direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grafterbaan 29 Graft
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.00199-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan vormt het initiatief van woningcorporatie Woonwaard om de locatie van de voormalige basisschool De Baanbreker aan de Grafterbaan te herontwikkelen naar 40 sociale huurwoningen inclusief gemeenschappelijke voorzieningen. Het geldende bestemmingsplan kent een maatschappelijke bestemming in verband met de voormalige schoolfunctie. Om de herontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingsplan gewijzigd worden. Onderhavig bestemmingsplan 'Grafterbaan 29 Graft' vormt hiervoor het actuele juridisch kader.

1.2 Het plangebied

Het plangebied 'Grafterbaan 29 Graft' wordt omsloten door de Grafterbaan met woningen en het dorpshuis aan de noord- en westzijde en woonbebouwing van de Kromme Horn aan de zuid- en oostzijde. Een uitsnede van het plangebied is weergegeven op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0001.png"

Figuur 1.1: weergave plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl, eigen bewerking)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan 'Grafterbaan 29 Graft' vervangt (gedeeltelijk) het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Graft en De Rijp' dat werd vastgesteld door de gemeenteraad van Graft - De Rijp op 30 mei 2013. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het plangebied gelegen binnen de enkelbestemming 'Maatschappelijk' en 'Groen' (aan de noordzijde). Onderstaand figuur bevat een uitsnede van het geldend bestemmingsplan. De bestemming 'Maatschappelijk' betreft het roze vlak. De bestemming 'Groen' is met de groene kleur aangegeven grenzend aan de noordzijde van de bestemming Maatschappelijk. Daarnaast geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0002.png"

Figuur 1.2: uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Relatie tot ontwikkeling

Op de gronden die bestemd zijn tot 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Deze zijn gedefinieerd als: "(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren". Woningen zijn niet toegestaan binnen de geldende bestemming. Daarnaast geldt er een bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Het nieuwbouwplan valt net buiten de contouren van het bouwvlak en de bouwhoogte van 4 meter is niet toereikend. Voorliggend bestemmingsplan dient als nieuw planologisch kader, waardoor de huidige strijdigheden worden opgeheven.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt na een kort historisch overzicht van de bestaande situatie de gewenste ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt het relevante Rijksbeleid en worden de relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleidskaders beschreven. Hoofdstuk 4 bevat de uitkomsten van de in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken in relatie tot de mogelijkheden die het plan biedt. In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de opzet van de planregels, welke in samenhang met de verbeelding het juridische deel van het bestemmingsplan vormen. Tot slot is in hoofdstuk 6 uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen, verdeeld in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied van Grafterbaan 29 Graft bestaat op dit moment uit een voormalige basisschool in één bouwlaag en voornamelijk verharding in de vorm van schoolplein, speelplaats, fietsparkeergelegenheid en stoep. Daarnaast is een kleine groenstrook gelegen aan de noordzijde van het gebouw aan de Grafterbaan.

2.2 Beoogde situatie

De opstallen van de voormalige basisschool worden gesloopt en hier wordt een nieuw woongebouw met sociale huurappartementen gerealiseerd voor ouderen met een zorgbehoefte.

Deze nieuwbouw wordt ontwikkeld met het oog op het veranderende zorglandschap in Nederland, hierbij wordt de overgang gemaakt van institutionele zorgverlening in verzorg- en verpleeghuizen naar het zogeheten "scheiden van wonen en zorg". De ontwikkeling van de locatie Baanbreker maakt onderdeel uit van een bredere ontwikkeling in Graft-de Rijp waarbij de samenhang met de bebouwing van de huidige Mieuwijdt en omliggende aanleunwoningen wordt gezocht en waarbij er wordt gestreefd naar een "zorgzame buurt". In dat licht zijn de nieuwe woningen op deze locatie dan ook bedoeld als zelfstandige huurwoningen waarbij de bewoners zelf hun zorg kunnen afnemen bij een zorgaanbieder.

Om het concept van de "zorgzame buurt" te laten slagen is het van belang dat, ondanks dat de woningen zelfstandige huurwoningen zijn, deze zullen worden gaan bewoond door ouderen, al dan niet met een zorgbehoefte. Zo kan ook de levering van zorg in de buurt worden gegarandeerd door de zorgaanbieder. Om te komen tot een goede balans van toekomstige bewoners heeft initiatiefnemer Woonwaard heeft in nauwe samenwerking met de Gemeente Alkmaar en De Zorgcirkel een notitie opgesteld waarin wordt beschreven hoe de zware zorg wordt geborgd in de nieuwbouw. In voorliggend bestemmingsplan wordt naast reguliere woningen ook de mogelijkheid geboden om zorgwoningen te realsieren.

Naast de appartementen voor de bewoners, komen er ook diverse gemeenschappelijke ruimten voor de bewoners. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld een fitnessruimte, biljartruimte, koffie-, kaart-, en spelletjesrumte, bibliotheek met leesruimte, gemeenschappelijke keuken, tv-kamer, zorg behandelkamer en opbergruimte. De ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen zijn maximaal 50 m2 groot. Er wordt verder een gemeenschappelijke binnentuin en fietsenberging aangelegd. Om de parkeerbehoefte op te vangen worden 20 parkeerplaatsen aangelegd.

Programma in cijfers:

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0003.png"

Bouwplan

Het nieuwe woongebouw bestaat uit twee bouwlagen met incidenteel een kap en is in een U-vorm opgezet, waardoor het de functionele uitstraling heeft van een klein dorpje. Het voormalige schoolplein aan de zuidkant maakt geen onderdeel uit van de voorliggende ontwikkelingsopgave en wordt nader door de gemeente in samenspraak met omwonenden ingericht (denk hierbij bijvoorbeeld aan een buurttuin).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0004.png"

Figuur 2.1: Situatietekening (bron: Woonwaard)

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0005.png"

Figuur 2.2: mogelijke invulling verdiepingen (bron: Woonwaard)

Stedenbouw

Dorpse korrel

De maat en schaal van het gebouw met veertig appartementen moet derhalve worden uitgewerkt als een dorps gebouw dat beide rollen kan vervullen. Van belang is hierbij om de dorpse korrel in het gebouw te brengen.
Als architectonisch verkennend vooronderzoek zijn een aantal gebouwen in de directe omgeving van de locatie in beeld gebracht met een gelijksoortig programma of van een gelijke omvang. Hierbij wordt als snel duidelijk wordt dat de schaalvergroting van het programma in de meeste gevallen leidt tot ondorpse gebouwen.
Het gezondheidscentrum en het appartementengebouw aan De Dillenburg hebben duidelijk historische verwijzingen gebruikt voor de architectonische hechting aan de omgeving te bewerkstelligen.

Baanbrekerlocatie

De Baanbrekerlocatie bevindt zich als een schakel in het historische lint van Graft-De Rijp enerzijds en anderszijds aan de entree van een uitbreidingswijk van later datum. De locatie biedt daarmee de kans om zowel aansluiting te vinden bij de kwaliteiten die het historisch lint biedt, als aansluiting te vinden bij de woonwijk, en de buurttuin die naast het buurtcentrum een centrale functie in de wijk kan vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie mogelijke uitwerking bouwvolume (bron: Woonwaard)

Plint

Er is in alle gevallen een plintlaag aanwijsbaar, meestal bestaande uit een in baksteen opgetrokken voorgevel. De plintlaag wordt soms beëindigd sierlijst vlak boven de kozijnen.

