Plan: | Landelijk Gebied Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0362.09C-VG01 |
Het Amstelveense landschap is het gevolg van geologische processen en menselijk handelen, In de ondergrond van Amstelveen komt op ca 10 meter - NAP een zandbodem voor. Deze stabiele basis (waarop veel heipalen rusten) is ontstaan in het laat Pleistoceen en bestaat uit eoloische en mariene afzettingen. Deze afzettingen bedekken in Noord-Amstelveen o.a. een verborgen stuwwal en een glaciaal bekken, ontstaan in de voorlaatste ijstijd. In het Holoceen (vanaf 20.000v. Chr) zijn de zandafzettingen bedekt met zeeklei en een dik veenpakket. Het veenpakket was oorspronkeljik ruim vijf meter dik. Vanaf de Middeleeuwen is de dikte van het veenpakket gekrompen als gevolg van ontwatering en ontginning. De ontvening voor turfwinning kwam vanaf de dertiende eeuw op gang. Dit leidde tot het ontstaan van veenplassen waaruit droogmakerijen ontstonden.
De Bovenkerkerpolder is drooggemalen in 1764. Het verkavelingspatroon is gebaseerd op een efficiënte ontwatering van de percelen. Het verkavelingspatroon wordt gevormd door noor-zuid lopende tochten en oost-west lopende sloten met een hart op afstand van 45 meter. De breedte van de kavel bedraagt daardoor ruim 40 meter. Het landschap is sinds de inpoldering niet ingrijpend gewijzigd. De Noorderlegmeerpolder is een eeuw later drooggemalen. In de Noorderlegmeerpolder ligt geen veenbodem aan de oppervlakte. Er is een grotere drooglegging gerealiseerd om akkerbouw mogelijk te maken. Hierdoor zijn er in minder sloten aanwezig.
De ecologische kwaliteiten van het grondgebied van de gemeente hangen nauw samen met de abiotische randvoorwaarden. Door een gevarieerd abiotisch milieu komen tal van milieutypen met overgangssituaties voor. Een voorbeeld van een overgangssituatie is het hoogteverschil tussen beneden- en bovenland met potenties voor gradiënten in vocht- en humusgehalte en veenpercentages. Ook komen op verschillende locaties kwelsituaties voor, welke een gradiënt in vocht- en eventueel zoutgehalte veroorzaken. De verschillende milieutypen die in het gebied voorkomen, zoals wateren (o.a. Amstel, vaarten, sloten), natte- en droge graslanden (o.a. de polders, bermen langs spoorlijn en dijken) en bos en parken waarborgen een grote variatie aan ecosystemen.
Daarnaast kent het gebied door de ligging ten opzichte van grotere veenweidegebieden en moerascomplexen en door eigen kwaliteiten goede mogelijkheden voor natuurontwikkeling. De laagveenmoerassen en weidegebieden van Nederland hebben in Europees verband internationale betekenis en vormen de kern- en natuurontwikkelingsgebieden uit het Natuurbeleidsplan.
Door de aanwezigheid van een natte infrastructuur in de vorm van een dicht net van sloten, tochten, weteringen, rivieren en kwelgebieden, en een droge infrastructuur in de vorm van bermen van wegen, dijken en kaden, zijn goede voorwaarden voor uitwisseling en migratie van soorten aanwezig. Dit zowel voor verplaatsing van soorten in het gebied zelf als tussen het plangebied en omliggende gebieden. Op grond van deze actuele en potentiële ecologische waarden moet aan het gebied een relatief hoge ecologische kwaliteit worden toegekend.
De Amstel hoort tot de veenrivieren, natuurlijke waterlopen die het water van een veengebied afvoeren. Het verloop en de oevers van deze rivier zijn echter veelvuldig door menselijke ingrepen aangepast. De rivier vervult echter met haar oevers in potentie een belangrijke ecologische verbindingsfunctie.
Sloten, tochten en hun oevers kunnen belangrijke ecologische verbindingen vormen. In de droogmakerijen zijn de oevers met het oog op een voor de landbouw zo efficiënt mogelijke vorm van sloot en kavel en een zo snel mogelijke afvoer van het water relatief steil. Op het bovenland zijn de oevers veelal grilliger en minder kunstmatig. Dergelijke oevers hebben vanuit ecologisch oogpunt meer potenties.
