Plan: | Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordeinde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0361.BP00141-0305 |
De gemeenteraad van Graft-De Rijp heeft op 12 juli 2012 het bestemmingsplan 'Kleine kernen' vastgesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is destijds beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan, waarbij het vaststellingsbesluit is vernietigd voor zover het de plandelen voor de kern Noordeinde betreft met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' gelegen aan de oostzijde van de straat Noordeinde.
Sinds 1 januari 2015 is de gemeente Graft-De Rijp gefuseerd met de gemeente Alkmaar. Met voorliggend bestemmingsplan voorziet de gemeenteraad van Alkmaar in het herstel van de vernietigde plandelen.
Het plangebied is gelegen ten oosten van de straat Noordeinde, die de gelijknamige kern doorsnijdt. Het dorp Noordeinde ligt ten noorden van de dorpen Graft en De Rijp en maakt onderdeel uit van de gemeente Alkmaar. Meer specifiek beslaat het plangebied de gronden ten oosten van de straat Noordeinde die in het bestemmingsplan 'Kleine kernen' zijn bestemd als 'Tuin' en 'Wonen'.
Afbeelding 1: Luchtfoto met daarop het plangebied globaal omkaderd (bron: BingMaps)
Het plangebied omvat de woningen en bijbehorende achtertuinen. Een groot gedeelte van deze percelen is momenteel in gebruik als speelweide, gazon, tuin, boomgaard en groentetuin. Slechts enkele perceelsdelen worden extensiever gebruikt als (schapen)weide.
Afbeelding 2: Impressie plangebied
Bij uitspraak van 17 juli 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan, waarbij het vaststellingsbesluit is vernietigd voor zover het de plandelen voor de kern Noordeinde betreft met de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' gelegen aan de oostzijde van de straat Noordeinde. Het doel van voorliggend bestemmingsplan is om de vernietigde plandelen te repareren.
Concreet is het bestemmingsplan 'Kleine kernen' vernietigd op de volgende onderdelen:
Op grond van artikel 14 van de PRVS is het niet toegestaan als een bestemmingsplan voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied. Een deel van de gronden met de bestemming 'Wonen' is aangemerkt als landelijk gebied. Hoewel er ter plaatse geen woningen buiten het bouwvlak mogelijk zijn, zijn hier wel bebouwingsmogelijkheden in de vorm van (bijbehorende) bouwwerken. Deze bebouwingsmogelijkheden worden gezien als verstedelijking, nu dit begrip onder meer ziet op alle functies die verband houden met wonen en infrastructuur. Vandaar dat de raad ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat er geen sprake is van verstedelijking en dat daarmee het plan niet in strijd is met artikel 14 PRVS.
In het bestemmingsplan 'Kleine kernen' is aan gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS, tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland) de bestemming 'Tuin' toegekend. Nu deze bestemming geen natuurfunctie mogelijk maakt en hiervoor geen ontheffing is gevraagd aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is het plan in strijd met artikel 19, derde lid, van de PRVS.
Het bestemmingsplan 'Kleine kernen' maakt zonder beperkingen activiteiten mogelijk die de kwaliteit van het weidevogelleefgebied verstoren, gezien de omstandigheid dat weidevogels hinder kunnen vinden van intensief gebruik van tuinen. Gelet hierop heeft de gemeenteraad ten onrechte het standpunt ingenomen dat als gevolg van het plan geen schadelijke effecten kunnen voor het weidevogelleefgebied.
Bestemmingsplan 'Kleine kernen' heeft betrekking op weidevogelleefgebied en dient om die reden te voorzien in een aanlegvergunningenstelsel voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om een aanlegvergunning voor de aanleg van hoog opgaande beplanting of laanbeplanting. Het bestemmingsplan 'Kleine kernen' voorziet niet in een dergelijk aanlegvergunningenstelsel voor de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' die onderdeel uitmaken van weidevogelleefgebied.
De in het bestemmingsplan 'Kleine kernen' opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn niet onderzocht op mogelijk significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Eilandspolder. Daarmee zijn significante gevolgen voor dit Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten.
In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op hoe de hierboven beschreven gebreken zijn gerepareerd in voorliggend bestemmingsplan.
Hiernaast zijn reeds verleende vergunningen, die nog niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen, positief bestemd. Dit betreft de percelen Noordeinde 10 en 34. Voor nummer 10 is in 1998 een besluit genomen dat op het perceel een kantoor en daarachter (nummer 10 en 12) twee woningen zijn toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan is dit besluit overgenomen.
Noordeinde 34 is geen onderdeel van het vernietigde bestemmingsplan 'Kleine kernen'. Echter, in november 2015 is een besluit genomen door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Alkmaar, om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en wonen toe te staan binnen het bestaande gebouw. Om deze reden is dit perceel in voorliggend bestemmingsplan opgenomen, waarbij de woonfunctie voor het bestaande gebouw positief is bestemd. De omliggende gronden hebben een tuinbestemming gekregen.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting worden de relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders beschreven.
In hoofdstuk 3 volgt na een kort historisch overzicht een verantwoording van dit bestemmingsplan. De belangrijkste onderdelen van het bestemmingsplan worden afzonderlijk belicht.
Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de in het kader van dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten, mede in relatie tot de mogelijkheden die het plan biedt.
In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de opzet van de planregels, welke in samenhang met de verbeelding het juridische bestemmingsplan vormen.
Tot slot is in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen, verdeeld in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).