Houten Voorzetgevel

Direct boven de ramen van de begane grond wordt de in verticaal hout opgetrokken voorzetgevel geplaatst. Duidelijk los van de plint en met slechts de dikte van de houten delen. Indien het gebouw ook nog een 2e verdieping heeft wordt boven de ramen van de 1e verdieping een 2e voorzetgevel geplaatst. De gevel is voorzien van een houten daklijst met windveren veelal in de kleur wit.

De kwaliteit van de zijgevel

De voorzetgevels die het historische lint hun uitstraling geven blijken niet dikker dan het materiaal waaruit ze zijn opgebouwd. De zijgevels worden in veel gevallen met hout bekleed, maar dan horizontaal geplaatst, gepotdekseld of als zweeds rabat. Bij de gestucte of gemetselde woningen is de zijgevel in veel gevallen ook contrasterend uitgevoerd. Deze gevelbehandeling geeft interessante contrasten in het straatbeeld en maakt de gebouwen minder massaal ogend.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

Relatie tot het plan en conclusie

Geen van de in de NOVI benoemde nationale belangen worden geraakt met voorliggend project. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom gevormd door de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

Relatie tot het plan en conclusie

Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waarde ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Relatie tot het plan

De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld. In deze paragraaf wordt volstaan met een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro mogelijk. Er wordt immers voorzien in maximaal 40 woningen.

Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient zowel de kwantitatieve behoefte als de kwalitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling aangetoond te worden.

Kwantitatieve behoefte aan woningen

Het tekort aan woningen is geconstateerd in het Woonakkoord Regio Alkmaar 2021 - 2025. Een van de gevolgen van het tekort aan woningen is dat de doorstroming naar een andere, meer geschikte, woning stokt. Om die reden zijn in het Woonakkoord onder meer de volgende afspraken gemaakt:

  • Tot 2030 worden minsten 2.000 woningen per jaar gebouwd.
  • De regio zorgt voor voldoende plancapaciteit om jaarlijks 2.000 woningen te realiseren; minimaal 130% van de woningbehoefte.
  • De gemeenten maken samen op korte termijn afzonderlijk afspraken over het gewenste aandeel woningen in de betaalbare categorieën. Het mandaat voor afspraken over te realiseren woningmarktsegmenten ligt bij gemeenteraden.


In de Monitor Plancapaciteit is de gehele herontwikkeling van de voormalige school De Baanbreker als 'plan/besluit in voorbereiding' opgenomen. Daarbij is rekening gehouden met de realisatie van in totaal 40 woningen. Deze 40 woningen dienen in de periode 2022 - 2024 te worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0007.png"

Figuur 3.2 Uitsnede monitor plancapaciteit

Onderhavig bestemmingsplan ziet in de ontwikkeling van maximaal 40 woningen. De ontwikkeling levert hiermee een bijdrage aan het oplossen van het woningtekort in de regio Alkmaar, de doelstelling om in de regio minstens 2.000 woningen per jaar te bouwen en past binnen de plancapaciteit binnen de regio. De kwantitatieve behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

Kwalitatieve behoefte aan woningen

Met voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van 40 kleine woningen (circa 44 m2) voor ouderen. Hiermee kunnen ouderen zelfstandig blijven wonen en is zorg op afroep beschikbaar. Dit zorgt voor het invullen van een behoefte om ouderen uit Graft-De Rijp in hun eigen omgeving te laten wonen en tegelijk voor doorstroming naar de woningen die zij achterlaten. Geconcludeerd kan worden dat wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte.

Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de behoefte in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking voldoende is aangetoond.

Conclusie

Het Bro staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.

De omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.

Relatie tot het plan

In de eerste fase van de omgevingsvisie, zijn verkenningen uitgevoerd. Deze verkenningen maken nu onderdeel uit van de omgevingsvisie. In de Verkenningen NH2050 zijn acht hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. Een van deze acht hoofdthema's is verstedelijking. Hierin wordt aangegeven dat de woningbehoefte voor Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid in de toekomst nog steeds toeneemt. De prognoses laten ook in lage scenario's nog groei zien in de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Ook in Noord-Holland Noord is er een groei vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde, waarbij een deel van Noord-Holland Noord langzamerhand meer in beeld komt bij woningzoekenden in het zuidelijk deel van de provincie. Migratie, vooral van expats, heeft in toenemende mate invloed op de woningbehoefte. Tegelijkertijd is er steeds meer structureel leegstaand vastgoed en kunnen er leefbaarheidsproblemen in verouderde nieuwbouwwijken ontstaan. De woningbehoefte op de korte termijn is groot, op de lange termijn neemt deze volgens de huidige inzichten af.

De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de voornoemde ambitie van de provincie om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden in te plannen. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en er wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte, zoals ook zal blijken uit de beleidstoets in de navolgende paragrafen.

Conclusie

De Omgevingsvisie NH2050 staat niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland (PS). De omgevingsverordening is op 17 november 2020 in werking getreden. De omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordening en de Wegenverordening.

Relatie tot het plan

De provincie Noord-Holland heeft een interactieve kaart ontworpen, behorend tot de Omgevingsverordening NH2020. Het plangebied kent slechts drie raakvlakken in deze interactieve kaart, namelijk de zone 'Peilbesluit', 'Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand Natura-2000' en de zone 'Gebiedswaarden wateroverlast'. In dat kader kan het volgende gesteld worden:

  • 1. De regels behorende bij de zone 'Peilbesluit' zijn regels waarin een opdracht voor de waterbeheerder is opgenomen. De waterbeheerder dient voor de oppervlaktelichamen die aanwezig zijn binnen de gebieden binnen de werkingszone 'Peilbesluit' een of meer peilbesluiten vast te stellen. In het peilbesluit worden op een voor de beheerder bindende wijze waterstanden opgenomen of bandbreedten waarbinnen de waterstanden onder reguliere omstandigheden kunnen variëren. Aangezien geen ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd, is deze regeling voor dit plan niet van toepassing.
  • 2. De regels behorende bij de zone 'Terreinen binnende vastgestelde kritische afstand Natura 2000' zien er op toe dat het plangebied niet zondermeer gebruikt mag worden voor tijdelijk gebruik van helicopters of andere luchtvaartuigen. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
  • 3. De regels behorende bij de zone 'Gebiedswaarden wateroverlast' zijn regels die gelden voor het beherende hoogheemraadschap in het gebied. Deze regel is niet van toepassing op voorliggende ontwikkeling.


Naast de regels voor de hiervoor benoemde specifieke werkingsgebieden, gelden er regels voor het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland. Artikel 6.1 van de omgevingsverordening bepaalt dat paragraaf 6.1.1 van de omgevingsverordening van toepassing is op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied. De regels in deze paragraaf zijn onder andere opgesteld met het oog op het actief stimuleren van regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering. Op grond van artikel 6.3 van de omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken. Artikel 6.3 sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het accent van dit artikel ligt op datgene wat niet in de wet is vastgelegd. Dat zijn de regionale afspraken.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 40 woningen. Dit betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (en daarmee de Ladder voor duurzame verstedelijking). De Ladder voor duurzame verstedelijking is reeds doorlopen in paragraaf 3.1.3 van deze toelichting. Uit het regionaal beleid, dat onder meer in paragraaf 3.2.3 van deze toelichting wordt behandeld, blijkt dat ook op regionaal niveau voldoende behoefte is aan de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt. Er wordt derhalve voldaan aan de regionale afspraken ten aanzien van woningbouw.

Conclusie

Aan de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020 wordt voldaan.

