3.2 Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Streekplan
Sinds 1 juli is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Deze wet kent geen streekplan. In plaats daarvan beschikt de provincie over het instrument van de structuurvisie. Op dit moment werkt de provincie aan de totstandkoming van die structuurvisie, die medio 2009 voltooid moet zijn. Tot die tijd geldt een overgangsdocument . In het overgangsdocument staat in deel B geldend streekplanbeleid met betrekking tot Noord-Holland Noord, waar de gemeente Alkmaar binnen valt.
Met betrekking tot het ontwikkelingsbeeld wordt gewerkt vanuit het bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijk gebied is vastgelegd op de kaart Planologische Beleidskader 2004-2014.
Uitsnede kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014
Bij de inrichting van het bestaand stedelijk gebied hanteert de provincie de volgende voorwaarden:
- Niet alle open ruimten binnen het stedelijk gebied mogen worden bebouwd; wettelijk beschermde structuren moeten behouden blijven. Ook open of blauw-groene ruimten die een belangrijke bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige of cultuurhistorisch bepaalde structuur van het stedelijk gebied moeten bij de inpassing van nieuwe functies worden gerespecteerd. Zo dient ook het karakter van villagebieden behouden te blijven. De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) is als inspiratiebron hierbij een hulpmiddel.
- Plannen en initiatieven gericht op verandering van bestaande stedelijke functies in andere stedelijke functies binnen bestaande bebouwing of door toevoeging van nieuwe bebouwing worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke situatie ter plaatse. Behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied is daarbij uitgangspunt. Een Beeldkwaliteitsplan wordt aanbevolen, in ieder geval bij projecten groter dan 100 woningen.
- Binnen het bestaand stedelijk gebied geldt het locatiebeleid.
- Gemeenten moeten rekening houden met de ecologische verbindingszones die in het stedelijk gebied lopen.
- Bij de (her-)inrichting van het stedelijk gebied moeten gemeenten streven naar het beperken van negatieve invloeden op het oppervlaktewater- en het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water
- De bouwhoogte van bebouwing is niet vastgelegd. Wel moet bij nieuwbouw rekening worden ge-houden met de afstand tot de contour in verband met de visuele effecten op het landelijk gebied.
- De regelgeving voor veiligheid, geluid, stank en luchtverontreiniging wordt in acht genomen.
- Binnen bestaand stedelijk gebied aan de Noordzeekust met de aanduiding ‘zoekgebied voor waterkering’ is bouwen (herstructurering en nieuwbouw) mogelijk onder de voorwaarden dat deze:
- niet leiden tot extra schade tijdens stormen;
- een toekomstige landwaartse versterking van de zeewering niet frustreren. Het hier bepaalde is een essentiële beleidslijn.
Werken
Van belang is dat ruimte voor werken wordt gegeven in zoekgebieden. Algemene voorwaarde bij verdichting, herstructurering of transformatie is dat ruimte voor economie in stedelijke gebieden behouden blijft. Verlies aan ruimte voor economische activiteiten dient gecompenseerd te worden. Van belang bij ontwikkeling of uitbreiding van bedrijventerreinen is de vraag of en hoe het plan is afgestemd in regionaal verband. De bedoeling is dat deze afstemming wordt weergegeven in een regionale bedrijventerreinenvisie. Doel van deze visie is gemeenten en zonodig andere partijen bij elkaar te brengen om kwantitatieve en kwalitatieve vraagstukken over bedrijventerreinen te coördineren. De gemeenten in de regio wordt door de Provincie de vrijheid gegeven zelf afspraken te maken waar een deel van de nieuwe terreinen worden ontwikkeld of uitbreidingen van bestaande terreinen plaats vinden. De locatie van een aantal grote regionale terreinen wordt echter door de Provincie vastgelegd.
Conclusie
De projectlocatie valt in het planologische beleidskader onder bestaand stedelijk gebied. Bij de inrichting van het bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de in het streekplan vermelde voorwaarden. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
3.2.2 Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland
In het planologisch beleidskader 2004-2014 worden contouren aangegeven waarbinnen functies mogen voorkomen. Het plangebied van de projectlocatie is gelegen in een gebied dat is aangegeven als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het beleid voor stedelijk gebied is met name gericht op verstedelijking als optelsom van stedelijke functies, maar ook andere niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten.
Onder stedelijke functies horen:
- woonbebouwing;
- individuele bedrijven en kantoren;
- specifieke bedrijven of kantoorlocaties;
- voorzieningen, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen (kerken, sportcomplexen, stadions), tuincentra;
- defensiecomplexen;
- infrastructurele voorzieningen, uitgezonderd agrarische wegen;
- glastuinbouwcomplexen.
Onder niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten horen in ieder geval:
- vaarwater en waterberging;
- recreatieve groene voorzieningen;
- maneges en volkstuinencomplexen
- jachthavens.
