direct naar inhoud van Regels
Plan: Driehuizerweg 2a Driehuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00155-0305

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Driehuizerweg 2a Driehuizen" van de gemeente Alkmaar;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0361.BP00155-0305 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten (met uitzondering van houtteelt en fruitbomen) door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, mits de exploitatie grotendeels gebonden is aan de ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden als productiemiddel;

1.6 archeologische waarde:

een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.7 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, dan wel een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel en de bewaring van agrarische producten;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bed and breakfast:

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, die werkzaam is bij het bijbehorende bedrijf.

1.12 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, vliering en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erfbebouwing:

gebouwen en/of overkappingen ten dienste van een (bedrijfs)woning, ruimtelijk ondergeschikt aan die (bedrijfs)woning;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 glastuinbouwbedrijf:

een (agrarisch) bedrijf gericht op het telen van groente, fruit-, tuin- en kasvruchten, sierteeltgewassen en tuinbouwzaden, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse aanwezige kassen.

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.26 horecabedrijf:

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  • c. het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  • d. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • e. het verstrekken van nachtverblijf;

één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie);

1.27 huishouden:

de zelfstandige bewoning van een woning door één of meer personen, die op een duurzame, gemeenschappelijke wijze samenwonen en er hun hoofdverblijf hebben, en die gezamenlijk gebruik maken van voorzieningen zoals woonkamer, keuken, toilet en badkamer;

1.28 intensieve veehouderij

niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.29 kampeermiddelen:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of toercaravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.30 kap:

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden;

1.31 kas:

een bouwwerk, waarvan het dak en/ of de wand en grotendeels bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten;

1.32 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civiel-technische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.33 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.34 nevenactiviteit:

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m?) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

1.35 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt. In geval van agrarische grondbewerkingen wordt onder normaal onderhoud, gebruik en beheer verstaan het ploegen van land tot een diepte van maximaal 40 cm, voor zover in overeenstemming met de primaire bestemming;

1.36 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.38 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken en/of het opfokken van paarden, de verkoop van ter plaatse (op- )gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij met het bijbehorende trainen en africhten van ter plaatse (op-)gefokte paarden.

1.39 paardenbak:

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport;

1.40 paardenstalling:

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden, waaronder tevens wordt begrepen de verhuur van stalling met accommodatie en-/of weiland en het verzorgen van paarden.

1.41 paddock:

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden meestal als uitloop van een stal.

1.42 peil:

onder het peil wordt verstaan:

  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen de laagste weg bepalend is;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.44 seksinrichting:

Een (gedeelte van een) gebouw waarin handelingen en/ of vertoningen plaatsvinden van

erotische en/ of pornografische aard, waaronder mede worden begrepen:

  • a. seksbioscoop, -theater of -automatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin al dan niet door middel van automaten filmvoorstellingen of vertoningen van erotische aard worden gegeven;
  • b. sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/ of leveren van seksartikelen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;
  • c. seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden tot seksueel vertier;
1.45 sierteelt:

de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.46 silo:

een overwegend verticaal geplaatst bouwwerk ten behoeve van de opslag en distributie van veevoeders;

1.47 staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.48 teeltondersteunende kassen:

kassen, hoofdzakelijk van glas- in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om minimaal een van de volgende doelen na te streven:

  • a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen, of
  • c. het voorkomen van schade door vorst;
1.49 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen (o.a. boog-of gaaskassen niet zijnde teeltondersteunende kassen) in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt, om minimaal een van de volgende doelen na te streven:

  • a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
  • d. het voorkomen van schade door vorst;
1.50 veredeling:

dierveredelingsbedrijven waaronder varkens/lammeren/kalverfokkerijen en -mesterijen, pluimveehouderijen en viskwekerijen en plantveredelingsbedrijven waaronder champignonkwekerijen voor zover deze bedrijven geheel of hoofdzakelijk niet gebonden zijn aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.51 volwaardig agrarisch bedrijf:

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang, ofwel waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat het bedrijf zal uitgroeien tot de vereiste minimale omvang;

