direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bloemwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00182-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Alkmaar wordt de sloop en herstructurering van de wijk Bloemwijk voorbereid. Om te kunnen voldoen aan de huidige duurzaamheidsstandaarden is besloten om de wijk te verduurzamen. De technische staat van de aanwezige woningen is dusdanig slecht dat het niet mogelijk is om binnen de bestaande woningen zeer energiezuinige nieuwbouwwoningen te realiseren. Dit heeft geleid tot het besluit tot een volledige sloop en nieuwbouw van de wijk.

Aan de basis heeft een langdurig en intensief participatietraject gelegen met bewoners en omwonenden, door deze op allerlei manieren intensief te betrekken bij de planvorming. Dit heeft aan de basis gestaan van een stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan voor Bloemwijk is opgesteld in opdracht van woningcorporatie Van Alckmaer Voor Wonen, in samenwerking met de gemeente Alkmaar. Dit stedenbouwkundig plan heeft als basis gediend voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.

Hoewel het aantal woningen niet substantieel wijzigt, worden de nieuwe woningen in een iets andere stedenbouwkundige structuur gebouwd dan de oude. Dit maakt dat het nieuwe plan niet in het vigerende bestemmingsplan past. Via het voorliggende bestemmingsplan wordt het nieuwe samenstel van de woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het gebied ten oosten van het spoortraject Alkmaar - Heiloo en de Westerweg. De woningen die onderdeel zijn van de herstructurering liggen aan de volgende straten:

  • Eikelenbergstraat
  • Tulpstraat
  • Hulstraat
  • Dahliastraat
  • Boomkampstraat
  • Leliestraat
  • Asterstraat
  • Schagenstraat
  • Anjelierstraat
  • Grensstraat
  • C.W. Bruinvisstraat

De begrenzing van het plangebied wordt in de navolgende afbeelding indicatief weergegeven met een blauwe contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0001.jpg"

Afbeelding: plangebied aangegeven met blauwe contour (bron: maps.google.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat momenteel vigeert is het bestemmingsplan 'Alkmaar Zuid-West' dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 16 mei 2013. De woningen inclusief bijbehorende percelen zijn daarin aangewezen als bestemming Wonen. De straten hebben een bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Enkele woningen hebben een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Op enkele panden is een functieaanduiding gelegd die regelt dat op de eerste bouwlaag gemengde functies zijn toegestaan.

Naast het bestemmingsplan Alkmaar Zuid-West is tevens het 'Parapluplan parkeren 2018' geldend. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bestaande bestemmingsplannen aan te vullen met regels omtrent parkeren met als doel bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Het Parapluplan is vastgesteld op 28 juni 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0002.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met het plangebied indicatief aangegeven

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan Bloemwijk is vervat in:

  • de verbeelding, waarop de bestemmingen van de in het plan gelegen gronden en bijbehorende verklaringen zijn aangegeven;
  • de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen over de inhoud van de bestemmingen en bepalingen omtrent het gebruik van gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing.

Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van overleg in deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie plangebied

Alkmaar is ontstaan op een zogenaamde strandwal, een wat hoger gelegen zandige oever van een voormalige zeearm of kreek. Het gedeelte van het plangebied tussen de strandwal en de huidige N9 ligt in het gebied van de lager gelegen strandvlakten, waar zich veen vormde. Bij inbraken van de zee in de Middeleeuwen werd dit veen, deels ingeklonken en deels ook afgegraven door mensen, weggeslagen en ontstonden er rond Alkmaar grote meren. Namen als Bergermeer en Egmondermeer herinneren aan de meren die hier in dit gebied zijn ontstaan. Deze meren zijn in de 16e eeuw drooggemalen en kregen daarna een agrarische functie, voornamelijk voor de melkveehouderij. De molens in Alkmaar herinneren aan de tijd dat het waterpeil in de polders met deze molens werd beheerst. In de ondergrond is de geschiedenis merkbaar door de aanwezigheid van de strandvlakten in De Hoef en veen en klei in de drooggemalen meren in de noordelijker gelegen gebieden. De menselijke invloed heeft vooral te maken met de strijd tegen het water. Duidelijke sporen daarvan zijn de dijk en de Ringvaart rond de Bergermeer en de vier molens die het gebied rijk is.

De weilanden en tuinen hebben grotendeels plaatsgemaakt voor een stedelijk woongebied, waarin de Alkmaarderhout de functie van stadspark heeft behouden. Zoals op navolgend kaartje is af te leiden kent de huidige wijk Bloemwijk nog geen bebouwing. De Alkmaarderhout en de voormalige Cadetten School (nu Medisch Centrum Alkmaar) zijn goed herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0003.jpg"

Afbeelding: Situatie circa 1910 (in rood globale begrenzing Alkmaar-West binnen de ring), bron: Historische atlas Nederland; Noord-Holland

Stadsuitbreidingen tot 1909

Met de grote groei aan inwoners in de tweede helft van de 19e eeuw begon met eerst binnen de singels de lege terreinen te bebouwen. Met de inwerkingtreding van de Vestingwet in 1874 werd het mogelijk op grote schaal buiten de singels te bouwen. Stadsuitbreiding van Alkmaar heeft zich tot 1909 in het plangebied Alkmaar Zuid-West in eerste instantie in de wijk Spoorbuurt en vervolgens in Westerhoutkwartier ontwikkeld.

Uitbreidingsplan 1909

Op 1 augustus 1902 is de Woningwet in werking getreden. Hierin werden gemeenten verplicht een Plan van Uitbreiding op te stellen. Gemeenten konden daardoor meer invloed uitoefenen op de structuur en vormgeving van nieuwe stadswijken. In Alkmaar werd het uitbreidingsplan in 1909 vastgesteld. In het plan werd vooral uitgegaan van kleinschaligheid, omdat dat het beste zou passen bij een provincieplaats van middelbare omvang. In de ontworpen smalle gebogen straten was geen plaats voor symmetrie of monumentaliteit, maar voor lage bebouwing en veel openbaar en particulier groen. Het tuinwijk principe was hierbij het voorbeeld. De wijken die ontstonden na het verdwijnen van het Plan van uitbreiding worden getypeerd als woonwijken voor arbeiders en middenstand.

Bloemwijk-Zocherkwartier

De historische context van Bloemwijk is uitvoering beschreven in het cultuurhistorisch onderzoek
(SteenhuisMeurs, februari 2019). Vanaf 1902 vond planvorming plaats voor het gebied tussen de Westerweg en het spoor, ten zuiden van de Hoevervaart. Op basis van deze plannen is de bebouwing langs de Van der Woudestraat gemaakt en zijn de Grensstraat en Van Schagenstraat aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0004.jpg"

Afbeelding: Uitbreidingsplan voor Alkmaar, 1909 (bron: Stedenbouwkundig plan Bloemwijk)

In 1916 gaf de Vereniging voor volkshuisvesting Alkmaar opdracht aan architect J. Stuyt voor het
opstellen van een stratenplan voor twee percelen die aansloten bij de eerste bebouwing. Deze percelen werden begrensd door twee waterlopen. Op deze plekken zijn de Boomkampstraat en CW Bruinvisstraat terecht gekomen. Het stratenplan is in twee bouwplannen (complexen) uitgewerkt, aan weerszijden van de Boomkampstraat.

Het eerste complex (toen complex V, nu 201) is in 1919 ontworpen. De planopzet heeft een afwisselend stratenpatroon met dwarsstraten (Tulpstraat en Hulststraat), twee kleine buurtpleinen (aan het begin van de Boomkampstraat bij de Dahliastraat en in het midden van de Eikelenbergstraat, tegenover de Schagenstraat) en een groot speelterrein bij de spoorsloot (tussen de Eikelenbergstraat en Boomkampstraat). Deze open ruimte is niet gerealiseerd. De rand van het terrein is bebouwd, maar het binnenterrein heeft nog steeds een publieke functie (het huidige ontmoetingscentrum met speeltuin). De bebouwing is gevarieerd en rijk uitgewerkt, met verschillende bouwhoogten, kapvormen, accenten en ornamenten.

Het tweede complex (toen complex VIII, nu 204) is in 1923 ontworpen. De planopzet heeft een eenvoudig stratenpatroon met twee dwarsstraten (Asterstraat en Anjelierstraat) en drie min of meer gelijke bouwblokken. Ook de bebouwing is meer eenduidig en sober uitgewerkt.

Bij het ontwerp van Bloemwijk en de twee complexen waren de gebruiksfuncties van die tijd maatgevend: arbeiderswoningen en straten zonder auto's. Bijna honderd jaar later zijn de woningen relatief klein en de straten en bouwblokken relatief smal voor de eisen die tegenwoordig worden gesteld.

2.2 Bestaande situatie

Structuur

De twee complexen maken deel uit van Bloemwijk, het gebied tussen spoor en Westerweg, tussen Hoevervaart en Frits Conijnlaan. Dit gebied ligt gunstig in de stad, vlak bij binnenstad, station, ziekenhuis en Westerhout. In het plangebied zijn 179 woningen aanwezig.

Bloemwijk heeft een traditionele stedenbouwkundige opzet. Straten begrenzen bouwblokken, voorkanten aan de straat, achterkanten met tuinen aan het binnenterrein. De structuur van de wijk heeft een hiërarchisch karakter. Primair een regelmatig patroon van lange straten haaks op de Westerweg, secundair verspringende dwarsstraten in het noordelijk deel van de wijk.