In de integrale lange termijn visie 2004-2030 is het deel waar onder andere het onderhavige plangebied valt aangegeven met 'Wonen en Werk'. Binnen de in de visie als zodanig aangegeven gebieden wordt de ontwikkeling van stedelijk gebied, mede door verdichting en een mix van stedelijke functies voorgestaan.
Voor Noord-Holland Noord wordt ruimte gegeven aan de economie. Een belangrijk deel van de behoefte aan ruimte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied gevonden. Daar is voldoende ruimte aanwezig om gewenste uitbreiding van kantoorruimte te realiseren. Door het herstructureren van verouderde bedrijventerreinen wordt de ruimte op bestaande bedrijventerreinen economisch beter benut. Er is beperkt ruimte voor uitbreiding van bedrijventerreinen binnen het bestaand stedelijk gebied. Met de vrijkomende ruimte wordt op een slimme innovatieve wijze omgegaan. Algemene voorwaarde bij verdichting, herstructurering of transformatie is dat ruimte voor economie in stedelijke gebieden behouden blijft. Verlies aan ruimte voor economische activiteiten dient gecompenseerd te worden. Conclusie Het plangebied is aangeduid als bestaand stedelijk gebied. De functie van kantoor en de daarbij gewenste ondergeschikte functies zijn stedelijke functies welke binnen het bestaande stedelijke gebied passend zijn. Met de herontwikkeling van dit stukje ‘bedrijventerrein’ naar een kantorenlocatie wordt uitvoering gegeven aan de ‘wens’ van de provincie Noord-Holland om ruimte te geven aan economie waarbij voldaan wordt aan de eis dat dit binnen het bestaande stedelijke gebied plaatsvindt.
3.2.3 Locatiebeleid
Op 26 april 2005 is het provinciale locatiebeleid vastgesteld. Dit beleid vormt het beleidskader waarbinnen gemeenten een verdere uitwerking kunnen geven aan het gemeentelijke locatiebeleid. De locatie kan op basis van het provinciale locatiebeleid getypeerd worden als een ‘binnenstedelijke subcentra’. Een dergelijk gebied kan gekarakteriseerd worden als een gebied van regionaal belang met als kenmerk overwegend een werkgebied. Deze gebieden zijn gelegen buiten de stadscentra maar binnen het stedelijke gebied en zijn goed bereikbaar met de auto en per openbaar vervoer. Binnen deze gebieden zijn de vestiging van kantoren, openbare gebouwen, lichte industrie, detailhandel, onderwijs, recreatieve voorzieningen, horeca, vermaak, cultuur en hoogwaardige kleinschalige bedrijvigheid denkbaar.
Conclusie
In het gemeentelijke locatiebeleid moeten de daadwerkelijke beleidskeuzes gemaakt worden binnen de bovenstaande randvoorwaarden. De gewenste ontwikkeling is passend binnen de door de provincie ge-schetste randvoorwaarden. Verderop in dit stuk is het gemeentelijk locatiebeleid verder uitgewerkt.
3.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006 (21 oktober 2002)
Doelstelling voor het ruimtelijk milieubeleid van de provincie, zoals aangegeven in het Provinciaal Milieube-leidsplan, is een duurzame verbetering van de milieukwaliteit in Noord-Holland. Daarbij wordt aandacht geschonken aan bodem, grondwater, oppervlaktewater, waterbodem, lucht, veiligheid en geluid.
Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de ‘Wet milieubeheer’ goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Omdat hoofdstuk 5 titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een AMvB. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een kantorenlocatie met minder dan 200.000 m2 bvo (bij twee ontlsluitingswegen) niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate.
Bovenstaande is nog niet in werking omdat dit verband houdt met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zolang het NSL nog niet in werking is getreden en er dus nog geen besluitvorming is over de maatregelen, hanteert de AMvB tijdelijk een lagere grens voor ‘in betekenende mate’: 1 procent in plaats van de bovengenoemde 3 procent, ofwel 33.333 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 66.667 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Zolang het NSL nog niet van kracht is, kunnen projecten boven de 1 procent alleen doorgang vinden als projectsaldering wordt toegepast.
In het kader van het bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste, laat de luchtkwaliteit de nieuwe functie toe? Daarnaast moet uit het bestemmingsplan blijken of het project is aan te merken als een project van in niet betekende mate. Het kan hiervoor noodzakelijk zijn dat een CARbere-kening wordt opgesteld.
Conclusie
Uitgaande van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte (30.000 m2 bvo) kan gesteld worden dat het project aan te merken is als een project van Niet in betekenende mate (nibm). Het project kan derhalve doorgang vinden zonder aanvullende motivatie dat het project voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Echter bij de nadere uitwerking met betrekking tot de aanvullende ondergeschikte functies zal indien noodzakelijk nog een CAR-berekening worden opgesteld om het effect op de luchtkwaliteit te bepalen.