Conclusie
De dertien nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de dertien aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze dertien nationale belangen zijn:
Conclusie
Van de dertien nationale belangen en daarmee tevens het Barro, op grond waarvan deze belangen worden beschermd, is één belang van betekenis voor dit bestemmingsplan. Het gaat daarbij om het natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur. Het NNN betreft een stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten. Bij provinciale verordening worden de gebieden aangewezen die het natuurnetwerk Nederland vormen. De ligging van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. Bij provinciale verordening worden in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan mag in principe geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Hier is in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden. In paragraaf 2.2 en 4.9 en het bijgaande ecologisch onderzoek wordt hier nader op ingegaan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op het vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Per 1 juli 2017 is de ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2 t/m 4 Bro. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
De ladder kent sinds 1 juli 2017 twee treden die achter elkaar worden doorlopen. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.
Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Bij de vaststelling van de structuurvisie is tevens de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Vervolgens is deze enkele malen gewijzigd. Op dit moment is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) geldend.
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en wordt tevens aangegeven hoe deze visie moet worden gerealiseerd. De provinciale belangen vloeien voort uit een zestal criteria:
Het toekomstbeeld uit de structuurvisie is als volgt: de provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Om het geschetste toekomstbeeld te realiseren heeft de provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf subbelangen. Daarbij richt de provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionaal en bovenregionaal schaalniveau spelen en/of gevolgen hebben.
De hoofdbelangen en de daarbij geformuleerde ondergeschikten belangen zijn de volgende:
Ruimtelijke kwaliteit
Duurzaam ruimtegebruik
Klimaatbestendigheid
De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de provincie zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.
Klimaatverandering heeft grote ruimtelijke consequenties. Om hier adequaat op te kunnen inspelen, is klimaatbestendigheid als hoofdbelang van de provincie benoemd. Voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat is het belangrijk dat de grote variëteit aan cultuur- en natuurlandschappen behouden wordt. Daarom is ruimtelijke kwaliteit als tweede hoofdbelang benoemd. Duurzaam ruimtegebruik is het derde hoofdbelang. Het inpassen van nieuwe woningen, bedrijven, wegen en andere ruimtevragende functies is en blijft op deze manier een hoofdtaak van de provincie. De provincie zorgt dat deze inpassing op een efficiënte en toekomstbestendige manier tot stand komt.
De hoofdbelangen worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit twaalf onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de volgende subparagraaf wordt nader ingegaan op de voor dit bestemmingsplan relevante bepalingen uit de verordening.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2017 (PRV) is het aangewezen juridische instrument als het gaat om regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen. Het uitgangspunt van de wet is dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet, maar complementair staan reactieve instrumenten zoals overleg, zienswijze en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal beleid te voorkomen.
Voor de gemeente Alkmaar zijn hoofdzakelijk de regels in de verordening met betrekking tot het bestaand stedelijk gebied van belang.
Conclusie
Twee aspecten van de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben directe relevantie voor voorliggend bestemmingsplan: de aanwijzing van bestaand stedelijk gebied alsmede ecologie (De Groene Ruimte).
De bestaande bebouwing in het plangebied is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan biedt geen nieuwe bouwmogelijkheden en voorziet daarmee niet in nieuwe vormen van verstedelijking. Toetsing van de ten aanzien hiervan relevante bepalingen uit de verordening kunnen daarom achterwege blijven.
Ecologie vormt het tweede relevante aspect. Delen van het plangebied maken onderdeel uit van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarnaast maakt vrijwel het gehele plangebied onderdeel uit van de begrenzing van weidevogelleefgebied.
Afbeelding 3: Natuurnetwerk Nederland (bron: kaartviewer provincie Noord-Holland)
Afbeelding 4: Weidevogelleefgebied (bron: kaartviewer provincie Noord-Holland)
In paragraaf 4.9 Ecologie worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan getoetst aan de relevante bepalingen uit de provinciale verordening ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland alsmede het weidevogelleefgebied.
Op 24 september 2009 heeft de voormalige gemeente Graft-De Rijp de Structuurvisie Graft-De Rijp 2010-2020 vastgesteld. Hierin worden de ontwikkelingen voor de komende tien jaar uiteengezet. Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten Alkmaar, Schermer en Graft-De Rijp gefuseerd. Desondanks biedt de structuurvisie het meest actuele ruimtelijk-strategisch kader voor het plangebied van dit bestemmingsplan.
Binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Graft-De Rijp wordt gestreefd naar het realiseren en in stand houden van een vitaal en mooi woon- en recreatiegebied. Bij het verder ontwikkelen wordt het volgende hoofduitgangspunt gehanteerd: de missie is het vitaal houden van het landelijk gebied en de historische kernen: behoud door ontwikkeling.
Vitaliteit heeft vooral te maken met het in stand houden en zo nodig aanpassen van bestaande voorzieningen in verband met veranderingen in de bevolkingsomvang, de bevolkingssamenstelling en maatschappelijke behoeften.
Bovenstaand hoofduitgangspunt is in de structuurvisie als volgt uitgewerkt, voor zover hier relevant:
Voor Noordeinde wordt uitgegaan van een laag voorzieningenniveau.
Voor Noordeinde wordt gestreefd naar een aantrekkelijke woonplaats, waarbij weinig maatschappelijke voorzieningen zijn voorzien. Wat er in deze kern aan bestaande maatschappelijk voorzieningen is, dient behouden te worden. Er wordt ingezet op het in stand houden van een goede ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte (groenbeheer, beheer bestratingen en speelplaatsen e.d.). Verdere uitbreiding door middel van woningbouw wordt niet nagestreefd. Incidenteel kan één woning of enkele woningen worden toegevoegd. Dit moet passen binnen de stedenbouwkundige structuur en in lijn zijn met het welstandsbeleid.