Het stelsel van dwarsstraten is via een brug in het verlengde van de Schagenstraat verbonden met de Hoeverkade en de Zocherbuurt. Het grillige verloop van de dwarsstraten is het gevolg van de gefaseerde aanleg van Bloemwijk, met wisselende planopvattingen per fase. Zo is ook de rafelrand langs het spoor ontstaan (Leliestraat, binnenterrein met ontmoetingscentrum, achtertuinen).

De ontsluiting van het autoverkeer binnen de wijk gaat geheel via de Westerweg. Aan de oostzijde van het plangebied is de spoorlijn aanwezig. Via de Fritz Conijnlaan is het mogelijk voor fietsverkeer om onder het spoor door naar de westzijde van het spoor te komen. In de navolgende afbeelding staat het huidige ontmoetingscentrum als te slopen aangegeven. De sloop is echter nog niet zeker, hier vinden nog gesprekken over plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0005.jpg"

Dwaalmilieu

De twee complexen liggen in het noordelijk deel van de wijk, aan weerszijden van de Boomkampstraat. Het stelsel van dwarsstraten zorgt voor schaalverkleining. Tesamen met de buurtpleintjes, plantsoenen, binnenterreinen en achterpaden is een ‘dwaalmilieu’ ontstaan: een besloten wereld ‘achter’ de Westerweg, in de luwte van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0006.jpg"

Bebouwing

De bebouwing van de twee complexen bestaat uit losse huizenrijen, die met tuinmuren tot bouwblokken zijn samengebonden. De bouwhoogtes variëren. Rond de Eikelenbergstraat hoofdzakelijk twee lagen met kap, rond de Boomkampstraat en naar de CW Bruinvisstraat toe één laag met kap. Als je via de Boomkampstraat het gebied binnenkomt, is het beeld aan weerszijden laag.

Ook het kappenlandschap varieert. Ten noorden van de Boomkampstraat zijn verschillende dakvormen toegepast (zadeldaken, mansardekappen en op sommige hoeken schilddaken). Tussen Boomkampstraat en CW Bruinvisstraat komen alleen zadeldaken voor.

De bebouwing is opgetrokken in roodbruin metselwerk en voorzien van rode dakpannen. De detaillering is traditioneel met aandacht voor dakranden, deurlijsten en kleine versieringen. Aan de noordkant van de Boomkampstraat is de detaillering rijker uitgewerkt, met ornamenten op de kopgevels, verschillende metselwerkverbanden, een tweede kleur metselwerk, bijzondere dakbeëindigingen e.d.

Op historische foto’s is goed te zien dat bij de renovatie rond 1985 de ‘scherpte’ van de oorspronkelijke architectuur op tal van punten is verdwenen. Het ritme in het gevelbeeld is bijvoorbeeld sterk vervlakt door de sloop van schoorstenen en de schakeling van dakkapellen, die aanvankelijk los van elkaar op het dakvlak stonden.

Buitenruimte

De buitenruimte rond de twee complexen is versteend. De straten zijn smal en vaak van gevel tot gevel verhard met betonnen straatklinkers en trottoirtegels. Geparkeerde auto’s (vaak aan beide kanten van de straat) domineren het beeld en zorgen voor een gevoel van krapheid.

Op enkele plekken zorgen voortuinen of kleine plantsoenen voor een groener beeld. Ook spontaan aangebrachte geveltuinen en los geplaatste bomen verlevendigen het beeld. Het meeste groen is te vinden bij de Leliestraat en de spoorsloot. Waardevolle bomen zijn de kastanje op het pleintje aan de Eikelenbergstraat en de peer langs de Eikelenbergstraat, de bomenrij op het plantsoen in de CW Bruinvisstraat en de bomenrij langs de Leliestraat. Ook langs de Dahliastraat staan enkele bomen die worden behouden. Het behoud van de bomen en de verplanting wordt vastgelegd in de te sluiten overeenkomst waarna ze eventueel kunnen worden aangewezen als waardevolle boom of monumentale boom op grond van de Bomenverordening van de gemeente Alkmaar.

2.3 Nieuwe situatie

Vanaf het begin zijn bewoners en omwonenden op allerlei manieren intensief en actief betrokken bij de planvorming voor Bloemwijk. Voor de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan zijn inspiratiesessies en themabijeenkomsten gehouden. Eerder is een Sociaal plan voor de vernieuwing van Bloemwijk overeengekomen. Omdat er ook een aantal particuliere woningen in de sloopplannen zijn opgenomen is Van Alckmaer in gesprek met de bewoners van deze woningen.

In april 2019 heeft Van Alckmaer besloten de woningen in Bloemwijk te slopen en te kiezen voor de ontwikkeling van een nieuwe buurt. Op 21 mei 2019 is de gemeenteraad van Alkmaar op de hoogte gebracht van deze keuze, waarbij duidelijk werd dat deze keuze op breed bestuurlijk draagvlak kan rekenen.

Op 27 en 28 mei en 3 en 4 juni 2019 hebben bewoners en omwonenden in verschillende inspiratiesessies hun ambities en wensen voor de nieuwe Bloemwijk ingebracht. Op 30 september 2019 is een eerste werkgroepsessie gehouden over het masterplan. Er zijn daarin 4 thema's behandeld:

  • Openbare ruimte en groen
  • Sociaal, ontmoeten en voorzieningen
  • Woningen
  • Duurzaamheid en energie

Na de zomer zijn met de gemeente Alkmaar en Stadswerk 072 de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het stedenbouwkundig plan geformuleerd. Naast de praktische richtlijnen uit het gemeentelijk Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR) is bijzondere aandacht gevraagd voor duurzaamheid en de omgang met cultuurhistorische waarden.

  • I. Een belangrijk aspect van duurzaamheid is klimaatbestendigheid, waaronder de opvang van intensieve neerslag. De gemeente stelt als eis dat de opvang- en verwerkingscapaciteit in de openbare ruimte geschikt moet zijn voor een bui met een intensiteit van 100 mm/uur.
  • II. In het kader van het programma Horizon 2020 ‘Smart cities’ hebben de gemeente Alkmaar, Van Alckmaer en andere partijen zich verbonden met de ontwikkeling van innovatieve duurzaamheidsmaatregelen, met name voor de integratie van energie, mobiliteit en ICT. Daarvoor zijn subsidies beschikbaar gesteld.
  • III. Het hoekhuis Hulststraat 1 met tuinmuur is een gemeentelijk monument. In opdracht van Van Alckmaer is een cultuurhistorisch onderzoek naar Bloemwijk opgesteld (SteenhuisMeurs, februari 2019). Mede op basis van dit onderzoek heeft de gemeente stedenbouwkundige uitgangspunten voor de vernieuwing opgesteld. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn verwerkt in het stedenbouwkundig plan.

Op 14 november 2019 is een tweede werkgroepsessie gehouden waarin de allereerste planopzet is getoond. Tijdens de presentatie was te zien waar welke typen woningen zijn bedacht en wat de maat en sfeer kan worden van de straten en het groen in de wijk.

Vervolgens is op 19 december 2019 door middel van een inloopmiddag en -avond de planopzet voor de nieuwe Bloemwijk aan alle betrokkenen en geïnteresseerden voorgelegd.

Op maandag 9 maart 2020 is in het ontmoetingscentrum een inloopbijeenkomst georganiseerd waarin bewoners en omwonenden tijdens deze middag en avond het definitief masterplan en stedenbouwkundig plan voor de Bloemwijk konden komen bekijken.

De uitvoering is voorzien in de periode 2021-2025. Sloop, bouw en inrichting gebeuren gefaseerd
in opdracht van Van Alckmaer (bebouwing en binnenterreinen) en gemeente Alkmaar (openbare ruimte).

Ambitie

Van Alckmaer heeft de context, ambitie en opgave voor de vernieuwing van Bloemwijk vastgelegd in
het Masterplan Bloemwijk (17 februari 2020). Dit document is de uitkomst van een intensief traject
met bewoners, omwonenden, gemeente Alkmaar en verschillende maatschappelijke organisaties. Het
Masterplan biedt een ontwikkelingsvisie voor het gebied en doet richtinggevende uitspraken over de verschillende aspecten van de vernieuwing. Het Masterplan noemt de volgende ambities.

  • Voor iedereen.
  • Een gezonde leefomgeving.
  • Levensloopbestendig.
  • Duurzaam.
  • Behoud van cultuurhistorische elementen.
  • Stedenbouwkundige variatie.
  • Herkenbare beeldkwaliteit.
  • Veiligheid.

De uitwerking van deze ambities is geïntegreerd. Duurzaam wordt verbonden met groen en mobiliteit. Meer groen draagt bij aan een gezonde leefomgeving en biedt mogelijkheden om het gebied klimaatbestendig in te richten. Ook wordt een bijdrage geleverd aan het verminderen van hittestress
en ontstaat een omgeving waarin sociale cohesie wordt gestimuleerd.

Mobiliteit wordt innovatief benaderd vanuit het ‘stop’-principe (stappers, trappers, openbaar vervoer, particulier vervoer). Voetgangers en fietsers worden maximaal gefaciliteerd, de gunstige ligging nabij het station wordt benut. Voor particulier vervoer kunnen indien haalbaar alternatieven met elektrische deelauto’s worden aangeboden. Daarmee ontstaan mogelijkheden om deelmobiliteit te koppelen aan opslag van energie, opgewekt door PV-panelen op de woongebouwen.

