direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Laagraven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0356.BPLO2010001-VA02

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Agrarische bedrijven;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor één bedrijfswoning of ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' voor het aantal bedrijfswoningen dat is aangegeven;
  • c. Recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel-, ruiterpaden en picknickplaatsen;
  • d. Waterhuishoudelijke voorzieningen, waterlopen, oeververbindingen en waterpartijen;

Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • e. Gebouwen;
  • f. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. Bijbehorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen één bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' aan de Overeindseweg 34; ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is aangegeven dat die bedrijfswoning hoort bij het bouwvlak Overeindseweg 33;
  • c. De bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde hoge boogkassen of bijgebouwen, mag niet meer dan 10 m bedragen, onverminderd het bepaalde onder j;
  • d. De oppervlakte van hoge boogkassen mag binnen elk bouwvlak niet meer bedragen dan 300 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
  • e. De goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer dan respectievelijk 4 m en 8 m bedragen, onverminderd het bepaalde onder j;
  • f. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen;
  • g. De afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • h. Van bijgebouwen bij een bedrijfswoning:
    • 1. mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m² bedragen;
    • 2. mogen de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 3 m en 4,5 m bedragen;
  • i. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen niet voor bewoning bestemde agrarische bedrijfsgebouwen, zoals veldschuren of schuilgelegenheden voor vee buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de rij-afstand tot het bouwvlak van het betreffende agrarisch bedrijf ten minste 500 m dient te bedragen;
    • 2. per agrarisch bedrijf in totaal ten hoogste twee gebouwen zijn toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 50 m² mag bedragen;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw niet meer mag respectievelijk 3 m en 5 m mogen bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 10 m², mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Van de hierna genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan daarbij is aangegeven:
    -   teeltondersteunende voorzieningen, zoals plastic tunnels, schermen en dergelijke   1,2 m;  
    -   sleufsilo's   2 m;  
    -   mest- en voedersilo's en hooibergingen   12 m;  
  • c. In afwijking van het bepaalde onder b, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak niet meer dan 2 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.1, voor het tijdelijk splitsen van de woning ten behoeve van de rustende boer, met dien verstande dat deze woningsplitsing weer ongedaan gemaakt kan worden;
  • b. Lid 3.1, ten behoeve van het toelaten van ten hoogste 10 standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat:
    • 1. de standplaatsen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd;
    • 2. de kampeermiddelen uitsluitend gedurende de periode van 15 maart tot 31 oktober mogen worden toegelaten;
    • 3. gedurende zes weken in elk kalenderjaar ten hoogste 15 kampeermiddelen mogen worden toegelaten;
    • 4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, mogen worden gebouwd, tot een oppervlakte van 50 m², een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,5 m;
    • 5. dient te worden voorzien in een inpassing van een en ander in het landschap, al of niet met behulp van opgaande beplanting;
  • c. Sublid 3.2.1, onder h, sub 1, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van de in lid 3.1 bedoelde gronden:

  • a. Voor intensieve veehouderij;
  • b. Voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van boom- en fruitteelt binnen een afstand van 30 m tot een woning, niet zijnde de bedrijfswoning van het bedrijf waar de fruitteelt plaatsvindt;
  • c. Buiten het bouwvlak voor mestfoliebassins;
  • d. Bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij detailhandel slechts een ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsuitoefening is en slechts op het bedrijf geproduceerde goederen worden verkocht;
  • e. Voor risicovolle inrichtingen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor het stallen van caravans of voor de opslag van elders gevestigde bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch bedrijf gedeeltelijk is beëindigd;
  • b. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor agrarische hulp- en nevenbedrijven;
  • c. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van gronden en de daarbij behorende bebouwing voor opslag van aan het buitengebied gebonden goederen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van artikel 3.6 lid 1 Wro, het plan als volgt te wijzigen:

  • a. Het vergroten of wijzigen van de vorm van een agrarisch bouwvlak waarbij de oppervlakte maximaal 1,5 ha mag bedragen, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. Het bij bedrijfsbeëindiging wijzigen van deze bestemming ter plaatse van het betreffende bouwvlak of de aanduiding 'bedrijfswoning' buiten het bouwvlak in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    • 1. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieuaspecten;
    • 2. alle gebouwen in de nieuwe woonbestemming worden opgenomen;
    • 3. het totaal aantal woningen ten opzichte van de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie niet mag worden vergroot.
  • c. Het wijzigen in de bestemming 'Recreatie' met dien verstande dat:
    • 1. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieuaspecten;
    • 2. de aanleg van nieuwe volkstuinen niet is toegestaan;
    • 3. tevens kampeerboerderijen mogen worden toegelaten.