de structuur van de historische scheepshelling als het zicht op het achterliggende water vanaf de brug versterkt wordt.

Tenslotte krijgt ook de connectie met het water en het nautische karakter van het terrein hernieuwde aandacht door het voorhuis los te koppelen, het werfgebouw op te tillen en het onderliggende terrein grotendeels onbebouwd te laten. Er zullen daarbij geen vervuilende en lawaaierige scheepsreparatie-activiteiten meer plaatsvinden, maar wel het onderhoud aan milieuvriendelijke elektrische sloepen. De toekomstige activiteit is te beschouwen als een hedendaagse versie van de voormalige scheepswerf, maar dan zonder overlast voor omwonenden.

5.2.6 Bezonning en daglichttoetreding     

De nieuwe bouwvolumes in het plangebied leiden tot een verandering van de bezonning van omliggende gebouwen en woonboten aangezien de bouwhoogte toeneemt ter plaatse van het voorhuis en het werfgebouw. Ook komt het werfgebouw dichter bij enkele gebouwen en woonboten te liggen.

Vanwege de stand van de zon kunnen er als gevolg van het project alleen effecten optreden op de bezonning van bestaande gebouwen en woonboten ten noorden, oosten en westen van het plangebied. De eventuele effecten op de woonboten ten noorden van het plangebied zijn daarbij het meest relevant aangezien de zon het grootste deel van de dag vanuit het zuiden komt en dan ook het krachtigst is. Alleen in de ochtend kan de nieuwbouw in het plangebied leiden tot effecten bij de ten (noord)westen gelegen gebouwen terwijl aan het einde van de middag/avond er effecten kunnen optreden bij gebouwen en woonboten ten (noord)oosten van het plangebied.

Door middel van een bezonningsstudie (zie bijlage 5) is inzichtelijk gemaakt welke schaduweffecten er als gevolg van de nieuwe bouwvolumes zullen optreden in vergelijking met de huidige situatie. Er is daarbij uitgegaan van de huidige posities van de bestaande gebouwen Opgemerkt dient daarbij te worden dat het geldende bestemmingsplan in het gehele plangebied 4 meter hoge bebouwing mogelijk maakt tot een bebouwingspercentage van 50%. Dat betekent dat bebouwing in sommige gevallen dichter bij omliggende bebouwing kan komen dan nu al het geval is.

Uit de vergelijking in de bezonningsstudie blijkt het volgende:

  • De naastgelegen gebouwen Hoogte Kadijk 143C-145A en Hoogte Kadijk 143F ondervinden in alle jaargetijden schaduw in de ochtend. Na het middaguur is bij deze bebouwing geen sprake meer van schaduw als gevolg van de nieuwbouw.
  • In het voor- en najaar treedt er aan het einde van de dag beperkte schaduw op bij de woonboten Oostenburgergracht 8 t/m 14 als gevolg van de nieuwbouw. In het voor- en najaar gaat het daarbij om schaduw aan het begin van de avond bij de woonboten Oostenburgergracht 2-12. In de winter ondervinden enkele woonboten aan de Wittenburgergracht op verschillende momenten van de middag schaduw aangezien de schaduw vanaf 12.00 uur optreedt bij Wittenburgergracht 16 en opschuift naar Wittenburgergracht 20 (14.00). In de zomer zijn er geen effecten bij de woonboten.

Uit de bezonningsstudie blijkt dat bij Hoogte Kadijk 143C-145A en Hoogte Kadijk 143F in de ochtend van alle jaargetijden schaduw optreedt. Beide gebouwen zijn in gebruik als bedrijfsverzamelgebouwen. Wonen is niet aan de orde en ook niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan. Het aspect bezonning speelt een belangrijke rol bij het woongenot van bewoners maar is veel minder relevant bij niet-woonfuncties als een bedrijfsverzamelgebouw. Een vermindering van de bezonning in de ochtend heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de exploitatiemogelijkheden van de beide bedrijfsverzamelgebouwen. Daglichttoetreding kan wel van belang zijn voor de exploitatiemogelijkheden maar aangezien de nieuwbouw op voldoende afstand komt (voorhuis op minimaal 5 meter afstand en werfgebouw op minimaal 19 meter afstand) zullen er geen onevenredige gevolgen voor de daglichttoetreding van de beide bedrijfsverzamelgebouwen optreden.

De toename van schaduw bij de woonboten is als gering te beschouwen aangezien schaduw slechts in een deel van de middag in de winterperiode optreedt of aan het einde van de dag in het voor- en najaar. De woonboten hebben de rest van de dag nog volop zon waardoor er ruimschoots aan de TNO-normen wordt voldaan (tenminste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november) . De beperkte toename van schaduw in de winterperiode en de schaduw aan het einde van de dag in het voor- en najaar is aan de orde wanneer de zon vrij zwak is. Schaduwtoename als de zon zwak is leidt over het algemeen niet tot een onevenredige beperking van het woongenot. Een vermindering van de daglichttoetreding is bij de woonboten niet aan de orde vanwege de ruime onderlinge afstand tussen de woonboten en de nieuwbouw.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de nieuwbouw in het plangebied geen onevenredige gevolgen oplevert ten aanzien van schaduw en/of daglichttoetreding.

5.2.7 Vergroening     

Het plangebied is met uitzondering van het water momenteel volledig verhard. De beoogde herontwikkeling biedt de kans om het plangebied te gaan vergroenen. In het plan voor de herontwikkeling is hier rekening mee gehouden door toepassing van onder meer de volgende maatregelen:

  • Aanbrengen van klimplanten tegen de zijgevel van het voorhuis en tegen de muur op de erfgrens met het buurperceel;
  • Aanleggen kruidentuin bij entree werfgebouw;
  • Plaatsen van diverse bakken met heesters ten oosten van het voorhuis;
  • Aanleg sedumdaken bij het voorhuis en het werfgebouw.

Een deel van deze maatregelen is weergegeven in de voorgaande impressies.

Hoofdstuk 6 Functionele beschrijving en uitgangspunten     

6.1 Algemeen     

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Kadijkenbuurt in de oostelijke binnenstad. Als gevolg van de herontwikkeling zal het plangebied een gemengde invulling krijgen van een jachthaven met bijbehorend servicecenter/werkplaats en woningen. Een gemengde invulling is passend in de binnenstad, waar een verscheidenheid aan functies voorkomt.

Het algemene beleid voor de functies in de binnenstad is gericht op het behouden, en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Om die reden is in bestemmingsplannen voor de binnenstad het gebruik van gebouwen zo flexibel mogelijk gemaakt door aan (vrijwel) alle bebouwing de bestemming "Gemengd (GD)" te geven. In de gebouwen met deze bestemming zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan.

In het ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan “Hoogte Kadijk 145B” is gekozen voor het algemene beleid van gemengde functies in de binnenstad. Na de terinzagelegging is echter gebleken dat een deel van de mogelijk gemaakte functies de komende jaren niet gerealiseerd zal worden mede omdat voor de woongebouwen in de ondertekende erfpachtstukken tussen de initiatiefnemer en de gemeente een uitpondtermijn van 25 jaar is opgenomen. Daarnaast is de locatie zodanig specifiek op zichzelf (wonen / jachthaven / werkplaats) dat de invulling van de andere functies niet binnen een bepaald aantal jaren te verwachten is. De bestemming 'Gemengd' is daarom in het kader van de vaststelling aangepast naar een voor de locatie meer specifieke bestemming: 'Gemengd - 145B'. De bestemming 'Gemengd - 145B' is gereduceerd tot de functies wonen, bedrijven, bijbehorende erven en inpandige fietsenstallingen en niet-openbare parkeervoorzieningen. Zowel de theoretische maximale planologische mogelijkheden alsook de representatieve invulling daarvan zijn thans onderzocht en beoordeeld. Er zijn na de terinzagelegging aanvullende onderzoeken gedaan aangaande het geluid, parkeren, almede een actualisatie van ecologie en stikstof en water. Ook uit deze aanvullende en geactualiseerde onderzoeken blijkt dat de nieuwe functies niet een onevenredige druk op het woon- en leefklimaat opleveren en passen bij het gemengde karakter van wonen en werken op het Kadijkseiland.

Hieronder volgt per functie een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de beleidsdoelstellingen die aan het voorliggende bestemmingsplan ten grondslag liggen.

6.2 Wonen     

Zoals hiervoor is aangegeven, maakt het plangebied onderdeel uit van een gemengd woonwerkgebied. De herontwikkeling leidt tot de toevoeging van nieuwe zelfstandige woonruimtes in het plangebied. De beleidslijn ten aanzien van wonen zoals ingezet bij andere bestemmingsplannen in de binnenstad wordt voortgezet. Binnen de bestemming 'Gemengd - 145B' is wonen overal toegestaan. Conform het nieuwe overnachtingsbeleid wordt short stay echter niet toegestaan in de woningen.

6.3 Kantoren     

In de binnenstad van Amsterdam is niet alleen het aantal woningen en inwoners aanzienlijk toegenomen. Hetzelfde geldt voor het aantal kantoorvestigingen en de daarin werkzame personen.

In de binnenstad zijn de afgelopen jaren niet-woonpanden omgezet in appartementen. De marktwerking, de gunstige prijsontwikkeling van (dure) appartementen in verhouding tot die van kantoren, is hier debet aan. Het blijkt in veel gevallen lucratief te zijn om kantoren en andere niet-woonfuncties om te zetten in appartementen omdat de afzetrisico's voor appartementen lager worden ingeschat dan die voor kantoren. Dit wil echter niet zeggen dat de verhuur als kantoorpand (al dan niet na renovatie) niet rendabel is.

In de planvorming is geen rekening gehouden met de komst van één of meerdere nieuwe kantoren. Zelfstandige kantoren zijn daarom niet toegestaan via het bestemmingsplan.

6.4 Voorzieningen     

De 'voorzieningen' omvatten een grote groep functies, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar (1) openbare voorzieningen en (2) bijzondere voorzieningen.

Openbare voorzieningen

Openbare voorzieningen richten zich veelal op de lokale bevolking. Zij kunnen zowel kleinschalig (buurt-, wijk- of stadsdeelniveau) als grootschaliger (stadsdeeloverschrijdend, stedelijk, en in een enkel geval ook van stadsoverschrijdend/regionaal niveau) zijn. Voorbeelden van kleinschalige(r) openbare voorzieningen zijn basis- en voortgezet onderwijs, centra voor gezondheidszorg, huisartsen, kinderopvang, opvang van bepaalde doelgroepen maar ook gemeentelijke instellingen en diensten zoals een Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of buurt- en wijkcentra.

Voorbeelden van grootschalige(r) openbare voorzieningen zijn middelbaar- en hoger onderwijs, een centraal-stedelijk bestuur en gemeentelijke diensten zoals een stadhuis, het hoofdbureau van politie, een ziekenhuis of openbare nutsbedrijven. Openbare voorzieningen bieden dus diensten en/of goederen aan die een basisbehoefte' vormen en daarom voor een ieder toegankelijk (moeten) zijn. In de regel worden dit soort voorzieningen daarom aangeboden of door de overheid zelf, of door niet-commerciële instellingen.

Bijzondere voorzieningen

Bijzondere voorzieningen hebben in het algemeen een groter verzorgingsgebied dan alleen de lokale bevolking. Deze voorzieningen hebben veelal een culturele doelstelling, zowel in de betekenis van informeren, verspreiden, tentoonstellen en/of opvoeren van kunst, ontspanning en vermaak, als in de zin van het uiting geven aan waarden en normen (voorzieningen met een ideële, religieuze en/of levensbeschouwelijke doelstelling). Ook de bijzondere voorzieningen kunnen zowel kleinschalig als grootschalig zijn. Voorbeelden van kleinschalige(r) bijzondere voorzieningen zijn een buurttheater, openbare bibliotheek in de buurt/wijk of kerkgenootschappen. Voorbeelden van grootschalige(r) bijzondere voorzieningen zijn theaters en musea. De aangeboden diensten en goederen behoren in het algemeen niet tot de basisbehoeften voor de lokale bevolking. Voor deze voorzieningen geldt bovendien dat zij niet alleen worden aangeboden door de overheid of door niet-commerciële instellingen, maar ook door commerciële ondernemingen met winstoogmerk.

Zowel een openbare als een bijzondere voorziening kan daarnaast als een maatschappelijke voorziening worden aangemerkt. Bij maatschappelijke voorzieningen gaat het om voorzieningen die voor de samenleving onmisbaar zijn of die daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dit maatschappelijk belang komt vaak tot uiting in de exploitatievorm (en vaak ook in de vorm van specifiek geformuleerd beleid). Bij de maatschappelijke voorzieningen gaat het in het algemeen om voorzieningen die worden aangeboden: door de overheid zelf en/of door niet-commerciële, door de overheid of uit algemene middelen gesubsidieerde instellingen.

Het kan ook hier om openbaar of bijzonder gaan. Voorbeelden van openbare maatschappelijke voorzieningen zijn onderwijs, gezondheidszorg en gesubsidieerde kinderopvang. Voorbeelden van bijzondere maatschappelijke voorzieningen zijn bibliotheken, gesubsidieerde musea, lokale media of media met een bijzondere doelgroep, zwembaden en sporthallen en dergelijke.

Uitgangspunten

Voorzieningen kunnen over het algemeen gezien wenselijk zijn in een buurt maar in de planvorming is geen ruimte beschikbaar voor voorzieningen. Binnen de bestemming zijn daarom geen voorzieningen mogelijk gemaakt.

6.5 Kinderopvang     

Onder kinderopvang wordt een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in georganiseerd verband verstaan. Hieronder worden begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

Voor kinderopvang geldt dat deze niet binnen de bestemming is toegestaan omdat de uitvoerbaarheid van een kinderopvangvoorziening niet is aangetoond.

6.6 Galeries     

Het culturele klimaat van Amsterdam is één van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. In de oostelijke binnenstad zijn enkele (kunst)galeries gevestigd. Hoewel in kunstgaleries ook kunstwerken worden verkocht vallen ze niet onder detailhandel. Het verschil tussen een galerie en detailhandel is dat in een galerie de collectie bestaat uit unieke items of items in een zeer beperkte oplage.

Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn echter niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan doordat de uitvoerbaarheid van galeries niet is aangetoond.

6.7 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening     

In de oostelijke binnenstad zijn relatief weinig winkels aanwezig. In de omliggende bestemmingsplannen is voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening een maximum vloeroppervlak opgenomen van 300 m² per vestiging. In het voorliggende bestemmingsplan zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening niet toegestaan omdat de uitvoerbaarheid van deze functies niet is aangetoond.

6.8 Horeca     

Op 28 januari 2014 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum de Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 vastgesteld. Daarin is opgenomen of en waar uitbreiding van horeca nog mogelijk is. Voor het plangebied geldt dat horeca niet tot de mogelijkheden behoort. Zelfstandige horeca is daarom niet toegestaan in het plangebied.

6.9 Hotels     

De afgelopen jaren is het aantal hotels in Amsterdam fors gegroeid. Op 14 juli 2016 is de "herziening van het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016-2022: van hotelbeleid naar overnachtingsbeleid" vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Uitgangspunt voor bestemmingsplannen is dat uitsluitend bestaande hotels zijn toegestaan en als zodanig zijn bestemd. Nieuwe hotels zijn niet toegestaan. In het plangebied is daarom geen hotel mogelijk gemaakt.

6.10 Bedrijven     

De voorgenomen bedrijfsactiviteiten in het plangebied zijn ten behoeve van de jachthaven. Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van zowel de voorgenomen bedrijfsactiviteiten als ook andere bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhinder categorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m² valt in categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing en dus niet toegestaan in het plangebied.

