direct naar inhoud van Artikel 18 Tuin - 2
Plan: Westelijke binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01

Artikel 18 Tuin - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.4.1;
  • b. stegen;
  • c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang, kinderdagopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  • d. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' , met inachtneming van het bepaalde in 18.4.3;
  • e. ondergrondse parkeervoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - ondergronds parkeren toegestaan';
  • f. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
18.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

18.2.1 Erfafscheidingen

In afwijking van het bepaalde in de aanhef van 18.2 zijn erfafscheidingen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 1 meter. Erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd.

18.2.2 Ondergeschikte delen van gebouwen

Voor zover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

18.2.3 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

18.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 18.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

18.4.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

18.4.2 Verharding

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan tuinen en erven is niet toegestaan, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' mogen worden verhard.

18.4.3 Maximum aantal parkeerplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal parkeerplaatsen' is het maximum aantal parkeerplaatsen toegestaan zoals aangegeven op de verbeelding.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

18.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' te wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het w

on- en leefklimaat tot gevolg heeft;

  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
18.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' te wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.