Onder moeraspercelen en vochtige weilanden vallen extensief beheerde vochtige graslanden en percelen met een summiere drooglegging. Door toepassing van een verschralend beheer en de anaërobe omstandigheden kan de soortenrijkdom van dergelijke percelen sterk toenemen. Zulke terreinen kunnen een belangrijk onderdeel vormen van een ecologische verbinding, als stepping stones of corridor. Op de bovenlanden bevindt zich verspreid een klein aantal hooilanden met een wat soortenrijkere vegetatie.
De kwelgebieden met (zoet) kwelwater uit hoger gelegen delen, o.a. de dijkvoet en delen van de droogmakerijen, en gebieden met brak kwelwater afkomstig uit diepe lagen. Deze locaties zijn potentieel gradiëntrijk waardoor er bijzondere dan wel zeldzame plantensoorten kunnen voorkomen.
De bermen langs wegen hebben een zanderige ondergrond waardoor er gradiëntrijke en schrale, voedselarme milieus aanwezig zijn. Door een juist beheer kunnen deze aspecten worden versterkt. Aan deze milieu-omstandigheden zijn plantensoorten en vlindersoorten (o.a Oranjetipje, Kleine vos, Bruinzandoogje, Kleine vuurvlinder) gekoppeld die waardevol te noemen zijn. Zij kunnen een functie gaan vervullen als verbreidingsbaan voor vlindersoorten als Atalanta en Distelvlinder. Opgaande beplantingen van dijken en kaden kunnen een belangrijke functie voor vleermuizen vervullen. Zij gebruiken deze als oriëntatiemiddel om van rustgebieden in de bebouwde kom naar fourageergebieden te komen.
Door de variatie in soortensamenstelling en als corridors of stepping stones kunnen weg- en erfbeplantingen en solitaire bomen een bijdrage leveren aan de ecologische waarde van het gebied. Met name in de Bovenkerkerpolder komen verspreid enkele knotwilgen voor, die een functie hebben als broed- en rustplaats voor vogels en als uitkijkpunt voor roofvogels.
De Bovenkerkerpolder is van belang als weidevogelgebied door de openheid, de status van stiltegebied (Wet milieubeheer) en door de ligging tegen andere weidevogelgebieden aan. Het van oudsher op natuurlijk beheer en heemplanten ingestelde groenbeleid en -beheer van de gemeente Amstelveen in de bebouwde kom staat garant voor een grote soortenrijkdom van deze beplantingen.
Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 6 van de Provinciale Milieuverordening. De aanwijzing geschiedt ter bescherming van het milieu en in het bijzonder ter bescherming van de belangen die voor elk van die gebieden in die bijlage zijn aangeduid.
Ingevolge bepaling 1 van bijlage 6 "Aanwijzing milieubeschermingsgebieden" is een deel van de Bovenkerkerpolder aangewezen als Milieubeschermingsgebied categorie stilte.
Ingevolge bepaling 2 van bijlage 6 worden de volgende maximale grenswaarden bepaald:
van 07.00-19.00 uur: 45 dB(A)
van 19.00-23.00 uur: 40 dB(A)
van 23.00-07.00 uur: 35 dB(A)
Het is verboden in een milieubeschermingsgebied categorie stilte zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.
Buitengebied
Bovenkerkerpolder
De groenkwaliteit van de Bovenkerkerpolder hangt sterk samen met het weidse open karakter en het ten opzichte van het ontstaan ervan eind 18e eeuw nauwelijks aangetaste ontginningspatroon. Bovendien kent de Bovenkerkerpolder ook bijzondere aardkundige waarden in vorm van oude wadgeulen. Vooral dankzij de populatie weidevolges heeft de polder een ecologische betekenis. Amstelveen hecht grote waarde aan openheid en de agrarische functie van de Bovenkerkerpolder. Samen met de ecologische kwaliteit en de recreatieve potenties van het gebied zijn dit hoofduitgangspunten voor de verdere planvorming in het kader van bijvoorbeeld het Recreatie om de stad.
Natuurcompensatie N 201
Ter weerszijden van de om te leggen N201 wordt natuur ontwikkeld. Hierin is tevens een deel van de waterberingsopgave verwerkt, deels in extra te graven oppervlaktewater en deel door te graven inundatiegebieden, die van een wisselende vegetatie worden voorzien. Bij het ontwerp van deze natuurontwikkeling worden de mogelijkheden voor aansluitnig op recreatieproject Amstelgroen meegenomen. Waar mogelijk wordt ingezet op recreatief medegebruik.