Voor iedereen en levensloopbestendig betekent een mix van woningtypen en woningcategoriën, waaronder appartementen. Bij deze ambitie hoort ook de focus op sociale cohesie. Daarom bestaat de wens om het huidige ontmoetingscentrum meer zichtbaar te maken en een meer centrale plek in de wijk te geven. Het bestuur van het huidige ontmoetingscentrum heeft inmiddels ingestemd met de verplaatsing naar een centrale plek in het plan.

Ruimtelijke opgave

De cultuurhistorische waarden van de oude Bloemwijk (structuur, sfeer, samenhang in stadsbeeld
en architectuur) zijn leidend voor de nieuwe Bloemwijk, met ruimte voor eisen en wensen van deze tijd. Daarbij wordt ingezet op een ontspannen, groene en autoluwe woonomgeving: een eigentijds tuindorp met meer ruimte voor groen dan in de oude Bloemwijk.

Naast de bijdrage aan een prettige woonomgeving met de focus op sociale cohesie heeft het groen ook andere functies te vervullen: wateropvang, tegengaan van hittestress en vergroten van biodiversiteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt zowel ruimte geboden voor groen als voor parkeren. Door het gebruik van bijvoorbeeld halfopen bestrating wordt zowel het belang van voldoende parkeergelegenheid als wateropvang gediend.

Een belangrijk aandachtspunt is de inpassing van de appartementengebouwen (positie, schaal, samenhang met omgeving). Voor de inpassing van een groter gebouw in een kleinschalige omgeving zijn verschillende historische referenties denkbaar, zoals bijvoorbeeld openbare gebouwen of hofjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0007.jpg"

Structuur

De stedenbouwkundige structuur van lange straten haaks op de Westerweg wordt behouden. De Boomkampstraat is de ‘drager’ van de nieuwe Bloemwijk. De straat wordt verbreed en krijgt een
dubbele bomenrij, met een knik en verhoogd vlak ter plaatse van de dwarsverbinding.

De dwarsstraten zijn opnieuw bepaald en uitgewerkt als een schakeling van bijzondere plekken: twee groene, autovrije hoven, gecombineerd met appartementen en studio’s. Er is een duidelijke hiërarchie tussen de twee hoven.

Het dwaalmilieu uit de oude Bloemwijk komt op een andere manier terug. Naast de twee nieuwe
hoven zijn op de binnenterreinen groene plekken voorzien, die in overleg met omwonenden voor gemeenschappelijk gebruik kunnen worden ingericht (spelen, zitten, tuinieren e.d.). Een buurtmoestuin is zo’n groene plek en is een optie. Deze kan misschien komen op de plek die het huidige ontmoetingscentrum bij verhuizing vrijmaakt. Ook al ligt deze plek buiten het voorliggende plangebied, heeft de toevoeging van de moestuin toch een positief effect op de sociale cohesie en de waterberging in de buurt. De groene plekken kunnen namelijk bijdragen aan de wateropvang en infiltratie vanaf daken en verharding. Een netwerk van achterpaden bindt deze plekken samen tot een kleinschalig dwaalmilieu.

De maatvoering van eventuele voortuinen, trottoir en parkeerstrook aan de kant van de bestaande woningen in de Dahliastraat, C.W. Bruinvisstraat en Tulpstraat blijft ongewijzigd.

Bouwvormen

De nieuwe bebouwing ondersteunt de stedenbouwkundige structuur. Bij de hoven zijn gestapelde woningen gesitueerd. Per hof is een karaktervolle bouwvorm uitgewerkt.

De Hulsthof wordt begrensd door twee woongebouwen van twee bouwlagen met een grote mansardekap (totaal drie lagen appartementen).

De Asterhof wordt begrensd door twee L-vormige woongebouwen van één bouwlaag met een zadeldak.

Langs de straten staan rijen eengezinswoningen. Aan weerszijden van de Boomkampstraat is de bebouwing één laag met kap, net als in de huidige situatie. Je komt de wijk ‘laag’ binnen, zodat de bebouwing rond de hoven als accenten zichtbaar is. Langs de noordkant van de Eikelenbergstraat is de bebouwing grotendeels twee lagen met kap, evenals de korte rijen aan de Tulpstraat en Leliestraat. Alle eengezinswoningen hebben een privé-tuin (of buitenruimte) met berging aan de achterkant op de binnenterreinen.

Een eerste afstemming over de bouwvormen en de daken heeft plaatsgevonden door een vooroverleg te voeren met de Welstands- en Monumentencommissie over het stedenbouwkundig plan. Op 25 juni heeft de commissie een advies uitgebracht. Met dit advies is het stedenbouwkundig plan aangescherpt. Het stedenbouwkundig plan dient als onderlegger voor bestemmingsplan,
inrichtingsplan en aanbesteding. Ook dient het document als kader voor de planuitwerking en planbegeleiding (voor en) na aanbesteding, tot en met de aanvraag omgevingsvergunning.

Programma

Er is ruimte voor 169 woningen, waarbij op verschillende plekken nog kan worden gekozen voor kleine of grote eengezinswoningen.

  • 61 kleine eengezinswoningen (één bouwlaag met kap).
  • 31 grotere eengezinswoningen (twee bouwlagen met kap).
  • 62 appartementen.
  • 15 studio’s.

Wanneer het ontmoetingscentrum wordt gesloopt komt deze terug met een centrale plek in de wijk. In dat geval is op de kop van de Hulsthof aan de Boomkampstraat een nieuwe ruimte voor het ontmoetingscentrum voorzien. Deze ruimte maakt deel uit van het appartementengebouw en ligt op de begane grond. De centrale ligging nodigt uit tot een uitbouw van activiteiten en gebruikers. Bij verplaatsing van het ontmoetingscentrum komt de huidige locatie beschikbaar voor een nieuwe inrichting, bijvoorbeeld als buurtmoestuin. Dit valt echter buiten de scope van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende.

De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Hetgeen hiervoor is beschreven vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking in het leven geroepen. De Ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd en vereenvoudigd. De ladder is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. In dit geval is er geen sprake van een toename in aantal woningen, want het aantal woningen neemt af van 179 naar 170. De configuratie van de bebouwing wijzigt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen. Los daarvan dient iedere afwijking van het bestemmingsplan te worden gemotiveerd. Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven is er een breed gedragen behoefte aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzamere woningvoorraad ter plaatse. Met de nieuwe woningen worden diverse doelgroepen bediend.

Voorliggende herontwikkeling van Bloemwijk is een voorbeeld van binnenstedelijke ontwikkeling waarbij met het oog op duurzaamheid en de vraag naar specifieke woningen is ontworpen. De ontwikkeling is in lijn met het NOVI.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving

    • a. Klimaatverandering

Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

    • a. Gezondheid en veiligheid

De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico's en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

    • a. Biodiversiteit en natuur

De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

  • II. Gebruik van de leefomgeving

    • a. Economische transitie

De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

    • a. Wonen en werken

De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

    • a. Mobiliteit

De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

    • a. Landschap

De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  • III. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

    • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
    • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
    • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
    • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
    • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.


De voorliggende ontwikkeling vindt vooral aansluiting bij de bewegingen 'sterke kernen, sterke regio's en die van 'nieuwe energie'. Deze bewegingen beogen handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden op een duurzame wijze. En om dorpen, steden en regio's de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen met een bijdrage aan de circulaire economie. Het is zaak dat regio's vitaal blijven en zich verder kunnen ontwikkelen.

De voorliggende ontwikkeling betreft de vervanging van bestaande verouderde woningen waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie en het versterken van de leefbaarheid en identiteit van Alkmaar. Het is daarom in lijn met de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA.

De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.

De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.

Alkmaar is gelegen op de grens tussen twee ensembles: Noord-Kennemerland en West-Friesland West. Voor de stad Alkmaar zijn als belangrijke elementen aangewezen, de Westfriese Omringdijk en de aanwezige molens. Deze elementen zijn niet aanwezig in en rond het plangebied. Omdat het een verstedelijkte omgeving betreft zijn er verder geen kernwaarden en ambities waarmee rekening dient te worden gehouden.

Het voorliggende plan is niet in strijd met de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie.

3.2.3 Omgevingsverordening NH2020

Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De omgevingsverordening stelt dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in overeenstemming moeten zijn met de binnen de regio gemaakte afspraken. Eerder is al gesteld dat er een afname plaatsvindt van het aantal woningen. Daarmee ontstaat geen toename van meer dan 11 woningen, wat een grens is voor de definitie van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Desalniettemin blijkt uit paragraaf 3.3.1 dat de ontwikkeling voldoet aan de regionale afspraken.

Er is geen strijd met het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.4 Provinciale Woonvisie 2010-2020

De Provinciale Woonvisie 2010-2020 is erop gericht in 2020 te beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De speerpunten van de Provinciale Woonvisie 2010-2020 zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de woonvisie benadrukt de provincie met name het belang van een passende kwaliteit woningbouw. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol is de provinciale woonvisie opgesteld en wordt vervolgens aangestuurd op het maken van bestuurlijke afspraken in de zogenaamde Regionale actieprogramma's (RAP). Om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie voert de provincie jaarlijks de monitor woningbouw uit. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwdoelstellingen en afspraken. Hierdoor kan op basis van de resultaten tijdig worden bijgestuurd, zodat (nog) niet behaalde opgaven alsnog gerealiseerd kunnen worden of doelen kunnen worden bijgesteld. De woningbouwopgaven voor de provincie zijn door de gemeenten in regioverband vastgelegd in de RAP's. De RAP's geven uitvoering aan de provinciale woonvisie en bevatten kwantitatieve en kwalitatieve afspraken. De doelstellingen, uitkomsten en afspraken in de RAP's vormen de basis voor de metingen in het kader van de monitor Woningbouw. Zie verder 3.3.1.