Bedrijven zijn in de eerste bouwlagen van de gebouwen toegestaan. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De voorgenomen bedrijfsactiviteiten (een bij de jachthaven behorend servicecenter en werkplaats) zijn niet vermeld in de Staat van Inrichtingen en daarom expliciet vermeld als toegestane bedrijfsactiviteiten.

Door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning wordt de mogelijkheid geboden aan bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie zich in het gebied te vestigen. Ook is een dergelijke afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van deze afwijking is, dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

6.11 Fietsenstallingen en parkeervoorzieningen     

In 2013 is de nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld door de deelraad Centrum. Hierin is het beleid rondom het verkeer voor stadsdeel Centrum tot het jaar 2025 vastgelegd. De unieke kwaliteit van de Amsterdamse binnenstad is dat alles te voet bereikbaar is. Deze aantrekkelijke eigenschap wil de gemeente behouden en versterken. Daarom ligt de prioriteit bij de voetganger – meer dan bij andere vormen van verkeer of vervoer. Door meer ruimte te winnen voor de fiets en het OV, wordt de bereikbaarheid van de binnenstad voor bezoekers en inwoners verbeterd. Zo verenigt het stadsdeel de ambities bereikbaar en aantrekkelijk. De binnenstad blijft bereikbaar voor alle verkeer.

In het Eindbeeld 2025 wordt de wens om de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer (OV) optimaal te faciliteren verenigd met een efficiëntere en hoogwaardiger inrichting van straten en pleinen. Door een wijziging in de routering van het autoverkeer wordt de druk op de ruimte in de binnenstad verminderd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verschillende drukke verkeersknopen in het centrum overzichtelijk, begrijpelijk en mooi in te richten. Tevens wordt het eenvoudiger om drukke straten te herprofileren, met voldoende ruimte voor bestemmingsverkeer van bewoners, bedrijven en bevoorradings- en bouwverkeer. In straten met een smal profiel wordt onderzocht of auto en fiets veilig kunnen worden gemengd. In dit kader is het belangrijk dat de intensiteit van het gemotoriseerde verkeer wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Op deze manier wordt de fietscapaciteit van deze wegen aanzienlijk vergroot en komt er meer ruimte voor voetgangers. Deze visie draagt ook bij aan verbetering van de luchtkwaliteit en verminderen van het aantal verkeersongevallen.

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners.

Uitgangspunten fietsenstallingen

Fietsenstallingen zijn in het plangebied toegestaan in zowel een gebouw (bovengronds) als in de onbebouwde ruimte. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling is niet bij recht toegestaan.

Het eventueel realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen via toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag niet leiden tot een verslechtering van de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.

Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Uitgangspunten parkeervoorzieningen voor auto's

In het bestemmingsplan zijn geen ondergrondse garages maar wel bovengrondse en inpandige fietsparkeervoorzieningen toegestaan.

6.12 Overige functies     

Onder de categorie "overige functies" valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging van deze functies is niet wenselijk. Deze functies zijn daarom uitgesloten in het plangebied.

  1. Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen gaat het om: seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid of een sauna en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
  2. De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops.
  3. Tot slot is er een derde groep functies die onder de categorie 'overig' valt. Deze groep bestaat uit: massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.

De gemeente Amsterdam en de bestuurscommissie Centrum werken aan de transformatie van het centrumgebied. De ambitie is om overlastgevende en overdadig aanwezige functies te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van Amsterdam op te waarderen. De aandacht is daarbij gericht op herstel van de sterk verstoorde functiebalans. Met name het aantal massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels nam de afgelopen jaren in het centrum toe.

Seed-, head-, grow- en smartshops worden in het bestemmingsplan als detailhandel gezien. In een seedshop worden zaden en planten verkocht die een psychoactieve werking hebben. Een smartshop verkoopt 'stoffen' met een soortgelijk effect. Een headshop is gericht op de verkoop van producten voor het gebruik van drugs, bijvoorbeeld voor het roken van cannabis. De psychoactieve stoffen zelf worden in een headshop dus niet verkocht. In een growshops worden artikelen verkocht voor het kweken van cannabis. Onder andere verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen. De definitie van een growshop is in vergelijking tot recent geactualiseerde bestemmingsplannen, aangepast. Nieuwe wetgeving (gewijzigde Opiumwet 2015) maakt dat beroeps- en bedrijfsmatige illegale hennepteelt strafbaar is gesteld. Een growshop zoals bedoeld in de begripsomschrijving in de planregels van het bestemmingsplan, richt zich echter op thuisgebruik en niet op de beroeps- en bedrijfsmatige illegale teelt. De omschrijving ziet hierop toe.

Coffeeshops

Het coffeeshopbeleid wordt niet geregeld in bestemmingsplannen, maar is met een exploitatievergunning, gekoppeld aan een gedoogbeschikking om softdrugs te verkopen. In het plangebied is geen sprake van coffeeshops.

Souvenirwinkel

In de voorheen geldende bestemmingsplannen in de binnenstad was in de plantoelichting een souvenirwinkel niet omschreven, ook ontbrak een begripsomschrijving in de planregels. Voorheen ging de gemeente er vanuit dat algemeen bekend was wat een souvenirwinkel is. Inmiddels is het minder voor de hand liggend hiervan uit te gaan. Aan een duidelijke begripsomschrijving in de planregels bestaat dan ook behoefte. Het is niet doenlijk en evenmin weinig zinvol om een uitputtende opsomming te geven van alle souvenirs die er op de markt zijn. De branche is creatief en er komen telkens nieuwe producten bij. Om toch een idee te geven, moet bij souvenirs niet alleen worden gedacht aan poppen in Volendamse- of andere klederdrachten, (houten) molentjes, sleutelhangers met (afbeeldingen van) kazen, molentjes, tulpen, klompjes e.d., maar ook aan textiel (sweaters, sjaals, mutsen, schoeisel), aardewerk (bekers, mokken, borden, Delftsblauwe figuurtjes), lepeltjes, e.d., voorzien van een opdruk met nationale-, streek- of Amsterdamse symbolen. Over het algemeen gaat het daarbij om massaproducten. Tot Amsterdamse symbolen worden ook gerekend afbeeldingen en producten met de vorm van cannabisbladeren of andere softdrugsgerelateerde symbolen die op veel (massa)producten in Amsterdamse souvenirwinkels te vinden zijn.

Ook in de reguliere detailhandel worden soms (massa)producten verkocht die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen. Die ruimte is er ook, zij het in beperkte mate. In een detailhandelsvestiging is de verkoop van producten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen toegestaan, indien niet meer dan 5% van het netto winkelvloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van producten en/of namen die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen. Voorwaarde is dat deze producten uitsluitend achter in de vestiging worden uitgestald. Net als grow-, head-, seed- smartshops en minisupermarkten zijn "echte" souvenirwinkels niet toegestaan in het voorliggende bestemmingsplan.

Gespecialiseerde winkels die producten verkopen die weliswaar in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen (bijvoorbeeld kaaswinkels) worden niet als souvenirwinkel aangemerkt. Dit geldt ook voor winkels die zijn gespecialiseerd in de verkoop van Delftsblauw aardewerk, bloemenzaken/tuinierswinkels die tulpen(bollen) en klompen verkopen, enz.

Nu vestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels in het postcodegebied 1012 en aangrenzende plangebieden niet meer mogelijk is, en ook de groei van het aantal seed- head en growshops een halt is toegeroepen, is het niet wenselijk dat deze functies uitwaaieren naar andere gebieden. Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is uitbreiding of nieuwvestiging van functies uit de categorie 'overig ' daarom niet toegestaan.

Hoofdstuk 7 Het bestemmingsplan     

7.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de uitgangspunten van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. De toegestane functies zijn ondergebracht in een gemengde bestemming. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.

7.2 Afwijkingsbevoegdheden     

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de beoogde herontwikkeling in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken, wordt verleend. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen, een bezwaarschrift indienen.

7.3 De verbeelding     

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

De archeologische verwachtingswaarden zijn met bovengenoemde dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie) in het bestemmingsplan verankerd.

Het bestemmingsplan beoogt voorts de bescherming van de cultuurhistorische en architectonische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld in de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, waar de gronden, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van deze waarden. De bestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen, zodat daarmee duidelijk is dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht voorop staat.

De bescherming van de waterkering en het waterbergingsgebied is geregeld in de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. In het bestemmingsplan is door middel van twee dubbelbestemmingen (Waterstaat - Waterbergingsgebied en Waterstaat - Waterkering) aangegeven waar deze bescherming van toepassing is.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komt een aantal functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduiding bindend is. Het gaat hier om (1) de aanduiding 'jachthaven', hetgeen betekent dat een jachthaven uitsluitend is toegestaan daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt en (2) de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkvoorraad', welke is toegepast op de zone van het water buiten de jachthaven. Deze aanduiding regelt dat ter plaatse van de aangeduide gronden ook het gebruik als werkvoorraad is toegestaan, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Naast de functieaanduiding is ook een drietal bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Het gaat om de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' . De eerste bouwaanduiding regelt dat het werfgebouw pas mag worden gebouwd vanaf een hoogte van 4,5 meter, met uitzondering van in totaal 50 m² aan ondersteuningconstructies en trappen- en lifthuizen. Ook regelt de aanduiding dat voor bepaalde onderdelen een hogere bouwhoogte is toegestaan, zoals een liftopbouw en zonnepanelen. De tweede bouwaanduiding is opgenomen ter plaatse van het voorhuis en regelt eveneens dat voor bepaalde onderdelen een hogere bouwhoogte is toegestaan. De derde bouwaanduiding heeft betrekking op de overbouwing van de kop van het werfgebouw boven het water ter plaatse van de hellingbaan.

Tenslotte kent het bestemmingsplan een tweetal algemene gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' is overgenomen uit het paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' en regelt dat er geen kelders mogen worden gerealiseerd, tenzij toepassing wordt gegeven aan een afwijkingsbevoegdheid (en er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden). De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' legt vast dat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het nabijgelegen industrieterrein 'Kadijken', net als een groot deel van de Kadijken en een klein deel van de Oostelijke Eilanden. Binnen de geluidszone mag het nabijgelegen industrieterrein 'Kadijken' een bepaald niveau geluid produceren. De regels die bij deze algemene gebiedsaanduiding behoren zijn vastgelegd in artikel 13.

7.4 De bestemmingen     

7.4.1 Gemengd - 145 B     

Het perceel waar de beoogde herontwikkeling is voorzien heeft de bestemming Gemengd - 145B. Het benutten van woonruimten ten behoeve van bewoning is op alle verdiepingen toegestaan. Ook bedrijven zijn toegestaan maar alleen in de eerste bouwlaag (dan wel op de bijbehorende erven). Ten aanzien van het benutten van woonruimten voor bewoning wordt nader ingegaan op verkamering, bed & breakfast en short stay.

Verkamering en bed & breakfast

Met ingang van 1 januari 2020 geldt de Huisvestingsverordening 2020. Hierin zijn regels opgenomen over de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Onderscheid bestaat tussen zelfstandige woonruimte, onzelfstandige woonruimte en bedrijfsmatig gebruik van een deel van de woonruimte, bijvoorbeeld ten behoeve van bed & breakfast. Sturen op de samenstelling van de woonruimtevoorraad is primair van belang omdat het woningaanbod dient aan te sluiten op de vraag en behoefte van huishoudens van verschillende samenstellingen aan woonruimte. Tussen de wijze van bewoning en/of het gebruik van te onderscheiden typen woonruimte bestaan verschillen. Bewoning door een gezinshuishouden is bijvoorbeeld anders dan het gebruik van een woonruimte met een gemeenschappelijke ruimte, die voor het overige verkamerd wordt verhuurd aan een aantal eenpersoonshuishoudens. De verschillende typen bewoning hebben naar hun aard een meer of minder intense ruimtelijke uitstraling. Voor het gedeeltelijk gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast geldt dat dit meer effect op de omgeving heeft dan bewoning zonder dit nevengebruik.

Wanneer de rechthebbende een zelfstandige woonruimte verkamerd wil verhuren (ook wel omzetting genoemd), of in de woonruimte een bed & breakfast wil exploiteren, dan is op grond van de Huisvestingsverordening 2020 een omzettingsvergunning nodig voor verkamering respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast nodig. Wanneer verlening van de gevraagde vergunning, die een wijziging in de woonruimtevoorraad teweeg brengt, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders leidt tot een aantasting van de leefbaarheid ter plaatse, bijvoorbeeld omdat de concentratie van verkamerde woningen ter plaatse te groot wordt geoordeeld, kan de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde vergunning om die reden worden geweigerd. Datzelfde kan zich voordoen bij een concentratie van bed & breakfast exploitatie.

Met ingang van 1 april 2020 is op grond van de Huisvestingsverordening 2020 voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast een quotumstelsel gaan gelden. Dit betekent dat er verdeeld over 99 wijken in de stad is vastgesteld hoeveel omzettingsvergunningen voor kamergewijze verhuur alsmede hoeveel onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast er maximaal kunnen worden verleend. Bij het bepalen van die quota is de aanvaardbaarheid voor het woon- en leefklimaat betrokken.

In geval van omzetting (verkamering) zijn naast het maximale aantal te verlenen vergunningen in het Huisvestingsbeleid stringente regels vastgelegd die toezien op een nadere spreiding van verkamerde verhuur binnen buurten en wijken, en te grote concentraties binnen een buurt of wijk worden voorkomen. Ook geldt de eis dat een kamer niet door meer dan één volwassene mag worden bewoond. Het samenstel van voorwaarden vormen een nadere borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afdeling Verkeer en Openbare ruimte van de gemeente heeft beoordeeld dat bij deze regeling geen sprake zal zijn van zodanige toename van de parkeerdruk of behoefte aan fietsparkeerplekken dat dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn.

Het exploiteren van een bed & breakfast, waarvoor een onttrekkingsvergunning noodzakelijk is, kan overlast, drukte, afvalproblematiek en lokale overheersing van toeristenwinkels binnen het winkelaanbod met zich meebrengen. Omwonenden van een bed & breakfast worden het hele jaar door geconfronteerd met arriverende en vertrekkende gasten (rolkoffers) en mogelijk overlast van toeristen in hun directe woonomgeving vanwege een ander dag-nachtritme. Met de wijkquota is nadrukkelijk ook een ruimtelijke sturing beoogd over de 99 wijken in de stad en niet alleen de bescherming van de woningvoorraad. De onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast zullen voor maximaal acht jaar worden afgegeven.

De wijkquota zorgen ervoor dat de extra druk die van omzetting van een zelfstandige naar meerdere onzelfstandige woonruimten (verkamering) alsmede gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast uitgaat op het woon- en leefklimaat niet onevenredig zal zijn. Aldus beschermt het in de huisvestingsregels vastgelegde afwegingskader voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende. Een nadere ruimtelijke afweging voegt hieraan niets toe.

De regels over woonruimtevoorraad als vastgelegd in de Huisvestingsverordening 2020 hebben betrekking op de bestaande woonruimtevoorraad. Wanneer in geval van nieuwbouw of transformatie direct voor kamerverhuur wordt opgericht of woonruimte wordt vergund en gerealiseerd met het oog op exploitatie als bed & breakfast, is dit toegestaan zonder omzettings- respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. In dat geval worden de ontwikkelingen niet in mindering gebracht op de op basis van de Huisvestingsverordening vastgelegde wijkquota. Hierdoor neemt de grip op de samenstelling van de woonruimtevoorraad en sturing op leefbaarheid af. Door in de regels van het bestemmingsplan alleen de zelfstandige woonruimte als rechtstreeks recht toe te staan, wordt dit tegengegaan. Realiseren van onzelfstandige woonruimte en woonruimte met faciliteiten voor bed & breakfast zijn geen directe rechten.