3.2.3 Woonakkoord Regio Alkmaar 2021 - 2025

Regio Alkmaar heeft samen met de provincie Noord-Holland dit Woonakkoord 2021- 2025 opgesteld. Hierin is aangegeven welke woonopgaven er liggen, wat de gewenste richting is en welke afspraken daarbij passen. Regio Alkmaar bestaat uit zeven gemeenten: Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Uitgeest. Het Woonakkoord is een nieuw beleidsinstrument van de provincie Noord-Holland met als hoofddoel om voldoende woningen te realiseren. Het Woonakkoord is de opvolger van het instrument Regionale Actie Programma’s (RAP) en is tegelijkertijd in veel opzichten een voortzetting van bestaand beleid of eerdere regionale samenwerkingsafspraken.

In het woonakkoord wordt de urgentie van een woning tekort in de Regio Alkmaar onderkent en worden meerdere knelpunten die momenteel in de regio spelen benoemd. Er komt een steeds grotere, meer diverse groep in de knel op de woningmarkt in Regio Alkmaar:

  • Jonge mensen hebben het als starter meer dan gemiddeld moeilijk op de woningmarkt. Ze moeten hierdoor langer thuis blijven wonen;
  • Mensen kunnen na een scheiding geen passende woning vinden;
  • Mensen met middeninkomens die in de regio werken, kunnen geen betaalbare woning vinden. Denk hierbij aan leraren, zorgpersoneel, brandweerlieden en politieagenten;
  • Oudere mensen willen vaak wel doorstromen naar een meer geschikte woning, maar lang niet altijd is er passend aanbod te vinden.

In het woonakkoord zijn diverse afspraken gemaakt om de woningmarkt weer gezond te krijgen. Zo is in het woonakkoord afgesproken dat er tot 2030 minstens 2.000 woningen per jaar bijgebouwd moeten worden. Daarbij wil de Regio Alkmaar dat de verstedelijkingsopgave voor wonen en werken zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied en nabij OV-knooppunten wordt gerealiseerd. Ook wordt in het woonakkoord ingespeeld op diverse woonmilieus en de voldoening van de lange termijnbehoefte met onder meer tussenvormen voor de stap tussen thuis wonen en wonen in een verpleeghuis. Dit is een belangrijk aspect aangezien de inwoners van Regio Alkmaar steeds ouder worden en het aandeel een- en twee persoonshuishoudens groeit.

Relatie met het plan

De voorgenomen ontwikkeling draagt met de realisatie van maximaal 40 woningen bij aan de doelen en afspraken uit het Woonakkoord. De voorgenomen ontwikkeling is toegankelijk voor een specifieke doelgroep van ouderen die daarmee in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen, terwijl zij woningen achterlaten voor doorstroming. Daarbij voorziet het gebouw in een prettig leefklimaat waar een prettige gemeenschap kan worden gecreëerd.

Conclusie

De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is in lijn met de afspraken uit het Woonakkoord Regio Alkmaar 2021 - 2025.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Alkmaar 2040

De gemeenteraad van Alkmaar heeft op 5 oktober 2017 de Omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 is een strategisch beleidsdocument dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving van Alkmaar. De visie biedt een stevig handvat om op hoofdlijnen sturing te geven aan de ontwikkeling van stad en land tot 2040. Sturing vindt plaats op omgevingskwaliteit, een begrip dat naast ruimtelijke kwaliteit ook de mate van leefbaarheid van een gebied en zaken als concurrentiekracht en milieukwaliteit meeneemt.

De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied. Specifiek is voor de ontwikkeling van dorpen benoemd dat de oorspronkelijke dorpsstructuur het leidend ruimtelijk uitgangspunt zal moeten vormen.
De gemeente zet in op het behoud van identiteit en vitaliteit van de dorpen. Zo zullen kleinschalige ontwikkelingen vormgegeven moeten worden binnen de context van het dorp. Ook zullen plannen een bijdrage moeten leveren aan de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen.

Relatie tot het plan

De beoogde herontwikkeling van voormalige basischool naar woningbouwlocatie gaat niet ten koste van de bestaande ruimtelijke kwaliteit, het dorpse karakter, cultuurhistorie, archeologische en ecologische waarden en de leefbaarheid. Er wordt juist een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit binnen Graft aangezien leegstand wordt opgeheven. Het planvoornemen sluit dan ook nadrukkelijk aan op het beleid zoals vertaald in de omgevingsvisie.

Conclusie

Het bestemmingsplan geeft invulling aan de van toepassing zijnde ambities uit de Omgevingsvisie Alkmaar 2040.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De diverse omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling in het bestemmingsplan, dient onderzocht te worden welke omgevingsaspecten daarbij een rol kunnen spelen.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt.

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

4.2.2 Relatie tot het plan

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart behorende bij de Beleidsnota archeologie is het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Voor een gebied met een lage archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd indien sprake is van een verstoring over een oppervlak groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm. Vooralsnog zijn grondroerende werkzaamheden over een oppervlak groter dan 10.000 m2 niet voorzien en is archeologisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk. Om de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond te beschermen is in de regels en op verbeelding van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. De vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek zijn in de regels verwerkt. Het plangebied kent daarnaast geen cultuurhistorische (of monumentale) waarden.

Op het noordelijk deel van de locatie geldt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie B waarbij archeologisch onderzoek nodig is. Dit geldt niet voor ontwikkelingen waarbij:

'bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m2  wordt uitgebreid'; of 'bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;'

Op basis van bestudering van historisch kaartmateriaal kan geconcludeerd worden dat er zich geen historische bebouwing bevonden heeft op dit kavel. Zowel de eerste kadastrale kaart uit 1821 als de kaart van Dou uit 1745 naar de situatie van 1680 laten geen bebouwing zien. De trefkans op archeologische resten is daarmee dermate laag dat er geen archeologische verplichtingen zijn behalve de wettelijke verplichting van het melden van toevalsvondsten aan de gemeentelijk archeoloog. Volledigheidshalve worden de mogelijke archeologische waarden beschermd door een dubbelbestemming op te nemen die regelt dat niet zondermeer de bodem verstoord mag worden. Dit is in artikel 5 van de regels vastgelegd.

Cultuurhistorie

Het gebied ligt in de bufferzone van het Werelderfgoed Stelling van Amsterdam. Meer specifiek ligt Graft binnen de inundatiezone aan de noordzijde van fort Spijkerboor in De Rijp. De herontwikkeling van voormalige basisschool naar woningbouw tast de waarden van de Stelling van Amsterdam en meer specifiek het inundatiegebied niet aan.

4.2.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0008.png"

Tabel 4.1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering.

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

4.3.2 Relatie tot het plan

Het plangebied ligt aan de Grafterbaan in een overwegend woongebied met aan de noordzijde de historische lintbebouwing (woningen) en aan de oost- en zuidzijde woningen die in de jaren '60 gerealiseerd zijn. Aan de westkant ligt een maatschappelijke bestemming, in de vorm van het Dorpshuis. Volgens de Vng-publicatie is een dorpshuis ingedeeld milieucategorie 2 en kent in een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter. De afstand van het dorpshuis tot aan de te realiseren woningen bedraagt circa 25 meter. Het gaat hier om een bestaande situatie en mogelijke hinder op woningen wordt voldoende beperkt door regels op grond van de Wet milieubeheer en de reeds aanwezige woningen die direct aan het dorpshuis zijn gelegen. Deze situatie wordt toelaatbaar geacht.