De woonvisie gaat uit van een demografische ontwikkeling waarbij in Noord-Holland Noord de bevolkingsgroei in de loop van de tijd afneemt. Verwacht wordt dat na 2040 het aantal huishoudens en dus de woningbehoefte niet meer toeneemt. Vergrijzing leidt tot een vraag naar woningen en woonomgevingen waar mensen langdurig zelfstandig kunnen blijven wonen en deelnemen aan de maatschappij. Om starters en jongeren op de woningmarkt betere kansen te geven blijft de betaalbaarheid van de woningen belangrijk. Verder stelt de Provinciale Woonvisie de consument centraal. De provincie wil de keuzevrijheid van bewoners vergroten. Dit betekent dat er ruimte moet worden gegeven aan (specifieke) woonwensen. Het gaat daarbij niet alleen om de woning maar ook om de woonomgeving.

De woningen die met voorliggend plan worden mogelijk gemaakt zijn beschikbaar voor diverse doelgroepen door de mix aan woningen. De appartementen zijn onder meer beschikbaar voor senioren. De openbare ruimte ondergaat met het plan een kwalitatieve verbetering. Hiermee is aansluiting bij de Woonvisie van Noord-Holland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Actieprogramma regio Alkmaar 2016 - 2020

In het Regionale Actieprogramma (RAP) maken regio's en provincie afspraken over de gewenste
woningbouwproductie, passend bij de vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Het RAP is tot stand
gekomen met de betrokkenheid van de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar (bestaande uit de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer).

In het RAP zijn een aantal afspraken vastgelegd. Er wordt bijvoorbeeld ingezet op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag. De marktsegmenten waar tekort van is dienen te worden versterkt. Onderdeel daarvan is het inzetten op levensloopbestendige woningen, sociale huurwoningen en middeldure huur. De voorliggende ontwikkeling voorziet in woningen voor diverse doelgroepen, zowel in de koop- als de huursector. Uit de 'Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019 - 2040' blijkt dat de woningbehoefte in de regio Alkmaar toeneemt met 10.400 woningen ten opzichte van 2019. De 'Monitor Woningbouw 2019' van de provincie geeft voor de regio Alkmaar aan dat er voldoende plancapaciteit aanwezig is om in de woningbehoefte tot 2040 te voorzien. Circa 85% van de plancapaciteit is reeds hard. Op de website www.plancapaciteit.nl is de voorliggende ontwikkeling opgenomen, waarmee de ontwikkeling regionaal afgestemd mag worden geacht.

Ook wordt er ingezet op ontwikkelingen nabij OV-locaties. In de geest van de Ladder van duurzame verstedelijking worden voorrang gegeven aan bouwen binnen BSG en worden bestaande kernen en voorzieningenstructuren met nieuwbouw versterkt. Er wordt gestreefd naar een duurzame woningvoorraad.

De voorliggende ontwikkeling is gelegen nabij het centraal station van Alkmaar, binnen BSG, versterkt de sociale cohesie en verduurzaamt de wijk. Dit tezamen met de passendheid binnen de regionale afspraken leidt tot overeenstemming met het RAP.

3.3.2 Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar

Na vaststellen van het RAP hebben de gemeenten in regio Alkmaar een vervolg-rapport laten opstellen. Dit is "Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar" van februari 2019. In de gemeente Alkmaar is dit vastgesteld bij B&W-besluit van 12 maart 2019. In het rapport is de ambitie vermeld die de gemeenten, provincie en woningmarktpartijen hebben ten aanzien van de woningmarkt, welke opgaven men ziet om die ambitie te bereiken en welke afspraken zijn gemaakt als actualisatie van het RAP en het regionaal convenant wonen.

In dit document is de ambitie vastgelegd dat de regio Alkmaar staat voor een vitale en aantrekkelijke regionale woningmarkt voor eigen inwoners en als functioneel onderdeel van de Amsterdamse metropool, nu en in de toekomst. Er wordt gewerkt naar een balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt op de korte en lange termijn.

Om deze ambitie te realiseren zijn er een vijftal opgaven:

  • 1. Bouwtempo moet stevig omhoog om huidige druk op de markt het hoofd te bieden.
  • 2. Flexibiliteit creëren in planvoorraad.
  • 3. Inzet op diversiteit aan woonmilieus.
  • 4. Voorkomen van verdringing.
  • 5. Inspelen op lange termijn behoefte.

Vanuit het RAP hebben de gemeenten in de regio Alkmaar een aantal afspraken gemaakt. Doordat sprake was van voortschrijdend inzicht zijn enkele actualisaties van de afspraken tot stand gekomen:

  • 1. Er wordt ingezet op een versnelling in realisatie van woningbouw.
  • 2. Ingezet wordt op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag.
  • 3. Er wordt gekozen voor versterking van woningmarktsegmenten waar tekort van is.
  • 4. Ingezet wordt op een gezamenlijke aanpak voor de woningbehoefte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die zich richten op de regionale, lokale en bovenregionale behoefte.
  • 5. De planvoorraad wordt continu getoetst aan de marktvraag en realiteit.
  • 6. Er wordt gekozen voor plannen die een ruimtelijke versterking van de regio betekenen.
  • 7. Gewerkt wordt vanuit de bedoeling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
  • 8. Er wordt gestreefd naar een duurzame voorraad in Regio Alkmaar.
  • 9. De regio Alkmaar zit dicht op de markt en monitoort de ontwikkelingen in nieuwbouw en bestaande voorraad.

Het voorliggende plan waarin sprake is van sociale en duurzame woningbouw past binnen de geactualiseerde afspraken. Naast het feit dat er wordt gebouwd voor een sector waar vraag naar is, wordt er gebouwd binnen de grenzen van een bestaande wijk wat past binnen de doelstellingen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Alkmaar

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 is een strategisch beleidsdocument dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving van Alkmaar. De visie biedt een stevig handvat om op hoofdlijnen sturing te geven aan de ontwikkeling van stad en land tot 2040. Sturing vindt plaats op omgevingskwaliteit, een begrip dat naast ruimtelijke kwaliteit ook de mate van leefbaarheid van een gebied en zaken als concurrentiekracht en milieukwaliteit meeneemt. Startpunt van de omgevingsvisie is de sterke regionale positie van Alkmaar.

De omgevingsvisie is opgezet als een set van algemene en verhalende ambities. De algemene ambities hebben een algemeen karakter en zijn altijd van toepassing. Doel van de ambities is Alkmaar goed te laten fungeren als een gemeente met een complete stad met gezonde stadsvoorzieningen, een innovatief en toekomstbestendig buitengebied, een brede werkgelegenheid, een aantrekkelijk aanbod voor bezoekers en een prettig leefmilieu voor bewoners, inclusief een gezond sport- en recreatieklimaat. De 3 ambities die zijn opgenomen zijn als volgt:

  • I. Kanaalzone Alkmaar “Hoera, wij hebben een kanaal!” – Het Noordhollandsch Kanaal doorsnijdt de stad, maar heeft de kans om in de toekomst de verbinder in de stad te worden. De plek waar wonen, werken en recreëren samenkomen. Hier kan het stadsdeel van de 21e eeuw ontstaan.
  • II. Compacte stad Alkmaar – Niet langer breidt de stad Alkmaar zich uit naar het landelijk gebied, maar juist binnen de bestaande stadsgrenzen. Bij het verdichten van de stad wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit. Aandachtspunten zijn een duurzame en klimaatbestendige stad waarin iedereen gezond kan leven.
  • III. Toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied – Naast behoud van het landschap en haar karakteristieken is verandering in de landbouw mogelijk. Schaalvergroting in de agrarische sector gaat samen met het meer toegankelijk maken van het gebied door het toevoegen van recreatieve routes en ontwikkeling van dorpen met behoud van de oorspronkelijke structuur.

De voorliggende ontwikkeling sluit goed aan bij ambitie 2. De herontwikkeling binnen de bestaande stadsgrenzen zorgt voor een verbetering van de leefkwaliteit van de wijk Bloemwijk. De nieuwe bebouwing is zeer duurzaam, er wordt meer groen gerealiseerd en er is aandacht voor het waterbergend vermogen van het openbaar gebied.

3.4.2 Coalitieakkoord 2018 - 2022

De ambities van de coalitie, GroenLinks, VVD, PvdA, D66 en CDA, staan in het coalitieakkoord ‘Alkmaar aan zet’.

Het college geeft ruimte aan woningbouw en er wordt ingespeeld op de behoefte uit de samenleving. Doorstroming is belangrijk. Het is van belang dat er voldoende voor specifieke doelgroepen wordt gebouwd en zeker ook voor de onderkant van de markt. Ruimtelijke kwaliteit is van belang: bij wijzigingen van bestemmingsplannen wordt vooral ook aan groen in de wijk belang gehecht. Voldoende bereikbaarheid is een punt van aandacht. Vanzelfsprekend is duurzaamheid een speerpunt op zich.