In het algemeen geldt voor alle kernen dat woningbouw op inbreidingsplekken en in verband met kleine reconstructies mogelijk wordt geacht.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en de bestaande situatie wordt overeenkomstig bestemd. Er wordt geen uitbreiding door middel van woningbouw mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. In deze hoedanigheid draagt dit bestemmingsplan bij aan het gemeentelijk beleid zoals dat is neergelegd in de structuurvisie.
De kern Noordeinde maakt onderdeel uit van een groter veengebied waar men vanaf de 10e eeuw begon met de veenontginning. De ontginning had een inklinking van de gronden tot gevolg waardoor tijdens stormvloeden het land geleidelijk aan veranderde in een eilandenrijk. Op deze wijze zijn de meren Beemster, de Purmer, de Schermer en de Starnmeer ontstaan. De hoger gelegen gronden van het Schermereiland (nu de Eilandspolder) werden gedurende de 12e en 13e eeuw voor het eerst voorzien van ringdijken. Deze dijken hadden een zeewerende functie, ze boden bescherming voor de achter de dijken gelegen nederzettingen.
Naast het karakteristieke veenweidegebied kent de omgeving van het plangebied een aantal droogmakerijen: de Sapmeerpolder, Polder de Graftermeer, Polder Kamerhop en de Starnmeerpolder. De Sapmeerpolder is vrij klein. De andere droogmakerijen zijn groter of maken deel uit van een groter geheel. Drie kleinere polders - de Kogerpolder, Markerpolder en Oostwouderpolder - zijn alle drie nabij de Starnmeer gelegen. Het Kamerhop blijkt vanouds te horen bij de Starnmeer, maar deze is apart bedijkt om zodoende de vaarroute van en naar Alkmaar te kunnen behouden. De droogmakerijen zijn vrijwel allemaal in gebruik als grasland.
De invloed van het water is doorslaggevend voor de occupatie van het gebied. Om het gebied goed te gebruiken zijn door de eeuwen heen diverse maatregelen getroffen om het water de baas te kunnen blijven. Naast de aanleg van dijken betreft het de aanleg van vaarwegen, sluizen, molens en gemalen.
De bebouwing van dit gebied was oorspronkelijk geheel op en langs de dijken gesitueerd. Ook Noordeinde is derhalve te typeren als dijkdorp en kent een agrarische oorsprong.
Het plangebied beslaat de gronden ten oosten van de straat Noordeinde die in het bestemmingsplan 'Kleine kernen' zijn bestemd als 'Tuin' en 'Wonen'. Doordat deze bestemmingen zijn vernietigd door de Raad van State geldt hier het bestemmingsplan 'Noordeinde 1976'. Hierin zijn de gronden bestemd als Woondoeleinden, Bergingen, Erf en Tuin, Het plangebied omvat dan ook woningen met bijbehorende bouwwerken en tuinen. Daarnaast zijn de in het plangebied geldende archeologische (verwachtings)waarden beschermd door middel van de bijbehorende dubbelbestemmingen.
Hiernaast zijn op perceelsniveau vergunningen verleend in afwijking van de vigerende bestemmingsplannen. Het betreft Noordeinde 10 en Noordeinde 34. Voor Noordeinde 10 is met de vergunning bepaald dat hier een kantoor is toegestaan. Noordeinde 34 lag binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en had hierin een natuurbestemming. Echter met een omgevingsvergunning is in 2015 afgeweken van deze bestemming ten behoeve van een woonbestemming voor het bestaande gebouw.
Noordeinde is een van de kleinste dorpen in de gemeente Alkmaar en gelegen in het zuidoosten van de gemeente. Het historische bebouwingslint is grotendeels intact gebleven en er zijn geen nieuwbouwbuurten gerealiseerd bij het dorp.
De ligging aan het open water 't Meertje (aan de westzijde) en in de Eilandspolder met de vele waterlopen biedt een bijzondere ruimtelijke situering. Het dorp bestaat uit slechts één straat (Noordeinde), die aan het einde van het dorp overgaat in de Meerdijk.
In paragraaf 1.3 is beschreven op welke onderdelen het bestemmingsplan 'Kleine kernen' is vernietigd. In deze paragraaf wordt uiteengezet op welke wijze de geconstateerde gebreken zijn gerepareerd. Het merendeel van de reparaties vloeien voort uit de conclusies van het uitgevoerde verkennend natuuronderzoek, zoals nader omschreven in paragraaf 4.9 van deze toelichting.
Op grond van artikel 14 van de PRVS is het niet toegestaan om in een bestemmingsplan te voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied. Een deel van de gronden met de bestemming 'Wonen' is aangemerkt als landelijk gebied. Hoewel er ter plaatse geen woningen buiten het bouwvlak mogelijk zijn, waren hier in het vernietigde plan wel bebouwingsmogelijkheden in de vorm van bijbehorende bouwwerken. Deze bebouwingsmogelijkheden worden gezien als verstedelijking, nu dit begrip onder meer ziet op alle functies die verband houden met wonen en infrastructuur. Vandaar dat de raad ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat er geen sprake is van verstedelijking en dat daarmee het plan niet in strijd is met artikel 14 PRVS.
In voorliggend bestemmingsplan is dit geconstateerde gebrek gerepareerd door deze bebouwingsmogelijkheden niet op te nemen. Het gaat hierbij om de mogelijkheden die het bestemmingsplan 'Kleine kernen' bood in aanvulling op het voorheen geldende bestemmingsplan 'Noordeinde 1976'. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hiermee niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied.
In het bestemmingsplan 'Kleine kernen' is aan gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS, tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland) de bestemming 'Tuin' toegekend. Nu deze bestemming geen natuurfunctie mogelijk maakt en hiervoor geen ontheffing is gevraagd aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is het plan in strijd met artikel 19, derde lid, van de PRVS.
In voorliggend bestemmingsplan is dit geconstateerde gebrek gerepareerd, hoewel, voor het overgrote deel van de percelen, wederom is gekozen voor de bestemming 'Tuin'. Hieraan ligt ten grondslag dat de gronden in de huidige situatie reeds zijn ingericht als tuinen en dat een wijziging van de bestemming 'Natuur' in 'Tuin', waarbij het huidig feitelijk gebruik overeenkomstig wordt bestemd, niet leidt tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland. Om effecten op aangrenzend vochtig weidevogelgrasland als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, zijn regels ten aanzien van verlichting gesteld in dit bestemmingsplan. Voor één perceel, dat in eigendom is van Staatsbosbeheer, is overigens wel de bestemming 'Natuur' gehanteerd, omdat dit perceel niet als tuin maar als natuur zal worden ingericht.
Het bestemmingsplan 'Kleine kernen' maakt zonder beperkingen activiteiten mogelijk die de kwaliteit van het weidevogelleefgebied verstoren, gezien de omstandigheid dat weidevogels hinder kunnen vinden van intensief gebruik van tuinen. Gelet hierop heeft de gemeenteraad ten onrechte het standpunt ingenomen dat als gevolg van het plan geen schadelijke effecten kunnen optreden voor het weidevogelleefgebied.
In voorliggend bestemmingsplan is dit geconstateerde gebrek gerepareerd, hoewel wederom is gekozen voor de bestemming 'Tuin'. Hieraan ligt ten grondslag dat een wijziging van de bestemming 'Natuur' in 'Tuin', waarbij het huidig feitelijk gebruik overeenkomstig wordt bestemd, niet leidt tot een aantasting van feitelijk aanwezig broed- en leefgebied van weidevogels. Om effecten op aangrenzend weidevogelleefgebied als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, zijn regels ten aanzien van verlichting gesteld in dit bestemmingsplan. Voor één perceel, dat in eigendom is van Staatsbosbeheer, is overigens wel de bestemming 'Natuur' gehanteerd, omdat dit perceel niet als tuin maar als natuur zal worden ingericht.
Bestemmingsplan 'Kleine kernen' heeft betrekking op weidevogelleefgebied en dient om die reden, ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening, te voorzien in een aanlegvergunningenstelsel voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om een aanlegvergunning voor de aanleg van hoog opgaande beplanting of laanbeplanting. Het bestemmingsplan 'Kleine kernen' voorziet niet in een dergelijk aanlegvergunningenstelsel voor de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' die onderdeel uitmaken van weidevogelleefgebied.
In voorliggend bestemmingsplan is dit geconstateerde gebrek gerepareerd door het voorgeschreven aanlegvergunningenstelstel op te nemen in de planregels behorende tot de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin - 2' en 'Natuur'.
De in het bestemmingsplan 'Kleine kernen' opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn niet onderzocht op mogelijk significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Eilandspolder. Daarmee zijn significante gevolgen voor dit Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten.
In voorliggend bestemmingsplan is dit geconstateerde gebrek gerepareerd door onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van de in het bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden op het Natura 2000-gebied Eilandspolder. Hoewel delen van het plangebied binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Eilandspolder liggen, blijkt uit de effectanalyse dat de in voorliggend bestemmingsplan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van een afname van de omvang en/of van een verslechtering van de kwaliteit van kwalificerende habitats en/of habitats van kwalificerende soorten. Er is tevens geen sprake van een significante verstoring bij voortzetting van het huidige gebruik van de percelen als zijnde tuin. Om effecten op kwalificerende vogelsoorten in aangrenzende delen van het Natura 2000-gebied als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, zijn nadere regels ten aanzien van verlichting opgenomen in artikel 6.4 van de regels.
De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden van een bestemmingsplan. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van deze mogelijkheden in het bestemmingsplan, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, al dan niet binnen een geluidszone, mogelijk of andere bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet meer dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Ook deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er is dan ook geen aanleiding nader bodemonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegenomen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met, advies vragen aan, de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes, of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Door de provincie Noord-Holland wordt in het kader van externe veiligheid aangesloten op het landelijk beleid. De regelgeving omtrent externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Een ministeriële regeling is op 8 september 2004 in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn aangegeven.
Conclusie
In het kader van het bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid onderzocht. Een toets aan de risicokaart heeft uitgewezen dat er in het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle activiteiten en transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten zoals geur en stof, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarin per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met één afstandstap worden verminderd. Ook geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Over het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
Conclusie
Op grond van het bestaande gebruik en de planologische mogelijkheden is in beeld gebracht welke bedrijfsfuncties binnen en in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Buiten het plangebied, maar wel in de directe omgeving is één bedrijf aanwezig. Het gaat om een restaurant (Noordeinde 41b). De functie is naar aard en schaal passend in de bestaande situatie en er is op dit moment geen sprake van een hindersituatie binnen de dorpskern. Voor een restaurant geldt milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand tot woonbebouwing geldt van 10 meter conform de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Geconcludeerd wordt dat de bestaande situatie niet wijzigt ten gevolge van voorliggend bestemmingsplan en dat er voldoende ruimtelijke scheiding is tussen milieubelastende bedrijven en milieugevoelige bestemmingen, hier met name woningen.
Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Het wateraspect vraagt om die reden bijzondere aandacht.
Het plangebied maakt in waterstaatkundig opzicht deel uit van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat als waterkwantiteitsbeheerder voor de polderwateren optreedt. Het hoogheemraadschap beheert ook de waterkwaliteit van boezem- en polderwater. Bij veranderingen in de inrichting dan wel het beheer van het water binnen het plangebied dient in een vroegtijdig stadium het overleg gezocht te worden tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbinnen geen nieuw ruimtebeslag met effecten op de waterhuishouding mogelijk wordt gemaakt. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is desalniettemin geïnformeerd over het bestemmingsplan via de Digitale Watertoets. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is niet nodig.
In hoofdstuk 5 van de Wm is een paragraaf luchtkwaliteitseisen toegevoegd (paragraaf 5.2). Het doel hiervan is het beschermen van mens en milieu tegen negatieve effecten van luchtverontreiniging. Deze wet met onderliggende regelingen geeft voorschriften over de luchtkwaliteit ter plaatse. Verder wordt er in regels aangegeven hoeveel er bij nieuwe ontwikkelingen aan de verontreiniging mag worden bijgedragen zonder dat er maatregelen getroffen behoeven te worden.
Plaatselijke luchtkwaliteit
De gemeente Alkmaar neemt deel aan de Nationale Samenwerking Luchtkwaliteit (NSL). In dat kader is er ieder jaar een herijking van de luchtkwaliteit door middel van de Monitoringstool. De Monitoringstool is een instrument waarmee jaarlijks op nationaal niveau de luchtkwaliteit wordt bepaald. In 2015 en 2014 waren er geen situaties binnen de gemeente waar een overschrijding van de norm voor de diverse stoffen optrad. In het kader van de samenwerking NSL neemt de gemeente Alkmaar maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelruimte wordt geboden. Met het ontbreken van nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden kan derhalve onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit achterwege blijven. Het bestemmingsplan brengt geen verandering teweeg die in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij nieuwbouw of grote verbouwingen dient bekeken te worden of kabels en leidingen (gas, elektriciteit, etc.) in of direct bij het plangebied zijn gelegen. Het is mogelijk dat er kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn die een beschermingszone vereisen die in het bestemmingsplan geregeld moeten worden.
Conclusie
Er bevinden zich binnen het plangebied geen kabels en leidingen die een beschermingszone vereisen die in het bestemmingsplan geregeld zijn of moeten worden.
Het bestemmingsplan dient getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland bestaat op dit moment uit de volgende kaders:
In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de wet worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld. Het gaat daarbij om de soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 e.v.), soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 e.v.) en andere soorten (artikel 3.10 e.v.). Voor de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een vergelijkbaar stelsel van verbodsbepalingen als in de Flora- en faunawet het geval was. Dat betekent dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet opzettelijk verstoord of vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet opzettelijk mogen worden gedood of verwond. Voor andere beschermde soorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet (opzettelijk) vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Verbodsbepalingen ten aanzien van de verstoring zijn niet van toepassing op deze soorten. Ten aanzien van de andere beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van EZ) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Noord-Holland heeft ervoor gekozen om de kleine marterachtigen bunzing, hermelijn en wezel niet vrij te stellen. Voor overige soorten wordt er veelal aangesloten bij de vrijstellingslijst voor tabel 1-soorten onder de Flora- en faunawet. Voor andere beschermde soorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet (opzettelijk) vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Verbodsbepalingen ten aanzien van de verstoring zijn niet van toepassing op deze soorten. Ten aanzien van de andere beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van EZ) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 Wet natuurbescherming.
Indien de voorgenomen activiteiten strijdig zijn met de bepalingen in de nieuwe wet dient voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld ontheffing te worden aangevraagd. Deze kan alleen worden verleend indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor soorten uit beide categorieën is het ook mogelijk te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de nieuwe wet. Er is dan geen ontheffing nodig.
Naast de soortenbescherming wordt de gebiedsbescherming ook geregeld binnen de Wet natuurbescherming (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland). Het beleidskader van de overheid dat niet in wetgeving is vastgelegd bestaat uit het provinciaal beleid Provincie Noord-Holland, bestaande uit Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS, voortaan NNN) en gebieden buiten NNN-gebied (Bufferzones, Weidevogelleefgebieden).
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op de doelstellingen van deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel niet toegestaan. In dit kader is ook toetsing nodig van effecten in het kader van de externe werking van toepassing. Bij de toetsing aan effecten kunnen de volgende procedurevarianten van toepassing zijn:
Indien negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten is in ieder geval een vergunning noodzakelijk op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming.
Natuurnetwerk Nederland
De wettelijke bescherming van het natuurnetwerk Nederland (NNN) is geregeld via het bestemmingsplan. Het NNN voor de provincie Noord Holland is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
De afweging voor ingrepen in het NNN gaat volgens het “nee, tenzij-principe”. Ingrepen met een significant negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden mogen niet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en indien er geen alternatieven zijn. Indien bij een ingreep schade wordt aangericht aan een NNN-gebied, dan dient dit in ieder geval gemitigeerd te worden. De resteffecten aan verlies van kwaliteit en/of oppervlakte dient te worden gecompenseerd. Daarnaast kan salderen van positieve en negatieve effecten op het NNN uitkomst bieden om projecten in het NNN te realiseren. Het verkennend natuuronderzoek geeft inzicht in de ligging van NNN gebieden in de omgeving van het plangebied en de noodzaak voor het doorlopen van 'nee, tenzij, procedure'. In de provincie Noord-Holland is de externe werking van het NNN niet van toepassing.
