direct naar inhoud van Artikel 16 Tuin-3
Plan: Oostelijke binnenstad
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A0902BPSTD-OH01

Artikel 16 Tuin-3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;
  • b. keurtuinen, ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' is aangegeven;
  • c. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
16.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin-3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

16.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van te ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar mogen niet worden vergroot.
  • b. Ingeval van nieuwbouw van de bebouwing op de gronden bestemd tot 'Gemengd-1 en -2', 'Wonen-1 en -2' dan wel 'Maatschappelijk-1', mogen de onder a genoemde gebouwen op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen tuinhuizen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin-keurtuin', geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of vervangen, maar niet worden vergroot, met dien verstande dat de bijzondere cultuurhistorische waarden van de keurtuin niet in onevenredige mate worden aangetast.
16.2.2 Maximale bouw- en goothoogte van gebouwen.

De bouw- en goothoogte van de gebouwen als bedoeld in 16.2.1 onder a, bedragen ten hoogste de bouw- en goothoogte, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

16.2.3 Dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

16.2.4 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin-3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

De gebouwen mogen worden gebruikt ten dienste van een van de toegestane functies in de tot 'Gemengd-1 en -2', 'Wonen-1 en -2' dan wel tot 'Maatschappelijk-1' bestemde gronden op hetzelfde bouwperceel, met uitzondering van parkeervoorzieningen. De gebouwen mogen geen zelfstandige functie bevatten. De maximale bedrijfsvloeroppervlakten zoals die zijn bepaald voor genoemde bestemmingen zijn onverkort en van overeenkomstige toepassing.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 21, 22, 23, 24, 25 of 27.

16.4.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin-3' te wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en van de karakteristiek van het stadsbeeld tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
16.4.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin-3' te wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.