3.2.5 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Centraal in het provinciale beleid voor natuur en landschap staat het realiseren van de Ecologische Hoofd-structuur (EHS). De EHS is een landelijk samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden. Hij omvat die delen van de provincie waar de meeste waarden aanwezig zijn en waar behoud en ontwikkeling daarvan de meeste kansen hebben. In Noord-Holland zijn de volgende elementen in de EHS opgenomen:
- bestaande natuurgebieden, inclusief bossen, landgoederen en gebieden met mede een recreatiefunctie.
- gebieden die in de Gebiedsplannen Programma Beheer zijn begrensd als (toekomstige) natuurgebieden.
- gebieden die in de gebiedsplannen Programma Beheer concreet (1:1) zijn begrensd als beheergebieden.
Het is van belang dat de samenhang van de EHS niet door verstedelijking (en andere bebouwing) en infra-structuur wordt verbroken. Verder wordt er vanuit gegaan dat in de EHS alleen nieuwe vormen van ruimte- en bodemgebruik een plaats kunnen vinden, die de functie van de EHS ondersteunen en zo mogelijk versterken. Een beoordeling daarvan is uiteraard afhankelijk van de aard van het gebruik en de plaats binnen de EHS. De gehele EHS is daartoe planologisch beschermd door middel van het ‘nee, tenzij’ regime uit de Nota Ruimte. Dit houdt in dat ingrepen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS aantasten niet zijn toegestaan, tenzij er redenen zijn van groot openbaar belang en er geen alternatieven zijn.
Ecologische verbindingszones (evz’s) zijn verbindingen tussen natuurgebieden, die bestaan uit een natuurstrook met stapstenen (rust- en fourageergebieden), waardoor diersoorten van het ene naar het andere gebied kunnen migreren.
Ecologische verbindingszones zijn (oevers van) wateren of agrarische gebieden die op termijn zullen worden ingericht als verbindingszone. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de begrensde natuurgebieden; bestemmingsplannen kunnen daarop vooruitlopen door het gebied te bestemmen als "Agrarisch gebied" met een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is alleen aan de orde wanneer met zekerheid is te verwachten dat de desbetreffende gronden op wat langere termijn (maar binnen de planperiode) zullen worden aangekocht. Met name dient te worden voorkomen dat deze zones door ruimtelijke ontwikkelingen ongeschikt worden voor toekomstige functies. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van bebouwing, infrastructuur of zeer intensieve landbouw. Daarom is het nee, tenzij regime dat voor de EHS geldt, ook van toepassing op de evz’s.
Als een ingreep in de EHS of een evz toch doorgaat, dienen mitigerende maatregelen te worden genomen om de effecten te minimaliseren. Op de resterende –onvermijdelijke- effecten, is de provinciale Beleidsregel compensatie van toepassing.
In de ‘ handreiking ruimtelijke bescherming en compensatie natuur en recreatie’ staan o.a. handvatten voor het maken van de ‘nee, tenzij’ afweging (zie compensatieregeling). De EHS en de evz’s staat aangegeven op de ‘globale kaart ruimtelijke bescherming en compensatie natuur en recreatie’ die bij de partiële herziening in beide streekplannen is opgenomen (zie compensatieregeling).
In onderstaand kaartfragment is de PEHS ter hoogte van de gemeente Alkmaar weergegeven. De projectlo-catie valt buiten de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingen.
Conclusie
De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.
3.2.6 Molenbiotoop
Ten westen van de planlocatie staat een molen in het landschap. Molen De Viaan is een achtkante binnenkruier en waarschijnlijk gebouwd in de 2e helft van de 16e eeuw. Te samen met een elektrisch gemaal bemaalt hij nog een 464 ha groot gedeelte van de polder De Bergermeer op de Schermerboezem. Als gevolg van de stadsuitbreiding is ten zuiden en ten oosten door laagbouw en wegen de molen op zeer korte afstand genaderd.
Situering molen ten opzichte van projectlocatie
De projectlocatie is gelegen binnen de molenbiotoop van de Viaanse molen (beleidslijn van de Molenvereniging). De Viaanse molen staat op een afstand van circa 425 meter. In het thans geldende bestemmingsplan is alleen het windrecht in een straal van 200 meter geborgd. De projectlocatie ligt buiten deze zone. Wettelijk is er geen borging van de molenbiotoop buiten het huidige windrecht. Wel is vanuit de provincie beleidsmatig de wens op een grotere afstand een molenbiotoop te borgen in bestemmingsplannen (bron: leidraad provinciaal ruimtelijk beleid). Binnen een contour van 400 meter dienen in het bestemmingplan hoogte beperkende regels opgenomen te worden, de zogenaamde 1:100 regel.
Molen De Viaan[1]
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de 400 meter contour waardoor de gewenste bouwhoogte past binnen het Provinciaal beleid en geen aanvullende hoogtebeperking nodig is in relatie tot de molenbiotoop. De molen vormt dan ook geen belemmering voor de bouw van het kantorencomplex.
[1] Foto van W. Jans, http://www.molendatabase.nl/nederland/molen.php?nummer=628