4.3.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van de 40 appartementen.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

4.4.2 Relatie tot het plan

De ontwikkeling omvat onder meer de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Kwinfra.

Verkennend bodemonderzoek

Kwinfra heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de specifieke projectlocatie van dit bestemmingsplan (rapportage van 15 augustus 2022, zie bijlage 1 ).

Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan een oordeel worden gegeven over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie.

De zintuiglijk schone bovengrond is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters. De lokaal zintuiglijk grindhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood en verder licht verontreinigd met koper, kwik en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is licht verontreinigd met kwik. Het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters.

Gezien de aangetoonde plaatselijk lichte verontreinigingen wordt de hypothese onverdacht niet bevestigd.

De verkregen onderzoeksresultaten geven een representatief beeld van de bodemkwaliteit en gezien de aangetoonde mate van verontreiniging bestaat er geen aanleiding tot de uitvoering van nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten van onderhavig bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.5 Duurzaamheid

4.5.1 Algemeen

Rijksbeleid
Het duurzame beleid van de Nederlandse overheid is vastgesteld in de Energieagenda (2016). Het doel van deze agenda is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 te bewerkstelligen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Dat vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Elektriciteit wordt dan duurzaam opgewekt, gebouwen worden voornamelijk verwarmd door aardwarmte en elektriciteit, bedrijven hebben hun productieprocessen aangepast, er wordt niet langer op aardgas gekookt en er rijden vrijwel alleen maar elektrische auto's.

Tot 2020 neemt de CO2-uitstoot fors af. Doorzetten van het huidige beleid is na 2020 echter onvoldoende om een geleidelijke transitie mogelijk te maken. Zonder aanvullend beleid zal de CO2-uitstoot zelfs weer kunnen toenemen. Voor de bestaande woningvoorraad betekent een geleidelijke transitie dat jaarlijks 170.000 woningen aangepast dienen te worden. Voor de nieuwbouw van woningen bepaalt de Europese EPBD-richtlijn de ambitie om tot bijna energie-neutrale gebouwen te komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan overeenkomstige wettelijke vereisten. Nieuwe woningen moeten worden voorzien van warmtepompen, zonnecollectoren en extra isolatie en eisen worden gesteld aan de maximum vervuiling van auto's.

Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie NH2050 is vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. Van de acht meest urgente ontwikkelingen in de leefomgeving van Noord-Holland hebben twee ontwikkelingen direct verband met duurzaamheid, namelijk Energietransitie en Klimaatverandering. Bij deze twee ontwikkelingen moet dan ook ingezet worden op een duurzame economie en klimaatadaptie. Noord-Holland wil in 2050 een klimaatneutrale en volledig circulaire provincie zijn, in lijn met de nationale doelstelling op dit gebied. Deze ambitie is gekoppeld aan de doelstelling van het Klimaatakkoord om te komen tot 49% CO2-reductie in 2030. De transitie naar opwekking en gebruik van duurzame energie heeft consequenties voor de energiehuishouding en de energieinfrastructuur. Noord-Holland energieneutraal op eigen grondgebied is niet haalbaar, zo blijkt uit onderzoek.

Gemeentelijk beleid

Gemeente Alkmaar heeft het Duurzaamheidsbeleid vastgesteld in haar Duurzaamheidsprogramma 2020 – 2024. Het belangrijkste doel van het programma Duurzaam Alkmaar 2020-2024 is vermindering  van CO2. Dat wordt bereikt met concrete maatregelen op het gebied van energiebesparing en duurzaam opgewekte energie. Zo wordt er gewerkt aan een klimaatneutraal Alkmaar in 2050.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten voor de nieuwbouw:

  • gasloos bouwen
  • energieneutraal bouwen / lokale opwekking duurzame energie
  • circulair bouwen / wateradaptie
  • duurzame mobiliteit

Een energiezuinige woning is goed voor het milieu (weinig tot geen CO2-uitstoot) en kan goed zijn voor de portemonnee van toekomstige bewoners omdat besparing op de energierekening zichzelf terugverdient. De toe te passen maatregelen voor een energiezuinige woning zijn grofweg onder te verdelen in drie stappen:

  • 1. Duurzaam ontwerpen / duurzaam casco;
  • 2. Duurzame warmte-koude voorziening;
  • 3. Duurzame energieopwekking

4.5.2 Relatie tot het plan

Bij de nadere uitwerking van het plan zal aandacht bestaan voor het aspect duurzaamheid, waarbij eveneens de uitgangspunten van de gemeente Alkmaar in acht worden genomen. Vooralsnog wordt gedacht aan de volgende onderdelen / maatregelen:

  • Het plan voldoet aan de BENG-eisen. Bijna Energie Neutrale Gebouwen.
  • De woningen zijn gasloos.
  • Er worden zonnepanelen op het dak geplaatst.
  • Er is aandacht voor klimaatadaptie door het realiseren van groen en een binnentuin.
  • Het zuidelijk deel (voormalig schoolplein) wordt in overleg met de buurt ingericht als buurttuin met aandacht voor groen.

In de klimaatatlas van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier staat dat op de wegen rond het plan wateroverlast kan optreden bij hevige regenval. Er is ook in lichte mate sprake van hittestress. Door de aanleg van de binnentuin en het hofje zal de hittestress verminderen.

4.5.3 Conclusie

Er is voldoende aandacht voor duurzaamheid in onderhavig bestemmingsplan. Het aspect duurzaamheid staat derhalve de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofdepositie en het bijbehorende Besluit stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

4.6.2 Relatie tot het plan

Door RSK is in juli 2022 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan beoordeelt of beschermde flora en fauna in het plangebied kan voorkomen en/of beschermde natuurgebieden negatief worden beinvloed. Ook is een inschatting gemaakt van de mogelijke effecten van de geplande werkzaamheden op de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna op het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 2 terug te vinden, de resultaten zijn hieronder verwerkt.

Soortenbescherming

In het onderstaande overzicht wordt een samenvatting gegeven van de mogelijk voorkomende beschermde flora en fauna die in en rondom het plangebied uit de gegevens bekend zijn. Daarnaast zijn de effecten van de geplande ingrepen vermeld die van invloed kunnen zijn op deze soorten. Tevens is beschreven of er vervolgonderzoek en/of een eventuele ontheffing nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0009.png"

Tabel 4.2: resultaten quickscan ecologie

Zoals uit de tabel blijkt, is nader onderzoek naar de gierzwaluw en vleermuizen nodig. Daarnaast wordt de aanbeveling gegeven om direct voorafgaand aan de werkzaamheden een amfibieënscherm te plaatsen. Hierdoor wordt voorkomen dat rugstreeppadden zich in het gebied kunnen vestigen.

Nader onderzoek vleermuizen en gierzwaluw

Dit onderzoek is conform het vleermuizenprotocol uitgevoerd en in oktober 2022 opgeleverd. Het rapport is als bijlage 3 terug te vinden. De resultaten zijn hieronder verwerkt.

Het nader onderzoek dient te bepalen of de betreffende ontheffingsplichtige soorten (vleermuizen en gierzwaluw) binnen het plangebied voorkomen en welke functies het plangebied voor deze soorten invult. Tevens is getoetst of sprake is van een overtreding door de geplande werkzaamheden (de sloop van het bestaande pand met een daaropvolgende realisatie van nieuwbouw) van één of meer van de verbodsbepalingen van de soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb).

Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn geen zomer-, kraam-, paarverblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Daarnaast is er geen essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute voor vleermuizen binnen het plangebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door de geplande werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.

Gierzwaluwen

Binnen het plangebied zijn geen nestlocaties van gierzwaluwen vastgesteld. Daarnaast is het foerageergebied boven het plangebied niet essentieel. Negatieve effecten op gierzwaluwen door de geplande werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Noord-Holland maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt niet in het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 80 meter afstand van het plangebied en betreft het natuurgebied Eilandspolder. Vanwege de aard van de activiteiten en de afstand tot NNN-gebied worden negatieve effecten uitgesloten voor NNN-gebieden, gezien hiervoor enkel interne aantasting van belang is.

Gezien de aard van de geplande ingrepen (de herontwikkeling van het plangebied) en de afstand van minder dan 0,1 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied, zouden er mogelijk tijdelijk effecten kunnen optreden. Ondanks de tijdelijke aard van de geplande ingrepen (zoals o.a. het vermoedelijke heien), en gezien de lokale bodemopbouw en de afstanden tot het Natura-2000 gebied, worden significant negatieve effecten niet uitgesloten. Zodoende is een nader onderzoek benodigd die onderzoekt of er significante effecten op het nabijgelegen natuurgebied Eilandspolder zijn. Vanwege het feit dat de geplande werkzaamheden op het plangebied dienen voor de realisering van een nieuw woonzorggebouw en de functie van het plangebied daarmee verandert, wordt een stikstofberekening en voortoets noodzakelijk geacht.

Stikstofberekening

De realisatie van het plan kan negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden. Er is door MBH Consult B.V. onderzoek verricht naar de stikstofdepositiebijdrage van zowel de gebruiksfase als bouwfase op de omliggende Natura 2000-gebieden. De rapportage van 16 mei 2023 is terug te vinden als bijlage 4. De conclusie is hieronder weergegeven.

Het projecteffect van bouw- en gebruiksfase bedraagt op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projectbijdrage treden er geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect stikstofdepositie er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

Voortoets

Op 13 juni 2023 is door Dresmé&VanderValk een voortoets Wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 5) waarin systematisch nagegaan is wat de mogelijke effecten van het project op de te beschermen natuurwaarden van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Eilandspolder is. In de voortoets wordt de conclusie getrokken dat als gevolg van de voorgenomen woningbouw, negatieve effecten op het naastgelegen Natura 2000-gebied Eilandspolder, vissoorten en de weidevogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen, uitgesloten kunnen worden. Vanwege de bestaande aanwezige menselijke activiteiten in het tussengelegen bebouwde gebied bestaande uit een doorgaande weg en woningen met tuin en de beperkte aard van de ruimtelijke ingreep, worden geen additionele negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Eilandspolder verwacht als gevolg van de bouwfase noch als gevolg van de gebruiksfase.
Er bestaat geen aanleiding voor een Verslechteringstoets, Passende beoordeling en een vergunning van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.6.3 Conclusie

Het aspect natuur (zowel de soorten- als gebiedsbescherming) vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling ter plaatse van de projectlocatie en de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • 1. Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
  • 2. Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

4.7.2 Relatie tot het plan

Risicovolle inrichtingen

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten zuiden van het plangebied, op circa 850 m afstand, is de N244 gelegen. Deze weg is aangeduid als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Hier geldt een verhoogd risico indien een ongeval op de weg plaatsvindt. Voor de provinciale weg N244 in het plangebied geldt dat de plaatsgebonden risicocontour (de 10-6-contour) op de as van de weg gelegen is. Het plaatsgebonden risico drukt de kans per jaar uit dat een persoon overlijdt ten gevolge van een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op een bepaalde route. De norm ligt op 10-6 per jaar (kans van 1 op 1.000.000 per jaar). Voor nieuwe situaties is dit een grenswaarde, voor bestaande situaties een streefwaarde. Aangezien de contour op de weg is gelegen, vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.

Het groepsrisco drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het plangebied ligt op ruim 850 meter afstand van de weg en daarmee ruim buiten het invloedsgebied. De vaststelling van dit bestemmingsplan is dan ook niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding (A563-KR). Voor deze buisleiding geldt een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Deze is dus gelijk aan de plaats waar de buisleiding ligt. De leiding ligt met ruim 1.000 meter afstand op ruime afstand van het plangebied. Hierdoor is de leiding niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico in het plangebied.

Ten westen van het plangebied is de aardgasleiding BP-1329 van TAQA Energy gelegen. De PR 10-6-risicocontour van deze leiding is 190 m. De leiding ligt op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Door deze afstand is de leiding niet van invloed op het groepsrisico in het plangebied.

De aanwezigheid van de leidingen leveren geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Geluid

4.8.1 Algemeen

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

4.8.2 Relatie tot het plan

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. In een aantal gevallen is het niet nodig akoestisch onderzoek uit te voeren, zoals voor 30 km/uur-gebieden en woonerven. Bij het projecteren van nieuwbouw met een woonfunctie is sprake van een nieuwe geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wgh. Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Tot 48 dB kan nieuwbouw plaatsvinden zonder ontheffing. Bij een hogere geluidsbelasting dienen maatregelen aan de bron (asfalt), overdracht (scherm) of ontvanger (gevelisolatie) onderzocht te worden.

Het plangebied ligt aan de Grafterbaan. De Grafterbaan is een 30 km/uur weg. Een akoestisch onderzoek is op basis van de Wgh geen wettelijke verplichting. De Grafterbaan wordt overwegend gebruikt voor bestemmingsverkeer voor de dorpen Graft en de Rijp en vormt daarmee een ontsluitingsweg voor de aanliggende woonerven.

In voorliggend plan betreft het de realisatie van woningen op een plek waar al eerder een geluidgevoelig object (basisschool) aanwezig was. Ook liggen er overwegend woningen langs de Grafterbaan en is niet de verwachting dat de geluidsbelasting dermate hoog is dat de verplichte gevelwering op basis van het Bouwbesluit (20 dB) niet afdoende is om een goed binnenklimaat te garanderen.

Het beoogde ontwikkeling ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg. Dit betekent dat er geen geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd binnen de zone waar akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai noodzakelijk is.

In de omgeving van het plangebied is geen industrieterrein gelegen. Een onderzoek in het kader van de Wgh is dan ook niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een aanvaardbaar akoestische kwaliteit worden nagestreefd. Hierbij speelt ook de geluidbelasting van de Grafterbaan een 30 km-weg een relevante
rol in de ruimtelijke afweging. Er zal beoordeeld moeten worden of bij de nieuw te realiseren bestemming sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er kan bij de beoordeling worden aangesloten bij het toetsingskader van de Wet geluidhinder. Door M+P is in mei 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 terug te vinden, de resultaten worden hieronder weergegeven.

In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de volgende 30 km/h wegen tezamen beschouwd: Dorpsstraat, Grafterbaan en Kromme Horn.
Uit de berekening op basis van het vigerende Rmg 2012 blijkt dat de hoogste geluidsbelasting vanwege de 30 km/h wegen 56 dB (zonder aftrek: 61 dB) bedraagt. Dit kan worden beschouwd als een verhoogde geluidsbelasting. Aangezien de wegen niet gezoneerd zijn, is geen hogere grenswaarde besluit nodig. Omdat inmiddels nieuwe emissiekentallen beschikbaar zijn in verband met de aankomende invoering van de Omgevingswet, is ook daarmee gerekend. Bij lage rijsnelheden blijkt de geluidsemissie lager te zijn door een gewijzigd wagenpark. De hoogste geluidsbelasting van alle wegen samen bedraagt met deze gewijzigde geluidsemissies 58 dB. Dit wordt eveneens gezien als een overschrijding van de standaardwaarde.

Aangezien geen hogere grenswaarde van toepassing is, is het beleid van de gemeente Alkmaar bij hogere grenswaarde (2016) niet van toepassing. In dat beleid staat dat bij overschrijding van meer dan 5 dB van de voorkeursgrenswaarde woningen een geluidsluwe gevel dienen te hebben, waaraan ten minste 30% van het verblijfsoppervlak is gelegen. De appartementen aan de noordzijde en een aantal appartementen aan de westzijde hebben geen geluidsluwe zijde en zouden niet aan dit criterium voldoen.

M+P adviseert, ondanks dat er geen sprake is van een procedure hogere grenswaarde, de appartementen uit te voeren met een geluidwering waarbij aan de minimale eis van 33 dB binnenwaarde, volgens Bouwbesluit (en ook het nieuwe Besluit bouwwerken leefomgeving), wordt voldaan. Dit ten gunste van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefkwaliteit. Rekening houdende met een geluidsbelasting van 58 dB is dan een geluidswering nodig van 25 dB. Dit wordt doorgaans gerealiseerd met een standaard gevelopbouw in combinatie met een volledig mechanische ventilatie (wtw) zonder ventilatieroosters. In de verdere uitwerking van het bouwplan en bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt hier rekening mee gehouden.

4.8.3 Conclusie

Voor de ontwikkeling van het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Kabels en leidingen

4.9.1 Algemeen

Voor sommige kabels en leidingen is het belangrijk deze op te nemen in het bestemmingsplan. Het gaat dan niet om de algemene nutsleidingen, maar om de leidingen waarbij bijvoorbeeld een veiligheidszone geldt of leidingen die een risico zijn als ze bij werkzaamheden geraakt worden. Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in een bestemmingsplan worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen. Bij andere leidingen bepaald bevoegd gezag of dit wenselijk is, dit is bijvoorbeeld steeds vaker het geval bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. De (planologische relevante) leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid. Dit betreft de zogeheten beschermingszone.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.9.2 Relatie tot ontwikkeling

In en rondom het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig die beheerd wordt door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0010.jpg"

Figuur 4.2: Ligging rioolpersleiding

Deze leiding is opgenomen op de verbeelding en in de regels (artikel 7) zijn beperkingen opgelegd ten aanzien van werkzaamheden in de nabijheid van deze leiding.

4.9.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Algemeen

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • 1. woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • 2. kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
4.10.2 Relatie tot het plan

Zoals hiervoor beschreven geldt op basis van de Regeling NIBM voor woningbouw dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 190 woningen en valt daarmee ruim onder de grens van 1.500 woningen waarbij de lucht in betekende mate verslechterd. Echter, onderhavig bestemmingsplan maakt ook de realisatie van maximaal 1.000 m2 aan commerciële en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Om die reden kan niet op voorhand gesteld worden dat sprake is van een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve is voor de toets aan het aspect luchtkwaliteit gebruik gemaakt van de NIBM-tool.

Voor de NIBM-tool is uitgegaan van de berekende verkeersgeneratie voor onderhavige ontwikkeling, te weten 164 verkeersbewegingen per weekdag. Voor een nadere onderbouwing dan wel toelichting op deze verkeersgeneratie wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze toelichting. Het aandeel vrachtverkeer is, worst-case, ingesteld op 5%. In onderstaand figuur is de ingevulde NIBM-tool weergegeven. Daaruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0011.png"

Figuur 4.2 NIBM-tool geraadpleegd op 15 juni 2023

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de luchtkwaliteitskaarten van Atlas Leefomgeving kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via Atlas Leefomgeving op 29 juni 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.00199-0201_0012.png"

Tabel 4.3: Jaarlijkse achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de projectlocatie (bron: Atlas Leefomgeving).

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

4.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat niet aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in de weg.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

4.11.2 Relatie tot het plan

Parkeren

Berekenen van de parkeervraag

De parkeervraag (aantal benodigde parkeerplaatsen) van de nieuwe functies is bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. De gemeente Alkmaar heeft haar parkeernormen opgenomen in de ‘Parkeernormennota 2020-2027’. De gemeentelijke parkeernormen zijn gebaseerd op CROW parkeerkencijfers. De parkeervraag is berekend door de omvang van het functieprogramma van de ontwikkeling te vermenigvuldigen met de huidige parkeernorm (het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid).

De ontwikkeling aan de Grafterbaan betreft een nieuwe woonvorm met een variabele mix van zelfstandige woningen en woningen waar 24-uurszorg wordt geboden. Voor deze woonvorm bestaat (nog) geen eenduidige parkeernorm. Er kan enerzijds aangesloten worden bij zelfstandige woningen <45m2 met ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen en anderzijds bij de categorie verpleeg- en verzorgingstehuis.

Voor de woningen < 45m2 is het uitgangspunt bij het bepalen van de parkeerbehoefte dat hier sprake is van de zone 'overig' en de functie 'wonen, klein (<45m2)'. Dat levert een kencijfer op van 0,3 parkeerplaats per woning. Bij de realisatie van 40 wooneenheden betekent dit 40 x 0,3 = 12 parkeerplaatsen.

Voor de ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen wordt 50 m2 gereserveerd. Deze ruimte kent ook een bepaalde parkeerbehoefte. Op dit moment is nog niet bekend welke functie hier binnen komt, maar hiervoor wordt aangesloten bij de functie van 'gezondheidscentrum': dit is een overkoepelend begrip waarbinnen diverse maatschappelijke zorgfuncties passen. Een gezondheidscentrum kent een parkeerbehoefte van 1,9 parkeerplaats per behandelkamer. Ervan uitgaande dat er twee behandelkamers worden gerealiseerd, ontstaat een parkeerbehoefte van 3,8 = 4 parkeerplaatsen. Deze plekken zijn voornamelijk gedurende de dagperdiode benodigd.

De totale behoefte komt daarmee op 12+4= 16 parkeerplaatsen.

Als we kijken naar de norm voor de categorie verpleeg- en verzorgingstehuis (waarbij naast woningen ook ondergeschikte voorzieningen aanwezig zijn), dan geldt de norm in de zone 'overig' van 0,5 parkeerplaats per woning. Bij de realisatie van 40 wooneenheden betekent dit 40 x 0,5 = 20 parkeerplaatsen.

In voorliggend plan is gekozen voor de 'worst-case' en gerekend met de hogere norm van verzorgingstehuis.

Parkeeraanbod

Binnen het plangebied worden in totaal 20 parkeerplaatsen gerealiseerd aan de straatkant tegenover het Dorpshuis en deze zijn openbaar toegankelijk, waarmee een zeker dubbelgebruik in de wijk wordt nagestreefd. Op eigen terrein is derhalve voldoende aanbod om in de parkeerbehoefte op basis van de parkeernorm van 0,5 te kunnen voorzien.

Juridische borging

Uit de regels behorende bij dit bestemmingsplan vloeit voort dat bij indiening van de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst moet worden aan dit parkeerbeleid. In het beleid is voorgeschreven hoe de parkeervraag van een ontwikkeling berekend moet worden en op welke manier deze moet worden geaccommodeerd dan wel onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken. In de regels is hiernaar verwezen. Dit betekent dat bij elk concreet plan dat wordt ingediend middels de benodigde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, de indiener moet aantonen dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Dit wordt gedaan door te toetsen aan de "Parkeernormennota 2020-2027" of diens rechtsopvolger, aangezien het college in haar coalitieakkoord heeft aangegeven dat er nieuwe parkeernormen voor het buitengebied en de dorpen opgesteld gaan worden.