Een “nee, tenzij-toets” behoeft alleen te worden doorlopen indien er sprake is van een RO-procedure met betrekking tot wijziging van de bestemming van het plangebied.
Sweco Nederland BV heeft een verkennend natuuronderzoek en een voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd om te kunnen bepalen welke effecten het voorgenomen plan heeft op in en/of rondom het plangebied aanwezige natuurwaarden. Het rapport, gedateerd 8 september 2017, is opgenomen in Bijlage 1.
Achtergrond van dit onderzoek is mede de gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan 'Kleine kernen', dat op 12 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Graft-De Rijp. De gedeeltelijke vernietiging kwam, voor zover hier relevant, voort uit het ontbreken van onderzoek naar het eventueel optreden van schadelijke effecten op het weidevogelleefgebied en het niet hebben onderzocht of de toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden significante gevolgen hebben voor het Natura 2000-gebied Eilandspolder.
Het verkennend onderzoek en de voortoets Wet natuurbescherming zijn er op gericht een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het plangebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden ondernomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures.
In het plangebied kunnen enkele beschermde soort(groep)en voorkomen zoals vogels, vleermuizen, ringslang en rugstreeppad. Een wijziging van de bestemming 'natuur' in 'tuinen' leidt in beginsel niet tot een aantasting van de mogelijk in het plangebied aanwezige verblijfplaatsen voor de ringslang en de rugstreeppad. Alleen wanneer dergelijke elementen verwijderd worden, kan sprake zijn van effecten op het leefgebied van de ringslang en/of rugstreeppad. In dat geval moet voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend veldonderzoek plaatsvinden. Wanneer vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetroffen en worden verstoord of vernietigd is eventueel een ontheffing noodzakelijk
Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden
Hoewel delen van het plangebied binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Eilandpolder liggen, blijkt uit de effectanalyse dat het voorgenomen plan niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van een afname van de omvang en/of van een verslechtering van de kwaliteit van kwalificerende habitats en/of habitats van kwalificerende soorten of van een significante verstoring bij voortzetting van het huidige gebruik van de percelen als zijnde (achter)tuinen. Om effecten op kwalificerende vogelsoorten in aangrenzende delen van het Natura 2000-gebied als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, dienen echter wel nadere regels ten aanzien van verlichting in het plan te worden opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland
Delen van het plangebied maken onderdeel uit van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebiedsdelen bestaan volgens het Natuurbeheerplan van de provincie Noord-Holland uit het natuurdoeltype N13.01 Vochtig weide-vogelgrasland. De watergangen die de percelen begrenzen vormen allemaal het natuurdoeltype N04.02 Zoete Plas.
Het grootste deel van de percelen is momenteel feitelijk in gebruik als tuin. Sommige percelen bestaan vrijwel geheel uit kort gemaaid en intensief beheerd gazon/speelweide. Andere percelen worden gebruikt als boomgaard of als moestuin. Op deze percelen is momenteel geen sprake van aanwezigheid van het natuurdoeltype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Alleen de achtertuinen van Noordeinde 6 en Noordeinde 10 en 12 zijn momenteel in gebruik als grasland en worden extensief beheerd. Hier is mogelijk sprake van het natuurdoeltype N13.01 Vochtig weide-vogelgrasland, maar omdat langs de percelen veel begroeiing aanwezig is en de percelen omgeven zijn door percelen die intensiever als tuin in gebruik zijn, hebben deze graslanden momenteel geen belangrijke waarde voor weidevogels.
Een wijziging van de bestemming 'Natuur' in 'Tuin', waarbij het huidig feitelijk gebruik overeenkomstig wordt bestemd, leidt niet tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland. Om effecten op aangrenzend vochtig weidevogelgrasland als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, zijn regels ten aanzien van verlichting gesteld in dit bestemmingsplan.
Weidevogelleefgebied
Alle tuinen in het plangebied maken onderdeel uit van de begrenzing van weidevogelleefgebied.
Uit het natuuronderzoek blijkt echter dat de meeste percelen binnen het plangebied momenteel niet geschikt zijn als broedgebied voor weidevogels, omdat deze percelen momenteel feitelijk in gebruik zijn als tuin. Alleen de achtertuinen van Noordeinde 6 en Noordeinde 10/12 zijn momenteel in gebruik als grasland en worden extensief beheerd. Het betreft relatief smalle percelen die omgeven worden door intensiever gebruikte tuinen. Bovendien is er begroeiing rondom de percelen aanwezig. Geconcludeerd wordt dat de betreffende percelen momenteel feitelijk niet geschikt zijn als broedgebied voor weidevogels.
Een wijziging van de bestemming 'Natuur' in 'Tuin', waarbij het huidig feitelijk gebruik overeenkomstig wordt bestemd, leidt ten aanzien van deze percelen niet tot een aantasting van feitelijk aanwezig broed- en leefgebied van weidevogels. Om effecten op aangrenzend weidevogelleefgebied als gevolg van externe werking (verstoring) te voorkomen, zijn regels ten aanzien van verlichting gesteld in dit bestemmingsplan. Ook geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het aanbrengen van hoogopgaande beplanting. Dit ten behoeve van de openheid van het gebied en het feit dat de weidevogels goed zicht willen hebben op eventuele predatoren.
Wet natuurbescherming
De overgang van gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 leidt niet tot andere conclusies dan die volgen uit het uitgevoerde onderzoek.