De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan niet worden gebruikt gelijktijdig met een omgevingsvergunning om een woongebouw op te richten of een gebouw te transformeren naar woonruimte. Dat volgt uit de voorwaarde dat de vergunningen slechts worden verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of verordening is verleend. Dit impliceert immers dat een dergelijke vergunning is vereist. Die vergunning is niet vereist, wanneer reeds eerder de juridisch-planologische toestemming voor een andere gebruik van de woning dan als zelfstandige woonruimte bestond. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan daarom uitsluitend worden ingezet nadat eerst een zelfstandige woonruimte is opgericht. Na oprichting behoort de woonruimte tot de bestaande voorraad. Wanneer de wens bestaat deze verkamerd te verhuren of een bed & breakfast te gaan exploiteren, is vervolgens een vergunning op grond van de Huisvestingwet en/of -verordening nodig. Deze vergunning wordt verleend als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, waaronder een toets aan het beschikbare quotum. De ontwikkeling wordt op het quotum in mindering gebracht. Het woon- en leefklimaat is als hierboven uiteengezet in dit afwegingskader voldoende geborgd. De omgevingsvergunning voor afwijken kan daarom volgen op de omzettingsvergunning of onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voorziet er tevens is dat de afwijkvergunning en de onttrekkingsvergunning voor bed & breakfast voor wat betreft de geldigheidsduur worden gelijkgeschakeld.

De situatie kan voordoen dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend waarbij toestemming wordt gevraagd om direct bij oprichting of direct bij omzetting onzelfstandige woonruimten, of bed & breakfastfaciliteiten te realiseren. Als gezegd is dan geen vergunning op grond van de Huisvestingswet- of verordening benodigd en kan als gevolg daarvan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid niet worden gebruikt. Dan kan wel buitenplans vergunning worden verleend. Wel is het noodzakelijk om het al dan niet verlenen van de gevraagde (buitenplanse) afwijkvergunning in het kader van de toets aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat af te stemmen op de overige ontwikkeling van verkamering respectievelijk bed & breakfast in de betreffende buurt of wijk.

Short stay

Het gebruik van woningen ten behoeve van short stay is niet toegestaan. Short stay is het tijdelijk gebruik van een woonruimte ten behoeve van 'kort wonen'. Het tijdelijke gebruik betreft een periode van minimaal zeven nachten en maximaal zes maanden, en is geen wonen in de gewone betekenis van het woord. Dit was tot 2016 een methode om in Amsterdam expats te faciliteren. Het beleid hieromtrent was ingezet vanuit Huisvestingsregels. Tot aan vastgelegde maxima in buurten kon een onttrekkingsvergunning voor tien jaar worden verleend ten behoeve van short staygebruik. Short stay wordt niet meer gezien als wenselijke vorm van gebruik van woonruimte. In het bestemmingsplan zijn er dan ook geen regels over short stay opgenomen.

7.4.2 Verkeer     

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook een stelsel van nadere eisen.

7.4.3 Water     

Voor de gehele binnenstad is een bestemmingsplan 'Water' opgesteld dat door de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Centrum op 26 juni 2012 is vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. De regels uit dat bestemmingsplan zijn zoveel als mogelijk toegepast in het voorliggende bestemmingsplan, met dien verstande dat ter plaatse van een deel van het plangebied een jachthaven mogelijk is gemaakt voor een maximaal aantal van 30 afmeerplaatsen. De situering van de jachthaven is weergegeven door middel van de aanduiding 'jachthaven'. Deze aanduiding is gelijk aan de aanduiding 'werkvoorraad' in het geldende bestemmingsplan 'Water', met uitzondering van het gedeelte dat tot het hoogwaterbemalingsgebied behoort. Het gedeelte dat tot het hoogwaterbemalingsgebied behoort en in het geldende bestemmingsplan is aangeduid als 'werkvoorraad' is in het voorliggende bestemmingsplan opnieuw aangeduid ten behoeve van de werkvoorraad. Deze gronden mogen worden gebruikt voor het afmeren van werkvoorraad waarbij boten die tot de werkvoorraad behoren slechts kortstondig mogen afmeren (maximaal twee dagen).

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan behalve een klein gedeelte van het werfgebouw dat boven het water zal komen te hangen. Tenslotte zijn er regels opgenomen voor onder meer de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde.

7.4.4 Bestemming Waarde - Archeologie 1 en 2     

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is een tweetal bestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen. Deze dubbelbestemmingen zijn gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.5 Bestemming Waarde- cultuurhistorie     

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In Hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Alle gronden in het plangebied hebben deze bestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de bestemmingen Waarde - Archeologie. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de bestemming.

7.4.6 Bestemming Waterstaat - Waterberging     

Een deel van het plangebied behoort tot het hoogwaterbemalingsgebied. Deze zone is bestemd als 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor de afvoer van oppervlaktewater vanuit de Amsterdamse grachten via het gemaal Zeeburg.

7.4.7 Bestemming Waterstaat - Waterkering     

In het plangebied is een waterkering aanwezig ter hoogte van de Hoogte Kadijk. Deze heeft de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze bestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de bestemmingen Waarde - Archeologie, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat - Waterkering'. Op en in de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding en bouwwerken die op grond van de bestemming 'Gemengd - 145B' mogen worden opgericht.

7.5 De aanduidingen     

In de bestemming 'Water' komt een tweetal functieaanduidingen voor terwijl in zowel de bestemming 'Gemengd 145B' als 'Water' bouwaanduidingen zijn opgenomen:

  • De functieaanduiding 'jachthaven' regelt dat een jachthaven uitsluitend is toegestaan daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.
  • De functieaanduiding 'specifieke vorm van water - werkvoorraad' legt vast dat werkvoorraad uitsluitend is toegestaan daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.
  • De bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 3' regelen dat het werfgebouw pas mag worden gebouwd vanaf een hoogte van 4,5 meter vanaf peil, met uitzondering van een toegangsruimte en bijbehorende technische ruimtes, een noodtrap en ondersteuningconstructies. Voor het peil wordt uitgegaan van de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang van het werfgebouw. De bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' regelt ook dat ondergeschikte bouwdelen zijn toegestaan ten opzichte van de maximum bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding.
  • De bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' regelt dat ondergeschikte bouwdelen zijn toegestaan ten opzichte van de maximum bouwhoogte zoals voor het voorhuis is aangegeven op de verbeelding.

7.6 Bouw- en gebruiksregels     

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 2, 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en voor het werfgebouw (aangezien deze pas vanaf een hoogte van 4,5 meter ten opzichte van peil mag worden gerealiseerd).

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het bevoegd gezag tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn indien nodig nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een verbod op het gebruik van woonruimte ten behoeve van onzelfstandige woonruimte. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied (als onderdeel van de binnenstad) te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven. Er is daarbij echter wel uitsluitend uitgegaan van de functies die worden beoogd (wonen en bedrijf/jachthaven).

7.7 Algemene regels     

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels in een algemene bouwregel geregeld dat bepaalde geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels zijn toegestaan. Ook is een dynamische verwijzing opgenomen naar het op het moment van de vergunningverlening geldende gemeentelijke parkeerbeleid voor auto, fiets en scooter.

Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen.

Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels is ook de algemene gebiedsaanduiding geluidzone industrie opgenomen. Deze regels waarborgen dat de geluidsbelasting voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (waaronder de beoogde nieuwbouw) voldoet aan de voorkeurgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde. Tenslotte is een algemene gebiedsaanduiding met betrekking tot grondwaterneutraal bouwen opgenomen. Binnen gronden met deze aanduiding is het verboden om nieuwe kelders te maken, tenzij toepassing wordt gegeven aan een afwijkingsbevoegdheid. Voorwaarde voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid is dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden ten aanzien van de grondwaterhuishouding.

7.8 Algemeen gebruiksverbod     

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod. Deze zijn derhalve dan ook niet meer in het bestemmingsplan opgenomen.

7.9 Overgangsrecht     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd. De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitenregeling en een regeling op grond waarvan het bevoegd gezag eenmalig kan afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Verkeer en parkeren     

8.1 Verkeer     

8.1.1 Autoverkeer     

De huidige verkeersstructuur van de Kadijkenbuurt is beschreven in paragraaf 5.1.4. De herontwikkeling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt leidt niet tot een aanpassing van de verkeersstructuur doordat de bestaande wegen gehandhaafd blijven. Gemotoriseerd verkeer dat van en naar het plangebied rijdt zal daardoor, net als in de huidige situatie, via de Hoogte Kadijk rijden.

Omdat het bestemmingsplan een transformatie van het plangebied mogelijk kan er extra verkeer op de omliggende wegen gaan ontstaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om na te gaan of de bestaande verkeersstructuur het verkeer na herontwikkeling op een goede manier kan afwikkelen. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met eventuele concrete plannen in de omgeving. In het navolgende zal een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige en toekomstige situatie.

Huidige situatie

Volgens het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied uitsluitend een scheepswerf toegestaan. Verkeer van en naar een scheepswerf en het parkeren vindt verspreid over de dag plaats.

In de meeste recente uitgave van CROW is voor arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven als een scheepswerf een kengetal van 5,2 tot 7,0 verkeersbewegingen per 100 m² per etmaal aangegeven. Omdat de huidige bebouwing in het plangebied een bvo heeft van circa 325 m² bedraagt de huidige verkeersgeneratie 17 tot 23 motorbewegingen per etmaal.

Toekomstige situatie

Als gevolg van de herontwikkeling zullen er 4 appartementen, 79 studenten- en starterswoningen, 9 seniorenwoningen en een jachthaven met maximaal 30 afmeerplaatsen voor elektrische sloepen, 1 bedrijfswoning en maximaal 80 m² bedrijfsruimte (werkplaats voor onderhoud sloepen) worden gerealiseerd. Het verkeer van en naar de toekomstige woningen vindt vooral plaats in de ochtend- en avonduren (spits) en in de weekenden en zal naar verwachting bijna volledig bestaan uit fietsers en voetgangers. Doordat er voor bewoners geen parkeerplaatsen op eigen terrein komen en bewoners worden uitgesloten van een parkeervergunning zal er nauwelijks sprake zijn van autoverkeer vanwege de woningen. Alleen bezoekers van de woningen komen wellicht met de auto. Zij kunnen tegen het geldende uurtarief op straat parkeren maar vanwege de beperkte grootte van de woningen en de hoge parkeertarieven worden er weinig bezoekers voor de woningen verwacht.

Verkeer van en naar de jachthaven en de werkplaats vindt verspreid over de dag en in de weekenden plaats. Dit verkeer zal beperkt zijn doordat de jachthaven 30 afmeerplaatsen bevat. De verwachting is dat de meeste afmeerplaatsen zullen worden verhuurd aan Amsterdammers die in de buurt wonen en die daarom voornamelijk te voet, met de fiets, de scooter of het openbaar vervoer komen.

In de omgeving is vooralsnog geen sprake van een ander concreet project waar rekening mee dient te worden gehouden. Er zijn wel enkele andere plannen in voorbereiding maar deze zijn nog niet voldoende uitgewerkt om rekening mee te kunnen houden.

In de meeste recente uitgave van CROW is voor goedkope huurwoningen een kengetal van 1,2 tot 2,0 verkeersbewegingen per woning aangegeven, voor vrije sectorwoningen een kengetal van 4,5 tot 5,3 verkeersbewegingen per woning en voor arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven een kengetal van 2,2 tot 3,9 verkeersbewegingen per 100 m² bvo per etmaal. Bij 93 woningen (waarvan 79 goedkope huur en 14 vrije sector) en maximaal 80 m² bedrijfsruimte komt dat neer op 160 tot 236 motorbewegingen per etmaal.

Voor een jachthaven in het centrum van zeer sterk stedelijk gebied is geen kengetal opgenomen. Er is wel een kengetal opgenomen voor een jachthaven in de rest van de bebouwde kom: 26,6 verkeersbewegingen per 100 ligplaatsen/afmeerplekken. Alhoewel het aantal verkeersbewegingen bij een jachthaven in het centrum van Amsterdam beduidend lager zal zijn dan bij een jachthaven in de rest van de bebouwde kom is vanuit een worst case scenario gerekend met het kengetal voor de rest bebouwde kom. Bij 30 afmeerplekken komt dat neer op 8 verkeersbewegingen per etmaal. Samen met het aantal verkeersbewegingen voor de woningen en bedrijfsruimte leidt dat tot een worst-case benadering van 168 tot 244 motorbewegingen per etmaal.

Conclusie

Gelet op het voorgaande leidt de herontwikkeling tot een theoretische toename van het aantal verkeersbewegingen per dag, namelijk 151 tot 221 ritten. Deze toename heeft over de hele dag gezien nauwelijks tot geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid in de Kadijkenbuurt. Aanvullend kan nog worden opgemerkt dat de capaciteit van het omliggende wegennet zodanig is dat een toename van 151 tot 221 ritten per dag prima kan worden opgevangen op het wegennet. Bovendien is de verwachting dat het daadwerkelijke aantal autobewegingen per etmaal beduidend lager zal zijn. In het centrum van Amsterdam is het autogebruik namelijk lager dan in andere binnensteden in Nederland. Omdat er geen parkeergelegenheid op eigen terrein zal zijn, worden de bewoners uitgesloten van een parkeervergunning. Amsterdam hanteert een restrictief parkeerbeleid (met hoge parkeertarieven) waardoor er weinig mensen met de auto zullen komen. Ook is het zo dat vanwege de beperkte grootte van de woningen en de hoge parkeertarieven er weinig bezoekers voor de woningen worden verwacht.

8.1.2 Fietsverkeer     

Zoals in paragraaf 5.1.4 is aangegeven is in de binnenstad een fijnmazig netwerk van doorgaande fietspaden aanwezig. Het plangebied is in de directe nabijheid van enkele belangrijke fietsroutes gelegen. De toekomstige functies zullen daardoor goed zijn aangehaakt op het fijnmazige fietsnetwerk van Amsterdam waardoor het fietsgebruik verder wordt bevorderd.

8.1.3 Openbaar vervoer     

Op circa 315 en 400 meter van het plangebied bevinden zich momenteel ov-haltes van respectievelijk bus 22 en tram 7. Door de intensivering van het plangebied, de middelkorte loopafstand en de verschillende vormen van openbaar vervoer zal het gebruik van het openbaar vervoer verder worden gestimuleerd.

8.2 Parkeren     

8.2.1 Auto's     

In de Kadijkenbuurt geldt betaald parkeren. Personeel van de scheepswerf parkeerde op eigen terrein terwijl bezoekers van de scheepswerf die eventueel met de auto kwamen in de openbare ruimte parkeerden. In het navolgende wordt ingegaan op het parkeren vanwege de woningen en de niet-woonfuncties.

Wonen

In de Nota Parkeernormen Auto is voor woningen in het centrum van Amsterdam een parkeernorm van minimaal 0 en maximaal 1 parkeerplaats per woning gehanteerd (zie ook paragraaf 2.5.10). Doordat er sprake is van nieuwbouw worden de woningen in het plangebied uitgesloten van de mogelijkheid om een parkeervergunning voor parkeren op straat aan te vragen.

