Plan: | Bestemmingsplan Deelgebied 4 - bedrijvenpark Het Klooster |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0356.BPKL2023HER001-ON01 |
Het Klooster is een modern bedrijvenpark dat in ontwikkeling is. In 2017 is een bestemmingsplan en een beeldkwaliteitsplan voor fase 1 tot en met fase 3 opgesteld. Voor fase 4 is in 2020 een bestemmingsplan opgesteld. Tegen dit raadsbesluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoofdzakelijk heeft dit betrekking op een deelgebied van fase 4, namelijk 'De Driehoek' (hierna Deelgebied 4) in het noorden van het plangebied. Op 17 juni 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan en heeft het bestemmingsplan geschorst omdat er een aantal gebreken waren geconstateerd. Op 27-01-2022 is een herstelplan vastgesteld 'Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit' waarin de gebreken hersteld waren.
Tegen de vaststelling van het herstelplan is beroep ingediend bij de Raad van State. Op 5 oktober 2022 heeft de Raad van State vastgesteld dat het herstelplan in strijd is met artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). De besluiten tot vaststellen van het plan en het herstelplan zijn toen vernietigd voor zover het gaat om Deelgebied 4. De gronden waarop, worden verder toegelicht in paragraaf 1.4.
De wens is nu om toch ook Deelgebied 4 in ontwikkeling te brengen. Echter is nog geen geldig bestemmingsplan vastgesteld die de beoogde ontwikkeling van Deelgebied 4 mogelijk maakt. Dit betekent dat hiervoor een nieuw bestemmingsplan vastgesteld moet worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en gebruikt hiervoor in basis 'Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit'.
Het plangebied ligt in het zuidoosten van de gemeente Nieuwegein. Het plangebied is een deelgebied van het bedrijventerrein de Klooster fase 4. Het betreft Deelgebied 4. Dit gebied wordt begrensd door:
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: ArcGIS luchtfoto 2021)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied plangebied (bron: ArcGIS luchtfoto 2021)
Het bestemmingsplan Bestemmingsplan Deelgebied 4 - bedrijvenpark Het Klooster vervangt de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan Zuidoostelijke Stadsrand
Op 10 december 2020 werd bestemmingsplan 'Zuidoostelijke Stadsrand' vastgesteld. De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan was om fase 4 van van het bedrijvenpark Het Klooster in ontwikkeling te brengen. Daarnaast was gemeente Nieuwegein genoodzaakt om een nieuw bestemmingsplan op te stellen vanwege het Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder, zie ook paragraaf 2.4. Met het bestemmingsplan was daarom sprake van twee deelgebieden: het noordelijke deelgebied en het zuidelijke deelgebied. Het noordelijke deelgebied betreft Deelgebied 4 en was de ontwikkeling van een bedrijventerrein met vier kavels. Het zuidelijke deelgebied betrof voornamelijk een actualisatie.
Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit
De Raad van State heeft op 17 juni 2021 uitspraak gedaan (bijlage 1) in de voorlopige voorziening en heeft het plan geschorst omdat er een aantal gebreken waren geconstateerd. De indieners van het beroep waren van mening dat de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende recht heeft gedaan aan de bezwaren die in de zienswijzen naar voren zijn gebracht. Op hoofdlijnen betreffen deze zienswijzen een onnodige inbreuk op de landschappelijke kwaliteiten van het gebied Laaggraven en het ontbreken van een landschappelijke inpassing van het bedrijvenpark. In voorliggend bestemmingsplan zijn deze gebreken hersteld.
Beroepsschrift
Op bestemmingsplan 'Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit' is beroep ingesteld door vijf stichtingen en verenigingen. De Raad van State heeft op 5 oktober 2022 uitspraak hierover gedaan (bijlage 2). De indieners van het beroep stelden dat de wijzigingen in het plan dermate groot waren dat er geen sprake meer was van wijzigingen van ondergeschikte aard, zoals bedoel in artikel 6:19 Awb. Hierom had bestemmingsplan 'Zuidoostelijke Stadsrand, herstelbesluit' eerst als ontwerp ter inzage moeten liggen. De Raad van State gaat hierin mee en heeft het herstelplan vernietigd, voor zover het gaat om het noordelijke plangebied (Deelgebied 4).
Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft de relevante beleidskaders weer. In hoofdstuk 4 worden de diverse omgevingsaspecten onderbouwd. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet en ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid verantwoord.
De Regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven.
Het plangebied ligt tussen het bedrijf Van Wijk Beheer en het bedrijventerrein het Klooster in. Dit gebied wordt begrenst door de Vuilcop, de voormalige Heemsteesche weg die naar Kasteel Heemstede in Houten liep, en het Amsterdam-Rijnkanaal die bij haar aanleg deze en andere landschappelijke structuren doorsneed. Aan de westzijde ligt een natuurcompensatiegebied dat is aangelegd in verband met de uitbreiding van de waterstaatkundige voorzieningen in het Lekkanaal.
Figuur 2.1 Houtensche- en Vuilcopse wetering
De ruimtelijke opbouw van Nieuwegein kent een duidelijke scheiding van wonen en werken, de scheiding van verkeerssoorten, een optimale wegenstructuur aangesloten op het rijkswegennet en een verbinding met de stad Utrecht. Door de aanwezige infrastructuur met een directe aansluiting op de A27 kent het plangebied een goed ontsloten ligging. Daarnaast ligt het plangebied nabij twee brede waterwegen, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, die zijn verbonden door het Lekkanaal.
Het plangebied grenst in het noorden aan het Amsterdam Rijnkanaal. Langs het kanaal ligt de Vuilcopsekanaaldijk. Ter hoogte van de watergang langs de A27 ligt een gemaal van het Hoogheemraadschap. In het uiterste noorden van het plangebied is een bouw- en aannemingsbedrijf met bedrijfswoning aanwezig
Zuidelijk van het bestaande bedrijf is de huidige situatie landbouwgrond. Dit bestaat uit enkele percelen die van elkaar worden gescheiden door smalle sloten. Aan de zuidkant van deze percelen ligt een onverharde weg.
Deelgebied 4 voorziet in de verder ontwikkeling van bedrijvenpark Het Klooster. De agrarische percelen tussen het genoemde bedrijfsperceel en de Vuilcop zullen deel gaan uitmaken van dit bedrijvenpark. Momenteel is het bedrijvenpark in aanleg en hebben zich zowel grote logistieke bedrijven als middelgrote en kleine bedrijven gevestigd. Qua verkaveling zal Deelgebied 4 aansluiten bij fase 4 en de voorgaande fases. Er worden vier relatief grote bouwkavels voor logistieke bedrijven uitgegeven die in noord-zuid richting gescheiden zullen worden door de verlengde Waterliniedok en in oost-west richting door een groenstrook die tevens bedoeld voor langzaam verkeer. De opzet van Deelgebied 4 is naast de verkavelingsrichting voornamelijk bepaald doorw de landschappelijke lijn van de Houtense wetering. Dit is een restant van een crevasse in de ondergrond. Daarnaast hebben de randen van de kavels verschillende landschappelijke waarden: aan de oostzijde het Amsterdam Rijnkanaal, aan de zuidkant de Vuilcopse wetering en aan de westzijde de Vuilcop.
De hoofdontsluiting van het gebied heeft een karakteristiek en hoogwaardig vormgegeven profiel. Belangrijk hierbij is dat de middenberm overrijdbaar is om het vrachtverkeer de kavels te kunnen laten opdraaien.
In het gebied worden middelgrote en grote volumes gebouwd. Langs het Amsterdam Rijnkanaal en de A27 presenteren de bedrijven en het terrein zich als een geheel wat vraagt om een aantrekkelijke en hoogwaardige uitstraling.
Figuur 2.2: Zones bedrijvenpark het Klooster
Bouwhoogten
Deelgebied 4 sluit direct aan op deelgebied 3 van Het Klooster. In beide delen is ruimte voor grote bedrijfskavels voor onder andere handel en logistiek. In aansluiting op de bouwhoogten in deelgebied 3 is ook in deelgebied 4 gekozen voor een bouwhoogte van 12 m. Dit komt ongeveer overeen met een hoogte van 3 verdiepingen bij bedrijfsbebouwing. In het algemeen hebben bedrijven van de beoogde aard en omvang deze hoogte nodig. Gezien de ontwikkelingen in met name de logistiek en efficiëntere interne productieprocessen kan een hogere bouwhoogte worden gevraagd ten behoeve van een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering.
Andere functies zoals wonen en horeca liggen minimaal 150 m vanuit de grens van het bestemmingsvlak voor bedrijven in Deelgebied 4. Deze andere functies liggen aan de overzijde van de grote infrastructurele lijnen van het kanaal of de rijksweg. Deze barrière werking zorgt voor een zeer duidelijke ruimtelijke scheiding van de verschillende landschappen. Daarnaast staat langs het kanaal een dubbele rij hoge bomen die het zicht op de bedrijfsbebouwing deels zullen wegnemen.
Ook aan de noordzijde van het kanaal staat beplanting die er voor zorgt dat vanuit verschillende plekken er nauwelijks zicht is op het bedrijventerrein van Deelgebied 4.
De gemeente Nieuwegein is bereid onder voorwaarden een verhoging van de bouwhoogte toestaan mits dit voor de grotere omgeving geen ruimtelijk significante nadelige gevolgen heeft. Gezien de grote afstand tot andere functies vanuit het bedrijventerrein, de schaal van de overige bebouwing op het terrein en de hoge bomen langs het kanaal is een maximale hoogte van 18 meter voorstelbaar.
Daarom is een bepaling opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de maximum toegestane bouwhoogte van 12 meter tot een hoogte van maximaal 18 meter. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken indien dat in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht. Als voorwaarde geldt daarnaast dat er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn, er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen en dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark.
In Bijlage 3 is het Beeldkwaliteitsplan toegevoegd waarin de randvoorwaarden staan ten aanzien van de inrichting van Bedrijvenpark Het Klooster fase 4. Hierin zijn tevens kavelpaspoorten opgenomen. Deelgebied 4 maakt deel uit van fase 4.
Het tracébesluit A27 Houten - Hooipolder (vastgesteld op 20 december 2018) is sinds 26 augustus 2020 onherroepelijk en werkt rechtstreeks door in het ruimtelijk beleid van de gemeente Nieuwegein.
In het deelgebied Houten-Everdingen - waar het plangebied deel van uitmaakt - wordt de weg richting Breda verbreedt naar 4 reguliere rijstroken. De verbreding heeft ook gevolgen voor de bruggen op dit traject. Ten hoogte van het Amsterdam Rijnkanaal wordt de Houtensebrug gerenoveerd en verbreedt en ten hoogte van de Lek wordt de bestaande Hagesteinsebrug vervangen voor 2 nieuwe bruggen. Aan de westkant van de nieuwe Hagesteinsebrug komt een vrijliggend 2-richtingenfietspad. Daarnaast vindt lanschappelijke inpassing plaats. Bovengenoemde wijzigingen zijn - voorzover binnen het plangebied - vertaald in de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Tevens is de aanleg van een tijdelijk werkterrein bij de Houtensebrug mogelijk gemaakt. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de voorgeschreven eisen in de Tracéwet.
In het kader van het bestemmingsplan is de ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidsstukken op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Toetsing
Met de NOVI zet het Rijk in op een duurzame toekomst met goed wonen en werken en een goed functionerende economie. Klimaatbestendige, duurzame en circulaire ontwikkelingen worden hierbij gestimuleerd. De ontwikkeling welke mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan is in lijn met die ambities.
Het Barro en Rarro bevatten inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro relevant:
Toetsing
Rijksvaarwegen (titel 2.1)
Voor het bestemmingsplan is relevant dat de gronden deels zijn gelegen binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of een vrijwaringszone. Het betreft het Amsterdam-Rijnkanaal. Titel 2.1 geeft aan dat voor de wijziging van bestemmingsplannen waarbinnen rijksvaarwegen zijn gelegen, rekening dient te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
Vanwege de CEMT-klasse VIb geldt er op basis van Barro artikel 2.1.2 lid 2 onder c een vrijwaringszone van 25 meter breed vanaf de begrenzing van de rijksvaarweg. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een nieuw bedrijventerrein ten zuiden van het Amsterdam-Rijnkanaal. Er wordt ruim meer dan 25 meter afstand aangehouden tussen de toekomstige bedrijfskavels en het kanaal, mede vanwege de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op deze gronden geldt geen bouwvlak waardoor belemmeringen voor de scheepvaart niet zullen optreden.
Om de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs in stand te houden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen.
Titel 2.13 Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde worden beschreven in titel 2.13. Eén van de erfgoederen die aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke waarde betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op kaart 7 van het Barro is de zone van de Nieuwe Hollandse Waterlinie indicatief opgenomen. Het plangebied ligt binnen deze zone. In artikel 2.13.4 van het Barro staat dat de provinciale verordening regels stelt ten aanzien van erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.
De provinicie Utrecht heeft in haar omgevingsverordening de begrenzing van UNESCO Werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie aangepast waarmee voor het plangebied alleen aan de kant van het Amsterdam-Rijnkanaal een zone van 50 meter binnen de begrenzing ligt.
Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt het Barro in lijn gebracht met de UNESCO begrenzing voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. In het kader van de toetsing aan de provinciale ruimtelijke verordening komt dit onderwerp daarom aan bod, zie paragraaf 3.3. Hier is ook de exacte begrenzing te vinden in figuur 3.7
De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting op bestemmingsplannen moet de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. Bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen en voor andere stedelijke ontwikkelingen is 500 m2 bvo als indicatieve ondergrens aangegeven (overzichtsuitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).
Toetsing
In dit geval wordt ongeveer 10 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein toegevoegd. Daarmee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In het vigerende bestemmingsplan uit 1983 hebben de gronden nog een agrarische functie en deze gronden maken geen deel uit van bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
Iedere vier jaar onderzoekt de provincie of er genoeg ruimte is voor ondernemers om te groeien of zich te vestigen. Uit de nieuwe behoefteraming bedrijventerreinen provincie Utrecht (oktober 2023) blijkt onder meer dat de bedrijventerreinenmarkt nu al heel krap is met weinig direct beschikbaar aanbod. De leegstand is gedaald naar gemiddeld 2 procent, terwijl 5 procent een ‘gezonde’ leegstand is om voldoende alternatieve vestigingsmogelijkheden (‘schuifruimte’) te hebben.
De uitbreidingsvraag voor bedrijventerreinen is groter dan de vorige raming (2019), door sterke groei van banen en omdat meer bedrijven bijvoorbeeld circulair willen werken. Ook is er op bedrijventerreinen meer ruimte nodig door uitbreiding van het energienetwerk, klimaatadaptatie en vergroening. Tot 2030 moet er - afhankelijk van het economisch groeiscenario - rekening gehouden worden met een fors tekort aan bedrijventerreinen in de provincie Utrecht van 90-230 hectare.
De bandbreedte van de uitbreidingsvraag in regio U10 - waar Nieuwegein deel van uitmaakt - in de periode 2023 t/m 2030 is 63 tot 147 hectare bedrijventerrein, afhankelijk van het lage of het hoge groeiscenario. Dit betekent een jaarlijkse vraag van circa 8 tot 18 hectare. In de periode 2031 t/m 2040 wordt een uitbreidingsvraag van 48 tot 111 hectare in regio U10 verwacht.
Er is in de regio per januari 2023 nog zo’n 36 hectare aan harde plannen beschikbaar. Hiervan staat 13,7 ha in optie. Dit betreft Deelgebied 4, omdat een deel van het gebied nu nog geen bedrijfsbestemming heeft.
Figuur 3.1 Indicatieve kwalitatieve beoordeling hard (plan)aanbod in regio U10 (bron: Behoefteraming bedrijventerreinen provincie Utrecht, oktober 2023)
Naast de uitbreidingsvraag (63-147 ha) wordt in de periode 2023 tot en met 2030 ook een vervangingsvraag van in totaal zo’n 37 hectare verwacht. Van deze vervangingsvraag is over 27 hectare al een raadsbesluit genomen. Voor de overige 10 hectare geldt dat er nog geen definitief besluit is genomen. De totale vraag is circa 100 tot 184 hectare.
Er is een groot tekort aan harde plancapaciteit om in deze behoefte te kunnen voorzien. In de 36,1 hectare is ook Het Klooster deelgebied 4 opgenomen, maar dit moet nog wel planologisch worden geborgd.
Figuur 3.2 Vraag-aanbod confrontatie regio U10 in de periode 2023 t/m 2030 (bron: Behoefteraming bedrijventerreinen provincie Utrecht, oktober 2023)
Kwalitatief wordt ongeacht het lage of hoge scenario een tekort aan vrijwel alle werkmilieus verwacht, maar het meeste in regulier terrein en terrein voor XXL-logistiek. Het Klooster, Deelgebied 4 kan daar invulling aan geven.
Figuur 3.3 Uitbreidingsvraag naar werkmilieu in regio U10 (in ha), 2023 t/m 2030 (bron: Behoefteraming bedrijventerreinen provincie Utrecht, oktober 2023)
Motivering locatiekeuze
Voor Nieuwegein is uitbreiding met circa 10 hectare netto bedrijventerrein nog steeds actueel. Hiervoor is ruimte gereserveerd aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Het Klooster. Het gebied is in de provinciale Interim Omgevingsverordening inmiddels aangemerkt als stedelijk gebied (zie figuur 3.10). Het is gelet op de grote behoefte aan bedrijventerrein niet mogelijk om dit op bestaande bedrijventerreinen binnenstedelijk te faciliteren. Uitbreiding is noodzakelijk.
Er is ook veel vraag naar ruimte op bedrijventerrein Het Klooster door de goede bereikbaarheid en centrale ligging. De ruimte in het plangebied is vooruitlopend op de bestemmingswijziging in de markt gezet. Alle kavels zijn al gereserveerd.
Conclusie
Er is in de regio slechts circa 36 hectare bedrijventerrein in hard aanbod. Het Klooster Deelgebied 4 maakt daar onderdeel van uit, maar dit moet nog planologisch worden geborgd. In feite is er daardoor op dit moment slechts circa 22 hectare beschikbaar en de regionale behoefte ligt tussen de 100 en 184 hectare.
Er is behoefte aan het toevoegen van 10 hectare bedrijventerrein bij bedrijvenpark Het Klooster, mede gelet op de goede bereikbaarheid en de centrale ligging in Nederland in de driehoek van de A2, A12 en A27. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (vastgesteld 10-03-2021)
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is de Interim Omgevingsverordening vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen.
Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant:
Watersysteem
Het plangebied valt volgens kaart 2 Interim Omgevingsverordening (Watersysteem kaart 1) binnen het overstroombaar gebied (figuur 3.6). Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen.
Figuur 3.6 Uitsnede kaart 2 Interim Omgevingsverordening
Doorwerking bestemmingsplan
Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen regels op te nemen ter bescherming van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.11.
Het gehele plangebied valt binnen de aanduiding "overstroombaar gebied". Hier wordt ook beschreven hoe het plan rekening houdt met overstromingsgevaar.
Ondergrond en bodem
Op kaart 6 van de Interim Omgevingsverordening (Ondergrond en bodem kaart 1) valt een deel van het plangebied binnen de aanduiding 'matig kwetsbare drinkwatervoorraad'. Hier vinden geen ontwikkelingen plaats. Er zijn derhalve geen effecten op de matig kwetsbare drinkwatervoorraad. Tevens ligt binnen het plangebied een boringsvrije zone. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.11.
Cultuurhistorie
Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangewezen als militair erfgoed. Het militair erfgoed bestaat uit bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving.
Het noordoostelijke deel van het plangebied valt binnen '(Voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies'. Binnen deze zone zijn in het bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Het bestemmingsplan is afgestemd op de UNESCO begrenzing.
Figuur 3.7 Uitsnede kaart Cultuurhistorie en landschap kaart 1
Doorwerking bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aantasten. Daar waar het bestemmingsplan in de zone van de Nieuwe Hollandse Waterlinie valt, wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Bij de begrenzing in het bestemmingsplan is rekening gehouden met deze UNESCO begrenzing. In paragraaf 4.4 is hier nader op ingegaan. Het plan voldoet aan de regels voor cultuurhistorie.