De voorliggende ontwikkeling biedt woningen aan voor diverse doelgroepen en dus ook aan de onderkant van de markt. Zoals in hoofdstuk 2 is uitgelicht is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in de wijk waarbij meer groen in de wijk een uitgangspunt is. Mobiliteit wordt innovatief benaderd vanuit het ‘stop’-principe (stappers, trappers, openbaar vervoer, particulier vervoer). Voetgangers en fietsers worden maximaal gefaciliteerd, de gunstige ligging nabij het station wordt benut. Voor particulier vervoer kunnen alternatieven met electrische deelauto’s worden aangeboden. Daarmee ontstaan mogelijkheden om deelmobiliteit te koppelen aan opslag van energie, opgewekt door PV-panelen op de woongebouwen. De ontwikkeling sluit aan bij het coalitieakkoord.

3.4.3 Welstandsnota

In de Welstandsnota (vastgesteld 26 september 2016) worden de criteria die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, uitgewerkt, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen.

De Welstandsnota gaat uit van gebiedstypen. De gebiedsgerichte kaders zijn gebaseerd op het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande omgeving wordt aangetroffen.

Het plangebied valt onder gebiedstype 6G, Bloemwijk/ Zocherbuurt. De welstandscriteria voor dit gebiedstype zijn omschreven in de Welstandsnota 2016, p. 128-129. Uitgangspunt is het beheer van het straatbeeld met daarin samenhangende rijbebouwing en enkele samenhangende complexen. Het niveau van toetsing is regulier. Gezien het cultuurhistorisch aspect en de omvang van de vernieuwing kan ook worden getoetst op het vakmanschap van de ontwerper, zoals bedoeld en beschreven in de algemene criteria, p. 241-244.

In het stedenbouwkundige plan Bloemwijk Alkmaar is een uitgebreide beeldkwaliteitsplan opgenomen waarmee wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de welstandscriteria. In paragraaf 2.3 is reeds ingegaan op het vooroverleg met de welstand. Naar aanleiding van het advies van de welstandscommissie is het stedenbouwkundige plan verder uitgewerkt.

3.4.4 Beleidsnota Erfgoed 2016 - 2026

Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen, etc. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.

Om dit beleid gestalte te kunnen geven is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en leidt dit steeds tot nieuwe inzichten.

Aan de voorliggende ontwikkeling heeft een stedenbouwkundige studie ten grondslag gelegen waarbij veel aandacht is besteed aan de historie van de wijk en de opbouw die er uit voortgekomen is. De historie is waar mogelijk meegenomen in de nieuwe configuratie en bouwvorm. Het wegenpatroon met primaire en secundaire straten is voortgezet en ook het dwaalmilieu is in zekere zin herkenbaar. Het gevarieerde kappenlandschap samen met de verschillende bouwhoogtes komt ook terug. De gedegen studie heeft geleid tot behoud van elementen die de wijk typeerde, waarmee recht wordt gedaan aan de uitgangspunten van de Beleidsnota Erfgoed. Via een anterieure overeenkomst wordt het integreren van de historische elementen in de uitvoering van het plan geborgd.

Voor wat betreft archeologie heeft al bij de ontwikkeling van het vigerende bestemmingsplan onderzoek plaatsgevonden naar de te verwachten waarden in de grond. Omdat de verwachtingswaarde zeer laag bleek te zijn, heeft dit ertoe geleid dat er geen archeologische dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van een geactualiseerde verwachtingskaart uit 2016 is de verwachtingswaarde bijgesteld. Op dit moment is de planlocatie beoordeeld als archeologiewaarde D, wat inhoudt dat er onderzoek nodig is bij verstoringen die een omvang hebben van meer dan 5.000 m2. Met de vakafdeling van de gemeente Alkmaar is afgestemd dat op basis van de hoogteligging van dit specifieke deel en de waarnemingen uit de directe omgeving er archeologische verplichting zal worden gekoppeld aan de omgevingsvergunning. Voorliggende ontwikkeling zal derhalve niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

De ontwikkeling is in lijn met de Beleidsnota Erfgoed 2016 - 2026.

3.4.5 Groenbeleidsplan 2017 - 2027

In het groenbeleidsplan wordt veel waarde gehecht aan groen in de wijken. Het groen in de wijken en dorpen levert een directe bijdrage aan de kwaliteit en beleving van de omgeving. Groen is hier essentieel. Behoud en waar mogelijk versterken van de hoeveelheid en de kwaliteit ervan in wijken en dorpen, is een belangrijk speerpunt binnen het groene beleid. Bij inrichting en beheer zijn de wensen van bewoners of bedrijven(-verenigingen) mede richtinggevend.

Een opgave bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en de verdichting van woningbouw, is de behoefte aan groene ruimte. Er zullen, zoveel mogelijk in samenspraak met bewoners, heldere afwegingen worden gemaakt en keuzes die ook ruimte voor groen(-kwaliteit) bieden. In bestaande buurten met weinig groen of daar waar extra groen wenselijk is voor regenwater infiltratie of het tegengaan van hittestress, wordt gestreefd naar vergroening.

Belangrijk en waardevol wordt de bijdrage geacht die bewoners, ondernemers en organisaties kunnen leveren aan groen in de wijken en dorpen. De gemeente stimuleert deze participatie vanuit de samenleving. Initiatieven zoals aanleg van buurt(moes-)tuinen, boomspiegeltuintjes, geveltuinen en verticaal groen worden bevorderd. Mede in het kader van de klimaatbestendige stad zal de gemeente de onttegeling (minder verharding, meer groen) van tuinen stimuleren. Bewoners kunnen, vaak gezamenlijk met anderen in de buurt, ook groen adopteren en door hun inzet kwaliteit toevoegen. Om kinderen meer in contact te brengen met groen en natuur, is er speciale aandacht voor het vergroenen van basisschoolpleinen (inclusief schoolmoestuinen) en andere speelplekken.

De nieuwe inrichting van Bloemwijk zorgt voor meer groen in de wijk, meer speelvoorzieningen en voor meer klimaatadaptie. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij het Groenbeleidsplan.

3.4.6 Parkeernormennota 2020 - 2027

Op 25 juni 2020 heeft de gemeenteraad van Alkmaar de Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 vastgesteld.

De Parkeernormennota Alkmaar 2020 - 2027 is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte" in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen.

De nota is het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van de functie. In paragraaf 4.9.2 wordt verder ingegaan op het parkeeraspect.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

In dit hoofdstuk worden de verschillende relevante ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. Per aspect wordt beoordeeld of de voorliggende ontwikkeling die met het bestemmingsplan wordt beoogd ruimtelijk aanvaardbaar is.

4.1 Water

4.1.1 Algemeen

In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.


Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

4.1.2 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.


Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.


De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.1.3 Watertoets

Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen. Deze is gebaseerd op de digitale watertoets die is uitgevoerd en is bijgevoegd als Bijlage 3.

Waterkering

De planlocatie is gelegen binnen de beschermingszone van een waterkering (Steesloot). Voor de sloopwerkzaamheden en bouwwerkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met deze waterkering. Overigens geldt er vanuit het bestemmingsplan geen beperking vanwege de waterkering, omdat de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan buiten voorliggend plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0008.jpg"

Afbeelding: waterkering met het invloedgebied in geel (bron: https://hhnk.webgispublisher.nl/Viewer.aspx?map=Legger-Regionale-Waterkeringen)

Oppervlaktewater

De voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden. Hier zal rekening mee worden gehouden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Verharding en compenserende maatregelen

Planologisch kan het volledige plangebied al verhard worden op grond van het vigerende bestemmingsplan: het bestemmingsplan staat de verharding reeds toe. In het plangebied neemt als gevolg van de nieuwe bebouwing de feitelijke verharding af. Compensatie is daarom niet aan de orde.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het waterschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. In de nieuwe situatie is er sprake van een gescheiden stelsel. Voor zover het hemelwater niet tijdig in het gebied kan worden opgenomen is er via het hemelwaterriool afstroming mogelijk naar de sloot bij de Leliestraat (spoorsloot) en - zonodig met opvoerpompen als het niveau hoger ligt - de Steesloot achter de Van der Woudestraat. Dit wordt nader onderzocht door het HHNK.

Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg. Het HHNK heeft na overleg reeds aangegeven dat zij akkoord is. Er wordt een bergingsberekening gemaakt in overleg met het HHNK. Op basis van deze berekening zal de digitale watertoets worden gedaan.

4.2 Bodemkwaliteit

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Onderzoek Prommenz

Omdat er in het voorliggende geval sprake is van de realisatie van woningen op plekken waar in de bestaande situatie nog geen woning staat, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Prommenz. De rapportage hiervan is als Bijlage 4 bijgevoegd bij deze toelichting.

Resultaten

Uit het onderzoek komen de volgende resultaten naar voren.

Grond en grondwater

  • de bovengrond is niet tot ten hoogste licht verontreinigd waarbij de parameters kwik, lood, zink en PAK in licht verhoogde concentraties zijn aangetroffen. Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wordt geconcludeerd dat de bovengrond overwegend geclassificeerd wordt 'Altijd toepasbaar' tot 'Wonen' en plaatselijk als 'Industrie';
  • de ondergrond is overwegend niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Enkel plaatselijk is sprake van een lichte verontreiniging met lood en PAK. Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wordt de ondergrond overwegend geclassificeerd als 'Altijd toepasbaar' en plaatselijk als 'Wonen';
  • het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters.

Puinfundering

  • in de opgegraven aangetroffen funderingslaag t.p.v. een drietal stegen/ brandgangen, bestaande uit met name baksteen(delen), is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • in de aangetroffen funderingslaag t.h.v. boring 17 is in de fractie <20 mm bovendien analytisch geen asbest aangetroffen.