1.52 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.53 wisselteelt:

een gebruik van agrarische gronden ten behoeve van bollenteelt, akkerbouw of tuinbouw gedurende maximaal één jaar en met tussenpozen van minimaal 4 jaar;

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.55 zorgboerderij:

een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorgvraag (verstandelijke en-/of fysieke beperking ) een passende dagbesteding (dieren verzorgen, moestuin onderhouden etc.) vinden en/of meewerken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de (denkbeeldige) scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch grondgebonden bedrijf, niet zijnde bollenteelt of glastuinbouw;
  • b. agrarische bedrijfswoningen;
  • c. grasland of weiland al dan niet in gebruik voor hobbymatige beweiding door dieren;
  • d. een fruitgaard, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - fruitgaard';
  • e. bestaande paardenbakken en paddocks;
  • f. bestaande intensieve veehouderij;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij' is tevens een kleinschalig kampeerterrein toegestaan als nevenactiviteit onder de voorwaarden als bedoeld in lid 3.5.1 onder i en j;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. het behoud en/ of herstel dan wel ontwikkeling van de in het bestemmingsgebied voorkomende dan weI eigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • i. het behoud van de cultuurhistorische verkaveling voor zover het de hoofdstructuur van de waterlopen betreft;
  • j. het behoud van de openheid van het landschap;
  • k. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • l. voorzieningen, zoals (ontsluitings-) wegen, agrarische kavelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte en nokhoogte van gebouwen niet zijnde kassen, mag niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedragen;
  • c. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 60° mag bedragen.
3.2.2 Teeltondersteunende kassen en voorzieningen
  • a. binnen het bouwvlak mogen teeltondersteunende kassen en voorzieningen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 2000 m²;
  • b. de hoogte van teeltondersteunende kassen en voorzieningen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht in de periode december tot juli.
3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. per bouwvlak is het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de bedrijfswoning mag, voor zover nog niet aanwezig, worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig een, bij het agrarisch bedrijf behorend bedrijfsgebouw is of wordt gebouwd en dit gebouw een inhoud heeft van ten minste 750 m²;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 750 m3;
  • e. de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, dient van een kap te worden voorzien,waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning, geen stolp zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen en de nokhoogte niet meer dan 10 m;
  • g. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de oppervlakte niet minder dan 200 m² bedragen;
  • h. indien de bedrijfswoning een stolp betreft mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen of 3,5 m uitsluitend voor de voorgevel;
  • i. indien de bedrijfswoning een stolp betreft , dient deze van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder dan 45° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • j. de afstand van bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen.
3.2.4 Erfbebouwing bij de bedrijfswoning
  • a. bij een bedrijfswoning mag erfbebouwing binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 54 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte en nokhoogte mag niet meer dan 3 m respectievelijk 7 m bedragen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan:

  • c. silo's en hooitorens met een maximale hoogte van 10 meter;
  • d. erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • e. indien er sprake is van een grondgebonden paardenfokkerij zijn binnen het bouwvlak paardenbakken, paddocks en longeercirkels toegestaan met aan maximale hoogte van 1,5 meter en stapmolens met een maximale hoogte van 3 meter;
  • f. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 6 meter, met dien verstande dat paardenbakken en paddocks niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking bouwhoogte

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub b voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 12 m, en het mogelijk maken van een afwijkende dakhelling teneinde bijzondere stalvormen te realiseren, indien dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering.

3.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 sub a voor het toestaan van silo's en hooitorens binnen het bouwvlak tot een hoogte van maximaal 15 meter.

3.3.3 Tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.3 sub a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning mits:

  • a. er sprake is van een grondgebonden veehouderij;
  • b. is aangetoond is dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • c. de tweede bedrijfswoning op niet meer dan 75 meter van de bestaande bebouwing af wordt gerealiseerd.
3.3.4 Afwijking dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 ten behoeve van het aanpassen van de dakhelling om een mansardekap te realiseren, mits:

  • a. de hellingshoek van het onderdakvlak 70° tot 80° bedraagt en de hellingshoek van het bovendakvlak 25° tot 35° bedraagt;
  • b. de verhouding van de bouwhoogte van de gevel en de hoogte van de kap ligt tussen 1:1,3 en 1:2;
  • c. de breedte van het hoofdgebouw maximaal 8 meter bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Agrarisch bedrijf

Per bouwvlak is één volwaardig agrarisch bedrijf toegestaan zoals bedoeld in lid 3.1.