Ten aanzien van de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn in artikel 7.7 Interim Omgevingsverordening de volgende regels gesteld:
ad. 1
In het bestemmingsplan is een beschermingsregime opgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. De bouwvlakken binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' hebben deze dubbelbestemming niet gekregen. In paragraaf 4.4 is een motivering opgenomen die is afgestemd met de provincie Utrecht. In deze motivering wordt aangegeven dat er zijn geen militaire objecten in het plangebied te vinden zijn, die bewaard moeten worden of waarop qua inrichting op aangehaakt kan worden. Het plangebied fungeerde wel als inundatiegebied. Het voormalig inundatiegebied wordt in de huidige situatie echter niet of nauwelijks nog als zodanig beleefd. De voorstelbaarheid is verdwenen door aantasting door allerlei ontwikkelingen: waaronder de aanleg van het Amsterdam Rijnkanaal (incl Plofsluis), de aanleg van de snelweg A27 en het aan de zuidkant al aangelegde deel van het Bedrijvenpark Het Klooster. De realisatie van het bedrijvenpark Het Klooster Deelgebied 4 valt daarom ook niet binnen het UNESCO Werelderfgoed.
Om de beleving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toch een plek te geven is in het plan rekening gehouden met een zone van 50 meter langs het Amsterdam-Rijnkanaal die vrij van bebouwing wordt gehouden. De bedrijfskavels respecteren dus deze zone. De genoemde maat sluit aan bij de breedte, die als attentiezone aangehouden is langs de 'veilige' westzijde van de weerstandslijn langs het Lekkanaal. Deze zone dient dus als 'aandacht-zone' voor de beleving van de vroegere openheid en om de werking van de Plofsluis te kunnen uitleggen. Deze sluis was nodig om de negatieve rol van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal in de Nieuwe Hollandse Waterlinie-zone en de waterhuishouding te compenseren. Daarnaast wordt met deze zone (vooral vanuit recreatief oogpunt) de visuele relatie gehandhaafd en beleefbaar gemaakt tussen de NHW-zone langs het Lekkanaal en het nog wèl als zodanig herkenbare voormalige inundatiegebied ten oosten van de A27 (Eiland van Schalkwijk).
Tot slot is door de aansluiting van het toekomstige bedrijventerrein op de 'klare lijn' rekening gehouden met aspect cultuurhistorie. Het betreft de Vuilcop (westzijde) en de Schalkwijksewetering (zuidzijde). Het doel van de klare lijn om een heldere, waterrijke identiteit aan de nieuwe rand van Het Klooster te verschaffen blijft hierdoor behouden.
ad. 2
Zoals onder punt 1 is in de planvorming van het bedrijvenpark het Klooster rekening gehouden met het Militaire Erfgoed en zijn compenserende maatregelen buiten het plangebied getroffen waardoor het Erfgoed beleefbaar blijft.
ad. 3
Deze beschrijving is opgenomen in paragraaf 4.4.
Wonen, werken en recreëren
Op kaart 19 Interim Omgevingsverordening (Wonen, werken en recreëren kaart 2) valt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Binnen het stedelijk gebied gelden instructieregels voor de vestiging van bedrijventerreinen.
Figuur 3.10: Uitsnede kaart Wonen, werken en recreëren kaart 2
Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
Doorwerking bestemmingsplan
ad a.
In dit geval gaat het om de afronding van het nieuwe bedrijvenpark Het Klooster: fase 4. Deze locatie is opgenomen in het provinciaal programma Wonen en Werken en afgestemd in het Regionaal Convenant Bedrijventerreinen Regio Utrecht 2011-2020. Het Klooster fase 4 is als 'hard planaanbod' benoemd. Daarbij is ook rekening gehouden met de herstructureringsopgave die binnen de bestaande bedrijventerreinen in Nieuwegein plaatsvindt.
ad. b
De nieuwvestiging van Het Klooster fase 4 vindt plaats in samenhang met de herstructurering van Bedrijventerrein de Liesbosch. De gemeente is sinds 2007 in gesprek met de eigenaren en gebruikers van het vastgoed op bedrijventerrein de Liesbosch. Het doel is een opwaardering en intensivering van het meer dan 100 ha grote terrein door middel van herstructurering. Na een lange voorbereiding en vele gesprekken met de Provincie, Rijkswaterstaat, gemeente Utrecht en Houten over de ontsluiting van het gebied is er in 2018 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (bestemmingsplan Ravenswade e.o). Dit bestemmingsplan maakte de weg vrij voor herstructurering, omdat hiermee noodzakelijke maatregelen aan het wegennet plaats kunnen vinden.
Ondertussen is de nieuwe infrastructuur in aanleg. Het oude veilingterrein met braakliggende grond en oude gebouwen is vervangen door een gloednieuw JUMBO DC (fase 1) met BREAAM outstanding certificaat. Er volgen nog een fase 2 en 3. Daarmee is dan 23 ha geherstructureerd. Deze opwaardering heeft er ook toe geleid dat diverse pandeigenaren opnieuw investeren in hun pand door verbouw of zelfs sloop nieuwbouw. De eerste ontwikkelingen zijn ondertussen zichtbaar.
ad. c
De uitbreiding van het Klooster vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied. De uitbreiding en landschappelijke inpassing zal in lijn zijn met de kwaliteit van het reeds gerealiseerde deel van bedrijvenpark Het Klooster, hiermee draagt dit bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone. Omdat het bestemmingsplan voor bedrijventerrein de Liesbosch reeds onherroepelijk is, is in dit plan afgezien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting. Deze herstructurering is immers al planologisch geregeld. Tevens is dit niet meer vereist volgens het meest actuele provinciale beleid (Interim Omgevingsverordening).
In de Omgevingsvisie voor de gemeente Nieuwegein wordt naast het bovenstaande ingezet op toekomstbestendige bedrijventerreinen door onder andere in te zetten op verdichting, herstructurering en vernieuwing van bestaande bedrijventerreinen. De gemeente zet in op onder meer het verbeteren van de ontsluiting van de bedrijventerreinen, de aansluiting op snelwegen en de doorstroming. De bedrijventerreinen moeten schoon, heel en veilig zijn en blijven. Daarbij wordt gestuurd op hoogwaardige architectuur en goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
ad. d
Uitgangspunt is dat het regenwater binnen het plangebied wordt opgevangen en vervolgens via het oppervlak wordt afgevoerd en infiltreert in het watersysteem. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk droogte en bodemdaling voorkomen.
In de omgevingsvisie staan strategische langetermijnkeuzes voor de fysieke leefomgeving. De visie geeft op hoofdlijnen antwoord op de volgende vragen:
Toetsing
In de omgevingsvisie is Deelgebied 4 van Bedrijvenpark Het Klooster aangeduid als duurzaam, innovatief bedrijventerrein (zie figuur 3.11). De gemeente zet in op toekomstbestendige economische kerngebieden: Plettenburg, De Wiers-Zuid, Het Klooster en de Liesbosch. Hiervoor is onder andere een goede bereikbaarheid nodig. De gemeente richt zich onder meer op het verbeteren van de ontsluiting van de bedrijventerreinen, de aansluiting op snelwegen en de doorstroming. Bij herontwikkeling zet de gemeente in op het beter gebruiken van de ruimte op deze bedrijventerreinen.
Specifiek voor het Klooster wordt aangegeven dat het merendeel van de kavels op Het Klooster is uitgegeven. Daarom zet de gemeente in op parkmanagement op Het Klooster. Door het mogelijk maken van Het Klooster Deelgebied 4 is het bestemmingsplan in lijn met de Omgevingsvisie.
Figuur 3.11 Uitsnede kaart Nieuwegein 2040
De gemeente Nieuwegein wil de werkgelegenheid in de stad behouden en nieuwe bedrijven aantrekken. Ze streeft naar een gezonde lokale en regionale economie waar iedereen aan kan meedoen. Een economie die goed is voor ondernemers, werkgevers én werknemers. Werken aan verbinding en vertrouwen staat daarbij centraal. De gemeente brengt ondernemers en werkgevers met elkaar in verbinding zodat kansen in beeld worden gebracht en er nieuwe initiatieven, innovaties en partnerschappen ontstaan.
De gemeente zorgt ook dat het ondernemersklimaat zich blijvend kan verbeteren. Van grote waarde is de centrale ligging, bereikbaarheid en ondernemers en werkgevers. Er wordt gewerkt vanuit de leidende principes van een "ja, mits houding" en het feit dat ondernemers recht hebben op snelle en duidelijke besluitvorming. Onduidelijkheid remt het innovatie- en investeringsvermogen en daarmee de werkgelegenheid.
Er zijn vier thema's geformuleerd binnen de economische visie:
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van het laatste deel van bedrijvenpark het Klooster mogelijk gemaakt. Dit bedrijvenpark is een belangrijke trekker voor grote bedrijven en de noordelijke afronding sluit daar bij aan.
Zoals hiervoor beschreven, bestaat het plangebied uit twee verschillende delen. Het noordelijk deel maakt de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster mogelijk. Het zuidelijk deel legt voornamelijk de huidige situatie vast.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Onderzoek en conclusie
In het verleden is voor bedrijvenpark Het Klooster een milieueffectrapportage opgesteld. In dit milieueffectrapport is uitgegaan van een oppervlak van 125 ha (bruto). Het m.e.r. was onderdeel van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Het Klooster' dat in 2002 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd. Vervolgens is de gemeente Nieuwegein alsnog van start gegaan met bestemmingsplannen voor de verschillende deelgebieden en is het oorspronkelijke m.e.r. geactualiseerd en aangevuld. Op basis van deze aanvullingen heeft de Commissie m.e.r. een positief advies afgegeven.
Deelgebied 4 is onderdeel van de voorgenomen activiteiten die in het MER zijn onderzocht en beoordeeld. Er kan opnieuw een m.e.r.-procedure aan de orde zijn wanneer:
Passende beoordeling vanwege effecten op Natura 2000?
Op het aspect stikstof wordt ingegaan in paragraaf 4.8 Ecologie.
Kaderstellend bestemmingsplan?
