direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordeinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00141-0305

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordeinde met identificatienummer NL.IMRO.0361.BP00141-0305 van de gemeente Alkmaar;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep/bedrijf

een praktijkruimte, kantoor, webwinkel, atelier, kapsalon, schoonheidssalon, hondentrimsalon, logies
met ontbijt en naar de aard daarmee gelijk te stellen functies welke in een woning worden uitgeoefend, alsmede een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de gebruiker van de woning en dat niet onder de Wet milieubeheer valt, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, niet zijnde prostitutie en seksinrichtingen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend;

1.8 bed & breakfast

een onderkomen dat is gevestigd in bestaande en / of nieuw op te richten bebouwing, ingericht voor recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.9 bedrijf

een onderneming in hoofdzaak gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel (maximaal 20% van het totale bruto vloeroppervlak) van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 bestaand

bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een melding of vergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

bestaand gebruik:

het gebruik dat legaal bestaat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, vliering en zolder.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct op indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 één bouwlaag met kap

onder het maatvoeringsvereiste “één bouwlaag met kap” voor hoofdgebouwen wordt verstaan:

  • 1. hoofdgebouwen met een goothoogte van niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • 2. hoofdgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.24 extensieve dagrecreatie

een recreatief medegebruik van gronden, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.27 houtgewas

plant met houten delen;

1.28 kampeermiddelen

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.29 kantoor

ruimte die door indeling en inrichting is gebouwd en/of geschikt is voor administratieve, zakelijke of maatschappelijke dienstverlening zonder een publieksaantrekkende functie.

1.30 kap

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden.

1.31 mantelzorg

langdurige zorg die op vrijwillige basis buiten organisatorisch verband wordt aangeboden aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.32 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.33 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte
    bouwterrein.
1.34 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.36 recreatieve bewoning

bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie, waarbij het hoofdverblijf elders wordt gehouden en waarbij permanente bewoning niet is toegestaan;

1.37 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een vorm alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 stolp

een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw met een (nagenoeg) piramidevormig dak, dat ruimte biedt of bood aan de ingebouwde bedrijfswoning, het vee, het veevoer en werktuigen en dat voor 1960 is gebouwd;

1.39 twee bouwlagen met kap

onder het maatvoeringsvereiste “twee bouwlagen met kap” voor hoofdgebouwen wordt verstaan:

  • 1. hoofdgebouwen met een goothoogte van niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • 2. hoofdgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
1.40 woning

een zelfstandige woonruimte, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.4 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsplangrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Kantoor

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. erf- en toegangswegen;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Op de voor 'Kantoor' aangewezen gronden is uitsluitend het bouwen van hoofdgebouwen toegestaan, waarbij de volgens regels gelden:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 150m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • c. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1 bouwlaag met kap" dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met een kap;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.

3.2.2 Bijbehorende bijgebouwen

Op de voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 13 onder b in acht genomen. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurgebied;
  • b. het behoud van de ecologische verbindingszone;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen voor de in en nabij het plangebied in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen stikstofgevoelige habitats;
  • d. waterlopen;
  • e. agrarisch medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. extensieve dagrecreatie.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden met dien verstande dat steigers niet zijn toegestaan

4.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 4.1 genoemde gronden mag niet worden gebouwd.
  • b. het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij voor een bepaalde termijn wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van bouwwerken, is niet toegestaan.
4.3 Gebruiksregels
4.3.1 Uitsluiting artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij voor een bepaalde termijn wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik, is niet toegestaan.

4.3.2 Verboden gebruik

Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken voor:

  • a. akkerbouw;
  • b. tuinbouw;
  • c. bollenteelt;
  • d. glastuinbouw;
  • e. kamperen en/of het opzetten en/of opslaan van kampeermiddelen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van kavelpaden tot een breedte van 3 m;
  • b. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in de grond alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en/of waterpartijen en het maken van dammen;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en opgaande beplanting;
  • h. verbreden, verdiepen of anderszins wijzigen en verbeteren van waterlopen, van plassen, sloten, greppels of andere watergangen.

4.4.2 Uitzondering

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.4.3 Afwegingskader
  • a. Een in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen, de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 plegen burgemeester en wethouders overleg met de betrokken beheerders van water, dijk en kade voor zover van toepassing.

Artikel 5 Tuin - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. erf- en toegangswegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. waterlopen en -partijen.
5.2 Bouwregels

Op of in de voor Tuin - 1 aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

Artikel 6 Tuin - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. waterlopen en -partijen.
6.2 Bouwregels

Op of in de voor Tuin - 2 aangewezen gronden zijn uitsluitend bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Tuin - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en laanbeplating;

6.3.2 Toegestane werken

De in artikel 6.3.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan.