Naast deze voorwaardelijke verplichting moet het wel mogelijk zijn om, afhankelijk van het in te dienen plan, de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Met andere woorden: de gekozen bestemming en bouwmogelijkheden die in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven zijn, moet het wel mogelijk maken om de parkeerplaatsen te realiseren. In voorliggend bestemmingsplan worden parkeerplaatsen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' toegestaan. Parkeren staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Verkeersgeneratie

Aanpak

Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling voor een ontwikkeling is het van belang de verkeersgeneratie te bepalen. De berekende verkeersgeneratie fungeert namelijk als belangrijk uitgangspunt bij de verkeersafwikkelingsanalyse. De verkeersgeneratie wordt berekend door de omvang van elke functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende CROW kencijfers (het aantal te genereren motorvoertuigbewegingen per functie-eenheid; bijvoorbeeld per m2 bvo). De kencijfers zijn gepresenteerd in een bandbreedte (minimummaximum).

Met de kencijfers wordt de verkeersgeneratie berekend voor een weekdagetmaal, oftewel een gemiddelde weekdag (maandag tot en met zondag). Voor veel functies geldt dat de verkeersgeneratie hoger ligt op een gemiddeld werkdagetmaal (maandag tot en met vrijdag). Kantoren genereren bijvoorbeeld weinig tot geen motorvoertuig-bewegingen in het weekend, maar juist doordeweeks. Om dit verschil te bepalen heeft CROW omrekenfactoren opgesteld per type functie, waarmee de verkeersgeneratie van weekdagetmaal naar een werkdagetmaal wordt omgerekend.

Uiteindelijk is het voor een werkdagetmaal ook mogelijk een vertaalslag te maken naar ochtend- en avondspitsuur, de over het algemeen drukste momenten op een werkdag. Om deze vertaalslag te maken naar het drukste ochtend- en/of avondspitsuur heeft CROW per functie procentuele verdelingen opgesteld. Zo kan voor een ochtendspitsuur worden bepaald hoeveel motorvoertuigbewegingen worden gegenereerd en wat de verdeling in aankomende en vertrekkende bewegingen bedraagt.

Kencijfers

Binnen de CROW-kencijfers voor de verkeersgeneratie (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren, december 2018) wordt ten eerste onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en woonmilieu. Graft wordt gezien als 'niet stedelijk, rest bebouwde kom' en kent op basis van de CROW norm een verkeersgeneratie tussen de 3,7 en 4,5 = gemiddeld 4,1 motorvoertuigen per etmaal per woning.

Voor de ondergeschikte maatschappelijke zorgfuncties wordt opnieuw gerekend met 'gezondheidscentrum'. Deze functie kent een verkeersgeneratie tussen de 18,5 en 22,6 per behandelkamer = gemiddeld 20,5 motorvoertuigen per etmaal per behandelkamer.

Verkeersgeneratie- en afwikkeling

Met de realisatie van 40 woningen, zijn er derhalve 40 x 4,1 = 164 motorvoertuigen per etmaal te verwachten aan verkeersgeneratie. Voor de maatschappelijke voorzieningen is dit 2 x 20,5 = 41 motorvoertuigen per etmaal. Gezien de doelgroep van ouderen en de kleinschaligheid van de woningen, is het de verwachting dat het aantal verkeersbewegingen in de praktijk zelfs nog lager ligt (de kencijfers gaan uit van een reguliere sociale huurwoning). Aangezien de doelgroep van de ondergeschikte maatschappelijke zorgfuncties in het appartementengebouw woont, zal de daadwerkelijke verkeersgeneratie ook ruim onder de 41 motorvoertuigen per etmaal liggen. Daarbij is het tevens de verwachting dat de verkeersgeneratie zich meer uitspreid over de dag: het is aannemelijk dat de doelgroep niet volledig actief is op de arbeidsmarkt (leeftijdsgerelateerd) en er daarom ook geen piekbewegingen in de ochtend (vertrekkend verkeer) en in de avond (aankomend verkeer) zullen plaatsvinden. Dit in tegenstelling tot de huidige (planologische) functie van basisschool, die wel piekmomenten kent bij halen en brengen met de nodige mogelijke verkeerscomplicaties.

Het verkeer kan derhalve goed afgewikkeld worden op de bestaande wegenstructuur.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Water

4.12.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels

4.12.2 Relatie tot het plan

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 29 juni 2022 de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de gegeven antwoorden concludeert het systeem dat de korte procedure doorlopen kan worden. Het plan is aan het Hoogheemraadschap voorgelegd voor advies.

Waterkwaliteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, zo veel mogelijk vermeden / niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding van meer dan 800 m2 bestaat er een verantwoordelijkheid voor het bergen van regenwater. Omdat de locatie in de huidige situatie hoofdzakelijk al uit verharding bestaat door de aanwezigheid van schoolgebouw en schoolplein, is geen sprake van een toename van verharding van meer dan 800 m2. Voor voorliggend plan zijn watercompenserende maatregelen dan ook niet noodzakelijk.

Beschermde gebieden
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
4.12.3 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.13 (Vormvrije) m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Algemeen

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

4.13.2 Relatie tot het plan

De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 40 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Aanmeldnotitie m.e.r.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 7 terug te vinden. Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatieve effecten op het milieu ontstaan als gevolg van de ontwikkeling van het projectgebied van school locatie naar woningbouw. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt zijn, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en op de verbeelding. Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.


SVBP 2012
Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

5.2 De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Deze zijn opgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening. De planregels geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:

  • afwijken van bouwregelingen en gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In het bestemmingsplan is de bevoegdheid opgenomen om af te wijken van bepaalde normen. De uitvoering ervan berust bij het College van Burgemeester en Wethouders. Deze flexibiliteitbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond gegeven bestemming gehandhaafd moet blijven.

Het systeem van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is bij enkele bestemmingen opgenomen, vooral ter veiligstelling van bepaalde archeologische en cultuurhistorische waarden. Door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het desbetreffende artikel toelaatbaar zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd; voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het bepalende kader.

Normale onderhoudswerkzaamheden moeten ten allen tijde zonder vergunning uitgevoerd kunnen worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningplicht vallen. In ieder geval zal het bij "normale onderhoudswerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarden zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd worden.

5.3 Nadere toelichting op de regels

De bij dit plan behorende planregels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008), onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Ovegangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Daarbij worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Dit hoofdstuk bevat ook bepalingen die van toepassing zijn op meer bestemmingen, de zogeheten 'dubbelbestemmingen'.

In hoofdstuk 3 is een aantal algemene regels opgenomen. Behalve een antidubbeltelregel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze zijn om geringe afwijkingen o.a. van de in het plan opgenomen maten en grenzen mogelijk te maken.

In hoofdstuk 4 is omschreven welke gebouwen en gebruik vallen onder het overgangsrecht en bevat tot slot de citeertitel van het plan.

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden en gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 3)

Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie hebben de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. Deze bestemming maakt een flexibele invulling van de openbare ruimten mogelijk door onder andere groen, water en parkeervoorzieningen mogelijk te maken. Binnen deze bestemming zijn ook evenementen van categorie 1 mogelijk.

Wonen (artikel 4)

De bestemming 'Wonen' maakt de realisatie van een woongebouw met maximaal 40 woningen met de bijbehorende tuinen en erven mogelijk. Daarnaast is een aanduiding opgenomen die zorgwoningen ook mogelijk maakt.

Hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak. Door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' wordt het maximale aantal woningen van 40 geregeld. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden.

De maximale goot- en bouwhoogte alsmede het maximum bebouwd oppervlak binnen het bouwvlak is op de verbeelding aangegeven.

Waarde - Archeologie B (artikel 5)

De gronden die de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' kennen, zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Ter plaatse van de dubbelbestemming geldt een regeling met betrekking tot omgevingsverplichtige werkzaamheden.

Waarde - Archeologie E (artikel 6)

De gronden die de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' kennen, zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Ter plaatse van de dubbelbestemming geldt een regeling met betrekking tot omgevingsverplichtige werkzaamheden.

Leiding-Riool (artikel 7)

In het plangebied liggen twee hoofdleidingen voor het transportriool. Deze leidingen zijn primair bestemd als rioolleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor de zone van deze leiding zijn beperking van bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is bij recht allen mogelijk als het vervanging of vernieuwing betreft. Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden in en aan de grond.

5.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen onder andere de flexibiliteitbepalingen en algemene bepalingen aan de orde. Het gaat hierbij onder meer om:

Anti-dubbeltelregel (artikel 8)

In dit artikel is opgenomen dat grond, welke eenmaal in aanmerking is of moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van een andere aanvraag buiten beschouwing dient te blijven.

Algemene bouwregels (artikel 9)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.


Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in afwijkingsmogelijkheden. Met de afwijkingsbevoegdheid kan het dagelijks bestuur o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%.

Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
De algemene bevoegdheid betreft het aanpassen van de bestemmingsgrenzen indien dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein of indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.

Overige algemene regels (artikel 12)
In dit artikel is een regel opgenomen ten aanzien van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij de omgevingsvergunningaanvraag voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen voor het in te dienen plan. Daarnaast worden regels gesteld aan het laden en lossen en aan de afmetingen van de parkeerplaatsen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 13)
Met betrekking tot bouwwerken en het gebruik van grond en bouwwerken wordt in dit artikel ingegaan op het daarop toepasselijke overgangsrecht.

Slotregel (artikel 14)
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen
Nadat het college het ontwerpbestemmingsplan daartoe heeft vrijgegeven, wordt overleg conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gevoerd met de verschillende instanties. Ook vindt over het bestemmingsplan participatie plaats. Daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van een bestemmingsplan van start gaan.

Participatie
In het kader van participatie heeft initiatiefnemer Woonwaard eind 2021 een tweetal participatiemomenten georganiseerd:

  • 1 oktober 2021: op deze datum heeft overleg plaatsgevonden met de Dorpsraad waarin de eerste plannen voor de herontwikkeling zijn toegelicht.
  • 13 december 2021: op deze datum is een inloopmiddag georganiseerd door Woonwaard, in samenwerking met gemeente Alkmaar en de Zorgcirkel. Omwonenden en geïnteresseerden zijn via een publicatie uitgenodigd om de plannen in te zien en vragen te stellen.
  • 30 januari 2023: op deze datum heeft overleg plaatsgevonden met de Dorpsraad.
  • 20 februari 2023: op deze datum wordt een informatieavond gehouden voor de buurt.


Vooroverleg artikel 3.1.1. Bro
Op 11 juli 2022 is het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg aan de vaste overlegpartners gezonden. Van de volgende partners is een reactie ontvangen:

  • Rijkswaterstaat:

Ontvangen reactie: Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen op het plan. Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Liander:

Ontvangen reactie: Liander heeft geen opmerkingen op het plan.
Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • ProRail:

Ontvangen reactie: ProRail heeft geen opmerkingen op het plan.
Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Provincie Noord-Holland:

Ontvangen reactie: De provincie heeft geen opmerkingen op het plan
Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
    Ontvangen reactie: Er is één aandachtspunt voor deze locatie, namelijk dat er een afvalwater-transportleiding van het hoogheemraadschap aan de zuidwestzijde binnen het perceel ligt. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder over-leg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals:
    • 1. het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting;
    • 2. het uitvoeren van zware transporten;het opstellen van materieel op het tracé van de leiding;
    • 3. de opslag van (zwaar) materiaal;
    • 4. het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding;
    • 5. het graven of heien nabij de leiding.


De persleiding bevindt zich binnen de bestemming Verkeer - Verblijf. Op de impressies is te zien dat er wellicht sprake zal zijn van een in te richten buurttuin. Indien er daarbij sprake is van bovenstaande werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient vroegtijdig contact op te worden genomen met het hoogheemraadschap. Het is verstandig wanneer de persleiding op de verbeelding wordt opgenomen.
Voor het overige spelen er geen waterbelangen bij dit plan. Gezien de voormalige inrichting (vrijwel geheel verhard terrein) is er geen sprake van compenserende maatregelen. Uiteraard is het wel zaak om te bezien of en welke klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden genomen. Denk aan verwerking van hemelwater op eigen terrein.

Antwoord gemeente: De gemaakte opmerkingen worden verwerkt in het bestemmingsplan en worden meegenomen bij de verdere uitwerking van de inrichting.

  • Veiligheidsregio Noord-Holland Noord:

Ontvangen reactie: Het verwachte gebruik wonen (al dan niet met zorgbehoefte) en het voorlopige globale bouwplan opzet resulteert in het volgende:
Het bouwplan alleen toetsen aan de minimumvereisten volgens het bouwbesluit leidt zeer waarschijnlijk tot onnodige restrisico's voor de zorg behoeftigen en/of ouderen die verminderd zelfredzaam zijn/worden. Maak daarom met de initiatiefnemer afspraken over rolstoel toegankelijkheid van alle appartementen. Verder is het plan getoetst aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid VRNHN 2021. De huidige bouwplanopzet doet vermoeden dat de afstand tussen de individuele woningen en de opstelplaats voor de brandweer mogelijk te groot wordt. Vooroverleg met de initiatiefnemer m.b.t. de bereikbaarheid wordt noodzakelijk geacht.


Antwoord gemeente: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie wordt de Veiligheidsregio betrokken in de verdere uitwerking van het plan. Waar nodig wordt in de toelichting op het bestemmingsplan onderbouwd op welke wijze de diverse aspecten die hierbij zijn betrokken, zijn gewogen.

  • Gemeente Dijk en Waard:

Ontvangen reactie: De gemeente Dijk en Waard heeft geen opmerkingen op het plan.
Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • Gemeente Purmerend:

Ontvangen reactie: De gemeente Purmerend heeft geen opmerkingen op het plan.
Antwoord gemeente: De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.


Van de volgende partners is geen reactie ontvangen:

  • Gasunie;
  • Connexxion;
  • PWN;
  • Historische Vereniging Alkmaar;
  • gemeente Bergen;
  • gemeente Koggenland;
  • gemeente Wormerland;
  • gemeente Castricum;
  • gemeente Heiloo.


Zienswijzen

PM

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan bevat een bouwplan waar ook gemeentelijke kosten mee gemoeid kunnen zijn voor de aanpassing van infrastructuur of (mogelijke) planschade.

Met de invoering van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening is het verhaal van kosten verplicht. De wetgever acht het wenselijk dat de gemeente en ontwikkelaar het onderling eens worden over het kostenverhaal (zoals bepaalt in artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening). Dit kan middels een exploitatieplan dan wel een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het – daarvoor in aanmerking komende – planologische besluit dient vast te liggen op welke wijze het kostenverhaal wordt gedekt. Hiervoor is een overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers gesloten.