In het plan is geen rekening gehouden met parkeerplaatsen voor de bewoners. Er is zeer beperkt ruimte om permanente parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Onder en rondom het werfgebouw is ruimte om maximaal 16 auto's te parkeren maar deze ruimte is uitsluitend bedoeld voor bezoekers van de jachthaven alsook voor stalling van fietsen en scooters van toekomstige bewoners, hun bezoekers alsook de bezoekers van de jachthaven (zie hierna). Nu onder en rondom het werfgebouw geen plaats is voor autoparkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers van de woningen en onder een deel van het plangebied de waterkering loopt, het water aan de lange zijde van de locatie een gevoelig waterbergingsgebied is en er sprake is van een hoge archeologische verwachting, kan er van de initiatiefnemer niet worden geëist om een ondergrondse parkeergarage te realiseren. Daarnaast is de verwachting dat de auto parkeerbehoefte bij dit programma laag is, het autobezit bij met name studenten en starters is beduidend lager dan gemiddeld. Bewoners met een auto dienen hun auto op straat te parkeren tegen het reguliere parkeertarief. De parkeertarieven zijn dermate hoog dat op straat parkeren geen reële optie is voor zowel bewoners als hun bezoekers.

Er zullen daarom geen autoparkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de bewoners en hun bezoekers van het voorgebouw en het werfgebouw en de toekomstige bewoners kunnen niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. De beoogde herontwikkeling voldoet daarmee aan de Nota Parkeernormen Auto en het afwijkingsbeleid, zoals ook is bevestigd door het Team Parkeerbeleid van de afdeling V&OR van de gemeente Amsterdam (zie bijlage 6).

Eventuele bezoekers van de woningen kunnen hun auto op straat parkeren. Uitgaande van bezoekersnorm van 0,1 parkeerplaats per woningen zijn daarvoor 10 parkeerplaatsen nodig. In de avond- en weekenduren, doorgaans de tijdstippen waarop het bezoek plaatsvindt, is de parkeerdruk in de omgeving zodanig dat er ruimte is voor bezoekers om op straat te parkeren. Volgens de parkeerdrukkaart is de parkeerdruk direct bij het plangebied (de Hoogte Kadijk) weliswaar 90% of meer (bruto), maar in de directe omgeving waaronder (Hoogte Kadijk bij het museumwerf 't Kromhout en de Entrepotdok, circa 100-130 meter), is de parkeerdruk 60-80% en 80-90% (bruto). De bruto parkeerdruk betreft de goed- en foutgeparkeerde voertuigen op openbare parkeerplaatsen bij elkaar opgeteld, gedeeld door de actuele parkeercapaciteit.

Niet-woonfuncties

In de Nota Parkeernormen Auto is voor bedrijven geen minimum parkeernorm aangegeven maar wel een maximum norm van 1 parkeerplaats per 250 m² bvo. Voor voorzieningen als jachthavens kan gebruik worden gemaakt van de kencijfers van CROW. Voor jachthavens is in de uitgave van het CROW een parkeernorm van minimaal 0,5 parkeerplaats per ligplaats aangegeven. Onder het werfgebouw is ruimte om in ieder geval tijdens het vaarseizoen 15 auto's te stallen van bezoekers van de jachthaven. Een dergelijke capaciteit komt bij 30 afmeerplaatsen neer op 0,5 parkeerplaatsen per ligplaats. Er wordt daarmee voldaan aan de Nota Parkeernormen Auto. Er zullen tvoor de jachthaven en de werkplaats geen parkeervergunningen worden uitgegeven voor parkeren op straat.

Tijdens minder drukke periodes zal er minder ruimte beschikbaar zijn om te parkeren doordat de ruimte onder het werfgebouw dan ook deels zal worden gebruikt voor het stallen en onderhoud van boten. Dat zal niet tot problemen leiden omdat de parkeerbehoefte buiten het vaarseizoen ook lager zal zijn.

Conclusie

Gelet op het voorgaande leidt het project tot een toename van de parkeerbehoefte vanwege de jachthaven. Onder het werfgebouw is daarom ruimte om tijdens het drukkere vaarseizoen 15 auto's van bezoekers van de jachthaven te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen Auto en zal er geen sprake zijn van parkeeroverlast in de buurt.

Voor de woningen worden geen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Bewoners worden conform de Nota Parkeernormen Auto uitgesloten van een parkeervergunning. De bezoekers van de woningen kunnen parkeren op straat.

De beoogde herontwikkeling voldoet aan de Nota Parkeernormen Auto, zoals is bevestigd door het Team Parkeerbeleid van de afdeling V&OR van de gemeente Amsterdam (zie bijlage 6).

8.2.2 Fietsen en scooters     

Om parkeeroverlast van fietsen en scooters in het plangebied maar vooral de omgeving te voorkomen is het van belang om voldoende fiets- en scooterparkeerplaatsen te maken. In de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter zijn voor niet-woonfuncties diverse parkeernormen opgenomen, terwijl voor de woonfuncties en scooters richtlijnen zijn aangegeven (zie paragraaf 2.5.11). Voor woningen is sprake van richtlijnen omdat het Bouwbesluit 2012 bepalend is. Het Bouwbesluit kent daarbij de mogelijkheid om een ‘gelijkwaardige oplossing’ te accepteren. Zo accepteert de gemeente Amsterdam een gezamenlijke fietsenberging ook voor woningen groter dan 50 m², waarbij Bouwbrief 2015-130 als richtlijn geldt.

In het voorhuis worden zelfstandige bergingen gerealiseerd conform de bepalingen in het Bouwbesluit.

Voor de bewoners van het werfgebouw worden op de 2e, 3e, 4 en 5e etage in totaal 55 fietsparkeerplaatsen in gezamenlijke bergingen gerealiseerd. Onder het werfgebouw komt daarnaast ook een gezamenlijke fietsenstalling met 142 fietsparkeerplaatsen in hoog/laag rekken. Uitgaande van 1,5 fietsparkeerplaatsen per woning zijn er gelet op het programma in het werfgebouw 132 fietsparkeerplaatsen nodig voor de bewoners. Er zijn daardoor nog 65 fietsparkeerplaatsen over voor bezoekers van de woningen en voor de overige functies in het plangebied. De fietsparkeerbehoefte van bezoekers van de   woningen is in te schatten op circa 23 fietsparkeerplaatsen (0,25 fietsparkeerplaatsen x 93 woningen).

Bezoekers en personeel van de jachthaven kunnen hun fiets en/of scooter parkeren op het terrein van de jachthaven. Daar is voldoende ruimte voor beschikbaar. Uitgaande van een gemiddelde bezetting van drie personen per sloep en een maximaal gelijktijdig gebruik van 20 sloepen, zijn er maximaal 60 personen tegelijkertijd aanwezig. Als de helft daarvan op de fiets komt, dan is de fietsparkeerbehoefte 30 fietsparkeerplaatsen.

Als de fietsparkeerbehoefte van de bezoekers van de woningen en de gebruikers van de sloepen bij elkaar worden opgeteld, dan bedraagt de totale behoefte voor deze bezoekers 53 fietsparkeerplekken. Er zijn 65 fietsparkeerplekken voor bezoekers beschikbaar, dus er is daarmee voldoende capaciteit voor deze groep. Daarnaast geldt dat er dubbelgebruik mogelijk is: de bezoekers van de woningen zijn doorgaans in de avonduren aanwezig, terwijl de gebruikers van de sloepen veelal overdag en dan vooral in de weekenden aanwezig zijn, maar alleen bij mooi weer. Dan is het aannemelijk dat behoudens wellicht incidentele piekmomenten (bijvoorbeeld uitzonderlijk mooi weer, alle sloepen tegelijkertijd in gebruik) er ruim voldoende fietsparkeercapaciteit aanwezig is.

Er zijn 22 scooterparkeerplaatsen voorzien. Dat is ruim gedimensioneerd, maar geeft ook de mogelijkheid om grote (bak)fietsen, motorfietsen en op piekmomenten een surplus aan gewone fietsen op eigen terrein te stallen.

De beoogde herontwikkeling voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit en de Nota Fiets en Scooter, zoals is bevestigd door het Team Parkeerbeleid van de afdeling V&OR van de gemeente Amsterdam (zie bijlage 6).

Hoofdstuk 9 Milieu-aspecten     

9.1 Geluidhinder     

In de Wet geluidhinder zijn normen voor toelaatbare geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals een kinderdagverblijf) gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Onder een geluidzone wordt een aandachtsgebied verstaan aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waar de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Omdat voor trams wettelijk geen snelheidsbeperking geldt, hebben ook deze autovrije wegen een geluidzone. Wegen met een snelheidsbeperking van 30 km/uur kennen daarentegen volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in een zone mogelijk maakt, is toetsing aan geluidnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

Het bestemmingsplangebied Hoogte Kadijk 145B ligt binnen de geluidzones van (combinaties van) wegen en een industrieterrein. Het betreft de volgende wegen en industrieterrein:

  • Wittenburgergracht/Oostenburgergracht;
  • industrieterrein Kadijken Oost.

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidwaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 respectievelijk 63 dB. Voor industrielawaai ligt de voorkeursgrenswaarde op 50 dB(A) en de maximale toelaatbare waarde op 55 dB(A). Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen. In het bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen geïsoleerd moeten worden tot een binnenwaarde van 33 dB (bij wegverkeerslawaai) of 35 dB(A) (bij industrielawaai).

De beoogde herontwikkeling voorziet in nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen). Ten behoeve van deze nieuwe geluidgevoelige functies is door Cauberg-Huygen akoestisch onderzoek verricht (03966-24716-13, d.d. 14 april 2021, zie bijlage 7). Door middel van dit akoestisch onderzoek wordt nagegaan wat de geluidsbelasting is ter plaatse van de nieuwe woningen. In de navolgende subparagrafen wordt ingegaan op wegverkeerslawaai, industrielawaai en de gecumuleerde geluidsbelasting. Ook wordt ingegaan op het gemeentelijk geluidbeleid (stille zijden) en de toetsing daarvan door het TAVGA. Tenslotte is door Cauberg-Huygen ook een akoestisch onderzoek verricht ten aanzien van de geluidsbelasting in de omgeving van het plan (03966-54667-02v2, d.d. 21 oktober 2021, zie bijlage 9).

9.1.1 Wegverkeer     

Uit het onderzoek blijkt dat het wegverkeer op de Wittenburgergracht/Oostenburgergracht leidt tot een geluidsbelasting van maximaal 53 dB op een deel van de gevels van de toekomstige woningen. De geluidsbelastingen op de gevels zijn daarmee hoger dan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen (48 dB) maar lager dan de maximale waarde waar ontheffing voor kan worden verleend (63 dB).

9.1.2 Industrie     

De voormalige scheepswerf is nu nog gelegen binnen de grenzen van het gezoneerde industrieterrein 'Kadijken Oost'. Als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan zal het plangebied niet langer onderdeel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein. Het resterende industrieterrein zal na inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog bestaan uit museum scheepswerf 't Kromhout. Het plangebied zal als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan in de geluidzone van het resterende industrieterrein komen te liggen. In het onderzoek is de geluidsbelasting van het resterende industrieterrein (bestaande uit de museumwerf) nader onderzocht, evenals de geluidsbelasting vanwege het nabijgelegen bedrijfspand van Nuon .

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende:

  • Museum scheepswerf ’t Kromhout is alleen gedurende de dagperiode actief. Het gebruik van een slijptol wordt als gevolg van de nieuwe woningen in het plangebied slechts beperkt op een gedeelte van het nabij de werf gelegen water. Deze beperking op een gedeelte van het water wordt aanvaardbaar geacht omdat het gebruik van een slijptol boven water vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet zonder meer mag. Het gebruik van de slijptol wordt niet beperkt op het landgedeelte van de werf. In de maatgevende situatie (tijdens het gebruik van de slijptol aan de waterkant) treden de hoogste langtijdgemiddelde geluidbelasting op ten gevolge van Museum scheepswerf ’t Kromhout. Deze bedraagt LA;rLT 55 dB(A). Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode wordt niet voldaan maar aan de ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt wel voldaan. De hoogst optredende piekniveaus La;max zijn 69 dB(A) en treden op ten gevolge van het gebruik van de slijptol aan de zuidwestzijde. Aan de hieraan te stellen norm van 70 dB(A) in de dagperiode wordt voldaan.
  • De hoogst optredende langtijdgemiddelde geluidbelasting LA;rLT ten gevolge van Nuon is etmaalwaarde 44 dB(A). Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. De hoogst optredende piekniveaus La;max zijn etmaalwaarde 66 dB(A). Aan de hieraan te stellen norm van etmaalwaarde 70 dB(A) wordt voldaan.

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat museum scheepswerf ’t Kromhout en de bedrijfsvoering op de nabijgelegen Nuon-locatie als gevolg van de nieuwbouw in het plangebied niet onaanvaardbaar worden beperkt in de bedrijfsvoering. Het beperken van de slijptol op een gedeelte van het water leidt niet tot een daadwerkelijke inperking van de werkzaamheden omdat een dergelijk gebruik in de praktijk al niet aan de orde is (vanwege andere milieuhygiënische redenen).

9.1.3 Gecumuleerde geluidbelastingen     

Omdat delen van het plangebied binnen de zone van meer dan één geluidbron liggen, is ook onderzoek gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Volgens gemeentelijk geluidbeleid is sprake van onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde. De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum is op geen van de onderzochte locaties meer dan 3 dB hoger dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde (63 dB bij wegverkeerslawaai). Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting zijn geen extra maatregelen nodig.

9.1.4 Stille zijden     

De voorwaarde voor het verlenen van hogere waarden is dat woningen in principe over een stille zijde beschikken. Dit is een gevel waarop de geluidbelastingen niet de voorkeursgrenswaarden overschrijden. Indien woningen niet direct beschikken over een stille zijde, moeten gebouwmaatregelen worden ingezet, geluidschermen zoals balkonconstructies, verglaasde serres of vliesgevels.

In bijlage VII van het akoestisch onderzoek zijn de geluidluwe zijden van de toekomstige bebouwing weergegeven, rekening houdend met het wegverkeerslawaai (ten hoogste 48 dB) en het industrielawaai (ten hoogste 50 dB(A)). De locaties waar sprake is van een geluidluwe gevel zijn met een groene lijn aangeduid.

verplicht

Afbeelding: overzicht geluidsluwe gevels (bron: akoestisch onderzoek)

Niet alle woningen in het werfgebouw en het voorhuis zullen een slaapkamer krijgen die op voorhand is voorzien van een stille zijde. Wel is het zo dat de woningen ten gevolge van Museum scheepswerf ’t Kromhout geen geluidbelasting ondervinden gedurende de avond- en nachtperiode (aangezien de werf dan niet actief is). Bovendien verblijven de bewoners van de studenten- en starterswoningen (1e t/m 4e verdieping werfgebouw) tijdelijk in de woningen op basis van een campuscontract (wettelijke termijn van maximaal 5 jaar). Mede gezien het "tijdelijk verblijven” in deze woningen kan voor de studenten- en studentenwoningen aan de doelstelling van het geluidbeleid van Amsterdam voor stille gevels worden voldaan. De overige woningen (appartementen in het voorhuis en seniorenwoningen op de 5e verdieping van het werfgebouw) die niet automatisch zijn voorzien van een stille zijde zullen een slaapkamer krijgen met een 'Harbour Fenster', als gelijkwaardige oplossing voor een geluidluwe gevel. Een 'Harbour Fenster' is een dubbel-raam principe waarbij de oplossing voor de geluidsreductie en spuiventilatie al zijn opgenomen.

Aanvullende voorzieningen in het kader van een stille zijde zijn voor de beoogde woningen niet benodigd. De kosten van het nemen van maatregelen voor het terugbrengen van de geluidbelasting zijn bovendien onevenredig hoog. Op deze gronden wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid af te zien van het realiseren van een stille zijde bij studenten- en starterswoningen die als gevolg van Museum scheepswerf ’t Kromhout in de dagperiode en/of vanwege het wegverkeer Wittenburgergracht-Oostenburgergracht een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurgrenswaarde ondervinden.

9.1.5 Advies TAVGA     

Het ontwerpbesluit hogere waarde en het akoestisch onderzoek zijn op 12 maart 2019 voor advies voorgelegd aan het TAVGA (Technisch Ambtelijk Vooroverleg Gemeente Amsterdam). Het TAVGA adviseert positief met in achtneming van het volgende:

  1. Voor de 1e etage t/m 4e etage wordt afgeweken van het Amsterdams geluidbeleid ten aanzien van de verplichte stille zijde, omdat hier sprake is van een doelgroep en een beperkte overschrijding van industrielawaai ('s nachts wordt niet geslepen) en wegverkeerslawaai;
  2. De afwijking van het Amsterdams geluidbeleid ten aanzien van de verplichte stille zijde dient in het besluit gemotiveerd te worden, hierbij kunnen de volgende aspecten betrokken worden:
    1. de woningen op de 1e tot en met 4e verdieping worden alleen gebruikt door studenten en starters met een campuscontract (tijdelijke woonduur);
    2. in de avond en nacht vinden geen werkzaamheden (industrielawaai, scheepswerf 't Kromhout) plaats;
  3. De woningen op de vijfde verdieping (seniorenwoningen) krijgen een stille zijde;
  4. Een aangepast akoestisch rapport en een hogere waardenbesluit (met voldoende motivering) toesturen naar het secretariaat van TAVGA.

Aan deze voorwaarden is in het bestemmingsplan voldaan. Het aangepaste akoestisch onderzoek en het hogere waardenbesluit zijn aan het secretariaat van het TAVGA toegestuurd. Het TAVGA heeft vervolgens aangegeven dat het aangepaste akoestisch onderzoek en het hogere waardenbesluit akkoord zijn bevonden.

9.1.6 Geluidseffecten omgeving     

Naast onderzoek naar de geluidsbelastingen op de gevels van de nieuwbouw is er ook gekeken naar de mogelijke geluidseffecten als gevolg van de nieuwe bedrijfsactiviteiten in en rondom het plan, in dit geval een jachthaven met werkplaats. De nieuwe bedrijfsactiviteiten leiden, samen met al bestaande bedrijfsactiviteiten bij o.a. Museumwerf 't Kromhout, tot een bepaalde mate van geluidemissie bij zowel de bestaande als de nieuwe woningen.

Het akoestisch verblijfsklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen in de directe omgeving van het plan is beoordeeld volgens de systematiek van de VNG-publicatie voor gebiedstypering ‘gemengd gebied’ en het Activiteitenbesluit. Uit deze beoordeling blijkt dat de geluidbelastingen ten gevolge van de activiteiten binnen de nieuwe inrichting:

  • Passen binnen de normstelling van het Activiteitenbesluit (zowel langtijdgemiddeld geluidniveau als piekgeluiden).
  • Passen binnen de normstelling van stap 2 (en 3) van de VNG-richtlijn.
  • Er geen sprake is van indirecte hinder.

Er is gelet hierop géén sprake van directe hinder conform de normstelling uit het Activiteitenbesluit en de VNG-richtlijn.

9.1.7 Conclusie     

Om geluidgevoelige functies, zoals woningen mogelijk te maken, is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiertoe is een ontwerpbesluit hogere waarden opgesteld, dat tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht. De bedoeling is dat het besluit hogere grenswaarden (zie bijlage 8) op 11 januari 2022 wordt vastgesteld.

In de planregels is conform het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd dat alle woningen dienen worden te voorzien van een stille zijde, met uitzondering van de studenten- en starterswoningen die vanwege Museum scheepswerf ’t Kromhout en/of de Wittenburgergracht-Oostenburgergracht een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde ondervinden. De uitgezonderde woningen zijn in overeenstemming met het advies van het TAVGA.

Museum scheepswerf ’t Kromhout en de bedrijfsvoering op de nabijgelegen Nuon-locatie worden niet onaanvaardbaar beperkt in de bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwbouw in het plangebied. Daarnaast leidt de geluidemmissie ter plaatse van bestaande woningen niet tot directe hinder aangezien de geluidemissie aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit en de VNG-richtlijn voldoet.

9.2 Duurzaam bouwen     

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energie- besparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. De gemeente voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2014-2018 en de nota De Duurzame Binnenstad (2013).

De nieuwbouw in het plangebied wordt duurzaam gemaakt door de toepassing van groene daken met zonnepanelen, gevelgroen, elektrisch koken/verwarmen, etc. De bebouwing op het perceel krijgt geen gasaansluiting (zoals de laatste wettelijke kaders voorschrijven) en wordt voorzien van lucht/water-warmtepompen of een gelijkwaardige oplossing.

9.3 Bedrijfshinder     

9.3.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' die in de bestemmingsplannen in stadsdeel Centrum zijn toegepast zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieu- hindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhinder- categorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

Met een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

9.3.2 Jachthaven met servicecenter/werkplaats     

De beoogde herontwikkeling maakt de realisatie van een jachthaven met bijbehorend servicecenter/werkplaats mogelijk. De bedrijfsactiviteiten hebben uitsluitend betrekking op het ombouwen van diesel naar elektrisch, waarbij de boten voor reparatie uit het water worden gehesen door middel van een elektrische heftruck. Het in of uithijsen van een boot duurt 10 minuten per keer en zal maximaal één keer per werkdag voorkomen. Het ombouwen van diesel naar elektrisch gebeurt zal circa 15 keer per jaar plaatsvinden. In het door Cauberg-Huygen uitgevoerde akoestisch onderzoek (03966-24716-12, d.d. 21 juni 2019, zie bijlage 7) is gekeken wat de effecten van deze bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse van woningen. Daaruit blijkt dat de hoogst optredende langtijdgemiddelde geluidbelasting LA;rLT ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten etmaalwaarde 46 dB(A) bedraagt. Aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt daarmee voldaan. De hoogst optredende piekniveaus LA;max zijn etmaalwaarde 62 dB(A). Aan de hieraan te stellen norm van etmaalwaarde 70 dB(A) wordt ruim voldaan. De nieuwe woningen ondervinden zodoende geen relevante hinder van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten. Dat geldt ook voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied, zoals blijkt uit eveneens door Cauberg-Huygen uitgevoerd akoestisch onderzoek (03966-54667-02v2, d.d. 21 oktober 2021, zie bijlage 9).

9.4 Luchtkwaliteit     

9.4.1 Toetsingskader     

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

9.4.2 Gemeentelijk Actieplan Schone Lucht     

In april 2019 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit aangenomen. De gemeente Amsterdam werkt al meer dan tien jaar aan het verbeteren van de luchtkwaliteit in de stad. Dat heeft resultaat. De afgelopen jaren werd de luchtkwaliteit steeds verbeterd. Amsterdam voldoet mede daardoor op de meeste plekken aan de Europese norm voor stikstofdioxide (NO2) en overal in de stad aan de normen voor fijnstof (PM10 en nog kleiner: PM2,5). Volgens deze Europese normen mag de gemiddelde jaarconcentratie van stikstofdioxide (NO2) op knelpunten niet boven de grenswaarde van 40,5 µg/m³ (40,5 microgram per kubieke meter) uitkomen. Voor fijnstof geldt een gemiddelde jaarconcentratie van maximaal 40,0 µg/m³ (voor PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5). Wetenschappelijk onderzoek wijst echter uit dat de Europese normen onvoldoende bescherming bieden voor de gezondheid. De World Health Organization (WHO) streeft mede daarom naar lagere advieswaarden: een gemiddelde jaarconcentratie van fijnstof onder 20 µg/m³ (PM10) en 10 µg/m³ (PM2,5). De WHO-advieswaarde voor stikstofdioxide (NO2) is gelijk aan de EU-grenswaarde.

Ambitieuze doelstelling

Het actieplan gaat uit van een nieuwe mijlpaal: voldoen aan de WHO-advieswaarde voor luchtkwaliteit in 2030 voor fijnstof PM2,5, waarmee tevens wordt voldaan aan de (minder strenge) WHO-advieswaarde voor PM10. De doelstelling is ambitieus, want de WHO-advieswaarde voor fijnstof is twee keer zo streng als de EU-grenswaarde voor fijnstof. Met de juiste gezamenlijke inzet is het mogelijk om deze ambitie te halen.

De missie: minder, slimmer en schoon

Amsterdam groeit. Meer bewoners, bezoekers en bedrijven betekent meer forenzen, meer auto's, fietsers en scooters. Voorspelling is dat het toenemend aantal bewoners, bedrijven, forenzen en bezoekers in de stad kan leiden tot 40% meer verplaatsingen in 2040. De druk van verkeer en vervoer heeft gevolgen voor de leefomgeving. De ruimte voor rust, stilte, ontspanning, voor groen of spelen op straat neemt steeds verder af. De balans tussen levendigheid en leefbaarheid wordt verstoord. Amsterdammers leven een jaar korter door de vaak ongezonde lucht in de stad.

Zonder verkeer kan de stad niet. Bijvoorbeeld voor de bevoorrading van de stad. Anders kan het wel. De gemeente stimuleert verkeer en vervoer dat minder impact heeft op ruimte en gezondheid. Ze staat daarin niet alleen. Voor 70% van de reizen gebruiken bewoners, bezoekers en bedrijven hun benen, de fiets of het openbaar vervoer. In de stad is dat meestal de slimme en gezonde keuze. Voor die andere 30% van de verplaatsingen zet gemeente in op minder, slimmer en schoon verkeer.

Minder voertuigen en kilometers in de stad en meer ruimte voor groen, spelen, recreatie en gezond verkeer. Dat streven leidt ertoe dat de auto minder ruimte krijgt en dat er parkeerplaatsen vervallen. Maar ook dat er ruimte blijft voor de noodzakelijke verkeersstromen in de stad als de bevoorrading van winkels. De Agenda autoluw, het Programma fiets en ook het gemeentelijke parkeerbeleid geven hier invulling aan.

Slimmer inrichten van de verkeersstromen maakt het makkelijker over te stappen van auto naar ov, fiets of e-brommer, bijvoorbeeld aan de rand van de stad. Amsterdammers en bezoekers worden verleid tot ander reisgedrag. Ze kunnen daarbij kiezen voor schone en volwaardige alternatieven als eBuurtHubs en Mobility as a Service. Zo beschikt iedere Amsterdammer over een vloot aan verkeersmogelijkheden, van deelauto tot deelfiets. Met goed geplaatste logistieke hubs worden vrachtwagens gestimuleerd goederen over te laden naar elektrische bestelwagens of e-vervoer per water. De programma's stedelijke logistiek en smart mobility kennen verschillende projecten om hier met innovatieve concepten invulling aan te geven.

Schoon verkeer zet in op het verschonen van het resterende verkeer in de stad. Vanuit het centrum worden steeds meer delen van de stad en steeds meer vervoersoorten uitstootvrij. In praktijk zijn dat personenauto's, vracht- en bestelwagens en scooters die gebruik maken van accu's of van waterstof in combinatie met brandstofcellen. De berijders worden voor de overstap geholpen met subsidies en privileges. De jaren 2020, 2022 en 2025 zijn belangrijke mijlpalen daarbij. Uitstootvrij leidt tot een aanzienlijke winst op de luchtkwaliteit en CO2. Dit Actieplan Schone Lucht geeft invulling aan deze laatste stap: schoon verkeer.

Het Actieplan Schone Lucht leidt met de Agenda Autoluw en het programma smart mobility Amsterdam naar een samenhangend plan voor minder, slimmer en schoon verkeer in Amsterdam.

9.4.3 Het bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan gaat uit van flexibele bestemmingen. Deze flexibiliteit wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid en door andere regelgeving De functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn woningen, een jachthaven en bedrijven.

In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide. Uit paragraaf 8.1.1 blijkt dat de beoogde herontwikkeling leidt tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Aangezien het project betrekking heeft op 95 woningen, maximaal 80 m² bvo servicecenter/werkplaats en een jachthaven van maximaal 30 afmeerplekken en de verkeersaantrekkende werking hiervan beduidend minder is dan die van 1.500 woningen kan geconcludeerd worden dat het project “niet in betekenende mate” is en derhalve geen nadelige gevolgen voor luchtkwaliteit heeft.

9.5 Externe veiligheid     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van risicobedrijven, wegtransport en hogedrukgasleidingen. Het op meer dan 350 meter gelegen tankstation op de hoek Hoogte Kadijk-Sarphatistraat verkoopt al enige tijd geen LPG meer. Externe veiligheid is daarmee niet van invloed op de beoogde herontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 10 Bodem     

De bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor het beoogde gebruik als gevolg van een ruimtelijk plan. Door Grondslag is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 24981, d.d. 27 mei 2016, zie bijlage 10). Uit het bodemonderzoek blijkt dat tot een maximale diepte van 2,5 tot 3,0 meter onder maaiveld sterke verhogingen aan barium, koper, lood, nikkel, zink, minerale olie en/of PAK worden aangetoond. De omvang van de verontreiniging wordt geschat op circa 3.500 m³. Ter plaatse van het gehele perceel is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond). Derhalve is het perceel niet zomaar geschikt voor woningbouw.

Om het perceel geschikt te maken voor woningbouw dienen sanerende maatregelen te worden genomen. Gekozen is voor het aanbrengen van een duurzame aaneengesloten afdeklaag voor bebouwing inclusief wonen zonder tuin. Voor het aanbrengen van deze duurzame aaneengesloten afdeklaag is op 7 oktober 2021 door de initiatiefnemers bij Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een BUS-melding gedaan, categorie immobiel. BUS is een afkorting van Besluit uniforme saneringen. Op 25 oktober 2021 heeft ODNZKG de BUS-melding geaccordeerd (zie bijlage 11).

De kosten die samenhangen met de sanering worden naar rato gefinancierd door de ontwikkelaars van het project (Hoogte Kadijk C.V. en BSA).

Hoofdstuk 11 Archeologie     

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam in het kader van het geldende bestemmingsplan een archeologisch bureauonderzoek (2009) uitgevoerd voor de oostelijke binnenstad. Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het landgedeelte van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt vanwege resten van bewoning en ambacht vanaf de 17de eeuw. Een archeologisch rapport is nodig indien er sprake is van bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlak van minimaal 100 m² en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld. Gelet op de omvang van de nieuwbouw (circa 390 m²) en de diepte van de graafwerkzaamheden (tot 1,7 onder maaiveld) is een archeologisch rapport noodzakelijk. De afdeling Monumenten en Archeologie van de gemeente heeft daarom een archeologische waardestelling opgesteld aan de hand van een quick scan van het beoogde bouwplan (rapportnummer QS18-068, d.d. 17 april 2018, zie bijlage 12). Daaruit blijkt dat het project niet is uitgezonderd van archeologisch veldonderzoek. Het verplichte veldonderzoek wordt geïntegreerd in de civieltechnische uitvoering, in de vorm van een archeologische begeleiding. Daarvoor dient als eerst een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld waarin de uitgangspunten van het veldonderzoek worden gespecificeerd. Op basis van dit PvE, dat voorafgaande aan de bodemingreep beschikbaar dient te zijn, wordt een praktisch werkplan en kostenraming uitgewerkt. De afdeling Monumenten en Archeologie heeft het PvE in 2018 opgesteld in opdracht van de initiatiefnemer (zie bijlage 13). Door het PvE en de daaruit volgende stappen (werkplan en kostenraming) is het archeologisch belang in voldoende mate gewaarborgd.

Voor het gedeelte van het water geldt een lage archeologische verwachting. Een archeologisch rapport is nodig indien er sprake is van bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlak van minimaal 2.500 m² en dieper dan de baggerdiepte (3,9 meter ten opzichte van de waterlijn). Daar is in het onderhavige geval geen sprake van zodat er geen vervolgonderzoek nodig is.

Hoofdstuk 12 Water     

12.1 Beleid     

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2019. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.