Het veenweidegebied aangrenzend aan het plangebied (oostzijde) maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Eilandspolder, NNN/EHS en weidevogelleefgebied. Deze percelen, die dus buiten plangebied liggen van voorliggend bestemmingsplan, vormen geschikt leefgebied voor kwalificerende vogelsoorten van het Natura 2000-gebied Eilandspolder en geschikt broedgebied voor weidevogels. Om extra verstoring vanuit het plangebied op dit aangrenzende weidegebied te voorkomen, moet extra lichtuitstraling vanuit het plangebied op dit gebied worden voorkomen. In de achtertuinen mag daarom geen (buiten)verlichting worden geplaatst.
Weidevogels houden van een open gebied waarin ze goed zicht hebben op eventuele predatoren. Om te voorkomen dat het aangrenzende weidevogelgebied buiten het plangebied extra verstoord wordt door aanwezigheid van bebouwing, moet de achterste 25 meter van de percelen onbebouwd blijven. Deze grens van 25 meter komt grotendeels overeen met de positie van reeds aanwezige bebouwing ten opzichte van het aangrenzende weidevogelgebied buiten het plangebied.
In het plangebied bevinden zich gebieden met een archeologische verwachting. Deze gebieden zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart Graft-De Rijp. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met verschillende archeologische verwachtingswaarden. In het plangebied bevinden zich verschillende archeologische verwachtingsgebieden.
Afbeelding 5: uitsnede archeologische verwachtingskaart
In de rode gebieden (waarde A) geldt dat bij bodemingrepen rekening moet worden gehouden met archeologie bij een omvang groter dan 25 m2 en dieper dan 20 cm. In de oranje gebieden (waarde B) geldt dat hiermee rekening moet worden gehouden bij bodemingrepen met een omvang van 50 m2 of groter en dieper dan 35 cm. In de gele gebieden (waarde C) geldt dat hiermee rekening gehouden moet worden bij bodemingrepen met een omvang van 500m2 en dieper dan 40cm.
In voorliggend bestemmingsplan is voor de gebieden met een bepaalde archeologische verwachtingswaarde de bijbehorende planologische bescherming opgenomen conform de archeologische verwachtingskaart.
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.
Digitaal
Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Deze zijn opgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De planregels geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:
In het bestemmingsplan is de bevoegdheid opgenomen om af te wijken van bepaalde normen. De uitvoering ervan berust bij het college van burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond gegeven bestemming gehandhaafd moet blijven.
Het systeem van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is bij enkele bestemmingen opgenomen, ter veiligstelling van bepaalde natuur- en archeologische waarden. Door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het moet daarbij gaan om de activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het desbetreffende artikel toelaatbaar zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd; voor de gebruiksdoeleinden blijft de doeleindenomschrijving het bepalende kader.
Normale onderhoudswerkzaamheden moeten te allen tijde zonder vergunning uitgevoerd kunnen worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningplicht vallen. In ieder geval zal het bij "normale onderhoudswerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarden zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd worden.
De bij dit plan behorende zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012), onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Daarbij worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Dit hoofdstuk bevat ook bepalingen die van toepassing zijn op meer bestemmingen, de zogeheten dubbelbestemmingen.
In hoofdstuk 3 is een aantal algemene regels opgenomen. Behalve een antidubbeltelregel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze zijn om geringe afwijkingen zoals bijvoorbeeld van de in het plan opgenomen maten en grenzen mogelijk te maken.
In hoofdstuk 4 is omschreven welke gebouwen en gebruik vallen onder het overgangsrecht en bevat tot slot de citeertitel van het plan.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden en gemeten moeten worden.
Enkelbestemming 'Kantoor' (artikel 3)
Op één van de percelen in het plangebied, te weten Noordeinde 10, is de bestemming 'Kantoor' gelegen. Hiervoor is in 1995 een vergunning verleend, met kenmerk 19987009. Binnen deze bestemming is uitsluitend het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken toegestaan. Andere bouwmogelijkheden worden niet gecreëerd. Zo worden er binnen het landelijk gebied geen extra bouwmogelijkheden gegeven. Wel zijn bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Enkelbestemming 'Natuur' (Artikel 4)
Eén perceel in het plangebied is in eigendom bij Staatsbosbeheer. Dit perceel wordt niet als tuin, maar als natuur wordn ingericht. Derhalve wordt dit perceel overeenkomstig bestemd. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Daarnaast zijn enkele aanvullende regels opgenomen om tijdelijke bebouwing en tijdelijke functies, anders dan natuur, te weren.
Enkelbestemming 'Tuin - 1' (artikel 5)
De beide tuinbestemmingen (1 en 2) worden gebruikt om het onbebouwde woonerf bij woningen aan te duiden. De bestemming 'Tuin - 1' betreft de gronden aan de straatzijde en aan weerszijde van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is bebouwing niet toegestaan. Op deze wijze wordt onder andere voorkomen dat het waardevolle straatbeeld in de dorpslinten wordt verstoord door kleine bijgebouwen. Tevens wordt zo voorkomen dat binnen het landelijk gebied extra bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
Enkelbestemming 'Tuin - 2' (artikel 6)
De bestemming 'Tuin - 2' betreft de gronden aan de achterzijde van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is, net als in 'Tuin - 1', bebouwing in principe niet toegestaan. Wel zijn bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan. Op deze wijze wordt onder andere voorkomen dat binnen het landelijk gebied extra bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Aanvullend aan 'Tuin - 1' geldt binnen deze bestemming tevens een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Dit ter bescherming van de natuurwaarden in het achtergelegen Weidevogelleefgebied. Met datzelfde doel is het in gebruik hebben van buitenverlichting binnen deze bestemming in strijd met de gebruiksregels.