6.3.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 6.3.1 wordt slechts verleend indien wordt aangetoond dat door de in artikel 6.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. het aanbrengen en in gebruik hebben van buitenverlichting.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. aan huis verbonden beroep/bedrijf.

met daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. erf- en toegangswegen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden is het bouwen van hoofdgebouwen toegestaan, waarbij de volgens regels gelden:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 150m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • d. hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. "specifieke bouwaanduiding - 1 bouwlaag met kap" dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met een kap;
    • 2. "specifieke bouwaanduiding - 2 bouwlagen met kap" dienen te worden gebouwd in twee bouwlagen met een kap;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.

7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn buiten het bouwvlak uitsluitend bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan.

7.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 13 onder b in acht genomen. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 7.2 onder b en toestaan dat een stolp in twee woningen wordt gesplitst, met dien verstande dat:
    • 1. splitsing uitsluitend is toegestaan voor stolpen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
    • 2. de regels van de bestemming ‘Wonen’ voor het overige van overeenkomstige toepassing blijven;
    • 3. de toename van de parkeerdruk door de splitsing van een hoofdgebouw dient zoveel mogelijk op eigen erf te worden ondervangen;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2, onder d voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het bouwbesluit en de Bouwverordening;
  • c. het bepaalde in artikel 7.2, onder e voor het bouwen van woningen tot op de zijdelingse perceelgrens.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 45 m²;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • j. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders.

Artikel 8 Waarde - Archeologie A

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie A' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 25 m2 wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 25 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,20 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 25 m2 of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 25 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,20 m onder het maaiveld.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 8.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

8.4.2 Toegestane werken

De in artikel 8.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 25 m² plaatsvinden;
  • e. grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 25 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,20 m onder het maaiveld.

8.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 8.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie A wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie B

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie B' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m2 wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 50 m2 of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 9.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

9.4.2 Toegestane werken

De in artikel 9.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m² plaatsvinden;
  • e. grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.

9.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 9.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 9.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie B wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologie C

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie C' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m2 wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld;
  • c. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m2 of minder;
  • d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 10.3 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
10.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  • b. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en drainage en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

10.4.2 Toegestane werken

De in artikel 10.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  • b. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 50 m² plaatsvinden;
  • e. grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 50 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.

10.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 10.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  • b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 10.4 verleend, wordt om deskundig archeologisch advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de regels als gesteld in artikel 13 onder a in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie C wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti- dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Vrijwaringszone - dijk

Ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - dijk" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een vrijwaringszone ter bescherming en uitbreiding van de waterkerende functie van de waterkerende dijk.

12.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag in of op deze gronden geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bebouwing.

12.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 voor het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits hierover vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkerende dijk en hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de vrijwaringszone.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid Wro- zone wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' respectievelijk de bestemmingen 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' en/of 'Wonen' wijzigen ten behoeve van de instandhouding van de natuurlijke en landschappelijke waarden, in de bestemming 'Natuur' vanaf het moment dat:

  • a. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie, of
  • b. een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten, of
  • c. gedeputeerde staten besluiten provinciale staten verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit van provinciale staten, gedeputeerde staten een kopie van hun besluit hiertoe aan burgemeester en wethouders zenden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan.

Artikel 13 Algemene procedureregels

  • a. Een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of een besluit tot wijziging kan uitsluitend worden verleend of toegepast, indien:
    • 1. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
      • het uitzicht van woningen;
      • de verkeersveiligheid,
    • 2. voor zover van toepassing / noodzakelijk een beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van een Natuurtoets en deze beoordeling is betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    • 3. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie A', 'Waarde - Archeologie B' of 'Waarde - Archeologie C' een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waarbij de resultaten van de beoordeling zijn betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    • 4. voor zover van toepassing / noodzakelijk vóór toepassing van de besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie is gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij het besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of wijzigingsbesluit;
    • 5. voor zover van toepassing / noodzakelijk uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de gevel(s) minder dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde.
  • b. Op de voorbereiding van een besluit voor het opleggen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
    • 1. een ontwerp-besluit tot nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • 2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
    • 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    • 4. gedurende de onder 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-besluit tot nadere eisen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeervoorzieningen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Dit dient plaats te vinden op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort. Daarbij moet worden voldaan aan het geldende parkeernormen beleid. Indien het beleid wijzigt dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen. Bij de afmetingen van de parkeervoorzieningen dient te worden uitgegaan van de geldende CROW normen.

14.1.1 Specifieke gebruiksregels

Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

14.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij wordt uitgegaan van de ASVV 2012 van het CROW.

14.3 Afwijken van parkeereisen
14.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1 en 14.2:

  • a. voor zover op andere geschikte wijze in de benodigde parkeergelegenheid en/of laad- en losruimte wordt voorzien;
  • b. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
    bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor
    een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordeinde.