direct naar inhoud van 4.5 Het ruimtelijk beeld als resultaat van historische gelaagdheid
Plan: Postcodegebied 1012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1105BPSTD-VG03

4.5 Het ruimtelijk beeld als resultaat van historische gelaagdheid

4.5.1 Oude zijde, nieuwe zijde

De oostelijke en de westelijke helft van het oude centrum waren in de schilsgewijze structuur tot in de 19de eeuw elkaars spiegelbeeld. Ook de parochiekerken van de Oude en de Nieuwe Zijde lagen gespiegeld ten opzichte van elkaar, pal achter de primaire bebouwing aan de landzijde van de dijk. Toch waren er verschillen. De Nieuwe Zijde is - in weerwil tot wat de naam doet vermoeden - misschien het oudste stuk van de stad. Aan de rand van het IJ - ter hoogte van de huidige Nieuwezijdskolk - lag aan het eind van de 13de eeuw een stenen versterking die de monding van de Amstel controleerde. Bij deze versterking ontwikkelde zich misschien een kleine gemeenschap van ambachtslieden. De geografische onderlegger van de Nieuwe Zijde is in de stadsplattegrond nog afleesbaar aan de richting van straten en stegen: deze volgen het beloop van oude, prestedelijke verkavelingssloten, die vanaf de Nieuwendijk ver doorliepen in (zuid)westelijke richting. Aan de Oude Zijde was de eerste bebouwing rond de Oude Kerk, ontstaan vanuit de grafelijke kapel, later parochiekerk, op een natuurlijke verhoging in het veen. Aan de Oude Zijde staat de stegenstructuur haaks op de richting van de dijk, waardoor de bouwblokken hier niet ruitvormig, maar rechthoekig zijn.

Aan de zuidelijke punt van de Nieuwendijk, de westzijde van de Dam, werd in 1395 een gedeelte van het Elizabethsgasthuis als stadhuis in gebruik genomen, waarmee het zwaartepunt van het bestuur feitelijk centraal kwam te liggen tussen de Oude en de Nieuwe zijde. De Dam werd daardoor ook het bestuurlijk middenpunt van de jonge stad.

4.5.2 Warmoesstraat en Oude Kerk

In de loop van de vijftiende eeuw ontstond een klasse van rijke kooplieden, die zich vestigde aan de Warmoesstraat. De kavels waarop zij hun woon- en pakhuizen bouwden, lagen aan het water van de Amstel. In deze karakteristieke bouwvorm, de spijker, was het woongedeelte van de huizen gericht op de Warmoesstraat en het gedeelte voor op- en overslag van goederen was direct vanaf de buitenhaven, het Damrak ontsloten. Ten oosten van de Warmoesstraat werd de strook land verkaveld volgens de hierboven beschreven principes.

De zeer gewilde Warmoesstraat was al in de veertiende eeuw vrijwel dicht aaneengesloten bebouwd. Gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw groeide de Warmoesstraat uit tot de duurste straat van Amsterdam. In het begin van de zeventiende eeuw werd bij de handeldrijvende burgerij een scheiding tussen wonen en werken doorgevoerd. De rijkere kooplieden woonden niet langer boven hun pakhuis. Ze verlieten de Warmoesstraat om aan de Heren- of Keizersgracht een nieuw woonhuis te laten bouwen. Met de aanleg van de zeventiende eeuwse grachtengordel verloor de Warmoesstraat geleidelijk zijn status als woonplaats van de (super)rijken. In de negentiende eeuw was de Warmoesstraat samen met de Nes verworden tot een straat van twijfelachtige reputatie, met bierhuizen en herbergen. De Oude Kerk is vermoedelijk ingewijd in 1306 en daarmee de oudste kerk van Amsterdam en het oudste (overgebleven) stenen gebouw van de stad. De kerk groeide mee met de stad, om in de zestiende eeuw zijn huidige omvang te bereiken. Het Oudekerksplein heeft daarmee tegenwoordig zijn kleinste omvang. De omringende rooilijnen en eigendomsgrenzen lagen vermoedelijk al zeer vroeg vast. Vanuit de kerk was een directe verbinding met de voor Amsterdam zo belangrijke haven aan het Damrak. Het ingangsportaal van de kerk was georiënteerd op de Paternostersteeg en de Wijde Kerksteeg. Het verband tussen religie en handel (behouden vaart) was stedenbouwkundig zichtbaar aanwezig. Een andere vroeg aangelegde, op de kerk en het plein uitkomende straat was de Sint Annendwarsstraat, nadrukkelijk een straat, geen steeg. Het is de enige parallelstraat binnen de eerste uitleg van de stad. De verkaveling tussen Warmoesstraat, Sint Annenstraat, Oudezijds Voorburgwal en Oudekerksplein is gaaf bewaard gebleven en biedt nieuwe inzichten over hoe de stad er in de middeleeuwen vóór de oudste kaart van Amsterdam uit 1537 kan hebben uitgezien. Het lijkt erop dat de verkaveling in de vroege ontstaansfase van de stad door de burgerlijke overheid is gereguleerd. De bouwblokken zijn niet ontstaan door afsplitsing, zoals tot nog toe is aangenomen, maar bewust gepland.