Onderzoek IDDS

Door IDDS is een asbestinventarisatie uitgevoerd voor 10 woningen uit Bloemwijk. De rapportage is bijgevoegd alsBijlage 5. Het betrof: Eikelenbergstraat 16, 22, 58, 62, 70, Hulstraat 8, Boomkampstraat 5, 26, 30 en Asterstraat 16. Uit het onderzoek zijn twee asbestbronnen vastgesteld:

  • 1. Een plantenbak in de tuin van Boomkampstraat 5;
  • 2. een afdichting tussen de betonnen gevelpanelen en tegen de palen/gevelpanelen van de schuur op Boomkampstraat 26.

Deze bronnen zijn goed te verwijderen en dat zal voorafgaand aan de sloop moeten gebeuren.

Verder zijn er onder andere golfplaten dakbedekking op schuurtjes, betonnen raamkozijnen en bitumen dakbedekking onderzocht. Hierin is geen asbest aangetroffen. Het odnerzoek toont aan dat er geen belemmeringen zijn te verwachten voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Onderzoek Adebo

In verband met de mutatie van de woning op Boomkampstraat 5, is door Adebo milieu advies BV een asbestonderzoek uitgevoerd voor de woning en bijbehorend schuurtje. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit dit onderzoek blijkt dat de woning geen asbest bevat en ook het dak van het schuurtje niet. Wel waren er twee platen in het schuurtje aanwezig die dienden te worden gesaneerd.

Conclusie

Aangezien in de bodem (grond en grondwater) ten hoogste sprake is van een lichte verontreiniging wordt de opgestelde hypothese ‘onverdacht ten aanzien van een noemenswaardige verontreiniging’ bevestigd. De aangetroffen bodemkwaliteit komt overeen met de bodemkwaliteit zoals verwacht mag worden op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Alkmaar.

Prommenz komt tot de conclusie dat het onderzoek een goed beeld geeft van de bodemkwaliteit ter plaatse en geen aanleiding vormt voor aanvullend onderzoek.

Eventueel in de toekomst vrijkomende overtollige grond valt in het kader van het Besluit bodemkwaliteit deels in kwaliteitsklasse ‘Altijd toepasbaar’ en ten dele in ‘Wonen’ dan wel ‘Industrie’ en heeft daardoor deels potentiële hergebruiksbeperkingen bij hergebruik buiten de onderzoekslocatie.

Met betrekking tot de aangetroffen puinfunderingen kan enkel worden geconcludeerd dat in onderhavig onderzoek visueel dan wel analytisch geen asbest is aangetroffen. Echter gezien de relatief geringe onderzoeksinspanning zoals gehanteerd binnen onderhavig onderzoek dient te worden overwogen om voorafgaand aan de daadwerkelijke herontwikkeling een verkennend asbestonderzoek te verrichten conform de NEN5897. Dit om zodoende te verifiëren dat er daadwerkelijk geen asbest aanwezig is in de betreffende funderingslagen.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB en de maximale ontheffingswaarde 68 dB.

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Westerweg en binnen de geluidszone van de spoorlijn Alkmaar - Amsterdam. Hierom is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Peutz, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting. In het onderzoek is rekening gehouden met het beleid hogere waarden van de gemeente Alkmaar. Ook zijn de in het plangebied gelegen 30 km/u wegen in het onderzoek betrokken in het kader van een goed woon- en leefklimaat.

Resultaten 

Westerweg

De geluidbelasting Lden ten gevolge van de Westerweg bedraagt ten hoogste 46 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Ter hoogte van alle woningen wordt derhalve voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met betrekking tot deze weg zijn geluidreducerende maatregelen niet noodzakelijk.

Spoorweg Amsterdam – Alkmaar

De geluidbelasting Lden ten gevolge van de spoorweg bedraagt ten hoogste 59 dB. Ter hoogte van 8 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB vanwege railverkeer overschreden. Wel wordt overal voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Met betrekking tot het railverkeer dienen hogere waarden vastgesteld te worden. Alvorens dat gedaan kan worden, dienen eerst geluidreducerende maatregelen te worden beschouwd.

Geluidreducerende maatregelen

De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het onderzoeken van geluidreducerende maatregelen de volgende voorkeursvolgorde wordt gehanteerd:

  • maatregelen aan de bron, zoals raildempers;
  • overdrachtsmaatregelen, zoals geluidschermen of het in acht nemen van afstand tussen de geluidbron en de ontvanger van het geluid;
  • maatregelen bij de ontvanger, zoals de realisatie van gevelisolatie of de indeling van de woning.


Het beleid van de gemeente Alkmaar gaat eveneens uit van deze volgorde. Bovendien worden in het beleid nog aanvullende randvoorwaarden gesteld ten behoeve van een goed akoestisch woon- en leefklimaat alvorens hogere waarden worden verleend.

Mogelijke bronmaatregelen hebben betrekking op de geluidemissie van de spoorbaan, bijvoorbeeld het toepassen van raildempers. Gezien het aantal woningen (maximaal 8) waarvoor de maatregelen nodig zijn, kan worden gesteld dat de toepassing van raildempers niet realistisch is en op overwegende bezwaren van financiële aard stuit.

Voor het toepassen van overdrachtsmaatregelen wordt gedacht aan schermen. Ter hoogte van de spoorlijn zijn thans geen geluidschermen gesitueerd. Echter, zoals hierboven beschreven, treedt een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde op ter hoogte van maximaal 8 woningen. Omdat de overschrijdingen optreden ter hoogte van meerdere woningen verspreid binnen het plan zullen de schermen tevens van aanzienlijke lengte moeten zijn. Dergelijke schermen zullen op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige maar ook met name van financiële aard.

Voor wat betreft de maatregelen bij de ontvanger is het volgende beoordeeld: Binnen het plan is geen sprake van woningen zonder geluidluwe gevel. Om die reden is het niet noodzakelijk om maatregelen bij de ontvanger te adviseren die een gevel geluidluw maken, zoals een vliesgevel.

Ten aanzien van het beleid zijn hogere waarden echter pas mogelijk indien aan één van de in het beleid genoemde criteria wordt voldaan. Eén van die criteria is "Vervanging van bestaande geluidgevoelige bebouwing". Het gehele plangebied voorziet in de vervanging van de bestaande woningen, waarmee aldus wordt voldaan aan één van de criteria voor het verlenen van hogere waarden.

De in het beleid aangegeven eisen voor een woning gelden alleen indien de geluidsbelasting op de gevel van de woning hoger dan 5 dB ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde is (dit geldt voor zowel wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai). De geluidbelasting is maximaal 4 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde (railverkeer). Dit betekent dat hogere waarden zonder nadere voorwaarden kunnen worden verleend.

Goed woon- en leefklimaat

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB. Deze geluidbelasting wordt met name bepaald door het verkeer op de 30 km/uur-weg Eikelenbergstraat. Dit is op basis van een inschatting van de verkeersintensiteit op de Eikelenbergstraat. In de bestaande situatie zijn de woningen niet verder van de weg af gelegen dan in de nieuwe situatie. Thans treden dergelijke geluidniveaus aldus reeds op. Bovendien treedt deze geluidbelasting veelal op ter hoogte van de voorgevel van de
woningen en is de buitenruimte aan de geluidluwe zijde gelegen. Hiermee is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder niet in de weg staat aan voorliggende ontwikkeling. Om ook binnen in de woningen een goed woon- en leefklimaat te kunnen borgen, zal in het kader van de procedure omgevingsvergunning aangetoond worden dat voldaan kan worden aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de geluidwering van de gevel. Dit geldt alleen voor die woningen waar sprake is van een gecumuleerde geluidbelasting van meer dan 53 dB (overeenkomstig bijlage 5 van het akoestisch onderzoek Wet geluidhinder).

4.4 Luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

De voorliggende ontwikkeling betreft de bouw van minder woningen dan er in de bestaande situatie aanwezig zijn. Bovendien worden de woningen zeer energiezuinig waardoor de uitstoot wordt gereduceerd ten opzichte van de bestaande situatie. Voorts wordt ingezet op stimulatie van deelauto's en het gebruik van OV. De nabijheid van het station Alkmaar maakt de locatie hiervoor geschikt. Duidelijk is daarom dat het project NIBM is en dat onderzoek naar luchtkwaliteit niet aan de orde is.

Bovendien blijkt uit de NSL- monitoringstool dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving laag zijn. Langs de Geestersingel en Bergerweg zijn toetspunten aanwezig die allen de meest gunstige toetsingswaarde weergeven voor de monitoringsronde 2019. De bestaande luchtkwaliteit is daarom als goed te beschouwen voor de te realiseren woningen.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.

Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00182-0305_0009.png"

Afbeelding: situatie met betrekking tot externe veiligheid, planlocatie met rode cirkel aangegeven

In de directe omgeving zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. De N9 is aangewezen als Basisnet, maar deze is gelegen op meer dan 700 meter waardoor er geen sprake is van een voor de voorliggende ontwikkeling relevante bron. Bovendien neemt het aantal woningen af waardoor er geen sprake is van een toename van het aantal aanwezige personen in het plangebied. Bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of geproduceerd worden en transportleidingen van aardgas zijn gelegen op voldoende afstand van de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid is voor deze locatie niet relevant.