Voor de beoogde herontwikkeling van de nieuwbouw en de jachthaven heeft overleg met Waternet plaatsgevonden. De benodigde watervergunning zal tijdig worden aangevraagd, voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden.

12.2 Oppervlaktewater     

Het water binnen het plangebied is volledig als water bestemd. Demping is binnen de bestemming niet toegestaan. Wel mogen er bouwwerken ten behoeve van de jachthaven worden gerealiseerd, zoals aanlegsteigers met laadpalen. Voor deze steigers is ook een watervergunning nodig (zie ook paragraaf 12.1).

Het zich op het land bevindende deel van het perceel is momenteel geheel verhard en/of bebouwd. De beoogde herontwikkeling leidt niet tot een uitbreiding van het verharde oppervlak. Wel zal de huidige hellingbaan overbouwd worden maar dit gaat niet ten koste van het wateroppervlak (aangezien er een vrije hoogte komt tussen het water en de onderkant van het overbouwde deel van het werfgebouw). Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

12.3 Waterkering     

De Hoogte Kadijk is een waterkering. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Vanwege de voorgenomen bouw van het voorhuis heeft overleg plaatsgevonden met Waternet. Deze hebben geen bezwaar tegen het bouwen van het voorhuis in de zone van de waterkering. Alle activiteiten moeten voorafgaand aan uitvoering nog wel worden getoetst aan de keur en beleidsregels van AGV.

De waterkering inclusief de vereiste bufferzone langs de waterkering zijn voorzien van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

12.4 Hoogwaterbemalingsgebied     

Aan het einde van het Lozingskanaal, naast de Zeeburgerdijk, bevindt zich het gemaal Zeeburg. Dit gemaal speelt een belangrijke rol in het gehele watersysteem van de Amsterdamse binnenstad. Ten oosten van het gemaal bevinden zich namelijk het Amsterdam-Rijnkanaal en het IJmeer. Via een sifon onder het Amsterdam-Rijnkanaal kan water op het IJmeer en IJsselmeer geloosd worden, of kan juist water worden ingelaten voor de verversing van de Amsterdamse grachten.

Gemaal Zeeburg verzorgt de hoogwaterbemaling van een groot deel van het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De afvoerroute naar gemaal Zeeburg functioneert echter niet goed. In het afvoersysteem bevinden zich enkele hydraulische knelpunten. Dit zijn te nauwe grachten en te veel dikke pijlers van bruggen, waardoor er extra wateropstuwing ontstaat en het water aan het begin van het afvoersysteem (o.a. aan de oevers van de Amstel ten zuiden van Amsterdam) te hoog komt te staan. Daarnaast zorgen deze knelpunten ervoor dat er niet voldoende water bij gemaal Zeeburg kan komen. Naast bruggen kunnen ook (drijvende) voorwerpen zoals woonboten en schepen, steigers, afmeerpalen etc. voor extra opstuwing van het water zorgen.

Het hoogwaterbemalingsgebied bestaat in Amsterdam uit het Lozingskanaal, De Nieuwe Vaart (met uitzondering van het deel tussen de Kattenburgerbrug tot aan de westelijke oever van het Entrepotdok/Wittenburgervaart), de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, het Entrepotdok, de Plantage Muidergracht, de Onbekende Gracht, de Nieuwe Keizers-, Prinsen-, Heren en Achtergracht, en de Singelgracht voor zover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal. Binnen dit hoogwaterbemalingsgebied is de aanleg of uitbreiding van werken in het water in beginsel niet toegestaan. Tijdelijke 'obstakels', zoals pontons voor werkvoorraad, dienen na een eerste aanzegging van het waterschap tijdig uit het hoogwaterbemalingsgebied te worden verwijderd. Daarna kan het gemaal Zeeburg worden aangezet.

verplicht

Afbeelding: het hoogwaterbemalingsgebied)

De gronden ter plaatse van het hoogwaterbemalingsgebied zijn dubbelbestemd als 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'.

12.5 Grondwater     

Het bestemmingsplan maakt in beginsel geen ondergronds bouwen mogelijk. Eventuele ondergrondse bebouwing is alleen toegestaan na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. In de afwijkingsbevoegdheid is vastgelegd dat, alvorens toepassing aan de afwijkingsbevoegdheid kan worden gegeven, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). De grondwaterhuishouding mag ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren aangezien een eventuele kelder grondwaterneutraal dient te worden uitgevoerd. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwater- stand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins is niet bij recht mogelijk. Kelders kunnen alleen worden gerealiseerd als er wordt voldaan aan de regels voor grondwaterneutraal bouwen.

12.6 Riolering     

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRP) 2016 - 2021 staat hoe de gemeente Amsterdam haar gemeentelijke watertaken uitvoert en hoe zij dit in de toekomst wil blijven doen.

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk erop gericht schoon hemelwater te scheiden van de vuilwater- stromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

Rainproof

Rainproof is een initiatief om samen met bewoners, bedrijven, kennisinstellingen en overheid de stad bestand te maken tegen de vaker voorkomende hoosbuien. Wat betreft de opvang van regenwater zijn de volgende algemene uitgangspunten in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2021 opgenomen:

De gemeente houdt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien.

  • De ambitie van de gemeente is om 60 mm per uur te kunnen verwerken zonder dat er schade ontstaat aan huizen en vitale infrastructuur.
  • Bij nieuwbouw, herbouw, uitbouw of bijvoorbeeld de aanleg van een dakterras wordt geadviseerd om per m2 (toename) verharding 60 mm hemelwater vast te kunnen houden. Om voldoende buffer te hebben voor de volgende bui moet het vastgehouden water vertraagd binnen 24 uur worden afgevoerd of worden geborgen voor later gebruik, bijvoorbeeld voor koeling van dakoppervlak, of besproeien tuin.
  • De perceeleigenaar is in principe verantwoordelijk voor de verwerking van het regenwater op eigen terrein. (Her)gebruik van regenwater heeft de voorkeur boven direct lozen in het riool.

In het project is onder meer rekening gehouden met groene daken. Deze fungeren als waterbuffer.

12.7 Materiaalkeuze     

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)- bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voor- komen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Hoofdstuk 13 Flora en fauna     

13.1 Wettelijk kader     

Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

Naast wettelijke regelgeving zijn er een aantal beleidskaders (die ten doel hebben de biodiversiteit te behouden en bijzondere soorten te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om landelijk- en provinciaals beleid zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de vertaalslag daarvan op Amsterdams niveau. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011) zijn de Ecologische structuur en Hoofdgroenstructuur voor Amsterdam vastgesteld. Het plangebied ligt volledig buiten de hoofdgroenstructuur.

13.2 Soortenbescherming     

Door ecologisch adviesbureau Els & Linde is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (projectnummer 16.136, d.d. 30 maart en 26 augustus 2021, zie bijlage 14). Daaruit blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen en vogels is uitgesloten doordat de te slopen gebouwen in het plangebied voor deze soorten niet geschikt zijn of geen geschikte invliegopeningen bevatten. Ook beschermde planten en andere beschermde soorten zijn niet aangetroffen of te verwachten. Vanwege het diepe water rondom het plangebied zijn er geen waterplanten aangetroffen waardoor watergebonden amfibieën niet te verwachten zijn. Ook beschermde vissoorten zijn niet te verwachten omdat het specifieke habitat (snelstromend water c.q. verlanding) ontbreekt. Alleen de paling kan incidenteel worden aangetroffen, het betreft dan echter verdwaalde exemplaren uit het IJ. Aangezien er geen water wordt gedempt zal er geen afname zijn van potentieel geschikt habitat en is er geen effect op de populatie.

Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling geen gevolgen heeft voor beschermde flora en fauna en voldoet aan de Wet natuurbescherming. Wel dient er tijdens de diverse werkzaamheden rekening te worden gehouden met mogelijk aanwezige broedvogels (start buiten het broedseizoen) en mogelijke invliegopeningen van de gevel van het naastgelegen gebouw (openingen vrij houden en stootvoegen niet verlichten). De palen voor de aanlegsteigers moeten worden geschroefd. Het werk moet worden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode van de vissen.

13.3 Gebiedsbescherming     

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied en ligt ook niet in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Vanwege de jurisprudentie met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is het echter wel noodzakelijk om te kijken of de beoogde herontwikkeling kan leiden tot stikstofdepositie ter plaatse van één of meerdere Natura 2000-gebieden. Door Els & Linde is beoordeeld of hier sprake van is (d.d. 9 maart 2021, aangevuld op 2 september, 9 november 2021 en 25 januari 2022, zie bijlage 15). Uit het memo en de bijbehorende berekening blijkt dat de beoogde herontwikkeling niet tot stikstofdepositie leidt bij een Natura 2000-gebied. De beoogde herontwikkeling voldoet daarmee aan de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 14 Luchthavenindelingsbesluit     

14.1 Inleiding     

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Per 4 november 2015 en 1 januari 2018 zijn wijzigingen van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. Doel van deze wijzigingen is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes als bedoeld kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven.

De beperkingen in het LIB betreffen:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen. In dat gebied geldt er een beperking voor de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting. Het plangebied valt niet binnen het gebied waar woningen of andere aangewezen functies vanwege vliegverkeer zijn uitgesloten. Ook is het plangebied gelegen buiten de 20 Ke-contour en buiten de zone met betrekking tot vogelaantrekkende functies. Het plangebied is wel gelegen binnen de zone waar beperkingen gelden voor de bouwhoogte.

14.2 Bouwhoogte     

De maximale toetshoogte voor Hoogte Kadijk 145B bedraagt 146 meter ten opzichte van NAP. De maximale bouwhoogte (vanwege de radar) bedraagt 67 meter ten opzichte van NAP. De bouwhoogte van de bebouwing in dit bestemmingsplan is veel lager, er kan worden voldaan aan het LIB op dit punt.

Hoofdstuk 15 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Er dient dus te worden aangetoond dat er een behoefte bestaat aan de realisatie van 93 woningen en de jachthaven. Het is daarbij goed om in ogenschouw te nemen hoe de beoogde herontwikkeling naar woningen en een jachthaven tot stand is gekomen:

  1. Het stoppen van de exploitatie van de scheepswerf Koning William in 2017.
  2. De wens om de werffunctie van het plangebied zonder overlastgevende activiteiten te behouden en de werfbeleving te verbeteren door het werfterrein open te maken en het zicht vanaf de Hoogte Kadijk op het water te versterken.
  3. De grote behoefte aan woningen, en dan met name in het sociale- en middenhuursegment.
  4. De importantie van de cultuurhistorische waarden en het respecteren van het stedenbouwkundig ensemble ter plaatse, in combinatie met de haalbaarheid van de beoogde herontwikkeling en de inpassing in de omgeving.

De beoogde functies van woningen en een jachthaven zijn in functies die passend zijn in een stedelijk gebied als Amsterdam. Op de beide functies wordt in de navolgende paragrafen nader ingegaan.

15.1 Woningbehoefte     

De handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking geeft aan dat hantering van de ladder beoogt dat er voldoende behoefte bestaat binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De behoefte bij een woonplan wordt bepaald door de confrontatie van de lange termijn prognose van de vraag naar woningen, met het woningaanbod in de bestaande plancapaciteit om in die vraag te voorzien. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

In Nederland zal de onderlinge samenhang tussen regio's in de toekomst vooral gezocht worden in het vormen van een netwerk van steden en regio's met elk een eigen identiteit en goede bereikbaarheid. Dit is noodzakelijk om tegengewicht te bieden aan de concurrerende internationale regio's. De samenwerking in de metropoolregio in Amsterdam is hiervoor een voorbeeld, waarbij niet gezocht wordt naar onderlinge concurrentie, maar naar elkaar aanvullende identiteiten. Deze samenhang vertaalt zichzelf ook naar de woningmarkt. De Amsterdamse woningmarkt wordt ook steeds meer bekeken in zijn metropolitane context (zie ook paragraaf 2.4.1). Amsterdam en haar omliggende gemeenten zijn communicerende vaten: het aantal verhuisbewegingen tussen centrum en periferie is enorm.

Een steeds groter deel van Amsterdam leent zich voor het ontwikkelen van stedelijke leefmilieus, met grote bebouwingsintensiteit, appartementen en menging van functies. Voor het suburbane wonen leent de regio zich veel beter, alsmede de periferie van de kernstad. Ondanks de suburbane groei manifesteert Amsterdam zich onverminderd als het centrum van die regio. De druk op de Amsterdamse woningmarkt is dan ook hoog. De schaarste op de woningmarkt doet zich alom voelen.

De provincie Noord-Holland monitort de woningbouwontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten.

De gemeente Amsterdam heeft de status van zelfstandige 'regio'. Amsterdam heeft volgens de provinciale berekening in de jaren 2020-2025 een woningbehoefte van 25.700 (zie paragraaf 2.4.1). De plancapaciteit van Amsterdam is echter groot: 226.600. Hiervan is een groot deel in de verdere toekomst gepland, maar toch is momenteel al een aantal van 55.500 woningen als harde capaciteit aan te merken. Dat is zelfs voldoende voor de woningbehoefte tot aan 2030 (51.300). De Provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam realiseren zich dat het, met het oog op vertraging in de uitvoering, nodig is meer delen van de plancapaciteit 'hard' te maken om de woningbehoefte te kunnen inlossen en zeker te zijn van voldoende woningbouw. Gezien de hoeveelheid harde plancapaciteit en sturing van Amsterdam op start bouw geldt dit voor andere delen van de MRA (buiten Amsterdam).

Amsterdam gaat uit van een woningbouwaantal van ongeveer 7.500 per jaar voor de periode tot aan 2025. Voor de langere termijn (2050) wordt uitgegaan van een groei van de woningvoorraad 5.000 per jaar. De Omgevingsvisie Amsterdam (zie paragraaf 2.5.2) biedt ruimte aan minimaal dit aantal woningen en alle bijbehorende voorzieningen. Het is een groeitempo dat rekening houdt met het absorptievermogen van de stad, het aanleggen van de infrastructuur, energievoorziening, groen en openbare ruimte en dat ook organisatorisch en rekening houdend met crises langjarig haalbaar is.

15.2 Behoefte jachthaven     

Ten aanzien van de jachthaven geldt dat hier primair sprake van een functiewijziging zonder toename van ruimtebeslag. De jachthaven neemt zelfs minder ruimte in beslag als de huidige aanduiding 'werkvoorraad' ten behoeve van de scheepswerf Koning William in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3.1). Daarnaast is de aard en omvang van de jachthaven in het plangebied met maximaal 30 afmeerplekken zodanig dat deze in een gebied als Amsterdam buiten beschouwing kan worden gelaten bij het bepalen van de behoefte.

Hoofdstuk 16 MER / MER(beoordelings)plicht     

16.1 MER beoordelingsplicht     

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
    1. de aard van de voorgenomen activiteit;
    2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
    3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de toevoeging van 93 woningen en een jachthaven voor maximaal 30 ligplaatsen met bijbehorend servicecenter/werkplaats. De herontwikkeling is daarmee te beschouwen als 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van (b.) jachthavens' als bedoeld onder 10 van de D-lijst en 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' als bedoeld onder 11.2 van de D-lijst. De drempelwaarde voor een jachthaven en stedelijk ontwikkelingsproject bedragen:

  • jachthaven:

    - 250.000 bezoekers of meer per jaar,

    - een oppervlakte van 25 hectare of meer,

    - 100 ligplaatsen/afmeerplekken of meer of;

    - een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
  • stedelijk ontwikkelingsproject:

    - een oppervlakte van 100 hectare of meer,

    - een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen, of;

    - een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het programma dat met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is beduidend lager dan de drempelwaarden zodat voor de herontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is. In de omgeving zijn geen projecten met mogelijke raakvlakken op het gebied van ruimtelijke effecten. Het onderhavige project is dan ook een autonome ontwikkeling.