3.4.2 Gebruiksregels nevenactiviteiten algemeen

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:

  • a. kleinschalige bedrijvigheid in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten algemeen;
  • b. bed and breakfast met een maximum van vier slaapplaatsen met dien verstande dat op eigen erf voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
  • c. dierveredeling;
  • d. een boerderijwinkel tot een oppervlakte van 200 m².
3.4.3 Voorwaarden nevenactiviteiten

De volgende voorwaarden gelden voor nevenactiviteiten genoemd in lid 3.4.2:

  • a. maximaal 650 m² aan bebouwing en 40% van het bouwvlak mogen worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk;
  • b. in geval van dierveredeling is 300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • c. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • d. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • e. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • g. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan met dien verstande dat in de gevallen dat de provincie de wegbeheerder is van de weg waar het agrarische bedrijf zich aan bevindt, het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de nevenactiviteit niet mag toenemen en vooraf overleg plaats dient te vinden met de wegbeheerder;
  • h. binnen het bouwvlak voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen.
3.4.4 Wisselteelt

Het is toegestaan om de gronden te gebruiken voor wisselteelt.

3.4.5 Ammoniakemissie

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf, als de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg kan verslechteren of er een significant effect kan zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 ten behoeve van:

  • a. agrarische hulpbedrijven;
  • b. paardenstalling;
  • c. dierveredeling;
  • d. activiteiten die zien op veredeling;
  • e. zorgboerderijen, en overige vergelijkbare kleinschalige zorgfuncties, inclusief ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
  • f. bezoekerscentra zoals een museum of tentoonstellingsruimte;
  • g. de verhuur van recreatieve middelen;
  • h. kleinschalige horecagelegenheid behorende bij en ondergeschikt aan de dagrecreatie tot maximaal 50 m²;
  • i. recreatie-eenheden tot maximaal vijf zelfstandige verblijfsruimtes niet groter dan 35 m² per zelfstandige verblijfsruimte;
  • j. kleinschalig kampeerterrein onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 20;
    • 2. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal 2 bijzettentjes worden geplaatst;
    • 3. demontabele verblijfsaccommodaties zijn toegestaan, maximaal 6 eenheden als onderdeel van de hiervoor genoemde 20 standplaatsen;
    • 4. de oppervlakte van het kampeerterrein mag maximaal 5.500 m² bedragen;
    • 5. een kampeerterrein dient primair binnen het bouwvlak te worden ingericht;
    • 6. indien de maximaal toegestane oppervlakte van 5.500 m² niet binnen het bebouwingsvak kan worden gerealiseerd, mogen de direct op het bebouwingsvak aansluitende gronden worden gebruikt tot een maximum van 1500 m²;
    • 7. bebouwing ten behoeve van het kampeerterrein mag alleen binnen het aangegeven bebouwingsvak plaatsvinden;
    • 8. een erfinrichtingsplan is vereist waarin voorwaarden ten behoeve van de landschapskwaliteit, de kampeerkwaliteit en de veiligheid zijn opgenomen;
    • 9. het kampeerterrein en de bijhorende parkeerplaatsen dienen zich achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning te bevinden;
    • 10. om een bepaalde ruimtelijke kwaliteit te garanderen, moet een standplaats een bruto minimummaat van 120 m² hebben;
    • 11. kamperen is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, kampeermiddelen mogen buiten dit seizoen niet blijven staan;
    • 12. minimale afstand tot de bestemming Wonen 50 m gemeten vanaf de gronden die in gebruik zijn voor het kampeerterrein.
3.5.2 Voorwaarden afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten

De nevenactiviteiten genoemd onder lid 3.5.1 moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 650 m² aan bebouwing binnen het bouwvlak mag worden benut ten behoeve van alle nevenactiviteiten gezamenlijk genoemd in lid 3.4 en 3.5, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 40% mag worden benut met uitzondering van kleinschalig kamperen;
  • b. met uitzondering van het kleinschalig kamperen, dienen de nevenactiviteiten binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • c. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • d. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. in geval van dierveredeling is 1300 m² aan bebouwing toegestaan;
  • f. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • g. van de nevenactiviteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaan;
  • h. er dient sprake te zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
  • i. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • j. omringende bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering onevenredig worden benadeeld;
  • k. er mag geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat van omringende woningen worden gedaan;
  • l. de gebiedseigen cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • m. in geval van zorgfuncties is een zorginstelling met overnachtingsmogelijkheid niet toegestaan.
3.5.3 Uitzondering afwijking omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 is niet nodig voor nevenactiviteiten die bestaan op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en die tevens voldoen aan het begrip bestaand uit artikel 1.12.

3.5.4 Afwijking gebruiksregel ammoniakemissie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.5 in die zin dat bij een uitbreiding van de veestapel op een agrarisch bedrijf de ammoniakemissie toeneemt, mits de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen, of anderszins wordt aangetoond dat de kwaliteit van de natuurlijke habitat en habitatsoorten bij gevolg niet zal verslechteren en er geen significant verstorend effect zal zijn op de kwalificerende soorten van een Natura 2000-gebied. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:

  • a. compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
  • b. compensatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen.
3.5.5 Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:

  • a. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • d. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
  • e. de huisvestingsmogelijkheid niet het gehele jaar mag worden bewoond, maar slechts gedurende het seizoen dat de arbeiders werkzaam zijn (gedurende 9 kalendermaanden);
  • f. per agrarisch bedrijf huisvesting mag worden geboden aan maximaal 5 seizoensarbeiders;
  • g. het huisvesten van tijdelijke werknemers als eerste gezocht dient te worden in bestaande bedrijfsgebouwen, of door middel van logies in de agrarische bedrijfswoningen;
  • h. indien hetgeen onder g niet mogelijk is, dan kan gedacht worden aan het oprichten van een nieuwe bebouwing binnen de grenzen van het bouwvlak.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 4 m;
  • b. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in de grond alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en/of waterpartijen en het maken van dammen;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • h. verbreden, verdiepen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, van plassen, sloten, greppels of andere watergangen.
3.6.2 Uitzondering

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van bestaande drainage, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. zullen worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument als bedoeld in de Wet Natuurbescherming handelingen opleveren, waarvoor een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is vereist, dan weI handelingen, welke zijn voorzien in een beheersplan, als bedoeld in artikel 14 van die wet.
3.6.3 Afwegingskader
  • a. Een in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen, de landschappelijke, aardkundige en de cultuurhistorische waarden van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 plegen burgemeester en wethouders overleg met de betrokken beheerders van water, dijk en kade voor zover van toepassing.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van uitbouwen in de vorm van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, mits:

  • a. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
  • b. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde, gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
  • c. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 meter, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV. Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 25 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen,
  • f. diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.4.2 Uitzonderingen

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vergunning is verleend;
  • b. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. het bepaalde onder 1 en 2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
      • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte,voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
      • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen op een grotere diepte dan 40 cm;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering

Het verbod van sublid 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • f. het vervangen van bestaande drainage betreffen, voor zover aangelegd binnen hetzelfde tracé;
  • g. het aanleggen van sleufloze drainage betreffen, binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie'.

6.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in a, met ten hoogste 5 meter worden overschreden ten behoeve van antennemasten voor telecommunicatie, mits het grondoppervlakte ten hoogste 5% van het dakvlak bedraagt;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat nutsvoorzieningen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 35 m³ bedraagt.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen in die zin dat:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Driehuizerweg 2a Driehuizen" van de gemeente Alkmaar.

Behorende bij het besluit van 15 maart 2018