4.6 Milieuzonering

Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden woningen mogelijk gemaakt die op een andere positie ten opzichte van omliggende bedrijven worden gesitueerd. Er zijn geen bedrijven aanwezig binnen het plangebied. De aanwezige bedrijven buiten het plangebied hebben reeds woningen om zich heen die op kortere afstand zijn gelegen, waardoor de voorliggende ontwikkeling geen invloed heeft op die bedrijven. Binnen het plangebied wordt een ontmoetingscentrum teruggebracht die er in de bestaande situatie reeds is. Boven het ontmoetingscentrum worden appartementen gerealiseerd. Deze situatie is in het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk en er is daarom geen sprake van een volledig nieuwe planologische situatie. Het bestaan van de woonfunctie en de functie van ontmoetingscentrum is een reeds geïntegreerde en geaccepteerde situatie.

Vanuit het oogpunt van milieuzonerig zijn er geen belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Ecologische quick scan

Door ecologisch adviesbureau Regelink Ecologie & Landschap is een ecologische quick scan uitgevoerd om te inventariseren of er belangrijke ecologische waarden te verwachten zijn en of er een effect op belangrijke soorten te verwachten zijn. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting. Uit deze quick scan blijkt het volgende.

Soortenbescherming

Vogelrichtlijn

In het plangebied zijn de volgende vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd waargenomen of te verwachten: huismus en gierzwaluw. Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden.

Habitatrichtlijn

Enkele gebouwbewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen. Enkele boombewonende soorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in bomen met holtes. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten.

Andere soorten

Mogelijk komt de steenmarter voor in het plangebied en gaan door de voorgenomen werkzaamheden verblijfplaatsen verloren. Door te werken met een goedgekeurde gedragscode is ontheffing van de Wet natuurbescherming niet vereist.

Gebiedsbescherming

De ingreep leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

De ingreep vindt niet plaats binnen het NNN. Hierdoor is het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur niet van toepassing.

Voor wat betreft de stikstofdepositie zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd. De berekeningen zijn bijgevoegd als Bijlage 9. Voor wat betreft de gebruiksfase is het helder dat er een vermindering van de stikstofdepositie optreedt aangezien het aantal woningen ten opzichte van de bestaande situatie afneemt en de woningen met een hoge duurzaamheidsstandaard worden uitgevoerd. Ook is de stikstofdepositie berekend tijdens de aanlegfase. De stikstofdepositie blijft zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase onder de kritische depositiewaarde.

Soortgericht onderzoek vleermuizen, huismus en gierzwaluw

Naar aanleiding van de hiervoor beschreven ecologische quick scan is een soortgericht onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.

Resultaten

  • Gedurende het onderzoek werden er geen huismussen aangetroffen.
  • In een woning in het plangebied is een nestlocatie van gierzwaluw aangetroffen.
  • Het plangebied fungeert als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. Door de ligging van het plangebied in een groter gelijksoortige omgeving is het geen essentieel foerageergebied.
  • Gedurende het onderzoek werden geen vliegroutes waargenomen. In het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes aanwezig.
  • Er is een zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aangetroffen.
  • In het plangebied zijn diverse paarverblijfplaatsen aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen voor winterverblijfplaats voor grotere aantallen dieren.

Effecten

  • Door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnt mogelijk een nestlocatie van gierzwaluw
  • Door de voorgenomen werkzaamheden verdwijnen mogelijk een zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.

Toets Wet natuurbescherming

Met het uitvoeren van de werkzaamheden worden lid 2 en 4 van artikel 3.1 en lid 1, 2 en 4 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden.

Conclusie

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een mitigatieplan opgesteld te worden waarmee overtreding van de Wet natuurbescherming zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Het mitigatieplan is uitgevoerd en bijgevoegd als Bijlage 11.

Om voor de ingreep een ontheffing Wet natuurbescherming te krijgen dienen voor vleermuizen alternatieve verblijfplaatsen en voor gierzwaluw vervangende nestplaatsen gerealiseerd te worden. Voor deze maatregelen gelden gewenningsperioden. Voor paar- en zomerverblijfplaatsen voor gewone en ruige dwergvleermuis is dit drie maanden vallend in de periode april – oktober, voor nestplaatsen van gierzwaluw een vol broedseizoen (mei – juli). Daarom wordt aangeraden op zo kort mogelijke termijn vervangende verblijf- en nestplaatsen voor deze dieren binnen het plangebied te realiseren.

Met het mitigatieplan zal invulling kunnen worden gegeven aan het realiseren van vervangende verblijf- en nestplaatsen en kan een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden verkregen. De aanvraag is ingediend en in behandeling.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Cultuurhistorie

Aan de planopzet heeft een historische beschrijving ten grondslag gelegen welke is opgenomen in het stedenbouwkundige plan. In het stedenbouwkundige plan is ook een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen waarin de continuïteit is beschreven. Hierover is het volgende opgenomen:

"Continuïteit in beeld en sfeer van de oorspronkelijke architectuur en omgeving is uitgangspunt voor
de vernieuwing van de twee complexen. De cultuurhistorische waarden van de oude Bloemwijk zijn
daarbij een belangrijke referentie. Deze benadering sluit aan bij het welstandsbeleid.

De nieuwe bebouwing moet verschijnen als een samenhangend ensemble met een eigen ritme en sfeer. Tuindorp Bloemwijk revisited: eenheid in verscheidenheid, uitgewerkt in een verzorgde architectuur, met accenten en ornamenten op de juiste plek en oog voor detail. Een traditionele baksteenarchitectuur met pannen daken en een ambachtelijke uitstraling. Conventioneel, zonder opsmuk. Trefzeker."

Uit het voorgaande blijkt dat er in de planvorming rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van de wijk. Uit het advies van de Welstands- en Monumentencommissie Alkmaar over het al dan niet aanwijzen van Bloemwijk als beschermd stadsgezicht blijkt dat de cultuurhitorische waarden niet hoog genoeg zijn om de wijk aan te wijzen. Redenen hiervoor zijn dat de groenvoorzieningen schaars zijn, het architectuurbeeld verschraald is door onderhoudsbeurten en dat de stedenbouwkundige opzet te onsamenhangend is. De wijk heeft te weinig kenmerken van een echt 'tuindorp'. In de nieuwe opzet van de wijk wordt meer ruimte gegeven aan de aspecten die bij een tuindorp horen, zoals het meer toepassen van groen en pleintjes in de wijk.

Binnen de wijk is een gemeentelijk monument aanwezig: Hulststraat 1. Voor dit pand is in juni 2020 een aanvraag ingediend om de monumentenstatus te laten vervallen, omdat het niet passend is binnen het nieuwe stedenbouwkundige plan. Ook zijn er op vier plekken in het plangebied beeldbepalende panden (dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie) aangewezen in het vigerende bestemmingsplan. De bouwkundige staat van deze panden is te slecht om deze op te knappen. Dit wordt bevestigd door de rapportage van Steenhuis Meurs (waarin voorts is aangegeven dat Hulststraat 1 onder meer is aangewezen vanwege de stedenbouwkundige betekenis door de beeldbepalende ligging). De bestaande situering staat de nieuwe stedenbouwkundige opzet in de weg. Het behoud van het monument weegt niet op tegen het belang van de algehele herontwikkeling. De nieuwe stedenbouwkundige opzet komt juist tegemoet aan de gewenste ruimere opzet met verwijzingen naar het typische tuindorp. Bovendien zijn voor de beeldbepalende panden juist de vorm en omvang van belang en in mindere mate het individuele pand op zich. In de nieuwe opzet komt een soortgelijke omvang terug met dezelfde hoogtematen en dakhellingen. De historische verwijzing blijft daardoor bestaan.

Onderzoek TPAHG

Vooruitlopend op de behandeling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, heeft de raad middels een motie op 29 april 2021 een onderzoek gevraagd en vragen gesteld, met het verzoek het onderzoek en de beantwoording van de vragen bij de bestemmingsplanstukken te voegen. Het onderzoeksrapport van TPAHG is als Bijlage 14 toegevoegd. De beantwoording van de tweede vraag van de raadsmotie als Bijlage 16 en de beantwoording van de derde vraag van de raadsmotie als Bijlage 17. Bij het onderzoek van TPAHG zijn tevens onderzoeken naar de contructies van de complexen betrokken. Dit in het kader van zorgvuldig onderzoek naar de mogelijkheden om (delen van) het plangebied te behouden door middel van renovatie. Gebleken is dat het economisch niet uitvoerbaar is om tot gedeeltelijke of volledige renovatie over te gaan.

4.8.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij als uitgangspunt geldt: ‘de verstoorder betaalt’. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke) omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Zoals in paragraaf 3.4.4 reeds is aangegeven heeft al bij de ontwikkeling van het vigerende bestemmingsplan onderzoek plaatsgevonden naar de te verwachten waarden in de grond. Omdat de verwachtingswaarde zeer laag bleek te zijn, heeft dit ertoe geleid dat er geen archeologische dubbelbestemming in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van een geactualiseerde verwachtingskaart uit 2016 is de verwachtingswaarde bijgesteld. Op dit moment is de planlocatie beoordeeld als archeologiewaarde D, wat inhoudt dat er onderzoek nodig is bij verstoringen die een omvang hebben van meer dan 5.000 m2. Met de vakafdeling van de gemeente Alkmaar is afgestemd dat op basis van de hoogteligging van dit specifieke deel en de waarnemingen uit de directe omgeving er archeologische verplichting zal worden gekoppeld aan de omgevingsvergunning. Voorliggende ontwikkeling zal derhalve niet leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

4.9 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om te beoordelen of er belangrijke wijzigingen optreden in de verkeersafwikkeling op de omgeving en of er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

4.9.1 Verkeer

De voorliggende ontwikkeling heeft een afname van het aantal woningen tot gevolg. Dit heeft een positieve invloed op de hoeveelheid verkeersbewegingen. De planopzet sluit aan bij de bestaande
verkeersstructuur met voornamelijk éénrichtingsverkeer voor auto’s, welke in stand blijft. Alleen de Boomkampstraat wordt ingericht voor verkeer in twee richtingen. De Hulsthof en Asterhof zijn autovrij. De eventuele benodigde toegankelijkheid voor nood- en hulpdiensten kan worden ingepast.