Het is niet aannemelijk dat zich binnen Deelgebied 4 bedrijven zullen vestigen die in het kader van de omgevingsvergunning m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In de C en D-lijst bij het Besluit m.e.r. zijn met name bedrijfsactiviteiten opgenomen die onderdeel kunnen zijn van chemische bedrijven, grootschalige productiegerichte bedrijven en energieopwekkende bedrijven. Deelgebied 4 richt zich met name op het faciliteren van logistieke bedrijven. Ook op het bestaande bedrijventerrein zijn vooral
logistieke bedrijven en middelgrote en kleine bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan staat bedrijfsactiviteiten toe uit ten hoogste categorie 4.1 en staat de vestiging van grote lawaaimakers en risicovolle inrichtingen niet toe. Hiermee is de vestiging van zware bedrijven binnen het plangebied uitgesloten. Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat het bestemmingsplan kaderstellend is voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige vervolgbesluiten.
Herstelbesluit
Op basis van het voorgaande is in het vastgestelde bestemmingsplan door de raad geconcludeerd dat er in het kader van het bestemmingsplan Zuidoostelijke Stadsrand geen sprake is van (nieuwe) m.e.r.-verplichtingen. Op basis van de uitspraak van de voorzieningenrechter is het echter wel noodzakelijk om een afzonderlijk m.e.r. beoordelingsbesluit te worden nemen. Om dit gebrek te herstellen en ter onderbouwing van dit besluit is in bijlage 4 een aanmeldnotitie toegevoegd waarin een vormvrije m.e.r. beoordeling is opgenomen.
Toetsingskader
Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de
Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.
De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.
Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen. Het archeologiebeleid van Nieuwegein onderscheidt tien verschillende waarden archeologie.
Onderzoek archeologie
Bureau RAAP heeft in het kader van de ontwikkeling van bedrijvenpark het Klooster een aantal archeologische onderzoeken naar de archeologische verwachtingen en waarden in het gebied uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn weergeven op de (advies)kaarten (figuur 4.1a en figuur 4.1b). In het plangebied werden archeologische waarden verwacht. Hier hebben, ter plaatse van de bouwkavels, drie archeologische opgravingen plaatsgevonden die vindplaatsen uit de Steentijd en de Middeleeuwen hebben opgeleverd (figuur 4.1b). Een gedeelte van het plangebied is niet opgegraven en wordt groenzone, en krijgt op de plankaart daarom een bescherming met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde'. Het gaat hierbij om de niet te bebouwen gedeeltes in de zuidelijke helft van het plangebied langs de Vuilcopse Kanaaldijk. De andere dubbelbestemmingen zijn gerelateerd aan ridderhofstad Heemstede dat zich grotendeels aan de overzijde van de Vuilcop bevindt, en aan de Jutphaas stroomgordel die zich in de noordelijke punt van het plangebied bevindt. Tot slot heeft de Houtense Wetering een dubbelbestemming archeologie. Hier geldt code JF0.
Figuur 4.1.a: Beleidsadvieskaart archeologie (bron: RAAP-adviesdocument 815 Bedrijvenpark het Klooster in Nieuwegein)
Figuur 4.1.b: De middeleeuwse vindplaats op basis van de uitgevoerde opgraving en het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek. (bron: Programma van Eisen 2324. Plangebied Het Klooster, deelgebied 4 te Nieuwegein. Gemeente Nieuwegein. Opgraving vroegmiddeleeuwse visvangstlocatie en laatmiddeleeuwse vindplaats. RAAP 2020)
Toetsingskader
Besluit ruimtelijke ordening
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen het aspect cultuurhistorie expliciet moeten meewegen. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt en ruimtelijk worden afgewogen. Eventuele waarden kunnen, door middel van specifieke regels, worden vastgelegd in het plan.
Gemeentelijk beleid cultuurhistorie
Om adequaat invulling te kunnen geven aan de nieuwe taak van de gemeente om rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente Nieuwegein een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (Jonge stad, oude kwaliteiten, Een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein, RAAP, 2013). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen onder meer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht. Op basis van deze inventarisatie zal de gemeente haar cultuurhistorische beleid vormgeven en vaststellen.
Onderzoek
Aardkundige elementen
In het plangebied liggen de Jutphaas- en Blokstroomgordels relatief dicht aan het maaiveld. Als gevolg van reliëfinversie zijn de oeverwallen en rivierbedding als hoger gelegen gebieden zichtbaar in het buitengebied. Hier kunnen ook restgeulen waarneembaar zijn in het microreliëf. Voor de herkenbaarheid van deze stroomgordels is het van belang dit microreliëf te behouden. Op basis van het kadastraal minuutplan uit de periode 1811-1832 blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de spreiding van ondiep gelegen stroomgordels en de grootte van het verkavelingspatroon. Algemeen genomen zijn percelen groter op de ondiep gelegen stroomgordelafzettingen, omdat deze hoger gelegen gronden minder ontwatering behoefden en er dus minder sloten zijn gegraven. Het is wenselijk dergelijke verkavelingspatronen zoveel mogelijk herkenbaar te houden.
In de polder Het Klooster is een deel van een fossiele rivierloop nog herkenbaar aan een kronkelende sloot. Het betreft een zogenaamde crevassegeul, een erosiegeul die is ontstaan bij het doorbreken of overstromen van de oeverwal van een rivier bij hoog water. Deze crevasse heeft in het verleden dienst gedaan als doorvaarroute tussen IJsselstein en Houten. Voor de herkenbaarheid van deze crevasse is het van belang dit specifieke verkavelingspatroon te behouden evenals het eventueel voorkomende microreliëf.
Historische geografie en landschap
Het plangebied bestaat in de huidige situatie - naast de infrastructuur en voorzieningen langs de A27 - hoofdzakelijk uit landbouwgebied met uitzondering van het noorden van het plangebied. Het oude, in de middeleeuwen ontgonnen landschap is in het agrarische gebied nog goed herkenbaar.
De onbebouwde gronden waar bedrijvenpark Het Klooster is beoogd, heeft een geheel eigen perceelsstructuur. Door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal werd een deel van de gemeente Houten afgesneden, dat in de jaren 60 bij Jutphaas werd gevoegd. Het betrof delen van de ontginning Heemstede-Wulven, die waarschijnlijk ouder was dan de cope Jutphaas. De percelen waren hier, anders dan in Jutphaas, oost-west gericht. Ook al door de aanwezigheid van twee oude weteringen, de Houtense Wetering en zuidelijk daarvan de Hoonwetering, was de perceelstructuur minder regelmatig.
De percelering en de weteringen zijn nog in het landschap te zien.
Stedenbouwkundige ontwikkeling en bebouwingskarakteristiek
Het bestemmingsplangebied omvat - naast de infrastructuur en voorzieningen van de A27 - het nog intacte agrarische gebied ten oosten van het Lekkanaal. Het gebied wordt begrensd en doorsneden door een aantal belangrijke historische (water)structuren: de Lek met de Lekdijk bevindt zich aan de zuidzijde, het Lekkanaal uit 1936 aan de westzijde, en het Amsterdam-Rijnkanaal (voltooid 1952) aan de noordzijde. Het gebied is voornamelijk agrarisch in gebruik geweest. Aan het agrarische verleden herinneren enkele boerenerven, met name langs de Lekdijk en aan de parallel hieraan lopende Achterweg.
De hiervoor beschreven en cultuurhistorische en landschappelijke waarden zijn op de gemeentelijke cultuurhistorische doorvertaald naar verschillende typen waarden, zie figuur 4.2.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Nieuwegein
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied ligt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). Deze linie bestaat uit een systeem van dijken, kanalen, sluizen, militaire werken en gebieden die onder water gezet konden worden (inundatiekommen). De NHW is een verdedigingslinie voor westelijk Nederland van de 19e eeuw tot de jaren zestig van de 20e eeuw en is aangelegd tussen Muiden en de Biesbosch. Veel objecten, landschappelijke structuren en inundatiekommen zijn nog aanwezig in het huidige landschap en grotendeels beschermd als rijksmonument.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) staat op de nominatie voor UNESCO Werelderfgoed. In de Statement of Outstanding Universal Value (sOUV) zijn 3 kernkwaliteiten van de NHW benoemd
Deze vormen de basis voor de uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
ad. 1 Strategisch landschap
De Hollandse Waterlinies gaven het cultuurlandschap een militair-strategische functie. De hoofdverdedigingslijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie laat de grens van hoog naar laaggelegen Nederland zien. Onder het Strategisch Landschap worden de volgende onderdelen gevat: hoofdverdedigingslijn, komkering, inundatiekommen, accessen, Verboden Kringen en tenslotte de houten huizen.
ad. 2 Waterstaatkundige werken
Bij een onderwaterzetting werden de functies ‘bescherming tegen watersnood’ en ‘bemaling voor landbouw’ omgedraaid; polderland werd, in plaats van drooggemalen, gecontroleerd onder water gezet voor het militaire doel waardoor een tijdelijke barrière ontstond. Bestaande waterwerken en speciaal aangelegde militaire inundatiewerken zorgden hiervoor. Dijken en kaden waren nodig om het water te keren en kanalen lieten sneller extra water in. Sluizen, dammen, duikers en gemalen waren nodig om de onderwaterzettingen nauwkeurig te kunnen regelen.
ad. 3 Militaire versterkingen
De militaire versterkingen zijn gebouwd op plaatsen waar de vijand het water kon ontwijken. Dit was op hoger gelegen delen van het landschap en kruisende infrastructuur, zoals wegen, spoorwegen en rivieren. De militaire werken bestaan uit forten, batterijen, schuilplaatsen en geschutskoepels.
Situatie plangebied
Er zijn geen militaire objecten in het plangebied te vinden, die bewaard moeten worden of waarop qua inrichting op aangehaakt kan worden. Het plangebied fungeerde wel als inundatiegebied. Het voormalig inundatiegebied wordt in de huidige situatie echter niet of nauwelijks nog als zodanig beleefd. De voorstelbaarheid is verdwenen door aantasting door allerlei ontwikkelingen: waaronder de aanleg van het Amsterdam Rijnkanaal (incl Plofsluis), de aanleg van de snelweg A27 en het aan de zuidkant al aangelegde deel van het Bedrijvenpark Het Klooster.
De realisatie van het bedrijvenpark Het Klooster Deelgebied 4 valt dan ook niet binnen de UNESCO aanwijzing (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 Uitsnede kaart 3 kernkwaliteiten NHW (bron: programma Nieuwe Hollandse Waterlinie)
Om de beleving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toch een plek te geven is in het plan rekening gehouden met een zone van 50 meter langs het Amsterdam-Rijnkanaal die vrij van bebouwing wordt gehouden. De bedrijfskavels respecteren dus deze zone. De genoemde maat sluit aan bij de breedte, die als attentiezone aangehouden is langs de 'veilige' westzijde van de weerstandslijn langs het Lekkanaal. Deze zone dient dus als 'aandacht-zone' voor de beleving van de vroegere openheid en om de werking van de Plofsluis te kunnen uitleggen. Deze sluis was nodig om de negatieve rol van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal in de Nieuwe Hollandse Waterlinie-zone en de waterhuishouding te compenseren. Daarnaast wordt met deze zone (vooral vanuit recreatief oogpunt) de visuele relatie gehandhaafd en beleefbaar gemaakt tussen de NHW-zone langs het Lekkanaal en het nog wèl als zodanig herkenbare voormalige inundatiegebied ten oosten van de A27 (Eiland van Schalkwijk).
Tot slot is door de aansluiting van het toekomstige bedrijventerrein op de 'klare lijn' rekening gehouden met aspect cultuurhistorie. Het betreft de Vuilcop (westzijde) en de Schalkwijksewetering (zuidzijde). Het doel van de klare lijn om een heldere, waterrijke identiteit aan de nieuwe rand van Het Klooster te verschaffen blijft hierdoor behouden.
Conclusie
Het bestemmingsplan houdt voldoende rekening met het aspect 'Cultuurhistorie'. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, voorzover gelegen binnen het plangebied, heeft de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1. Gebieden met een middenwaarde (CHW 3), hoge waarde (CHW 4) en zeer hoge waarde (CHW 5) hebben - afgezien van het bedrijvenpark Het Klooster deelgebied 4 - een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' en/of Waarde - Landschap ten behoeve van een zorgvuldige omgang met de cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming is in de regels nader gespecificeerd. De cultuurhistorische waarden in Het Klooster fase 4 verdwijnen gedeeltelijk door de uitbreiding van het bedrijventerrein. In dit gebied blijft de Houtense wetering met een kleine groene buffer behouden en wordt daarnaast een bebouwingsvrije buffer van 50 meter breed gehanteerd vanaf het acces Amsterdam Rijnkanaal. De invulling van deze bufferzone heeft een nadere uitwerking in het beeldkwaliteitsplan.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend volgens de parkeernormen die zijn opgenomen in de 'Nota parkeernormen 2011 - 2015' van de gemeente Nieuwegein. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018). De parkeernorm en het kencijfer worden bepaald aan de hand van het stedelijk karakter van de gemeente en de ligging ten opzichte van de stad. Aangezien het plangebied in Nieuwegein ligt, wordt aansluitend met het parkeerbeleid een sterk stedelijk karakter gehanteerd en ligt het plangebied in de rest bebouwde kom/overig gebied van Nieuwegein. Binnen de bandbreedte van het CROW-kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd.
Gemeentelijk Mobiliteitsplan+, 2030 (2013)
Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan (GMP+) schetst de visie op het gebied van verkeer en vervoer voor
Nieuwegein tot 2030. Verkeer bestaat echter uit verschillende vervoerswijzen met verschillende belangen die elkaar soms versterken, maar elkaar soms ook in de weg zitten. De 'plus' van het GMP ligt op het terrein van milieu; specifiek lucht en geluid. Een integrale visie zoals verwoord in het GMP+ moet bijdragen aan het nemen van de juiste maatregelen in het omvangrijke en complexe verkeerssysteem.
De doelen van dit GMP+ zijn dan ook:
Het GMP+ bevat acties die een nauw verband hebben met de beleidsuitgangspunten die in de door de gemeenteraad vastgestelde startnotitie zijn neergelegd. Deze acties laten zien hoe de gemeente het beleid zichtbaar wil maken met als doel mensen te verleiden andere, duurzamere vervoerswijzen te kiezen dan de auto.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt vanaf de Vuilcopsekanaaldijk ontsloten richting het Waterliniedok, een gebiedsontsluitingsweg (momenteel nog ingericht als industrieweg) waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt (ter hoogte van de snelweg 80 km/u). In zuidelijke richting verbindt het Inundatiedok (eveneens een gebiedsontsluitingsweg, 50 km/u) deze weg met het kruispunt Waterliniedok – Inundatiedok. Door op dit met verkeerslichten geregelde kruispunt in westelijke richting te rijden, wordt het centrum van Nieuwegein bereikt. In oostelijke richting liggen op korte afstand een tweetal rotondes naar de op- en afritten van de A27. Deze rijksweg verbindt Nieuwegein met onder andere Utrecht en Breda.
Langzaam verkeer
Langzaam verkeer is gescheiden van de rijbaan en kan via het Inundatiedok en het Waterliniedok het centrum van Nieuwegein bereiken. Daarnaast is er een fietsverbinding richting het Amsterdam-Rijnkanaal en de Plofsluis, van waar Houten en de oostzijde van Utrecht kan worden bereikt. Binnen Het Klooster fase 4 wordt een nieuwe fietsverbinding aangelegd richting de Vuilcop en de Vuilcopsekanaaldijk.
Openbaar vervoer
Het bedrijvenpark wordt per bus ontsloten door lijn 65, welke halteert op de Ravelijndok. De halte ligt op loopafstand (circa 5 minuten) van het plangebied en rijdt tussen Utrecht CS en het bedrijvenpark. Deze buslijn heeft een frequentie van 2 maal per uur.
Verkeersgeneratie
Voor de berekening van de verkeergeneratie ten behoeve van de ontwikkeling van Deelgebied 4 is uitgegaan van de CROW 381 kengetallen voor een hoogwaardig bedrijvenpark. Dit zijn 174 lichte mvt/etmaal per ha bedrijventerrein en 34 zware mvt/etmaal per ha bedrijventerrein. Het bedrijvenpark bestaat uit 10 hectare uitgeefbaar terrein. De toekomstige verkeersgeneratie komt hiermee op 1.740 mvt/etmaal licht verkeer en 340 mvt/etmaal zwaar verkeer. De totale verkeersgeneratie is dus 2.080 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag.
Verkeersafwikkeling
De verkeerstoename van en naar het bedrijvenpark ten behoeve van de ontwikkeling dient te worden afgewikkeld over het Waterliniedok en het Inundatiedok. Verkeer van en naar het deel van het bedrijvenpark ten zuiden van het plangebied wordt eveneens ontsloten over deze wegen. Dit betekent dat de intensiteiten op de ontsluitingswegen en kruispunten flink toeneemt wanneer het gehele bedrijvenpark (fase 1 tot en met 4) is gerealiseerd.
Verkeerskundige analyse bedrijventerrein Het Klooster fase 1 t/m 3 (Witteveen+Bos)
Om deze reden heeft de gemeente Nieuwegein een verkeerskundige analyse laten uitvoeren door ingenieursbureau Witteveen+Bos. (zie bijlage 5). Er is onderzocht hoeveel extra verkeer de ontwikkeling van 75 hectare aan kavels op bedrijventerrein Het Klooster (exclusief het in dit bestemmingsplan geregelde gebied) zal opleveren en wat de gevolgen zullen zijn voor de doorstroming en verkeersafwikkeling op toeleidende wegen.
In de analyse is onderzocht of de bestaande verkeersinfrastructuur voldoende capaciteit biedt op het moment dat alle te verwachten ontwikkelingen op Het Klooster zijn gerealiseerd. Het studiegebied voor het onderzoek betreft:
Geconcludeerd wordt dat er in de huidige situatie geen tot weinig afwikkelingsproblemen zijn. Enkel de westelijke rotonde zit in de avondspits regelmatig aan zijn capaciteit, wat resulteert in lange wachtrijen op de Waterliniedok.
De verkeerstoename die de ontwikkeling van het bedrijvenpark ten noorden van het Waterliniedok met zich meebrengt, is berekend op circa 14.791 mvt/etmaal, waarvan 3.327 vrachtvoertuigen.
Dit is, samen met de ontwikkeling ten zuiden van het Waterliniedok, dusdanig veel dat de kruispunten Waterliniedok - Inundatiedok, Inundatiedok - Bolwerkdok en de westelijke en oostelijke enkelstrooksrotondes, bij behoud van de huidige vormgeving, het verkeer niet meer op een goede manier kunnen afwikkelen. Daarnaast liggen de rotondes en het kruispunt Inundatiedok - Bolwerkdok in het invloedsgebied van het kruispunt Waterliniedok - Inundatiedok. Dit betekent dat de wachtrijen regelmatig tot op het naastgelegen kruispunt/rotonde komen te staan. In het rapport worden verkeersmaatregelen benoemd die uitgevoerd moeten worden om de bereikbaarheid van Bedrijvenpark Het Klooster zeker te stellen. De verkeersmaatregelen bestaan uit:
Deze maatregelen leiden tot een robuuste verkeersoplossing.
Er zijn andere varianten bekeken en met Rijkswaterstaat besproken waaronder een variant van een verkeersoplossing voor het langzaam verkeer op maaiveldniveau ter hoogte van het kruispunt Waterliniedok - Inundatiedok. Echter, die leiden er toe dat de robuustheid van de verkeersmaatregelen sterk afneemt en die daardoor niet op draagvlak kunnen rekenen bij Rijkswaterstaat.
Ontsluiting fase 4
De verkeersafwikkeling is een belangrijk aandachtspunt. In de verkeerskundige analyse ten gevolge van fase 1 t/m 3 is de noodzaak van infrastructurele aanpassingen beschreven. Er is een passende oplossing gevonden om de verkeersstructuur aan te passen. Fase 4 leidt tot een extra verkeerstoename van circa 2.080 mvt/etmaal. Deelgebied 4 maakt deel uit van fase 4. In verhouding met het gehele bedrijvenpark is deze verkeerstoename relatief beperkt. Fase 4 zal na dan ook niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling leiden na realisatie van de voorkeursvariant.
Parkeren
Voor parkeren is het uitgangspunt dat alle parkeerplaatsen op de kavel worden gerealiseerd en niet in de openbare ruimte. Hierbij is parkeren aan de voorzijde van de kavel aan de hoofdweg niet wenselijk. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen dient te worden getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Voor arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven (bijv. industrie, werkplaatsen, etc.) geldt per 100 m² bvo een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen. Voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven (bijv. loodsen, opslag, transportbedrijven) geldt een parkeernorm van 1,0 per 100m² bvo.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling van het gehele bedrijvenpark zal leiden tot een significante verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie. Voor de verkeersontsluiting is dan ook een verkeerskundige analyse uitgevoerd. Er is een passende oplossing gevonden om de verkeerstructuur aan te passen. Hiermee is een goede en veilige verkeersafwikkeling gewaarborgd. Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden en het aantal te realiseren parkeerplaatsen moet voldoen aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
Omgevingstype
Binnen het plangebied zijn een burgerwoning en bedrijfswoning aanwezig. Vanwege de aanwezige bestaande bedrijfsactiviteiten en het kanaal (en het daarmee samenhangende verhoogde achtergrondniveau) wordt voor deze woningen uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Bestaand bedrijfsperceel
Op basis van de bijbehorende richtafstanden loopt de toegestane milieucategorie op het bestaande bedrijfsperceel op van maximaal categorie 2 op korte afstand van de woningen tot maximaal categorie 4.1 op een afstand van minimaal 100 meter vanaf de woningen. De bedrijfsactiviteiten van Van Wijk vallen in categorie 3.2 (aannemersbedrijf met een oppervlakte > 2.000 m2). Omdat deze activiteiten niet overal op het perceel passen binnen de milieuzonering zijn de activiteiten van Van Wijk met een specifieke aanduiding positief bestemd. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid.
Bedrijvenpark fase 4
Binnen Bedrijvenpark Het Klooster fase 4 worden in het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 4.1 toegestaan. De dichtstbijzijnde gevoelige object is een woning gelegen aan de overkant van het Amsterdam-Rijnkanaal aan de Heemsteedseweg 40 in Houten. De afstand tussen dit gevoeligde object en de nieuwe bedrijfskavels bedraagt bedraagt circa 150 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand van 100 meter. Daarnaast staat het bestemmingsplan geen nieuwe bedrijfswoningen toe, waardoor hiervoor niet aan de richtafstanden getoetst hoeft te worden.
Binnenplanse afwijking
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nieuwegein heeft het plangebied hoofdzakelijk de ontgravingsklasse 'landbouw/natuur' (figuur 4.4). De A27 is niet gezoneerd. De klasse 'landbouw/natuur' betreft grond dat geschikt is voor het meest gevoelig gebruik.
Figuur 4.4 Ontgravingsklasse plangebied. Bron: bodemkwaliteitskaart gemeente Nieuwegein
Volgens het bodemloket is plangebied deels voldoende gesaneerd/onderzocht (figuur 4.5). Ter plaatse van Deelgebied 4 dient bij het verlenen van de omgevingsvergunning van beoogde bedrijven de bodemkwaliteit aangetoond te worden.
Figuur 4.5 Uitsnede plangebied en omgeving, kaart Bodemloket
Ook is de bodeminformatie van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeksrapporten aanwezig. Een samenvatting van deze rapporten is toegevoegd in Bijlage 6. De onderzoeken zijn uitgevoerd tussen 1996 en 2009. Deze gronden zijn voornamelijk voormalige agrarische gronden. Voor het grootste deel van deze gronden geldt dat de bodem licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. Ook is bij sommige percelen sprake van lichte verontreiniging van het grondwater.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Bij de te verlenen omgevingsvergunningen van bedrijven ter plaatse van bedrijvenpark Het Klooster fase 4 dient actueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een NaturPassende beoordeling
a 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Gemeentelijk groenbeleid
De gemeente Nieuwegein heeft in het groenbeleid vastgelegd in het Groenstructuurplan Nieuwegein 2017. Dit beleid heeft de volgende doelen:
In de nota zijn drie functies benoemd die de 'ruggengraat' vormen van het groene geraamte: de ecologische verbindingen, de natuur en de stapstenen. De lokale ecologische verbinding vormt een belangrijke schakel tussen de gebieden met de functie natuur (kerngebieden) in de gemeente Nieuwegein en daarbuiten. Die verbinding is van belang om een gezond netwerk te krijgen, dat bestand is tegen ziekten en plagen. Dat gezonde netwerk heeft ook zijn uitstraling naar de stapstenen/haarvaten in het 'Netwerk' en het openbaar groen in Nieuwegein dat buiten het 'Netwerk' valt.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Uiterwaarden Lek op circa 9,3 km afstand (figuur 4.6).
Figuur 4.6 Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden. Bron: Aerius Calculator
In het plangebied is gedeeltelijk een (aan te leggen) ecologische verbinding van Natuurnetwerk Nieuwegein aanwezig. Tevens grenst het plangebied aan ecologische verbindingen en natuur behorende bij het Natuurnetwerk Nieuwegein, zie figuur 4.7.
Figuur 4.7 Ligging EHS (natuur) en ecologische verbindingszones (bron: gemeente Nieuwegein)
Er wordt met de beoogde ontwikkeling grond beschikbaar gemaakt voor bedrijven. Dit deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermd gebied. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Tevens kunnen effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
Ten behoeve van de beoogde bedrijvigheid is door Tauw een Aerius berekening uitgevoerd voor de gebruiksfase om de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden te onderzoeken (zie bijlage 7). Dit onderzoek is uitgevoerd voor 2 scenario's waarin de maximum bouwhoogte verschilt. Het berekenen van de 2 scenario's ook bij het eerder vastgestelde bestemmingsplan gedaan. In voorliggend plan is uitgegaan van scenario 1. Dit scenario gaat ervan uit dat alle kavels een maximale toegestane bouwhoogte van 18 m hebben. Dit betreft de maximale planologische invulling: de bouwhoogte die met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk is (de maximum bouwhoogte op de verbeelding bedraagt namelijk 12 m).
In het onderzoek zijn voor de gebruiksfase maximum plafondwaardes voor de NOx- emissies berekend waarbij er geen waarde hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn op Natura 2000-gebieden. Wanneer de voorgenomen bedrijvigheid meer emissies veroorzaakt, dan zal er sprake zijn van een in potentie significant negatief effect op stikstofgevoelige Natura 2000-habitats. Daarom is in de planregels per bedrijfskavel de maximum emissie NOx kg/jaar vastgelegd voor het maatgevende scenario. Hiervan kan worden afgeweken indien uit een actueler rekenmodel blijkt dat significant negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-habitats kunnen worden uitgesloten.
Inmiddels is er een nieuwe versie van AERIUS beschikbaar. Deze sitkstofberekening zal aan de hand van de nieuwe versie geactualiseerd worden tussen het ontwerp en de vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt een stikstofdepositieberekening voor de realisatiefase uitgevoerd en opgenomen in dit bestemmingsplan.
Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Ter plaatse van het zuidelijk deelgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nadelige gevolgen hebben voor mogelijk aanwezige beschermde soorten. Voor het nieuwe bedrijventerrein in het noordelijk deelgebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd en is ontheffing verleend door het bevoegd gezag. Deze ontheffing is opgenomen in bijlage 8.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Wel leidt het plan tot negatieve effecten op de volgende beschermde soorten: bosvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, heikikker, meervleermuis, laagvlieger, platte schijfhoren, poelkikker, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. Voor deze soorten is ontheffing van de Wet Natuurbescherming verleend op basis van een maatregelenplan. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Gemeentelijk beleid
In de beleidsvisie Externe veiligheid heeft de gemeente Nieuwegein veiligheidsambities geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid. In deze visie is aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein zich risicovolle bedrijven mogen vestigen. Conform deze visie is de vestiging van risicovolle inrichtingen in dit bestemmingsplan toegestaan in het toekomstig bedrijvenpark en alleen mogelijk middels gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, de verantwoording van het groepsrisico aanvaardbaar is, en de contour van het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt. Tevens dient hierbij afgewogen te worden of de inpassing op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast. In de overige gebieden is de vestiging van risicovolle inrichtingen uitgesloten.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied twee risicobronnen aanwezig:
Propaantanks
De aan te houden veiligheidsafstand voor de propaantank Wijk Nieuwegein (8 m3) tot buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten bedraagt 25 m, en voor gebouwen voor minderjarigen, ouderen, zieken of gebouwen met grote aantallen personen is dat 50 m. Binnen deze afstanden worden geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De propaantanks vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
LNG tankstation Rolande
Direct ten zuiden van het nieuwe bedrijventerrein bevindt zich het LNG-tankstation Rolande. De veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico en de effectafstand zijn bij dit tankstation volgens het Interimbeleid LNG tankstations identiek, namelijk 50 m. Deze contour valt voor een klein deel over het toekomstig bedrijventerrein en het bestemmingsplan maakt binnen deze contour geen bebouwing mogelijk. Het LNG tankstation vormt derhalve geen belemmering voor de uitgifte van de kavels. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 200 m. Verderop in deze paragraaf vindt u de verantwoording van het groepsrisico.
Figuur 4.8 Uitsnede professionele risicokaart plangebied en omgeving
Transport van gevaarlijke stoffen
In het plangebied komen twee transport routen voor die onderdeel zijn van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen:
Amsterdam Rijnkanaal
De PR10-6 contour voor het plaatsgebonden risico reikt niet tot buiten de oevers. Het invloedsgebied reikt deels over het noordelijk deelgebied. Het betreft een zwarte vaarroute waarvoor conform Basisnet Water geldt dat het groepsrisico berekend moet worden binnen 200 meter van de vaarweg indien het aantal inwoners de 1500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij enkelzijdige bebouwing geldt 2500 inwoners per ha. Ter hoogte van het plangebied ligt de dichtheid van personen hier ruim beneden en het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.
De vaarroute heeft ook een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m (zie figuur 4.9). Het PAG reikt deels over het noordelijk deelgebied. Het bestemminsplan maakt geen bebouwing mogelijk in deze strook. Nabij de plofsluis liggen voorts twee kegelmeerplaatsen met veiligheidszones van 100 en 300 meter. Deze contouren vallen niet over het plangebied.
Figuur 4.9. Ligging plasbrandaandachtsgebied vaarroute Amsterdam - Rijnkanaal. Bron: professionele risicokaart
Rijksweg A27
In het plangebied ligt ook de rijksweg A27. Binnen de aanwezige PR 10-6 contour worden geen (kwetsbare) objecten mogelijk gemaakt. Ook heeft de weg een PAG van 30 meter. Binnen het PAG wordt geen bebouwing. Daarnaast bedraagt de afstand minder dan 200 meter tot het nieuwe bedrijventerrein waarom conform het Bevt een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. In de notitie in Bijlage 9 is nader ingegaan op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Dat betekent dat kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
In en nabij het plangebied zijn geen relevante buisleidingen aanwezig.
Windpark
Op circa 200 meter van het plangebied bevindt zich een windpark. De normstelling voor windturbines volgt uit het Besluit algemene regels Wet milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar wat voor de turbines van het Nieuwegeinse windpark overeenkomt met respectievelijk 150 en 45 meter. Aangezien het plangebied op circa 200 meter afstand ligt worden er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen 150 en 45 meter van de turbines gerealiseerd.
Verantwoording groepsrisico
Maatgevende scenario
Het maatgevend scenario voor het hele plangebied is een calamiteit bij het LNG-tankstation. Hierna wordt de omvang van het groepsrisico in beeld gebracht, en wordt beschreven hoe het groepsrisico beïnvloed kan worden door maatregelen bij het bedrijf en eventuele maatregelen in de omgeving. Ook wordt beschreven welke factoren van invloed zijn op de inperking van het aantal slachtoffers voor het geval dat zich daadwerkelijk een zwaar ongeval voordoet. Enerzijds gaat het er om dat de hulpdiensten zich voorbereiden op het bestrijden van een zwaar ongeval, anderzijds gaat het er om dat personen snel naar een veilige plek kunnen vluchten. Voor de overige risicobronnen geldt dat het groepsrisico beneden 0,1 x de oriëntatiewaarde ligt en wordt hieronder volstaan met een beperkte verantwoording (maatgevend scenario, zelfredzaamheid en rampenbestrijding).
Maatgevend scenario LNG
Door de opwarming van een LNG tank(wagen) kan een BLEVE ontstaan. In het Interimbeleid wordt ervan uit gegaan dat er voldoende tijd is om bij een dreigende BLEVE tijdig te ontruimen. Door de dubbelwandige uitvoering van de LNG tankwagen en de LNG-installaties bezwijken deze niet bij een warmtestralingsflux van 35 kW/m². In het Interimbeleid wordt daarom als meest relevante ongevalsscenario vermeld het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen, gevolgd door een wolkbrand. In de omgevingsvergunning zijn maatregelen voorgeschreven waardoor de kans op een ongeval zeer klein is.
Personendichtheid en groepsrisico LNG
De personendichtheid en de berekening van het groepsrisico zijn beschreven in de QRA (zie bijlage 10). Het invloedsgebied is een contour met een straal van 342 meter. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde (0W) en bedraagt maximaal circa 0,8 x 0W bij 260 slachtoffers. In de bestaande situatie bedraagt het groepsrisico circa 0,4 x de OW bij 60 slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico voldoet hiermee aan de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid, namelijk dat voor nieuwe situaties het GR onder de oriëntatiewaarde dient te liggen. Daarnaast is dat het GR is uitgerekend voor een aanwezigheid van 80 personen/ha in de dag- en nachtperiode voor het hele bedrijventerrein. In de praktijk wordt deze dichtheid niet gehaald op het bedrijventerreinen en blijft het GR ruim derhalve ruim onder de oriëntatiewaarde.
Verlaging groepsrisico door (voorgenomen) maatregelen bij het LNG tankstation
De installatie voldoet aan een hoge technische standaard. Veel maatregelen vloeien voort uit de richtlijn PGS 33-1 die (gedeeltelijk) gekoppeld is aan de omgevingsvergunning welke voor het tankstation is afgegeven. Veel van deze maatregelen zijn van invloed op de invoerparameters van het rekenmodel en daarmee ook van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Die richtlijn kan worden beschouwd als de 'stand der techniek" voor dit type tankstations. De maatregelen kunnen gezien worden als de best haalbare op dit moment. Naast de maatregelen die voortvloeien uit de PGS 33-1 zijn extra maatregelen getroffen die tot stand zijn gekomen in samenspraak met de Veiligheidsregio Utrecht:
Niet in alle gevallen beïnvloeden deze maatregelen het rekenresultaat van het groepsrisico. Dit heeft te maken met de invoermogelijkheden van het rekenmodel.
Maatregelen in de omgeving
Op advies van de Veiligheidsregio Utrecht dienen nieuwe bedrijven binnen een zone van 200 m van het LNG tankstation wel de volgende maatregelen te treffen:
Bovengenoemde maatregelen zijn vastgelegd in de planregels van dit bestemmingsplan. De 200 m zone is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - LNG-station 2'.
Voor- en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met lager risico
Het tankstation is bedoeld voor de duurzame vrachtwagens op LNG van de bedrijven op het Klooster. Het meest nabije aaneengesloten woongebied bevindt zich in Houten op meer dan 1 km. Gezien voorgaande is een alternatieve ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.
Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval
Op de rampenbestrijding van het hele plangebied is het Regionaal Crisisplan Utrecht 2018-2020 van de Veiligheidsregio van toepassing. Hierin staat hoe de crisisorganisatie bijeen incident of crisis functioneert, en zijn de crisisorganisatie, alsmede de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de betrokken partijen beschreven. Voor het LNG-tankstation is geen apart rampenbestrijdingsplan opgesteld. De gevolgen van de nieuwe brandstof LNG voor de crisisorganisatie als beschreven zijn onderzocht. De conclusie is dat de grootste scenario's niet door hulpdiensten bestreden kunnen worden. Het betreft het ernstig falen van de opslagtank of een lossende tankwagen BLEVE, gaswolkexplosies, plasbrand of fakkelbrand. De kans dat dergelijke scenario's optreden is dermate klein dat eventuele investeringen in extra bestrijdingsmaatregelen niet in verhouding staan tot die kleine kans. Met het uitsluiten van de niet bestrijdbare scenario's zijn er drie scenario's waarop de Veiligheidsregio zich zal prepareren:
De locatie is voor brandweervoertuigen bereikbaar vanaf het zuiden via de Waterliniedok en vanaf het noordwesten via het pad langs de wetering parallel aan de locatie. Het tankstation is hierdoor bij alle windrichtingen goed bereikbaar. Bij aankomst is de brandweer niet in staat om direct de bron te bestrijden. Dit heeft o.a. te maken met de specifieke eigenschappen van LNG. De brandweer kan zich alleen richten op het snel afschermen van de omgeving van de effecten bij incidenten met LNG door het realiseren van grote waterschermen. Hiervoor is veel bluswatercapaciteit nodig. Een snelle afscherming met een waterscherm is essentieel; over de noodzakelijke bluswatercapaciteit moet de brandweer dan ook direct kunnen beschikken. Rondom het LNG tankstation zijn in voldoende mate primaire bluswatervoorzieningen aanwezig waarop het eerste blusvoertuig kan aansluiten. Omdat het niet mogelijk is om meerdere blusvoertuigen, nodig voor het realiseren van waterschermen, tegelijk aan te laten sluiten op een primaire bluswatervoorziening, zijn aanvullende secundaire en tertiaire voorzieningennodig. In het landelijk Brandweer overleg wordt momenteel bepaald welke bluswatervoorzieningen minimaal aanwezig dienen te zijn nabij een LNG-tankstation. De Veiligheidsregio heeft ons meegedeeld dat tot de uitkomsten bekend zijn voor de secundaire en tertiaire bluswatervoorziening gebruikgemaakt kan worden van het aanwezig bluswaterriool aan de Waterliniedok (zuidzijde) en aan de noordzijde van het aanwezige open water. Indien de uitkomst van het landelijk Brandweer overleg is dat aanvullende bluswatervoorzieningen geboorde putten noodzakelijk zijn (zoals een geboorde put) dan zal de exploitant deze alsnog realiseren
Maatgevend scenario LPG-tankstations
Het maatgevend scenario bij een LPG-tankstation is normaliter een BLEVE van de tankauto. Omdat de tankauto's met een hittewerende bekleding zijn uitgerust is dit niet meer het geval. In deze situatie zijn de risico's als gevolg van de LPG-tankbepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het maatgevende scenario hierbij is een gaswolkexplosie. Bij zeer stabiel weer en belemmerende uitstroming bestaat de grootste kans op vorming van een vrije gaswolk die bij ontsteking een effectafstand van maximaal 240 meter heeft. De grootste effectafstand treedt echter op bij hoge windsnelheid, tot maximaal 300 meter. Ter vergelijking, de effectafstand van een BLEVE van de tankwagen is circa 320 meter.
Rampenbestrijding LPG-tankstations
Voor het plangebied is geen apart rampenbestrijdingsplan. Wel is er een model rampbestrijdingsplan LPG veiligheidsregio Utrecht i.o. De brandweer zal trachten de uitstroomopening te dichten, ontstekingsbronnen te verwijderen uit de directe omgeving en de gaswolk te verdunnen door deze te vernevelen en te sturen. Bij tankstation de Knoest is als bluswatervoorziening is een brandput aanwezig op het terrein welke is aangesloten op een bluswaterriool. Bij tankstation De Kroon is een geboorde blusput aanwezig (en een ondergrondse brandkraan achter het AC restaurant). Er zijn voldoende opstelmogelijkheden voor de bluswagens bij beide tankstations. Het is de taak van de politie om het gebied af te zetten bij een vertraagde gaswolkontsteking. Direct na aankomst zal de beslissing genomen worden of de omgeving geëvacueerd moet worden. De procedure en organisatie hiervoor is onderdeel van het crisisbeheersingsplan.