De Sint Annendwarsstraat had verder, net als de Wijde Kerksteeg, het voordeel dat de grote mensenmassa's vanuit de kerk en het plein zich bij het verlaten van kerk en kermis makkelijk konden verspreiden.

Het Oudekerksplein was vanouds het belangrijkste plein van de stad. Hier bevond zich de oudste (parochie)kerk, mogelijk een hof, maar ook het burgerlijk vertier en de sociale zorg. De kerk werd steeds meer een burgerkerk, van waaruit ook liefdadigheid werd bedreven, dezelfde liefdadigheid die vanaf de zeventiende eeuw door de overheid wordt overgenomen. De sociale zorgfunctie uit zich in de vele aanbouwsels tegen de kerk, die zorgen voor een zachte overgang van hoog naar laag. Op straat en in de kerk was een grote bedrijvigheid met een komen en gaan van schippers, kooplieden, gildenbroeders, beurshandelaren, kerkbestuurders en behoeftigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1105BPSTD-VG03_0010.jpg" Atlas van Loman. In zwart de doodlopende stegen naar de inpandige werkruimtes en pakhuizen (werklieden). In geel de distributielijnen van en naar de Oude Kerk en in rood de verbinding tussen de entree van de kerk en het oorspronkelijk open Damrak. In oranje de hoofdstraat, in blauw de achterstraat (achter de stadswallen), die met de uitbreiding werd opgewaardeerd tot stadsgracht.

4.5.3 Amsterdam waterstad

De voortdurende uitbreidingen aan weerszijden van de Amstel, in het natte veengebied maakten de grachten noodzakelijk, niet alleen als vestinggracht, maar ook ter ontwatering van de bouwgronden. Dat de pakhuizen hierdoor direct vanaf kleine schuiten vanaf het water bevoorraad konden worden was een bijkomend voordeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1105BPSTD-VG03_0011.jpg"
De panden aan de Zeedijk (staan met hun representatief vormgegeven achtergevel (met hijsbalken!) direct aan het water.

4.5.4 Kloosters

Het extreem dichtbebouwde stedelijk weefsel kende in de 16e eeuw alleen open ruimte in de vorm van de binnenterreinen van kloosters. Een algeheel reveil van devotie aan het einde van de 14e en het begin van de 15e eeuw had geleid tot de stichting van vele nieuwe kloosters, met name voor vrouwen. Deze vonden vooral een plaats aan de Oude Zijde waar binnen de 15e-eeuwse omwalling de meeste ruimte voorhanden was. Uiteindelijk telde de stad negentien kloosters, waarvan er maar drie lagen aan de Nieuwe Zijde. Een enorme concentratie ontstond aan weerszijden van de Nes, tussen Prinsenhofsteeg en Grimburgwal, tussen de Oudezijds Voor- en Achterburgwal ten zuiden van de Oude Doelenstraat en in de strook tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloveniersburgwal (aan de toenmalige rand van de stad) van de Amstel tot aan de Zeedijk.

Met name in dit laatste gebied was het grondbeslag van de kloosters enorm. De meeste van deze voormalige kloosterterreinen zijn in de huidige stadsplattegrond door hun afwijkende verkaveling nog terug te vinden.

Na de Alteratie (1578) werden de meeste kloosterbezittingen door de stad geannexeerd. Ondanks de enorme ruimtenood in de bestaande middeleeuwse stad koos men er niet in alle gevallen voor de kloostercomplexen op te ruimen en over het vrijgekomen terrein nieuwe straten aan te leggen. Meer kloostergebouwen werden door de stad herbestemd en bleven daardoor als stedenbouwkundige structuur behouden: het Caeciliaklooster aan de Oudezijds Voorburgwal werd Prinsenhof en zetel van de Amsterdamse Admiraliteit (vanaf 1808 stadhuis, nu hotel). Het Paulusklooster werd in 1602 in gebruik gegeven aan de VOC, die vanaf 1615 een nieuw complex bouwde aan de Oude Hoogstraat. Het Luciënklooster bij de Kalverstraat werd Burgerweeshuis. Er kwam een Rasphuis voor mannen (Clarissenklooster aan de Heiligeweg) en een Spinhuis voor vrouwen (Ursulaklooster aan de Oudezijds Achterburgwal). Aan de zuidzijde van de Oude Zijde werden de enorme terreinen van de Oude en de Nieuwe Nonnen samengevoegd en in gebruik gegeven aan de Gasthuizen. Dit complex bleef als Binnengasthuis tot ver in de 20e eeuw het belangrijkste ziekenhuis van de stad.