16.2 Vormvrije MER-beoordeling     

16.2.1 Kenmerken van de activiteit     

De initiatiefnemers beogen om de gronden van de voormalige scheepswerf te transformeren naar een gemengd woonwerkgebied (93 woningen en een jachthaven met bijbehorend servicecenter/werkplaats). De herontwikkeling van het plangebied draagt op die manier bij aan de doelstelling om de bestaande stad optimaal en intensiever te gebruiken. Bovendien wordt een bedrijfsfunctie opgeheven die in de binnenstad niet meer als passend wordt ervaren. De werf was al tientallen jaren onderwerp van klachten uit de buurt en handhavingsprocedures bij verschillende (gemeentelijke en milieu-)instanties.

De Amsterdamse binnenstad heeft een verhouding van wonen en werken van ongeveer 1:1 met een kleine nadruk op werken. Dit is een bewezen, werkende mix die leidt tot stedelijkheid en levendigheid. De verhouding wonen/werken wordt in het plangebied als streven gehanteerd door de toevoeging van woningen (uitgangspunt is maximaal 93 woningen) en de realisatie van een jachthaven met 30 ligplaatsen voor elektrische boten en een servicecenter/werkplaats. Door deze mix aan functies wordt het gemengde karakter van de Kadijkenbuurt op peceelsniveau versterkt.

De functies wonen en jachthaven verhouden zich goed tot elkaar en leveren geen hinder op, ook niet voor de bestaande functies in de omgeving. Dit wordt bevestigd door onder meer akoestisch onderzoek. De bestaande functies in de omgeving zijn hoofdzakelijk woningen, museum scheepswerf 't Kromhout en bedrijfsverzamelgebouwen met functies als kantoren en gezondheidszorg. Het toevoegen van een woonbestemming binnen het plangebied heeft geen relevante nadelige milieueffecten in de omgeving en leidt dus ook niet tot nadelige gecumuleerde effecten. Hetzelfde geldt voor de realisatie van een jachthaven voor elektrische boten.

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen is niet aan de orde. Productie van afvalstoffen, verontreinigingen, hinder en risico’s van ongevallen zijn in paragraaf 16.2.3 nader uitgewerkt.

16.2.2 Plaats van de activiteit     

Het plangebied is gelegen in de Kadijkenbuurt in de oostelijke binnenstad en maakt onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht en de bufferzone van het UNESCO-gebied. In het plangebied is nieuwbouw voorzien. Deze nieuwbouw dient, net als andere nieuwbouwplannen in het UNESCO gebied, te voldoen aan het huidige welstandsbeleid zodat het nieuwbouwplan in de context van het beschermd stadsgezicht wordt ingepast. De bedrijfsbebouwing in het plangebied behoort tot orde 3. Uit de kwaliteitstoets die daarom is uitgevoerd blijkt dat sloop van de huidige opstallen op zich te rechtvaardigen is, maar dat het aanbeveling verdient om bij nieuwbouw de stedenbouwkundige waarden van het terrein te behouden. Bebouwing op het terrein van de scheepswerf dient de aanzienlijke aanwezige stedenbouwkundige waarden te respecteren.

Bij de herontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met de ligging binnen het beschermd stadsgezicht en de bufferzone van het UNESCO gebied alsmede met de stedenbouwkundige waarden als bedoeld in de kwaliteitstoets (zie ook paragrafen 4.4 en 5.2.5). De voorgenomen activiteiten passen verder goed in de stedelijke omgeving. Deze omgeving kenmerkt zich door een mix aan woon- en werkfuncties. Het voorgenomen programma sluit functioneel goed aan bij de functies in de directe omgeving.

Binnen het plangebied zal de menging van functies tot een verbetering van het natuurlijk milieu leiden doordat de overlastgevende functie van een scheepswerf verdwijnt en het gezoneerde industrieterrein daarop wordt aangepast. De van toepassingen zijnde normen inzake milieukwaliteit die bij communautaire wetgeving zijn vastgesteld (onder meer luchtkwaliteit, geluid en (indirect) flora en fauna) worden niet overschreden. In subparagraaf 16.2.3 wordt nader toegelicht dat voldaan wordt aan de Nederlandse (en als gevolg daarvan ook aan de communautaire) wetgeving terzake.

16.2.3 Kenmerken van het potentiële effect     

In de paragrafen 16.2.1 en 16.2.2 is al toegelicht dat de beoogde transformatie van het plangebied geen gevolgen voor milieuhinder heeft en niet tot nadelige effecten leidt voor de omgeving. In het navolgende worden nog een aantal potentiële effecten kort toegelicht:

  • Verkeer: de herontwikkeling van het plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Uit paragraaf 8.1.1 blijkt dat er weliswaar sprake is van een mogelijke toename van verkeersbewegingen maar deze toename leidt niet tot knelpunten op omliggende wegen.
  • Geluid: als gevolg van de herontwikkeling zullen er woningen en een jachthaven met werkplaats in het plangebied worden toegevoegd. Deze nieuwe functies leiden volgens akoestisch onderzoek niet tot geluidsoverlast in de bestaande omgeving. Musuem scheepswerf 't Kromhout zal volgens akoestisch onderzoek niet beperkt worden in de bedrijfsvoering. Daarbij kan nog worden aangevuld dat de aard en omvang van de jachthaven in het plangebied zodanig is dat deze geen nadelige gevolgen heeft voor de bestaande omgeving aangezien er in de praktijk sprake is van elektrische vaartuigen.
  • Luchtkwaliteit: de herontwikkeling leidt niet tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (zie paragraaf 9.4).
  • Externe veiligheid: de herontwikkeling leidt niet tot de vestiging van nieuwe risicobronnen of een verruiming van het groepsrisico (zie hoofdstuk 9.5).
  • Water: de herontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit en waterhuishouding (zie hoofdstuk 12).
  • Afval: gegevens op het gebied van het productieproces, gebruikte stoffen en technologieën (en de daarvan afgeleide afvalproductie, gebruik van grondstoffen, verontreiniging, hinder en risico's) is in deze fase logischerwijs nog niet voorhanden. Gezien de aard en relatief beperkte omvang van het project legt de voorziene activiteit geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen.
  • Ecologie: uit onderzoek en een berekening is gebleken dat de herontwikkeling in overeenstemming met de Wet natuurbescherming aangezien er geen nadelige gevolgen zijn voor beschermde gebieden en/of beschermde soorten.

16.2.4 Resume     

Uit het voorgaande blijkt dat als gevolg van de beoogde herontwikkeling er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit geldt zowel voor het plangebied als het studiegebied (de binnenstad).

Door de initiatiefnemer is een aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlage 16). Het college van B&W heeft naar aanleiding van deze aanmeldnotitie besloten dat er geen MER nodig is voor de beoogde herontwikkeling.

Hoofdstuk 17 Economische uitvoerbaarheid     

Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in de Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

Het plan

Het bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grond in het plangebied is echter in eigendom van de gemeente en uitgegeven in erfpacht. De te verhalen kosten worden daardoor via het erfpachtstelsel verhaald, waardoor toepassing wordt gegeven aan artikel 6.2.1. van de Wro en er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld.

De kosten voor de herontwikkeling worden naar rato gedragen door Hoogte Kadijk C.V. en BSA, inclusief de kosten voor de bodemsanering. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Planschade

Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende is anderszins wordt vergoed.

Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2%, ontstaan door een verandering in het planologische regime binnen het normale maatschappelijke risico, gerekend.

Voor de beoogde herontwikkeling is een risicoanalyse planschade uitgevoerd.

Hoofdstuk 18 Rapportage overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening     

Het voorontwerpbestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro om commentaar toegestuurd aan:

  1. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie;
  2. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
  3. Liander Assetmanagement, Regio randstad
  4. Provincie Noord-Holland
  5. Ministerie van defensie voor Noord Holland

De onder 1 en 3 genoemde partners hebben schriftelijke gereageerd. Van de onder 2, 4 en 5 genoemde partners is geen reactie ontvangen. Daarnaast heeft separaat overleg plaatsgevonden met Waternet.

Reactie van Brandweer Amsterdam

In de omgeving zijn geen relevante externe veiligheid risicobronnen aanwezig. Daarom is er voor Brandweer Amsterdam-Amstelland geen aanleiding om in het kader van Externe Veiligheid te adviseren.

Antwoord

Van de reactie is kennisgenomen.

Reactie van Liander Assetmanagement

In de directe nabijheid van het plangebied is een transformatorstation van Liander aanwezig. Dit is ook verwerkt in het opgestelde voorontwerp. Echter wordt in het voorontwerp ook gesteld dat functies mogelijk zijn vanwege het ontbreken van een beperking door dit onderstation. Gezien de ontwikkelingen in de regio is van belang dat er voldoende ruimte blijft voor de wijzigingen die noodzakelijk zijn in het energienet en op de transformatorstations van Liander.

Wij verzoeken u hier rekening mee te houden bij het uitwerken van de planvorming.

Antwoord

Uit nadere toelichting door de adressant is gebleken dat met name het aspect geluid als relevant wordt beschouwd. In het kader van de beoogde herontwikkeling is door Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 9.1 en bijlage 7). In het akoestisch onderzoek is onder meer gekeken naar de gevolgen vanwege het onderstation van Liander (voorheen Nuon) op het gebied van geluid. Zoals ook in paragraaf 3.2.2 van het akoestisch onderzoek is aangegeven is voor het geluid vanwege de inrichting uitgegaan van het vergunde recht volgens de revisievergunning. De revisievergunning is volgens de informatie van de Omgevingsdienst gebaseerd op akoestisch onderzoek van Peutz in 2015. In dat onderzoek is uitgegaan van de volgende bronnen: drie 150/50/10 kV transformatoren (100MVA / trafo) en twee 50/10kV transformatoren (20MVA / trafo). Cauberg-Huygen heeft gerekend met het geluidmodel dat zij van de Omgevingsdienst ter beschikking hebben gekregen. Er is daarmee uitgegaan van de bestaande rechten van het onderstation. Daaruit blijkt dat er vanwege het onderstation geen geluidsoverlast is ter plaatse van het plangebied en dat de nieuwe woningen dus niet tot een beperking van de bedrijfsvoering van het onderstation zullen leiden. Met mogelijke ontwikkelingen kan op dit moment nog geen rekening worden gehouden. Wel kan op basis van het akoestisch onderzoek de verwachting worden geuit dat een eventuele toename van geluid vanwege het onderstation niet direct tot knelpunten zal leiden bij de woningen in het plangebied.

De reactie van de overlegpartner geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het voorontwerpbestemmingsplan.

Reactie van Waternet

In de zone die tot het hoogwaterbemalingsgebied behoort zijn geen vaste objecten toegestaan om zo opstuwing van water te voorkomen.

Antwoord

Naar aanleiding van het overleg dat met de adressant heeft plaatsgevonden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangepast conform de huidige begrenzing van het hoogwaterbemalingsgebied. Het bestemmingsplan is aangepast doordat ter plaatse van het hoogwaterbemalingsgebied bij recht geen vaste objecten zijn toegestaan. Verder is hoofdstuk 12 aangevuld met een beschrijving van het hoogwaterbemalingsgebied.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1907BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit     

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouswen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aanlegsteiger     

boven of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie, voor het afmeren van een boot, waarna over de aanlegsteiger naar de wal kan worden gelopen;

1.8 Afmeerpaal     

paal die geplaatst is in het water al dan niet tevens bevestigd aan de kade, met als enige doel het afmeren van boten;

1.9 Archeologisch rapport     

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.10 Archeologische waarde     

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.11 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.12 Baggerdiepte     

3,9 meter ten opzichte van de waterlijn;

1.13 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bed & breakfast     

het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;

1.15 Bedrijfsvaartuig     

  1. niet varend bedrijfsvaartuig: vaartuig daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;
  2. varend bedrijfsvaartuig: vaartuig hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van het vervoer van personen en/of goederen of het (op)slepen, of om beschikbaar te worden gesteld aan personen ten behoeve van de varende recreatie;

1.16 Bedrijfsvloeroppervlakte     

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.17 Beleidsregel     

de laatst vastgestelde versie van de beleidsregel 'Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam' welke voor het eerst is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2021, waarin de criteria zijn opgenomen waar bouwaanvragen voor kelders aan worden getoetst.

1.18 Bestaande bouwhoogte     

de daadwerkelijk aanwezige bouwhoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie; een bebouwing heeft over het algemeen meerdere bestaande bouwhoogtes;

1.19 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bijzondere bouwlaag     

kelders, souterrains en kappen;

1.22 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet;

1.23 Boot     

verzamelbegrip voor schepen, woonboten, pleziervaartuigen en bedrijfsvaartuigen.

1.24 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.26 Bouwhoogte     

de hoogte van de bebouwing vanaf het peil, exclusief ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

1.27 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.28 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 Bruto vloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.32 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.33 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 Deklaag     

de bovenste bodemlaag die in de laatste circa 10.000 jaar is ontstaan en die tevens de ophooglaag bevat die door de mens is aangebracht voor bijvoorbeeld woningbouw.

1.35 Eerste bouwlaag     

de eerste volledige bouwlaag op of boven peil;

1.36 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 Geluidsgevoelige functie     

  1. het gebruik van een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  2. het gebruik van een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1.2 (sub 1 t/m 3) van het Besluit geluidhinder;

1.38 Geluidzone industrie     

zone rond een industrieterrein als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.39 Geohydrologisch rapport     

het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:

  • de bodemopbouw;
  • de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
  • de grondwaterfluctuatie;
  • de grondwaterstroming;
  • de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
  • de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.

1.40 Gevelverkoop     

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg;

1.41 Goothoogte     

de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak;

1.42 Grondwaterneutraal bouwen     

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

1.43 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;

1.44 Jachthaven     

verzameling van vaste afmeerplaatsen onder gemeenschappelijk beheer waar pleziervaartuigen kunnen liggen als ze niet in gebruik zijn en waar tevens kleine onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen kunnen worden verricht;

1.45 Kelder     

ondergronds (deel van een) gebouw, uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.

1.46 Ligplaats:     

een nader aangeduid deel van water waar een woonboot of bedrijfsvaartuig met ligplaatsvergunning   binnen de daarvoor geldende voorwaarden ligt, dan wel kan liggen aan maximaal 2 afmeerpalen;

1.47 Ligplaatsvergunning     

vergunning op grond van de Verordening op het Binnenwater 2010, dan wel een daarop opvolgende regeling van het college van B&W voor het met een woonboot, bedrijfsvaartuig of varend bedrijfsvaartuig innemen van een ligplaats;

1.48 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, openbare toiletten en ondergrondse afvalcontainers;

1.49 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;

1.50 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.51 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.52 Perceel     

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.53 Pleziervaartuig:     

een boot, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

1.54 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt;

1.55 Steiger     

boven, op of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie, waarover gelopen kan worden, niet zijnde een aanlegsteiger, welke ook ten dienste van een op- en afstaplocatie kan staan;

1.56 Stille zijde     

Een gevel of geveldeel, niet zijnde een plat dak of een vliesgevel, die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht of een afgeschermde buitenruimte, met een maximale geluidsbelasting per geluidsbron vanwege:

  1. wegverkeerslawaai van 48 dB;
  2. industrielawaai van 50 dB(A);
  3. spoorweglawaai van 55 dB.