Enkelbestemming 'Wonen' (artikel 7)
De in het plangebied aanwezige woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De maatvoering van woningen is opgenomen op de verbeelding in 2 categorieën:
a. 1 bouwlaag met kap;
b. 2 bouwlagen met kap.
Voor 1 bouwlaag met kap is gekozen voor een maximale goothoogte van 3,5 meter. Voor een woning met 1 laag is dit een gebruikelijk maat en komt binnen het plangebied veel voor. De maximale bouwhoogte voor deze categorie is 8 meter.
Voor 2 bouwlagen met kap is gekozen voor een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Binnen de bestemming 'Wonen' is uitsluitend het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken toegestaan. Andere bouwmogelijkheden worden niet gecreëerd. Zo worden er binnen het landelijk gebied geen extra bouwmogelijkheden gegeven. Wel is opgenomen dat bestaande bijbehorende bouwwerken worden toegestaan.
Binnen deze bestemming past ook het gebruik van gronden als tuin ten behoeve van de woonfunctie.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie A' (artikel 8)
In de regels zijn in aansluiting op het erfgoedbeleid Alkmaar 2016-2026 en de bijbehorende archeologische verwachtingskaart gemeente Alkmaar (beiden vastgesteld op 26 september 2016 door de gemeenteraad Alkmaar) verschillende beschermingsregimes opgenomen. In de opgenomen dubbelbestemmingen wordt gewerkt via de systematiek van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning van de bouwregels. Er is uitgegaan van het principe dat bebouwing niet is toegestaan. Daarop zijn een aantal uitzonderingen opgenomen. Naast de uitzondering kan er om een afwijking bij een omgevingsvergunning worden verzocht. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie B' (artikel 9)
In de regels zijn in aansluiting op de beleidsnota Archeologie verschillende beschermingsregimes opgenomen. In de opgenomen dubbelbestemmingen wordt gewerkt via de systematiek van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning van de bouwregels. Er is uitgegaan van het principe dat bebouwing niet is toegestaan. Daarop zijn een aantal uitzonderingen opgenomen. Naast de uitzondering kan er om een afwijking bij een omgevingsvergunning worden verzocht. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie C' (artikel 10)
In de regels zijn in aansluiting op de beleidsnota Archeologie verschillende beschermingsregimes opgenomen. In de opgenomen dubbelbestemmingen wordt gewerkt via de systematiek van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning van de bouwregels. Er is uitgegaan van het principe dat bebouwing niet is toegestaan. Daarop zijn een aantal uitzonderingen opgenomen. Naast de uitzondering kan er om een afwijking bij een omgevingsvergunning worden verzocht. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen.
In dit onderdeel van de regels komen onder andere de flexibiliteitsbepalingen en algemene bepalingen aan de orde. Het gaat hierbij in dit bestemmingsplan om:
Anti-dubbeltelregel (artikel 11)
In dit artikel is opgenomen dat grond, welke eenmaal in aanmerking is of moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van een andere aanvraag buiten beschouwing dient te blijven.
Algemene aanduidingsregels (artikel 12)
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de gronden die in de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn aangewezen als EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland). Deze gronden zijn op de verbeelding aangeduid en liggen binnen de bestemmingen 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' en 'Wonen'. Een wijziging is mogelijk naar de bestemming 'Natuur', onder de voorwaarden die de provincie in de PRV stelt.
Een andere aanduiding betreft de 'Vrijwaringszone - dijk'. Het uiterste noorden en uiterste zuiden van het plangebied valt binnen deze aanduiding. Hiervoor geldt dat geen bouwwerken zijn toegestaan zonder raadpleging van de dijkbeheerder.
Algemene procedureregels (artikel 13)
In dit artikel zijn de voorwaarden opgesomd waaraan voldaan moet worden bij afwijking van de bouwregels. Daarnaast is in dit artikel de te volgen procedure voor het stellen van nadere eisen gegeven.
Overige regels (artikel 14)
In de overige regels zijn voorschriften opgenomen voor parkeren. Hierin wordt verwezen naar de Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027. Bij een vergunningaanvraag voor bouwen of gebruik dient te worden getoetst aan deze parkeernormennota.
Overgangsrecht (artikel 15)
Met betrekking tot bouwwerken en het gebruik van grond en bouwwerken wordt in dit artikel ingegaan op het daarop toepasselijke overgangsrecht.
Slotregel (artikel 16)
Het laatste artikel van de regels betreft de citeerregel van het onderliggende bestemmingsplan.
Ten behoeve van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De reacties van provincie en HHNK zijn in het ontwerp bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen, met ingang van donderdag 12 april 2018 tot en met woensdag 23 mei 2018. In deze periode werd aan eenieder de gelegenheid gegeven een zienswijze op het plan in te brengen. De ontvangen zienswijze is samengevat en beantwoord in een aparte Nota zienswijzen.
Tegelijkertijd met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een informatiebijeenkomst voor bewoners georganiseerd. De wensen van de bewoners zijn zo goed mogelijk mee genomen in het bestemmingsplan.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter heeft, heeft het bestemmingsplan geen financiële gevolgen voor de gemeente; het bestemmingsplan is in dit opzicht dan ook uitvoerbaar.
Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de ruimtelijke ordening is het verhaal van kosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de gemeente en ontwikkelaar het onderling eens worden over het kostenverhaal, zoals bepaald in artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit kan middels een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het daarvoor in aanmerking komende planologische besluit dient vast te liggen op welke wijze het kostenverhaal wordt gedekt.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Een exploitatieplan dan wel anterieure overeenkomst is om deze reden niet nodig.