De conclusie is dat er op het gebied van verkeer geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9.2 Parkeren

Het Parapluplan Parkeren 2018 (zie 1.3) vereist dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw moet worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Deze regel is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan zodat bij de uiteindelijke vergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen wordt voldaan aan deze eis. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan wordt alvast getoetst of het aantal parkeerplaatsen voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het geldende parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeernormennota Alkmaar 2020-2027. De parkeernorm is afhankelijk van de locatie in de stad. Onderscheiden worden: binnenstad, schil en overig. Voorliggend plangebied moet op grond van het geldende parkeerbeleid worden aangemerkt als 'overig'. In Bijlage 13 is de actuele parkeerbalans opgenomen. Uit deze parkeerbalans volgt dat er in totaal 204 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. 203 daarvan bevinden zich in de openbare ruimte. Eén parkeerplaats wordt op eigen terrein gerealiseerd.

Het aantal vereiste parkeerplaatsen kan worden gerealiseerd binnen het plangebied in de openbare ruimte. De parkeerbehoefte vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bovendien is in de regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen dat bij verlening van een omgevingsvergunning moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het voorliggende plan zou kunnen worden geschaard onder D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In kolom 2 wordt onder andere genoemd dat het moet gaan om 2000 woningen of meer.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Hieruit volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. Het karakter van de omgeving is eveneens van invloed op het oordeel of een ontwikkeling moet worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject.

In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip stedelijk ontwikkelingsproject ook geduid. Hier wordt over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook dorpen hieronder vallen. Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Gelet op de nota van toelichting en de jurisprudentie kan het volgende worden geconcludeerd: De sloop en nieuwbouw van de bestaande woonwijk waarbij een afname van het aantal woningen plaatsvindt, afgezet tegen de ruimtelijke context c.q. het gebied waarin woningen reeds in grote hoeveelheden aanwezig zijn, leidt tot de beoordeling dat geen sprake is van de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarom ook geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.11 Trillingshinder spoor

Door te bouwen in de nabijheid van een spoortraject bestaat er de mogelijkheid van hinderoverlast vanwege trillingen door treinverkeer. In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Het bestaande wet- en regelgevende kader biedt verschillende handvatten voor de omgang met trillingshinder bij nieuwbouw. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. Ondanks dat er geen sprake is wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen dient dit aspect wel te worden beoordeeld vanuit het wettelijke criterium van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Gezien de afstand tussen de woningen en het spoor en de beoordeling van andere ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving wordt niet verwacht dat het aspect trillingshinder van het spoor belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om juridisch te borgen dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent dat de woningen alleen mogen worden gebouwd wanneer een bepaald trillingsniveau niet wordt overschreden, al dan niet na het nemen van trillingsreducerende maatregelen. De geadviseerde voorwaardelijke verplichting (die qua formulering in meerdere plannen wordt toegepast) is opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

Het nieuwe bestemmingsplan is zoveel mogelijk gebaseerd op de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Alkmaar Zuid-West'. Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een redelijk gedetailleerde planopzet.

Het plangebied bestaat uit twee bestemmingen, in lijn met de indeling van het plangebied in het vigerende bestemmingsplan. De grondgebonden woningen en bijbehorende binnenhoven hebben een woonbestemming. De openbare gebieden zoals de straten en binnenhoven hebben een verkeer - verblijfsbestemming gekregen. Ook de Asterhof en Hulsthof (binnenhoven bij de appartementen) hebben een verkeer - verblijfsbestemming gekregen. De woonblokken kunnen worden gebouwd binnen bouwvlakken waarin de maximale bouwhoogte is geregeld ook is per bouwvlak aangegeven hoeveel woningen er maximaal kunnen worden gerealiseerd. De gezamenlijke stegen ter ontsluiting zijn mogelijk binnen de woonbestemming.

5.2 Toelichting op de planregels

Inleidende regels

In het hoofdstuk 'Inleidende regels' is een aantal begrippen verklaard welke gebruikt wordt in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel "Wijze van meten" bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd dient te worden.

Bestemmingsregels

In het hoofdstuk 'Bestemmingsregels' zijn de in het plan opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar dat wenselijk is, flexibiliteitbepalingen opgenomen.

Enkelbestemming Wonen

De woongebieden zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden en te verhogen. De bestemming is in de basis overgenomen uit het bestemmingsplan Alkmaar Zuid-West.

Het bestemmingsplan is afgestemd op het bouwplan dat is ontwikkeld voor deze locatie. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per woonblok is de maximale hoogte afgestemd op het ontwerp van de woningen. De gestapelde woningen hebben de aanduiding 'gestapeld'.

De gronden behorende tot de woonbestemming, buiten de bouwvlak zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijbehorende bouwwerken.

Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Wat een aan-huis-gebonden beroep is, is gedefinieerd in de begrippen en is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 60 m² per woning.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' zijn tevens maatschappelijke voorzieningen op de begane grondlaag toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en speeltoestellen. De bestemming is flexibel in de zin dat er zowel parkeervoorzieningen als groenvoorzieningen en waterberging mogelijk is.

Waarde - Archeologie D

Deze dubbelbestemming geldt primair en beschermt eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond. De vormgeving van het artikel is afgestemd op de wijze waarop het in andere recente bestemmingsplannen is gedaan in de gemeente Alkmaar.

Algemene regels

In het hoofdstuk 'Algemene Regels' worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld. Het gaat hier om de volgende regels:

Anti-dubbeltelregel:

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig bouwwerk is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.

Algemene gebruiksregels:

Hoewel in de Wet ruimtelijke ordening al is bepaald dat strijdig gebruik verboden is, is in het bestemmingsplan toch een artikel 'Algemene gebruiksregels' opgenomen. Hierin wordt een aantal voorbeelden gegeven van gevallen die worden aangemerkt als strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels:

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemming een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken alsmede een regeling die de bouw van openbare nutsgebouwtjes en antennemasten mogelijk maakt.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik die al bestond bij het opstellen van het plan, maar die strijdig is met de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het bestemmingsplan aangehaald worden.

5.3 Plansystematiek

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan op 9 juli 2020 aan verschillende overleginstanties toegestuurd.

Van de volgende overleginstanties is een reactie ontvangen:

  • Rijkswaterstaat
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Provincie Noord-Holland
  • Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
  • Gemeente Heerhugowaard
  • Gemeente Uitgeest
  • Historische Vereniging Alkmaar

De gemeente Alkmaar heeft de vooroverlegreacties beoordeeld en van een beantwoording voorzien. Dit document is onderdeel van de bestuurlijke besluitvorming omtrent het ontwerpbestemmingsplan geweest en is bijgevoegd als Bijlage 15 bij de toelichting. De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2 Inspraak

Vanaf het begin zijn bewoners en omwonenden op allerlei manieren intensief en actief betrokken bij de planvorming voor Bloemwijk. Voor de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan zijn inspiratiesessies en themabijeenkomsten gehouden. Op 19 december 2019 is door middel van een inloopmiddag en -avond de planopzet voor de nieuwe Bloemwijk aan alle betrokkenen en geïnteresseerden voorgelegd. Tijdens deze avond zijn veel positieve reacties binnen gekomen. Op 9 maart 2020 zijn het definitieve stedenbouwkundig plan en het Masterplan aan de wijk gepresenteerd. Hierin was de inspraak van 19 december 2019 verwerkt. Eerder is een Sociaal plan voor de vernieuwing van Bloemwijk overeengekomen.

6.3 Terinzagelegging

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft met ingang van 14 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn 29 zienswijzen ingediend, waarvan er één tijdens de zienswijzentermijn is ingetrokken. De samenvatting en beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de 'Nota van beantwoording zienswijzen, bestemmingsplan Bloemwijk'. Tevens is hierbij aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. De wijzigingen die in het vastgestelde bestemmingsplan zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zoals dat ter inzage heeft gelegen, zijn weergegeven in de 'Nota van wijzigingen, bestemmingsplan Bloemwijk'.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De kosten die de gemeente maakt voor de procedure van het voorliggende bestemmingsplan, worden verhaald op de grondeigenaar via een anterieure exploitatieovereenkomst. Ook afspraken over de overige kosten die te maken hebben met de ontwikkeling, zoals de inrichting van de openbare ruimte zijn in de overeenkomst vastgelegd.

Het plangebied bestaat naast 164 woningen van Van Alckmaer ook uit 15 woningen die destijds door de rechtsvoorganger van Van Alckmaer zijn verkocht. Met alle betreffende woningeigenaren is in de afgelopen jaren intensief gesproken over aankoop en/of compensatie zodat het beoogde plan zonder onderbreking kan worden uitgevoerd. Ten tijde van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan zijn niet met alle woningeigenaren afspraken gemaakt. Vanuit de gemeente is er bereidheid om met de eigenaren afspraken tot zelfrealisatie te maken. In het uiterste geval kan ervoor worden gekozen om tot onteigening over te gaan.

Conclusie

Gezien hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze toelichting wordt het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht.