direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Handelskade 13
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 3 juli 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan (Hoog)zandveld-Lekboulevard vastgesteld. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de enkelbestemming 'Uit te werken woondoeleinden' opgenomen. De ontwikkelaar is voornemens een bouwplan te ontwikkelen en daarom is dit uitwerkingsplan opgesteld.

1.2 Doelstelling

Het doel van het uitwerkingsplan is de nieuwe ontwikkeling, de bouw van 16 woningen, juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het plan is een nadere uitwerking van het bestemmingsplan (Hoog)zandveld-Lekboulevard, waarin de kaders voor deze uitwerking zijn vastgelegd.

1.3 Ligging plangebied

Nieuwegein ligt in de provincie Utrecht, ten zuiden van de stad Utrecht. De gemeente is een voormalige groeikern, gelegen aan de rivier de Lek, nabij buurgemeenten IJsselstein in het westen, Vianen in het zuiden en Houten in het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: google earth)

Het plangebied ligt in de driehoek Handelskade, Wiersdijk en Noorderstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0002.jpg"

Luchtfoto met plangrens (bron google earth)

Het plangebied betreft een grotendeels braakliggend terrein met terreinverharding. Aan de overzijde van de Handelskade loopt het Merwedekanaal, een uitloper van de rivier de Lek. Het plan grenst aan het historische dorp Vreeswijk nabij het Merwedekanaal.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is bestemmingsplan (Hoog)zandveld-Lekboulevard van toepassing. Dit bestemmingsplan met plan ID-nummer NL.IMRO.0356.BPNG2017001 is op 3 juli 2008 vastgesteld.

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Uit te werken Woondoeleinden (UW)'. Deze bestemming is ten behoeve van:

  • Woningen.
  • Bij een woonwijk behorende nutsgebouwen, garageboxen, rijwegen, woonstraten en erven, groen- en plantsoenvoorzieningen en waterlopen.
  • De bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijde.

Bouwvoorschriften voor de uitwerking

Op de gronden met de bestemming 'Uit te werken Woondoeleinden' mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;
  • b. Het bouwvlak voor ten hoogste 70% van de oppervlakte mag worden gebouwd;
  • c. Ten minste 15 woningen zullen en ten hoogste 45 woningen mogen worden gebouwd;
  • d. Woningen als eengezinshuizen en meergezinshuizen mogen worden gebouwd;
  • e. De goothoogte van de gebouwen ten hoogste mag bedragen:
    • 1. Over ten hoogste 50% van de te bebouwen oppervlakte 10 m;
    • 2. Voor het resterende deel 7 m;
  • f. De bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste mag bedragen:
    • 1. Over ten hoogste 50% van de te bebouwen oppervlakte 13 m;
    • 2. Voor het resterende deel 10 m;
  • g. De bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 mag bedragen:

Voor het overige zie artikel 3A van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan "Handelskade 13" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden weergegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de historie, de huidige situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De huidige terreininrichting bestaat uit een ruime woonwagen en diverse tijdelijke containers die als opslag dienen. Een houten vervallen gebouwtje maakt onderdeel uit van de projectlocatie. Aan de randen bevindt zich een struweel van bramenstruiken en bereklauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0004.jpg"

3D luchtfoto (bron: google earth)

2.2 Toekomstige situatie

VFO Architects | Urban design B.V. heeft in opdracht van Handelskade B.V. en in nauwe samenwerking met de gemeente Nieuwegein een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de inbreidingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0005.jpg"

Verkaveling (rode lijn = begrenzing Uitwerkingsplan)

Voor de nieuwbouw op deze locatie is qua typologie aangesloten bij de woningtypologie en -voormalige- nijverheid aan de Handelskade en het Merwedekanaal. Op basis van de uitwerkingsbevoegdheid die opgenomen is in het geldende bestemmingsplan mogen 15 tot 45 woningen gebouwd worden. In het plangebied worden één vrijstaande, een twee-onder-een-kapwoning en 13 rijwoningen (in twee rijen) gerealiseerd. In totaal worden er dus 16 woningen gerealiseerd. Elke woning met haar eigen uitstraling. Daarnaast wordt er direct buiten het plangebied, aan de Handelskade, nog een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd. Voor deze woningen wordt een aparte procedure gevolgd.

Ten behoeve van de ontsluiting van de woningen aan het binnenterrein, wordt de bestaande inrit vanaf de Handelskade naar de locatie gebruikt.

2.3 Stedenbouwkundig plan

Functies

In het gebied worden 13 zeer ruime woningen, een twee-onder-een-kapwoning (tweekapper) en een vrijstaande woning gerealiseerd. De woningen hebben allen een ruime tuin. De woningen worden aangeboden met een optie om een kantoor aan huis te creëren. In de ruime rijwoningen zijn 6 slaapkamers mogelijk. Deze woningtypes vormen voor Nieuwegein een goede doorstroom-woning.

Structuur

Het stedenbouwkundige plan valt qua karakteristiek te categoriseren als een woonerf op een eenzijdig aangesloten binnenhof. Buiten deze uitwerking, maar als onderdeel van het plan wordt een tweekapper als reparatie van de lintbebouwing aan de Handelskade gerealiseerd. Deze twee-onder-een-kapwoning is al mogelijk binnen het daarvoor geldende bestemmingsplan. Aangezien echter de goot- en nokhoogte niet past binnen het geldende bestemmingsplan wordt hiervoor een aparte procedure gevolgd.

De twee-onder-een-kapwoning wordt zo ontworpen dat deze een logische korrel in het lint van de Handelskade vormt maar tevens een aanleiding vormt om het woonerf, het binnenhof te ontsluiten.

De ontsluiting van het binnenhof vormt met de ontsluiting van de woningen een logisch benadering van het hof. Een ontsluiting die op meerdere plaatsen aan de kade herkenbaar is en mede is ingegeven door het voormalige nijverheidskarakter van de kade. Deze ontsluiting heeft een duidelijke maat met een wegprofiel met een loopstrook, tweemaal langsparkeren en een rijweg en wordt geflankeerd door een inheemse laanbeplanting. De woningen in het achtergelegen middengebied, het hofje, zijn georiënteerd op de kwaliteit van een woonerf en vormen het groene hart van de locatie ("wonen aan het erf") en vormen zo ook een overgang tot het stroomgebied van de Wetering.

Als ontwerpuitgangspunt voor deze woning is het karakter van de nijverheid aan de kade gekozen. In tegenstelling tot het wat voorname karakter van de bebouwing langs de kade, kan het hofje meer het karakter krijgen van kleine pakhuizen. Dit uitgangspunt geeft de mogelijkheid om te kiezen voor een grote mate van diversiteit met toch een duidelijke samenhang. Het hofje krijgt een tweede ontsluiting voor langzaam verkeer. Middels een bij het plan behorende voetgangersbrug wordt een verbinding over de Wetering gemaakt met het groene parkgebied aan de overzijde van het water. Dit zorgt enerzijds voor een verbinding van het plan en anderzijds voor een sterke verankering in het groen stroomgebied van de Wetering. Aan de noordzijde van het hofje zijn een tweekapper en een vrijstaande woning gepositioneerd die weer een beeldreferentie hebben met de bebouwing aan de Handelskade.

2.4 Architectuur, kleur- en materiaalgebruik

Architectuur

De architectuur van de woningen is een eigentijdse interpretatie van de vormentaal en ambachtelijkheid van de jaren dertig van de vorige eeuw. Een shake-hands stijl. Dit komt tot uiting door aspecten als kleurgebruik, verticale raamuitvoeringen, steile dakhelling, dakoverstekken en een markante en ambachtelijke detaillering van de beeldbepalende elementen.

Hierna volgen indicatieve gevels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0006.jpg"

Indicatieve voorgevel blok 7 rijwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0007.jpg"

Indicatieve voorgevel blok 6 rijwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0008.jpg" Indicatieve voor- en zijgevel twee-onder-een-kapwoning

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0009.jpg"

Indicatieve voor- en zijgevel vrijstaande woning

Kleur- en materiaalgebruik

In kleur- en materiaalgebruik wordt aansluiting gezocht bij het overall beeld van de woningen langs de Handelskade. Hier is sprake van veelal een hardgrauwe, rood of roodbruine steen met wisselend een donkergrijze of zwarte keramische pan als dakbedekking. Kleur-, materiaalgebruik en detaillering onderstrepen het individuele karakter van de woningen. Binnen deze uitgangspunten zal een sprekend kleurpallet worden gekozen als een kleurfamilie. Hierbij kan gedacht worden aan een aantal keer wijzigende kleurmix van dezelfde gebakken stenen. In de raamvoering zal eenzelfde familiare band zichtbaar zijn. Dezelfde vormen in steeds een andere kozijnindeling en met passende kleuraccenten.

2.5 Openbare ruimte en erfafscheiding

Naast aandacht voor de bebouwing is ook de inrichting van de woonomgeving van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Deze inrichting kan de identiteit van de ontsluiting, de wandelroute over de wetering en het woonerf versterken en ondersteunen. Uitgangspunt hierbij is om de items die hierbij een rol spelen; de erfafscheidingen naar het openbaar gebied, de beplanting van de hof, de bestrating en inrichtingselementen zoals straatverlichting en straatmeubilair zorgvuldig vorm te geven. Te zijner tijd zal een gedetailleerd inrichtingsplan voor de openbare ruimte in overleg met de gemeente opgesteld worden.

2.6 Parkeren en verkeer

Parkeren

Parkeernormen geven het benodigde aantal parkeerplaatsen (bij een functie) aan. Gemeenten kunnen parkeernormen zelf vaststellen. De Nota Parkeernormen 2011-2015 maakt onderdeel uit van het verkeersbeleid voor de gemeente Nieuwegein. De gemeente heeft hierin drie deelgebieden weergegeven, te weten: centrum, schil en overig. Voor het plangebied gelden de normen voor het deelgebied 'schil'.

In het plangebied worden 16 woningen groter dan 160 m² BVO gerealiseerd, waarvan 9 woningen zonder parkeren op eigen terrein en 4 woningen met parkeren op eigen terrein.

Type woning   Aantal   Norm   Benodigd  
160 m2 BVO zonder parkeren op eigen terrein   12   1,7   20,4  
160 m2 BVO met parkeren op eigen terrein   4   1,8   7,2  

In totaal zijn 27,6 parkeerplaatsen noodzakelijk.

Een parkeerplaats op eigen terrein als een oprit, een beschikbare ruimte vóór een garagedeur of carport telt als 1,0 parkeerplaats in de parkeernorm mits de parkeerplaats minimaal 5,50 meter diep is. Het aantal parkeerplaatsen is overeenkomstig de normering naar type woningen zoals de gemeente Nieuwegein die hanteert in haar Nota Parkeernormen van 1,7 parkeerplaatsen per woning zonder parkeren op eigen terrein en 1,8 parkeerplaatsen per woning met parkeren op eigen terrein.

Aantal parkeerplaatsen aanwezig binnen het plangebied:

In het plangebied worden 4 parkeerplaatsen op eigen terrein en 18 parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd. Daarnaast worden direct buiten het plangebied, aan de ontsluitingsweg, ook nog 8 parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd. In totaal zijn er dus 30 parkeerplaatsen aanwezig. Van deze parkeerplaatsen moeten er echter twee parkeerplaatsen gereserveerd worden voor de ontwikkeling van de twee-onder-een-kapwoning aan de Handelskade. Ten behoeve van de woningen in het plangebied zijn er dus 28 parkeerplaatsen beschikbaar. Hiermee zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig en wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Verkeer

De verkeersintensiteiten (meting 2016) bedraagt op de wegen, rondom het plangebied, per etmaal op circa 5.000 motorvoertuigen.

Indien we uitgaan van 7 verkeersbewegingen per woning per etmaal resulteert dit in 126 (18x7) verkeersbewegingen per etmaal. Er van uitgaande dat 10% plaats vindt gedurende de spits resulteert dit in 1 auto per 5 minuten. Deze extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen belemmering.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van 16 woningen mogelijk. Deze woningen zijn al mogelijk in het vigerende bestemmingsplan, waarin voor de locatie de bestemming 'Uit te werken Woondoeleinden ' geldt. Binnen deze bestemming zijn maximaal 45 woningen mogelijk.

In dit plan is sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Uit het gemeentelijk Woningbouwprogramma 2030 blijkt dat er tot 2030 nog een behoefte is van 3.500 woningen. Onderhavige locatie wordt in dit woningbouwprogramma specifiek genoemd.

Uit bovenstaande blijkt dat er in Nieuwegein grote behoefte is aan woningen tot 2030. Dit initiatief voldoet daarom aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.4 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.

Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.1.5 Duurzaamheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn de wettelijke eisen omschreven waaraan minimaal voldaan moet worden, o.a. over energie en isolatiewaarden. Voor nieuwe woningen en kantoren groter dan 100 m2 gelden vanaf 1 januari 2018 ook minimumeisen voor de milieuprestatie. Naast een EPC-berekening dient nu ook een MPG-berekening te worden gemaakt, die aantoont dat MilieuPrestatieGebouw-score < 1. Met GPR Bouwbesluit en GPR Gebouw 4.2 kan de wettelijk verplichte milieuprestatie berekening uitgevoerd worden (zie alinea hierna).

Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. BENG vervangt dan de EPC. Dit vloeit voort uit het SER-Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD.

Op 3 april 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie door de Eerste Kamer aangenomen. In de Wet VET is o.a. geregeld dat de aansluitplicht op het aardgasnet voor nieuwbouwwoningen vervalt. Vanaf 1 juli 2018 mogen gemeenten geen vergunningen meer afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor ontheffing heeft verleend. De criteria om te toetsen of ontheffing zou mogen worden verleend worden vastgelegd in een ministeriële regeling die momenteel opgesteld wordt.

3.1.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028)

Het provinciaal beleid en regelgeving is hoofdzakelijk vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijking). De herziening van de PRS en PRV is op 12 december 2016 integraal vastgesteld.

De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De provincie Utrecht heeft een centrale ligging, ligt aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (A1, A2 en A12) en ligt nabij Schiphol. De provincie streeft naar een aantrekkelijke woon-, werkomgeving en recreatie. Hiervoor hanteren zij drie peilers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Een van deze belangrijkste beleidsopgave is het accent leggen op de binnenstedelijke opgave.

Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2.000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en de binnenstad.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013-2028)

Het doel van de verordening is een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. De regels van het beleid zijn ruimtelijk begrensd. Het plangebied is gelegen in de volgende relevante onderdelen van het beleid:

  • stedelijk gebied: de toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving waarin rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
  • inzetten op de herstructurering, intensivering en transformatie van bestaande functies in stedelijk gebied.
  • woningbouw inzetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma van 68.000 woningen in de provincie binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren. Voor Nieuwegein wordt een binnenstedelijke opgave van 2.000 woningen voorzien.

Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren, woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Dit neemt niet weg dat andere locaties deze aandacht niet behoeven.

3.2.3 Conclusie

Het uitwerkingsplan sluit aan bij het beleid van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030

De structuurvisie geeft de visie van de gemeente over Nieuwegein in de periode tot 2030 weer. Binnen de visie worden vier stadsbrede ontwikkelthema's en een aantal ontwikkelzones onderscheiden. De thema's zijn gericht op:

  • Nieuwegein Leeft; inzetten op kwalitatief hoogwaardig wonen en werken in Nieuwegein met bijbehorende hoogwaardige voorzieningen voor jong en oud.
  • Mooi Nieuwegein; revitaliseren en beleefbaar maken van 'cultuurhistorische parels' en inzetten op aansprekende nieuwe architectuur op cruciale plekken in de stad.
  • Nieuwegein Verbindt; intensiveren en versterken van de verbindingen in de stad en met het buitengebied en verbeteren van de kwaliteit van de publieke ruimte.
  • Duurzaam Nieuwegein; de stad neemt haar verantwoordelijkheid jegens omgeving en volgende generaties door deze niet onnodig te belasten met milieuknelpunten en waar mogelijk deze milieuknelpunten te verminderen.

3.3.2 Woonvisie (2015)

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende vier jaar. De visie is geen alomvattende woonvisie, maar benadrukt de 4 belangrijkste opgaven voor het wonen. Deze opgaven zijn gekozen op basis van de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt, de input vanuit de raadscommissie en de input die tijdens het participatietraject is verkregen.

Het doel van de woonvisie is om iedereen prettig te laten wonen in Nieuwegein en woonwensen en woningbehoefte van de inwoners zoveel mogelijk te realiseren binnen de gemeente. Het woningaanbod dient tevens bij te dragen aan een vitale stad en een vitale bevolkingsgroep, die zorgt voor goede en betaalbare voorzieningen. Met de vier opgaven die de gemeente centraal stelt in deze woonvisie en de ambities die daarbij zijn geformuleerd denkt de gemeente een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan dit doel. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • 1. Vitale stad.
  • 2. Betaalbaar wonen.
  • 3. Wonen en zorg.
  • 4. Kwaliteit en duurzaamheid.

Bij iedere opgave zijn ambities geformuleerd en is aangegeven hoe deze ambities worden gerealiseerd.

Voor het thema Vitale stad zijn een drietal ambities geformuleerd:

  • De woningbouwambitie van 3.500 woningen realiseren naar aanleiding van het in 2017 herijkte Woningbouwprogramma 2030.
  • Inwoners moeten hun wooncarrière in Nieuwegein kunnen maken.
  • Burgerinitiatieven ten aanzien van woningbouw en transformatie faciliteren.

Voor de opgave Betaalbaar Wonen zijn een drietal ambities geformuleerd:

  • De sociale huurwoningen die te huur worden aangeboden dienen qua prijs te passen bij de vraag van onze woningzoekenden.
  • Een sociale huurwoningvoorraad met een omvang van 30% van de woningvoorraad, die gedifferentieerd is naar grootte (in overleg met de gemeente is deze regeling hier niet van toepassing).
  • De positie van woningzoekenden om in aanmerking te komen voor een huurwoning verbeteren.

Voor de opgave Wonen en zorg gelden de volgende ambities:

  • De bestaande woningvoorraad meer geschikt te maken voor ouderen en mensen met een beperking.
  • Door middel van nieuwbouw en transformatie te voorzien in voldoende nultredenwoningen en verzorgd wonen.
  • De (regionale) woonruimteverdeling zodanig in te richten, dat een woning ook op het gebied van zorg en welzijn bij de juiste persoon terecht komt.
  • De extramuralisering van woonvoorzieningen in de sfeer van de GGZ, GZ en Jeugdzorg wordt door de gemeente gefaciliteerd.

Tenslotte zijn voor de opgave Kwaliteit en duurzaamheid de volgende ambities geformuleerd:

  • Verduurzaming van de woningvoorraad om zo bij te dragen aan een verlaging van de woonlasten en het terugdringen van het energieverbruik.
  • Verbetering van de kwaliteit en uitstraling van de bestaande woningvoorraad.
  • Duurzame nieuwbouw en transformatie.

Gezien de beperkte omvang (16 woningen) van de ontwikkeling is in overleg met de gemeente, de 30%-regeling niet van toepassing op het plan. Uit de woonvisie blijkt dat de gemeente graag ziet dat woningen uit het duurdere segment worden gerealiseerd. Het voornemen voor de realisatie van de woningen sluit hier goed op aan.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2030 (2017)

Het Woningbouwprogramma 2030 schetst kort en bondig wat de gemeentelijke ambitie is met betrekking tot woningbouw. Daarnaast worden indicatieve aantallen en kansrijke woningbouwlocaties benoemd. In de laatste woningbouwmonitor van september 2016 (2016-397) zijn voor bijna 3.300 woningen locaties opgenomen, waarvan 1.800 zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn. Het restant (1.500 woningen) plus de huidige behoefte op basis van prognoses (2000 woningen) maakt dat dit Woningbouwprogramma 2030 locaties voor 3.500 woningen aanwijst. Daarnaast biedt het een kader voor verwachte en onverwachte woningbouwlocaties die de komende jaren verdere uitwerking krijgen.

Toetsing

Op de navolgende afbeelding worden de kansrijke woningbouwlocaties weergegeven

.afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0010.jpg"

Kaart: kansrijke woningbouwlocaties

Nr 66 (rode cirkel) betreft de locatie Handelskade 13. Het voorliggende plan wordt hier dus specifiek genoemd.

3.3.4 Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan ontvouwt de waardevolle groene gebieden van de stad. De gemeente streeft naar het behoud en verdere ontwikkeling van een kwalitatief goede en goed beheerbare groenstructuur waarin alle functies een plaats krijgen. Het openbaar groen staat steeds vaker onder druk door plannen voor herinrichting van de openbare ruimte, plannen van inwoners, woningbouw (bijvoorbeeld door extra parkeerdruk en omdat we met meer inwoners gebruik gaan maken van de openbare ruimte), uitbreiding van wegen, enzovoort. Door vast te stellen welke groene gebieden van grote waarden zijn, vinden we tegelijkertijd op andere locaties ruimte voor andere invullingen. De locatie is in het groenstructuurplan niet aangewezen als locatie van grote waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0011.jpg"

Uitsnede kaart Groenstructuurplan

3.3.5 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. We krijgen te maken met meer en heftigere regenbuien, langere droge periodes en meer hete zomerse dagen en nachten. Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen moeten we nu al stap voor stap investeren in een klimaatbestendige inrichting van de stad. Op Rijksniveau is in 2014 de Deltabeslissing ruimtelijke adaptatie vastgesteld. Deze beslissing houdt in dat uiterlijk in 2020 klimaatadaptatie integraal onderdeel van beleid en handelen moet zijn en dat in 2050 de Nederlandse steden water-robuust en klimaatbestendig moeten zijn.

De gemeente heeft in 2014 de Intentieverklaring Ruimtelijke Adaptatie ondertekend. Hiermee onderschrijft zij de intentie om nu al invulling te geven aan de opgave. Ook maakt de gemeente deel uit van het regionale samenwerkingsverband Coalitie ruimtelijke adaptatie regio Utrecht. In 2018 wordt de visie klimaatadaptatie vastgesteld.

Beleid van de gemeente is om bij herstructurering, renovatie en nieuwbouw inrichtingsmaatregelen te nemen die een optimale bijdrage leveren aan de inpassing van de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie ). Door maatregelen te nemen kunnen we eventuele schade, hinder en overlast zoveel mogelijk voorkomen. De volgorde voor de verwerking van regenwater is vasthouden, bufferen, infiltreren, vertraagd afvoeren.

Ambitie gemeente:

  • Buien die niet meer door de riolering verwerkt kunnen worden bovengronds verwerkt. Hierbij mag geen schade door wateroverlast ontstaan.
  • De kavel met/of zonder bebouwing zodanig inrichten en ontwerpen dat minimaal 20 mm van het bestaande en het te realiseren verharde oppervlak kan worden verwerkt op het betreffende perceel (zonder riolering). De ambitie van de gemeente is om 45 mm lokaal te kunnen vasthouden en infiltreren.
  • Bij bestaande bebouwing straatpeil verlagen ten opzichte van vloerpeil mits de drooglegging dat toelaat. Bij nieuwbouw: vloerpeil 30 cm hoger dan straatpeil.
  • Nieuwbouw moet voldoen aan de normen voor de drooglegging en de ontwateringsdiepte, en de binnenriolering aan de NEN3215. Regenwater is afgekoppeld.
  • Het gebruik van half-verhardingen of waterdoorlatende of open verhardingen; Bij gemeenschappelijke tuinen is minimaal 75% groen, half verhard of oppervlaktewater. In de openbare ruimte is dat 50%.
  • Straten dragen bij aan (tijdelijke) waterberging. Aanleg van wegen op afschot of holle wegen voor extra wateropvang. Verharding is waterpasserend bij lage intensiteit verkeer of parkeerplaatsen. Verharding draagt bij aan een klimaatadaptieve inrichting, bijv door toepassing van tijdelijke waterberging (zoals verdiepte parkeerplaatsen), waterpasserende of waterdoorlatende verharding.
  • Openbare ruimte en percelen inrichten met groenlocaties die bijdragen aan de thema's hittestress en wateroverlast. In potentiële wateropvanglocaties is het groen overstromings- en droogtetolerant.
  • Toepassen van groene gevels en groene daken, ambitie alle platte daken een groen dak. Voldoende groene verblijfslocaties met schaduwplekken, ook bij parkeerplaatsen.

3.3.6 Duurzaamheid

Gemeentelijke beleid duurzaam bouwen

Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle' en 'Circulair Bouwen'). Daarom heeft de gemeenteraad de nota ´Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein´vastgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om bij nieuwbouw en renovatie te streven naar een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger t.o.v. de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.

  • Naast bovenstaande prestatie-eis zijn de volgende basismaatregelen vastgesteld:
  • Bij nieuwbouwwoningen een lagetemperatuurverwarming systeem toepassen.
  • Geen uitlogende bouwmetalen toepassen.
  • Alleen aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout (conform criteria TPAC) toepassen.
  • Een handleiding voor gebouwgebruikers opstellen.
  • Bij nieuwbouw een duurzaam gezond binnenmilieu waarborgen.

De milieuprestatie kan bij bouwplannen zoals hier inzichtelijk worden gemaakt met het duurzaam bouwen instrument GPR-gebouw. Met GPR worden de prestaties beoordeeld en gewogen op de duurzaamheidsthema's: Gezondheid en Gebruikskwaliteit (People), Energie en Milieu (Planet) en Toekomstwaarde (Profit). GPR-gebouw geeft per thema een waardering op een schaal van 1 tot 10. Voor Nieuwegein dient de GPR voor alle thema's minimaal 7,0 te zijn, waarbij de thema's energie en milieu mogen worden gekoppeld tot één DPG-score (Duurzaamheids Prestatie Gebouw).

De gemeente streeft naar het vergroten van het aandeel groendaken. Groendaken zorgen niet alleen voor wooncomfort, ze zijn ook mooi om te zien en dragen bij aan waterberging en verkoeling in onze stad.

Gemeentelijk beleid energieneutraliteit

De gemeente Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn ('Coalitieakkoord 2014-2018' en 'Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040'). Dit sluit aan op het in werking getreden Klimaatverdrag van Parijs. Om klimaatneutraal te worden is het van belang de energievoorziening volledig te verduurzamen. Dit betekent een aardgasloze gebouwde omgeving, waarbij elektrisch wordt gekookt en verwarmd wordt via een warmtenet (collectief) of via elektrische warmtepompen (individueel of collectief) of andere duurzame technieken. Op 10 oktober 2017 deed Nieuwegein met 14 regiogemeenten rondom Utrecht een statement naar buiten: "Vanaf vandaag worden nieuwbouwwoningen in de regio Utrecht in principe zonder aardgasaansluiting gebouwd". In aansluiting daarop en vooruitlopend op de aanpassing van wetgeving ondertekende de gemeente Nieuwegein op 16 maart 2018 het 'Convenant Aardgasvrije Nieuwbouw' met Stedin, de provincie Utrecht en regiogemeenten. Gemeente vindt nieuwbouwen zonder aardgasaansluiting echter niet voldoende. Ondanks dat pas vanaf 2020 alle nieuwbouw BENG moet zijn, zien wij graag dat er nu al volledig energieneutraal wordt gebouwd. Energieneutraal betekent: bouwen met een EPC=0,0 waarbij al het gebouwgebonden energieverbruik is verduurzaamd. We dagen bouwers graag uit om extra prestaties te leveren op energieneutraliteit. Liefst via een 'nul-op-de-meter' energieconcept, waarbij zowel gebouwgebonden als gebruikersgebonden energieverbruik is verduurzaamd.

Specifieke randvoorwaarden/kansen i.r.t. dit bouwinitiatief:

Streven naar hogere ambities m.b.t. duurzaam bouwen. Bij voorkeur aantonen met dubo-instrument GPR-gebouw en dit al in de VO-fase van het bouwinitiatief gebruiken, omdat zo direct gevolgen van diverse keuzes zichtbaar worden en daarmee tijdig in het ontwikkelproces slimme keuzes kunnen worden gemaakt. Daarbij streven naar minimale GPR-score van 7,0 op alle thema's.

Uitgangspunt: geen aardgasaansluitingen toepassen. Een all-electric energieconcept met warmtepompen is goed mogelijk.

Een lagetemperatuurverwarming systeem toepassen (bijvoorbeeld vloerverwarming).

Aantoonbaar streven naar hogere ambities m.b.t. energiezuinigheid. Uitgangspunt is energieneutraal bouwen (epc=0) bouwen, waarbij al het gebouwgebonden energieverbruik is verduurzaamd. Maar een hogere ambitie lijkt ook mogelijk. Zeer waarschijnlijk is dit nieuwbouwproject met grondgebonden woningen geschikt om met de hoogste ambitie 'nul-op-de-meter' (NOM) te realiseren, waarbij zowel gebouwgebonden als gebruikersgebonden energieverbruik is verduurzaamd. NOM levert voordeel (zie kader hieronder). De eerste 56 woningen van het NOM nieuwbouwproject 'Kroon op Jutphaas' in Nieuwegein (egw+mgw) zijn in 2017 opgeleverd. Inmiddels is 'Het hof van Jutphaas' in verkoop gegaan: 12 NOM-woningen aan het Kerkveld in Nieuwegein.

3.3.7 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de wettelijke vereisten en initiatiefnemer onderzoekt momenteel op welke onderdelen en met welke maatregelen hij kan voldoen aan het beleid van de gemeente. Uitgangspunt is hierbij dat er geen aardgasaansluitingen worden aangebracht.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.

Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.

4.2 Archeologie

4.2.1 Algemeen

De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta, of ook wel Verdrag van Malta genoemd.

Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.2.2 Onderzoek

In augustus 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een bureau- en inventariserend veldonderzoek verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd. Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en in de omgeving (onderzoeksgebied) van het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) is om het verwachtingsmodel te toetsen en door middel van boringen vast te stellen in welke mate de bodemopbouw intact is.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit een geroerde bovenlaag met daaronder lagen lichte klei. Ter plaatse van Handelskade 11 en 12 is een woning gesloopt, hier is de bodem in ieder geval tot een diepte van 1,7 m beneden maaiveld verstoord.

Indien de geplande werkzaamheden niet dieper dan de geboorde diepte van 3 m beneden maaiveld zullen gaan, zijn er geen archeologische resten te verwachten.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kan de middelhoge verwachtingswaarde naar laag worden bijgesteld.

Met betrekking tot de aanbevelingen/bevindingen uit dit onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Nieuwegein. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient dan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.2.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het aspect archeologie geen belemmering is voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplanwijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.

4.3.2 Onderzoek

In februari 2018 is door Bureau Natuurlijk een Quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit t.b.v. het vergunningentraject, en het inzicht te verschaffen, of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

  • Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura2000 gebieden.
  • Het project ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland en heeft geen significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het netwerk.

Soortbescherming

  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van struweel aangetroffen en of te verwachten. Jaarrond beschermde nesten van broedvogels ontbreken.
  • De houtopstanden kunnen de functie van foerageergebied vervullen voor de vleermuis.
  • In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten die bescherming genieten binnen de Provincie Utrecht.

Aangezien de houtopstand wordt verwijderd wordt er nog nader onderzoek uitgevoerd om te bekijken of er sprake is van een foerageergebied voor vleermuizen.

In september 2018 is door Bureau Natuurlijk een vleermuisonderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming. Alle vleermuissoorten worden strikt beschermd door de wet Natuurbescherming en ook de vaste verblijfplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Hierdoor is er, bij ruimtelijke ingrepen, een ontheffing in het kader van de wet natuurbescherming wanneer vaste verblijfplaatsen aangetast, vernield en/of verstoord zullen worden of wanneer individuen van de soorten verwond of gedood zullen worden. Het is daarom noodzakelijk om middels aanvullend onderzoek de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen dan wel uit te kunnen sluiten.

Uit het onderzoek blijkt dat de wet natuurbescherming niet wordt overtreden bij de geplande ingreep betreffende de vleermuis.

4.3.3 Conclusie

Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de plannen. Ook zijn er geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. De uitgevoerde onderzoeken zijn als Bijlage 2 Quickscan natuurtoets en Bijlage 3 Vleermuisonderzoek toegevoegd aan dit plan.

Het aspect ecologie is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.4 Bomen Effect Analyse (BEA)

In maart 2018 is door tree-o-logic een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd in het plangebied. Een aantal bomen moet mogelijk verwijderd worden in het kader van herinrichtingsplannen van het terrein.

Het onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in de huidige situatie en de mogelijke effecten van de voorgenomen plannen voor het voortbestaan van de bomen op het terrein. Ook dient deze rapportage als onderbouwing bij de kapvergunningaanvraag.

Bij de herinrichting van het terrein worden 16 kavels gerealiseerd met woningen. Ook worden bergingen en een achterom aan de westkant van het terrein aangelegd.

Aan de hand van de toekomstverwachting van de bomen en toetsing met de ontwerptekening is geconcludeerd dat 30 bomen niet behouden kunnen blijven in het kader van de planvorming. Vijf bomen kunnen in het kader van de plannen behouden blijven. Dit zal bij de uitwerking van het plan worden afgestemd met de gemeente.

Er zijn geen bomen aangetroffen die waardevol zijn om te behouden.

Het is aan te bevelen om voor aanleg van de nieuwe situatie een plan van aanpak op te stellen omtrent de nieuwe groeiplaatsinrichtingen van de geplande nieuwe bomen, om te voorkomen dat de nieuwe bomen onvoldoende doorwortelbare ruimte meekrijgen, met als gevolg een slechte groei en/of wortelopdruk.

Conclusie

Uit de BEA blijkt dat er geen bomen zijn aangetroffen die waardevol zijn om te behouden. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Bomen Effect Analyse toegevoegd aan dit plan.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.

Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.

4.5.2 Onderzoek

In maart 2018 is door EDOK-RO de watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat geen gebruik gemaakt kan worden van de standaard tekst. Initiatiefnemer heeft samen met het waterschap gekeken naar waterkansen en -knelpunten.

Het waterschap geeft aan bij de verdere uitwerking van het plan rekening te houden met onderstaande waterthema’s:

  • 1. Waterveiligheid: Ligging waterkering.
  • 2. Watersysteem: Peilgebieden en oppervlaktewater huidig watersysteem.
  • 3. Toename verhard oppervlak en watercompensatie.
  • 4. Omgang met overtollig hemelwater in relatie met waterkwaliteit.
  • 5. Riolering en grondwater.l

1 Waterveiligheid: Ligging waterkering.

In het plangebied bevindt zich langs het Merwedekanaal een waterkering (type ‘overige’). De ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten de Zone Waterstaatswerk en er vinden geen permanente ontgravingen plaats. De ligging van de waterkering heeft geen gevolgen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0012.png"

Overzicht waterkeringen

2. Watersysteem: Peilgebieden en oppervlaktewater huidig watersysteem

Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil van + 0,40 NAP. Ten noorden van het plangebied ligt een primaire watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0013.png"

Overzicht watersysteem

3. Toename verhard oppervlak en watercompensatie

In het plan is sprake van een toename aan verhard oppervlak. Het terrein is momenteel grotendeels voorzien van deels betonplaten en deels halfverharding (een verdichte puinverharding). Door de toename aan verharding komt overtollig hemelwater versneld tot afvoer naar het riool en/of naar het watersysteem. Daar zijn het bestaande riool en watersysteem niet op ingericht, waardoor in het plangebied of in het peilgebied het waterpeil tijdens (hevige) regenbuien kan stijgen en mogelijk wateroverlast kan ontstaan.

In overleg met de gemeente en het HDSR is vastgesteld dat er sprake is van een toename aan verhard oppervlak van totaal 242 m2.

Om de versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater te voorkomen wordt de toename aan verhard oppervlak in de vorm van het graven van extra oppervlaktewater gecompenseerd. Bij compensatie in de vorm van open water adviseert het HDSR om uit te gaan van de richtlijn om 15% van de toename aan verhard oppervlak te compenseren.

Op basis van 242 m2 betekent dit dat er 242x 15% = 36,2m2 nieuw open water zal worden aangelegd.

4 Omgang hemelwater en waterkwaliteit

Het waterschap adviseert om het hemelwater zichtbaar af te voeren, dus bovengronds via open goten. Hierdoor bespaart u op de (beheer)kosten voor de aanleg van een regenwaterbuis (HWA-riool). Ook vergroten de open goten de beleving van water, zie ook:

https://www.rainproof.nl/toolbox/maatregelen/geleiding-regenwater-over-de-weg.

Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.

5. Riolering en Grondwater

Het vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem, conform het gemeentelijk beleid.

Vanwege de grondwaterstand, adviseert het HDSR om bij de verdere ontwikkeling rekening te houden met voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte. Voor het vloerpeil van de woningen betekent het dat deze minimaal op + 1,90 NAP worden aangelegd (uitgaande van een waterpeil van + 0,40 NAP). Het omliggende openbare gebied wordt minimaal 15 cm lager aangelegd t.o.v. het vloerpeil van de woningen.

6. Voorstel ontwerp watersysteem

Het HDSR geeft aan dat bij een verdere planuitwerking rekening moet worden gehouden met de volgende technische uitgangspunten:

  • In verband met varend onderhoud geldt voor de brug een doorvaarthoogte van 80 cm (t.o.v. waterpeil) en een doorvaartbreedte van minimaal 2,5 meter.
  • De waterlijn van de primaire watergang wordt in stand gehouden zoals deze op dit moment is, zodat de watergang ook in de toekomst varend kan worden onderhouden.
  • Indien mogelijk wordt een inlaatplaats voor een maaiboot gerealiseerd. Er is geen plaats in ons plan om dit aan te leggen.

4.5.3 Conclusie

De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 5 Watertoets en Bijlage 6 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.6 Geluid wegverkeerlawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

4.6.2 Onderzoek

In april 2018 is door Adviesbureau VOBRU in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting op de gevels van de woningen inzichtelijk gemaakt.

De navolgende 30 km/u verkeerswegen zijn in het onderzoek opgenomen: Handelskade, Wiersdijk, Noorderstraat inclusief verkeersdrempels.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting bij alle 16 woningen in dit uitwerkingsplan, lager is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, waarbij een geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig is.

Gemeentelijk beleid 30 km/u verkeerswegen

In het gemeentelijk geluidbeleid is de benaderingswijze voor onderbouwing en aanvaardbaarheid van de geluidbelasting van 30 km/uur verkeerswegen omschreven. Deze verkeerswegen dienen op dezelfde wijze beoordeeld dienen te worden als gezoneerde verkeerswegen. Als uitgangspunt geldt dat sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betreft de navolgende benaderingswijze:

Indien de geluidbelasting na aftrek conform artikel 110g Wgh kleiner of gelijk aan 48 dB is, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde die geldt voor gezoneerde verkeerswegen. De geluidbelasting is dan aanvaardbaar.

Er is hier dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.7 Milieu(hinder)

4.7.1 Algemeen

Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0014.png"

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.7.2 Onderzoek

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.

In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering zijn voor de realisatie van de woningen. Ook vormen de woningen geen belemmering voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven.

4.7.3 Conclusie

De planlocatie ligt buiten de milieuzones van bedrijven. Door de komst van woningen worden er geen bedrijven belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden. Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.8.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.8.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.8.2 Situatie projectgebied

In dit geval worden 16 woningen toegevoegd. In paragraaf 4.8.1.1 is een lijst met voorbeelden van categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

4.9 Bodem

4.9.1 Algemeen

De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

4.9.2 Onderzoek

In februari 2017 is door Inpijn Blokpoel Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Doel van het onderzoek is, middels een steekproef, vaststellen van de kwaliteit van de bodem. Aan de hand van het onderzoek dient te worden nagegaan of op de locatie redelijkerwijs geen verontreinigende stoffen in de grond of in het freatisch grondwater boven de streef- of achtergrondwaarden aanwezig zijn.

Het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft aanleiding de gestelde hypothese voor het onverdachte terreindeel te verwerpen.

De gestelde hypothese ‘verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern (VEP)’ voor wat betreft de voormalige bovengrondse dieseltank blijft op basis van de onderzoeksresultaten gehandhaafd.

Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de genoemde parameters (verkennend bodemonderzoek) echter niet overschreden, nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt derhalve als adequaat beoordeeld.

Daarnaast is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen. Uit nader onderzoek is later gebleken dat wel asbest is aangetroffen (zie 4.10)

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht, na verwijdering aangetroffen asbest en zodoende geen belemmering vormt voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan wel consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd. Na beoordeling van het is gebleken dat op enkele punten nader onderzoek plaats moet vinden. In september 2018 is door Eco Reest BV een aanvullend onderzoek uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op een vijftal vlakken (A,B,C,D en E).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0015.jpg"

Onderzoeksopzet

Op verzoek van de gemeente Nieuwegein zijn een vijftal zaken aanvullend onderzocht:

  • Deellocatie A; aanvullend onderzoek minerale olie rondom voormalig monsterpunt B04.
  • Deellocatie B; aanvullend chemisch onderzoek achter Handelskade 16.
  • Deellocatie C; aanvullend asbestonderzoek achter Handelskade 16.
  • Deellocatie D; aanvullend asbestonderzoek voormalige woningen Handelskade 11 en 12.
  • Deellocatie E; aanvullend asbestonderzoek in oprit.

Resultaten

Deellocatie A; aanvullend onderzoek minerale olie rondom voormalig monsterpunt B04.

Ter plaatse van deellocatie A is een verontreiniging aan minerale olie (gehalte boven interventiewaarde) aangetroffen en vervolgens afgeperkt. In de grond is sprake van ca. 10 m3 sterk verontreinigd materiaal. In het grondwater is geen verontreiniging aangetroffen.

Deellocatie B; aanvullend chemisch onderzoek achter Handelskade 16.

Ter plaatse zijn in de grond maximaal licht verhoogde waarden aan de onderzochte parameters gemeten.

Deellocatie C; aanvullend asbestonderzoek achter Handelskade 16

Ter plaatse is visueel geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de fijne fractie voorts geen asbest aangetoond.

Deellocatie D; aanvullend asbestonderzoek voormalige woningen Handelskade 11 en 12

Ter plaatse is visueel geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de fijne fractie voorts geen asbest aangetoond.

Deellocatie E; aanvullend asbestonderzoek in oprit

Ter plaatse is visueel geen asbest aangetroffen. Analytisch is in de fijne fractie voorts geen asbest aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat ter plaatse van deellocatie A een gehalte aan minerale olie in de grond is gemeten boven de interventiewaarde. Ter plaatse van deellocatie B zijn maximaal licht verhoogde waarden gemeten. Ter plaatse van deellocaties C t/m E zijn gedurende het asbestonderzoek geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is geen asbest aangetoond. Hoewel de monsterhoeveelheid ter plaatse van deellocatie C en E formeel niet voldoet aan de NEN5898 wordt de analyse gelet op het geheel niet aantreffen van asbest (er is geen sprake van een gehalte dat schommelt rond de kritische 50 of 100 mg/kg droge stof) voldoende representatief geacht om een uitspraak te kunnen doen betreffende de onderzoekshypotheses. De onderzoekshypothese zijnde een verdachte locatie ter plaatse van deellocatie A (locatie rond voormalig monsterpunt B04), wordt gelet op het aantreffen van één interventiewaarde overschrijding en enkele achtergrondwaarde overschrijdingen in de grond bevestigd. De onderzoekshypothese zijnde een onverdachte locatie ter plaatse van deellocatie B (achter Handelskade 16) wordt gelet op de aangetroffen licht verhoogde waarden in de grond formeel verworpen. Nader onderzoek in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen wordt echter niet noodzakelijk geacht. De onderzoekshypothese zijnde verdachte locaties voor het voorkomen van asbest ter plaatse van deellocaties C t/m E (respectievelijk achter Handelskade 16, voormalige woningen Handelskade 11 en 12 en aanvullend onderzoek in oprit) worden gelet op het niet aantreffen van asbest alle verworpen. De aangetroffen spot minerale olie met een gehalte boven de interventiewaarde ter plaatse van deellocatie A heeft een omvang van ca. 10 m3. In het grondwater zijn geen verhogingen aan minerale olie (of BTEXN gemeten). Gelet op de omvang van de verontreiniging is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging daar het saneringscriterium van 25 m3 sterk verontreinigd materiaal niet is overschreden.

Ten aanzien van de aangetoonde, in omvang beperkte, verontreinigingen in puin en in de bovengrond van het terrein, zullen saneringsmaatregelen worden uitgevoerd om te voldoen aan de functie wonen met tuin.

4.9.3 Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek en het aanvullende onderzoek als Bijlage 9 Aanvullend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan. Na beoordeling is gebleken dat op enkele punten nader onderzoek plaats moet vinden. Dit nadere onderzoek moet uitgevoerd zijn bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning').

"

4.10 Asbest

4.10.1 Algemeen

Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.

Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.

4.10.2 Onderzoek

Aangezien bleek dat het uitgevoerde onderzoek niet voldeed aan de normen voor onderzoek uit de NEN5707:2015 of NEN5897:2015, heeft de initiatiefnemer besloten alsnog een nader asbestonderzoek te laten uitvoeren.

In november 2017 is door Eco-Reest dit nader asbestonderzoek uitgevoerd. Aanleiding tot het nader asbestonderzoek zijn de waarnemingen die zijn gedaan tijdens een verkennend bodem- en verkennend asbestonderzoek ter plaatse door Inpijn Blokpoel Milieu B.V. (kenmerk 14P002020-ADV-01, d.d. 2 juni 2017).

Doel van het nader asbestonderzoek is het vaststellen van de aard en omvang van de verontreiniging en een bepaling van het gehalte aan asbest op basis van inspectie en monsterneming van steekproefsgewijs uitgegraven materiaal.

Veldwerkzaamheden

De veldwerkzaamheden hebben bestaan uit een visuele inspectie van het maaiveld, het graven van inspectieputten op de locatie en het beoordelen van het uitgegraven en gezeefde materiaal op het voorkomen van asbestverdachte materialen.

Maaiveld

Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Diepere bodemlagen

Uit de analyseresultaten blijkt dat er ter plaatse van sleuf 10 en inspectieputten 21 en 22 sprake is van een verontreiniging met asbest. Verder zijn er in diverse monsterpunten gehalten aan asbest gemeten onder interventiewaarde van 100 mg/kg droge stof.

Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek blijkt dat er sprake is asbestverontreiniging ter plaatse van sleuf 10 (circa 16 m3) en inspectieputten 21 en 22 (circa 50 m3).

De concentratie aan asbest in inspectieputten 21 en 22 betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bevoegd gezag omtrent eventuele sanering is de provincie Utrecht.

De asbestverontreiniging ter plaatse van sleuf 10 wordt aangemerkt als asbestweg (meer dan 100 mg/kg droge stof asbest in meer dan 50% bodemvreemde bijmenging in erfverharding). Het is verboden een dergelijke weg in bezit te hebben. Bevoegd gezag omtrent sanering van de asbesthoudende weg is de Inspectie voor Leefomgeving en Transport IL en T.

4.10.3 Conclusie

Uit het rapport blijkt dat er gesaneerd moet worden. Nadat dit is gebeurd is het aspect asbest geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 10 Asbest toegevoegd aan dit plan. Na beoordeling is gebleken dat op enkele punten nader onderzoek plaats moet vinden. Dit nadere onderzoek moet uitgevoerd zijn bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning'

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Algemeen

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.11.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPUHL2018HER001-VA02_0016.jpg"

Uitsnede risicokaart

Op basis van de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, die invloed hebben op het plangebied of andersom. Verder is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied. Door de realisatie van woningen in het plangebied wordt het GR niet verhoogd.

4.11.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 16 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Planomschrijving

Het uitwerkingsplan geeft een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plan bestaat uit geometrisch bepaalde bestemmingen; weergegeven op de verbeelding en uit regels voor het gebruik van de gronden en de daarop te realiseren opstallen, voor zover die regels in verband met de bestemming nodig zijn. Tevens gaat het plan vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, de uitkomsten van het overleg (ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening) en een rapportering van de inspraak zijn opgenomen. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis.

5.3 Regels

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, omtrent de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels worden, conform de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de hoofdstukken en onderliggende artikelen nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

In het hoofdstuk Inleidende regels wordt een aantal begrippen verklaard en wordt aangegeven hoe, bij toepassing van de regels, dient te worden gemeten.

5.3.2 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels waarin de materiële inhoud van de gegeven bestemmingen is opgenomen, waaronder het gebruik van de opstallen en de gronden en de toegestane maatvoering. Binnen de bestemmingsvlakken en bouwvlakken mag bebouwing ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte zoals aangegeven in de regels. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor), naast het bestemmingsplan, wel het een en ander vergunningsvrij mag worden gebouwd. Dit wordt in het bestemmingsplan niet expliciet benoemd.

Hierna wordt per bestemming een korte toelichting gegeven.

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn functie's voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied voorkomende woningen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand, twee aaneen of aaneengesloten worden gebouwd.

In het geldende bestemmingsplan (Hoog)zandveld-Lekboulevard is binnen de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden' de bepaling opgenomen dat het bouwvlak voor ten hoogste 70% mag worden bebouwd en dat ten hoogste 50% van de bebouwing een maximale goothoogte mag hebben van 10 meter. Uit onderstaande tabel blijkt dat als gevolg van deze regeling maximaal 744 m² aan bebouwing een goothoogte mag hebben van 10 meter.

  Oppervlakte  
Bouwvlak geldend bestemmingsplan   2127 m²  
Max. 70% van bouwvlak   2127 x 0,7 = 1489 m²  
Max. 50% goothoogte 10 meter   1489 x 0,5 = 744 m²  

In de regels van voorliggend uitwerkingsplan is opgenomen dat maximaal 60% van de bebouwing een goothoogte van 10 meter mag hebben. Uit onderstaande tabel blijkt dat met dit percentage voldaan wordt aan de eis van maximaal 744 m² aan bebouwing met een goothoogte van 10 meter. Op basis van de regels van het uitwerkingsplan mag namelijk maximaal 606 m² van de bebouwing een goothoogte hebben van 10 m.

  Oppervlakte  
Bouwvlak voorliggend uitwerkingsplan   1010 m²  
Max. 60% goothoogte 10 meter   606 m2  

5.3.3 Algemene regels

In het hoofdstuk Algemene regels wordt in de artikelen 'Antidubbeltelregel', 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene afwijkingsregels' een aantal algemene bepalingen verwoord die onder meer de flexibiliteit van het plan vergroten.

De 'Antidubbeltelregel' bepaalt dat gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven. In de 'Algemene bouwregels' worden regels vermeld omtrent ondergronds bouwen. In de 'Algemene gebruiksregels' zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en aan-huis-verbonden beroepen. In de 'Algemene afwijkingsregels' worden enkele afwijkingsbevoegdheden aan burgemeester en wethouders toegekend die geringe afwijkingen mogelijk maken van hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald. Het gaat bijvoorbeeld om het in geringe mate afwijken van het plan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 tot slot worden de overgangs- en slotregels geformuleerd. In het artikel 'Overgangsrecht' worden regels bepaald omtrent bouwwerken, die in de bestaande situatie aanwezig zijn of mogen worden gebouwd. In de 'Slotregel' wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het uitwerkingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. Het plan is een particulier initiatief. De voor dit bouwplan en uitwerkingsplan te maken kosten, en eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor eventuele planschade is een planschade-overeenkomst getekend, waarin is overeengekomen dat eventueel toe te kennen planschade aan derden door de initiatiefnemer aan de gemeente zal worden vergoed.

Gelet hierop is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijk draagvlak

Het bezien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de voorgenomen wijziging maatschappelijk draagvlak heeft. De initiatiefnemer zal aan het begin van de zienswijze periode van 6 weken een inloopavond organiseren waar omwonenden nader worden geïnformeerd over het bouwplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan Handelskade 13 heeft ter inzage gelegen van 27 augustus tot en met 8 oktober 2018. Gedurende deze termijn kon een ieder een zienswijze indienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er zijn in eerste instantie acht zienswijzen ingediend. Twee zienswijzen zijn op een later moment weer ingetrokken. Van de zes overblijvende zienswijzen is er één pro forma ingediend binnen de termijn. Deze zienswijze is op 11 oktober aangevuld.

De ingekomen zienswijzen zijn beantwoord in een nota beantwoording zienswijzen die is opgenomen als Bijlage 11 Zienswijzennota bij dit plan.