1.57 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.58 Waterkering     

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

1.59 Werkvoorraad     

boten die in afwachting zijn van reparatiewerkzaamheden van een op de wal gevestigd bedrijf;

1.60 Woonboot     

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

  • schip: boot met een scheepsromp, gekenmerkt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip;
  • vaartuig: een boot met een scheepsromp met daarop een opbouw;
  • ark: een boot met een min of meer rechthoekige opbouw zonder noemenswaardige variatie in hoogte, gebouwd op een speciaal voor die boot gebouwd casco;
  • historische boot: een boot, die van algemeen belang is wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, die door het dagelijks bestuur als zodanig is aangewezen;

1.61 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De bouwdiepte van een bouwwerk     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk;

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De hoogte van een kap:     

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:     

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd - 145B     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 145B' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in de vorm van woonruimtes, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.1 en 3.5.4;
  2. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.3;
  3. niet-openbare parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  5. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;

alsmede:

  1. ten behoeve van de onbebouwd blijvende delen tevens voor erven van de onder a t/m b genoemde functies.

3.2 Bouwregels     

Op de tot 'Gemengd - 145B' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

3.2.1 Situering gebouwen     
  1. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak.
  2. De voorgevel van gebouwen mag aan de zijde van de Hoogte Kadijk bovengronds uitsluitend op de naar de weg gekeerde bouwgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.
  3. In afwijking van het bepaalde onder b mag de voorgevel van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aan de zijde van de Hoogte Kadijk bovengronds ook elders binnen het bouwvlak worden gesitueerd.
3.2.2 Minimale (bouw)hoogte     
  1. De hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel aan de straat, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'.
3.2.3 Maximale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, met uitzondering van:
    1. een liftopbouw met een hoogte van maximaal 0,5 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en met inachtneming van de volgende maten:
      • een oppervlakte van maximaal 6 m²,
      • een afstand van minimaal 3 meter tot een dakrand;
    2. een liftopbouw met een hoogte van maximaal 0,2 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en met inachtneming van de volgende maten:
      • een oppervlakte van maximaal 4 m²;
      • een afstand van minimaal 2 meter tot een dakrand;
    3. gevelversieringen met een hoogte van maximaal 0,4 meter ten opzichte van de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en met inachtneming van de volgende maat:
      • per gevel mogen de gevelversieringen een breedte hebben van maximaal 10% van de gevellengte van de betreffende gevel.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen de gronden niet worden bebouwd tot aan een hoogte van 4,5 meter vanaf peil, behoudens een gezamenlijk oppervlak van 70 m² bvo ten behoeve van:
    1. een toegangsruimte en bijbehorende technische ruimtes;
    2. een noodtrap;
    3. de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.
3.2.4 Geen ondergrondse bouwlagen     

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

3.2.5 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

3.2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

Ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de volgende genoemde ondergeschikte bouwdelen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' ten behoeve van:
    1. ventilatie-afvoerkanalen met een hoogte van maximaal 0,2 meter ten opzichte van het dak van het gebouw;
    2. zonnepanelen met een hoogte van maximaal 0,2 meter ten opzichte van het dak van het gebouw;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' ten behoeve van:
    1. ventilatie-afvoerkanalen, schoorstenen en vergelijkbare onderdelen, met een hoogte van maximaal 0,3 meter ten opzichte van het dak van het gebouw;
    2. zonnepanelen met een hoogte van maximaal 0,3 meter ten opzichte van het dak van het gebouw.
3.2.7 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan, met uitzondering van installaties zoals genoemd in 3.2.3 en 3.2.6.

3.2.8 Geen open gevels     

Het is niet toegestaan de gevel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

3.2.9 Geen gesloten plinten     

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

3.2.10 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

3.2.11 Wet geluidhinder     
  1. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.
  2. Het bepaalde onder a geldt niet voor studenten- en starterswoningen die vanwege wegverkeer 'Wittenburgergracht/Oostenburgergracht' en/of industrieterrein 'Kadijken Oost' een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en/of industrielawaai ondervinden, mits de tijdelijkheid van jongeren en/of studenten in de woningen in voldoende mate is geborgd.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

3.4.1 Minimale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a;
  2. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b.
3.4.2 Maximale bouwhoogte     
  1. het bepaalde in de artikelen 3.2.3, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, tot ten hoogste 4 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:
    1. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
    2. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat;
  2. het bepaalde in de artikelen 3.2.6, voor het toestaan van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter; Bij omgevingsvergunning afwijken voor ondergeschikte bouwdelen, is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat:
    1. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
    2. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat;
  3. het bepaalde in de artikelen 3.2.3 en 3.2.7, voor het toestaan van installaties op daken en het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, centrale verwarmingsinstallaties en andere technische ruimten uitsluitend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte voor condensatoren, koel- en luchtbehandelinginstallaties, buitenunits voor warmtpompen en andere technische ruimten is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarden dat:
    1. het deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
    2. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
    3. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast;
    4. gebouwen hoger dan 22,5 meter alleen zijn toegestaan indien uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de betreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en er geen negatief effect op het bestaand stadsbeeld ontstaat.
3.4.3 Dakterrassen     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.3 en artikel 3.2.5, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie. Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 145B' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'.
  2. het bepaalde in artikel 3.2.3 en artikel 3.2.5 voor een dakterras met bijbehorende afrastering waarvan de hoogte ten hoogste 1,40 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak, indien een hulpconstructie aantoonbaar noodzakelijk is voor het realiseren van een dakterras. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie. Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 145B' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:
    1. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
    2. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte;
    3. het dakterras niet wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
    4. de hulpconstructie niet groter in oppervlakte is dan het dakterras;
    5. de hoogte van de hulpconstructie niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
    6. de hoogte van de bijbehorende afrastering niet meer dan 1,20 meter bedraagt ten opzichte van de terrasvloer.
3.4.4 Gesloten plinten     
  1. het bepaalde in artikel 3.2.9 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Gemengd - 145B' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.5.1 Woonruimte     
  1. Het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.
3.5.2 Nutsvoorzieningen     
  1. Nutsvoorzieningen zijn in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan.
3.5.3 Bedrijven     

Bedrijven zijn in de eerste bouwlaag, de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing en op bijbehorende erven toegestaan, uitsluitend voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie I of II, met dien verstande dat:

  1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
  2. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
  3. vuurwerkopslag niet is toegestaan;
  4. in afwijking van het bepaalde in de aanhef zijn een bij een jachthaven behorend(e) vaartuigenstalling en werkplaats toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de vaartuigenstalling en werkplaats uitsluitend mogen worden gebruikt voor vaartuigen met een lengte van maximaal 7 meter;
    2. de werkplaats een maximum bruto vloeroppervlak heeft van 80 m²;
    3. de werkplaats uitsluitend is toegestaan in het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 2'.
3.5.4 Geen short stay     

Het gebruik ten behoeve van short stay is niet toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

3.6.1 Woonruimte     
  1. het bepaalde in artikel 3.5.1 onder a ten einde een woonruimte om te zetten naar één of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.
  2. het bepaalde in artikel 3.5.1 onder b. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.
3.6.2 Bedrijven     
  1. het bepaalde in artikel 3.5.3, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  2. het bepaalde in artikel 3.5.3, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen;
  2. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. fiets- en voetpaden en stoepen;
  5. pleinen;
  6. stegen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. beplanting;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  12. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

4.2 Bouwregels     

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

4.2.1 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

4.5.1 Ongebouwd terras     

Het gebruik als ongebouwd terras van de tot 'Verkeer' bestemde gronden is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

4.5.2 Evenementen     

Het gebruik van de tot 'Verkeer' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

Artikel 5 Water     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;
  2. een jachthaven, afmeerplaatsen voor werkvoorraad en bijbehorende aanlegsteigers, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'jachthaven' voorkomt;
  3. afmeerplaatsen voor werkvoorraad, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkvoorraad' voorkomt;
  4. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  5. tijdelijke (bouw)werken ten behoeve van walkantvernieuwing;
  6. ongebouwde afmeerplaatsen voor pleziervaartuigen;

alsmede voor:

  1. wonen in vorm van woonruimtes, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.4.4 en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'.

5.2 Bouwregels     

Op en onder de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

5.2.1 Situering gebouwen     

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'.

5.2.2 Maximale bouwhoogte     
  1. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 21,5 meter, gemeten vanaf het peil van het gebouw ter plaatse van het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1'.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' mogen de gronden niet worden bebouwd tot aan een hoogte van 4,5 meter, gemeten vanaf het peil van het gebouw ter plaatse van het bouwvlak dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - 1'.
5.2.3 Geen ondergrondse bouwlagen     

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

5.2.4 Geen dakterrassen     

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

5.2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

Ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen zijn niet toegestaan.

5.2.6 Geen installaties     

Installaties op daken zijn niet toegestaan.

5.2.7 Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde     

De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 meter, dan wel de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande hogere bouwhoogte.

5.2.8 Wet geluidhinder     
  1. Daar waar een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld, dienen woningen te beschikken over minimaal één stille zijde.
  2. Het bepaalde onder a geldt niet voor studenten- en starterswoningen die vanwege wegverkeer 'Wittenburgergracht/Oostenburgergracht' en/of industrieterrein 'Kadijken Oost' een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en/of industrielawaai ondervinden, mits de tijdelijkheid van jongeren en/of studenten in de woningen in voldoende mate is geborgd.
5.2.9 Jachthaven     

Ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' mogen uitsluitend (elektrische) oplaadpalen en aanlegsteigers voor het afmeren van pleziervaartuigen en werkvoorraad worden gebouwd.

5.2.10 Werkvoorraad     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkvoorraad' mogen geen bouwwerken ten behoeve van de werkvoorraad worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

5.3.1 Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde     

het bepaalde in artikel 5.2.7 voor het overschrijden van de bouwhoogte tot maximaal 3 meter.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

Op de tot 'Water' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

5.4.1 Jachthaven     

Ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' geldt het volgende:

  1. het aantal afmeerplekken voor pleziervaartuigen bedraagt maximaal 30;
  2. de gronden mogen naast het gestelde onder a tevens worden gebruikt voor:
    1. het verrichten van kleinschalige onderhoudswerkzaamheden aan pleziervaartuigen;
    2. het innemen van één ligplaats voor een varend bedrijfsvaartuig en één ligplaats voor een niet-varend bedrijfsvaartuig ten behoeve van het ter plaatse van de bestemming 'Gemengd - 145B' op de wal gevestigde bedrijf;
    3. het afmeren van maximaal 4 boten die tot de werkvoorraad behoren;
  3. verhuur van pleziervaartuigen is niet toegestaan.
5.4.2 Werkvoorraad     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water- werkvoorraad' mogen de gronden worden gebruikt voor het afmeren van werkvoorraad, met dien verstande dat boten die tot de werkvoorraad behoren slechts kortstondig mogen afmeren tot een maximum van twee dagen.

5.4.3 Woonruimte     
  1. Het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan.
5.4.4 Geen short stay     

Het gebruik ten behoeve van short stay is niet toegestaan.

5.4.5 Evenementen     

Het gebruik van de tot 'Water' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken is toegestaan, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

5.5.1 Woonruimte     
  1. het bepaalde in artikel 5.4.3 onder a ten einde een woonruimte om te zetten naar één of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.
  2. het bepaalde in artikel 5.4.3 onder b. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m² betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing op:
    1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m² betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2.500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden.
  2. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing op:
    1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
    2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.
  2. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen Gemengd - 145B, Verkeer en Water.

8.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de parcellering of andere stedenbouwkundige -, architectuurhistorische -, bouwhistorische - en/of cultuurhistorische waarden, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel of versterking van de met het beschermd stadsgezicht verbonden waarden.

Artikel 9 Waterstaat - Waterbergingsgebied     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. afvoer (handhaving en verbetering) van oppervlaktewater vanuit de Amsterdamse grachten via het gemaal Zeeburg;
  2. waterberging en waterbeheer met daarbij de daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' is primair ten opzichte van de andere aan de gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie 2'.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op of in de tot 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding. Burgemeester en wethouders winnen daartoe het advies in van Waternet;
  2. daar waar de dubbelbestemming samenvalt met de bestemming 'Water', bouwwerken die op grond van artikel 5 ter plaatse mogen worden opgericht.
9.2.2 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter. Voor de bestaande waterstaatkundige bouwwerken geldt de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

9.3.1 Maximale bouwhoogte     

het bepaalde in 9.2.2, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor waterstaatkundige werken, tot ten hoogste 5 meter, indien dat vanuit technische, of waterstaatkundige overwegingen noodzakelijk is en/of vanuit stedenbouwkundige overwegingen gewenst is mits het belang dat met de bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' wordt gediend niet onevenredig wordt aangetast, en daartoe bij Waternet vooraf advies is ingewonnen.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren als hierna genoemd:

  1. het aanbrengen van tijdelijke voorzieningen ten behoeve van walkantvernieuwingen;
  2. het aanleggen van watertuinen;
  3. het dempen van watergangen en/of waterpartijen.

Ten aanzien van genoemde activiteiten winnen burgemeester en wethouders advies van Waternet in alvorens een beslissing op de aanvraag te nemen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het in 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van gronden;
  2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag om omgevingsvergunning is verleend;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. primaire en secundaire waterkeringen;
  2. sluizen;
  3. overige waterstaatkundige werken.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan de gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Bouwwerken     

Op of in de tot dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding. Burgemeester en wethouders winnen daartoe het advies in van Waternet;
  2. daar waar de dubbelbestemming samenvalt met de bestemming 'Gemengd - 145B', bouwwerken die op grond van artikel 3 ter plaatse mogen worden opgericht.
10.2.2 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter. Voor de bestaande waterstaatkundige bouwwerken geldt de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

10.3.1 Maximale bouwhoogte     

het bepaalde in 10.2.2, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor waterstaatkundige werken, tot ten hoogste 5 meter, indien dat vanuit technische, of waterstaatkundige overwegingen noodzakelijk is en/of vanuit stedenbouwkundige overwegingen gewenst is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels     

12.1 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  6. bouwen op vlucht.

12.2 Parkeernormen     

Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, uitbreiden, of wijzigen van de functie van gebouwen of gronden voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota's 'Nota Parkeernormen Auto' (in werking per 1 juli 2017, gewijzigd ) en 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' (in werking per 28 augustus 2018). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels     

13.1 Geluidszone industrie     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd tot de geluidszone - industrie behorend bij het industrieterrein 'Kadijken Oost'.
  2. In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels zijn ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' alleen geluidgevoelige functies toegestaan indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder.

13.2 Grondwaterneutraal bouwen     

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'overige zone - 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.42.
  2. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  3. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' zijn uitsluitend bestaande kelders toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.
  4. Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in sub b, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
    1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
    2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in sub a.
  5. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in sub a.
  6. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in sub d tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  7. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels     

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 8 onverkort van toepassing.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:

14.1 Oprichten gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor openbare dienst     

gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

14.2 Betere situering     

geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

14.3 Overschrijding van maten met maximaal 10 %     

het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10% bedraagt, met dien verstande dat:

  1. geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd;
  2. en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden;
  3. en dat hoogtes van meer dan 22,5 meter of 25% hoger dan de directe omgeving of meer alleen zijn toegestaan als uit een hoogbouweffectrapportage blijkt dat de desbetreffende bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is en geen negatief effect op het bestaande stadsbeeld heeft .

14.4 Overschrijding bestemmingsgrenzen voor ondergeschikte delen van bouwwerken     

het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, reclame, camera's en uitvalschermen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  1. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend;
  3. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  4. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor de functie voorzieningen. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  5. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt voor erkers slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst. Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter;
  6. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
  7. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter. In uitgeklapte vorm dient er een minimale doorloophoogte van 2.10 meter te zijn.

14.5 Ondergrondse voorzieningen     

bergbezinkbassins.

14.6 Elektronische communicatiemiddelen     

elektronische communicatiemiddelen tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1' zal niet worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 2 kan worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.

14.7 Scootmobielstalling     

het plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hoogte Kadijk 145B.