Maatgevend scenario rijksweg A27
Het maatgevend scenario bij de rijksweg is een zgn. koude BLEVE als gevolg van een ongeluk met een LPG-tankauto. Door een mechanische beschadiging stroomt al het gas in zeer korte tijd uit de tankauto en vormt een gaswolk. In geval van een directe ontsteking resulteert dit in een grote vuurbal. Tot op 270 m kunnen er dodelijke slachtoffers vallen.
Rampenbestrijding rijksweg A27
In geval van een (dreigende) BLEVE bij een ongeval met een LPG tankwagen op de rijksweg wordt het gebied afgezet tot op 500 meter. Specifieke knelpunten in het plangebied met betrekking tot de rampenbestrijding zijn niet bekend. Ook hier wijken de taken voor de hulpdiensten brandweer, politie en GHOR in principe niet af van de reguliere taken tijdens incidentbestrijding zoals vastgelegd in het gemeentelijke crisisbeheersingsplan. De coördinatie van de medische hulpverlening ligt in handen van de regionaal geneeskundige functionaris van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie bij Ongevallen en Rampen (GHOR) regio Utrecht. De Centraal Post Ambulancevervoer (CPA) is belast met de zorg voor inzet van voldoende ambulances, het zenden van deze ambulances naar het rampterrein en de coördinatie van het transport van gewonden naar de ziekenhuizen. Onder ideale omstandigheden kunnen er binnen één uur 100 ambulances aanwezig zijn.
Maatgevend scenario's Amsterdam Rijnkanaal
De maatgevende scenario's voor het risico langs vaarwegen zijn mogelijke ongevallen met brandbare vloeistoffen (zoals benzine; gevolg plasbrand), brandbare gassen (zoals LPG; gevolg koude BLEVE) of het vrijkomen van een toxisch gas (zoals ammoniak).
Rampenbestrijding Amsterdam-Rijnkanaal
Voor het Amsterdam Rijnkanaal is er een apart rampbestrijdingsplan Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal Nieuwegein (2005). Mogelijk dat dit op korte termijn vervangen wordt door het Incidentenbestrijdingsplan (IBP) Vaarwegen. Ten behoeve van de rampenbestrijding is een strook van 25 m langs het kanaal vrij gehouden in dit bestemmingsplan. Dit zorgt ervoor dat in geval van een calamiteit de hulpdiensten in de nabijheid van het ongeval kunnen komen.
Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een dreigend zwaar ongeval
Onder zelfredzaamheid wordt de mogelijkheid verstaan om zichzelf in geval van een incident tijdig in veiligheid te kunnen brengen. Dat wil zeggen dat omwonenden en ook medewerkers zonder hulp van hulpdiensten op een plaats weten te komen waar zij de schadelijke effecten niet ondervinden. Hierover merken wij voor alle risicobronnen in het plangebied het volgende op:
Daarnaast wordt de zelfredzaamheid bevorderd in het plangebied door omwonenden en bedrijven rondom het LNG tankstation te informeren over de maatgevende incidenten die zich voor kunnen doen alsmede welke handelingsperspectieven er zijn om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen. Conform de Wet veiligheidsregio's is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor risicocommunicatie.
Conclusie groepsrisico
Bij het LNG-tankstation zijn scenario's denkbaar waarbij de brandweer niet adequaat kan optreden. Desondanks achten wij de vestiging van een nieuw bedrijventerrein nabij het LNG-tankstation op het Klooster aanvaardbaar. Hierbij hebben wij de volgende overwegingen:
Voor de overige risicobronnen geldt dat de hoogte van het groepsrisico geen belemmering is, en dat de mogelijkheden tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid voldoende zijn. De conclusie is derhalve dat externe veiligheid geen belemmering is voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde concentratie |
40 µg/m³ max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied neemt het verkeer toe door de realisatie van bedrijvigheid. Het betreft met name bedrijvigheid in de logistieke sector waarvoor verkeer de belangrijkste bijdrage levert aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. De verkeersgeneratie van de beoogde bedrijvigheid ter plaatse van het noordelijk deelgebied bedraagt 1.740 mvt/etmaal licht verkeer en 340 mvt/etmaal zwaar verkeer.
(zie paragraaf 4.5). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 4,52 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,52 µg/m³ (zie figuur 4.10). Hierdoor draagt de beoogde invulling van het bedrijventerrein mogelijk in betekenende mate bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen.
Figuur 4.10 Uitsnede NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIML kaart. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A27. Deze ligt in de oostelijke punt van het plangebied. De receptor waarvan de gegevens zijn gehaald ligt net zuiden van het plangebied. Uit de CIML kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 23, µg/m³ voor NO2, 17,2 µg/m³ voor PM10 en 9,8,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wanneer de concentraties uit de CIML kaart worden opgeteld bij de genoemde concentraties wordt alsnog aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voldaan.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt zowel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden als Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Beide instanties zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam
Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027: Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam (https://hdsr.foleon.com/waterbeheerprogramma). De Koers van het hoogheemraadschap is een pro-actieve samenwerking met een actieve rol voor het hoogheemraadschap. De focus van het hoogheemraadschap ligt hierbij op vier (eind)doelen:
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 13 is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 5.00 m2 nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m2 nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologisch optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakersprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen mogelijk:
Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door
de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.
Visie Klimaatadaptie
De gemeente Nieuwegein heeft in de 'Visie Klimaatadaptie' (d.d. 7 september 2018) de gemeentelijke visie ten aanzien van klimaatadaptie vastgelegd. De gemeente heeft als doel uiterlijk in 2050 volledig klimaatbestendig ingericht te zijn. In deze visie staan de doelen van de gemeente op thema's hittestress, wateroverlast, droogte en waterveiligheid. Met de inrichting van de ruimte moet rekening gehouden worden met bovenstaande thema's.
Waterplan Nieuwegein
Het Waterplan van Nieuwegein is in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens opgesteld en bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. Vervolgens is het ingezette beleid van de Watervisie uitgewerkt naar concrete maatregelen op het gebied van de waterkwaliteit en het waterbeheer. In 2011 is de eerste uitvoeringsnota Waterplan 2006-2010 geëvalueerd. Op basis hiervan heeft het college van besloten om jaarlijks een jaarplan Water op te stellen. Door ieder jaar een nieuwe uitvoeringsnota op te stellen in plaats van voor meerdere jaren kan beter ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen of nieuw beleid. De watervisie is nog steeds actueel en de Structuurvisie Nieuwegein 2030 voegt hier waardevolle nieuwe elementen aan toe. Samen met de watervisie uit 2004 vormt het jaarplan Water 2023 het Waterplan van Nieuwegein.
Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht voor het thema water onder haar inwoners vergroten.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied omvat een aannemersbedrijf met bedrijfswoning en onbebouwd agrarisch gebied. Aan de zuidkant van deze gronden ligt een onverharde weg.
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat met name uit klei op veen, klei met zware tussenlaag of ondergrond en lichte klei met homogeen profiel. In figuur 4.12 zijn de watertrappen weergegeven. Er is rondom het plangebied sprake van watertrap IVu.
Figuur 4.12 Watertrappen in en nabij plangebied (rode markering).
Conform de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht ligt het plangebied in niet in een boringsvrije zone. Wel ligt het plangebied in 'Gebied klein open bodemenergiesysteem' en 'Matige kwetsbare strategische grondwatervoorraad'. In dit gebied worden regels gesteld aan een bodemenergiesysteem. Met de beoogde ontwikkeling is hier geen sprake van, dus is dit niet relevant voor dit bestemmingsplan. Het gedeelte
Figuur 4.13 Uitsnede Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht kaart 6: Ondergrond en bodem kaart 1 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Waterkwantiteit
In het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig (figuur 4.14 en 4.15). Het betreft met name tertiaire watergangen met een beschermingszone van 2 meter. Langs de zuidgrens is een primaire watergang aanwezig met een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 4.14 Watergangen in plangebied Bron: Legger Stichtse Rijnlanden
Veiligheid en waterkeringen
Ten westen van het plangebied is een overige waterkering aanwezig met bijbehorende beschermingszone (figuur 4.16). Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
De waterstaatkundig beheerzone van Rijkswaterstaat Midden-Nederland ter hoogte van het Amsterdam-Rijnkanaal loopt tot door ten zuiden van de Vuilcopsekanaaldijk. Dit overlapt deels met de bestemming 'Bedrijf' in de noordwesthoek van het plangebied. In dat gebied geldt derhalve een watervergunningsplicht. Hoewel het bouwvlak van de bedrijfsbestemming buiten het waterstaatkundig beheergebied ligt (dit bouwvlak respecteert de Nieuwe Hollandse Waterlinie), is deze watervergunningsplicht in bepaalde situatie mogelijk relevant, bijvoorbeeld voor werkzaamheden zoals het aanbrengen van verharding.
Figuur 4.16 Overige waterkering noordelijk deel plangebied
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plangebied voorziet in de verdere ontwikkeling van het bedrijvenpark Het Klooster.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verhard oppervlak met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1.000 m2 in landelijk gebied dient de toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding. Het dempen van een watergang dient 1 op 1 gecompenseerd te worden. Voor Rijkswaterstaat Midden-Nederland is het uitgangspunt dat hemelwater in beginsel wordt opgevangen in het plangebied alvorens te lozen op het Amsterdam-Rijnkanaal.
Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijvenpark Het Klooster. Dit leidt tot een toename van verharding. Ten behoeve van de ontwikkeling is daarom watercompensatie noodzakelijk en wordt het watersysteem aangepast. Voor de ontwikkeling is reeds een watervergunning verleend d.d. 23 december 2015). De belangrijkste maatregelen die genomen worden betreffen:
Deze maatregelen zijn tevens geborgd in de planregels door middel van een voorwaardelijke verplichting. De te graven watergangen in het noorden en noordoosten van het plangebied zijn bestemd voor 'Water'.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Het afvalwater dat afkomstig is van drinkwater wordt gescheiden gehouden van ander afvalwater, zoals afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater. Alle bruikbare componenten (mineralen, energie, schoon water) in het afvalwater worden gebruikt. Wat niet kan worden hergebruikt, wordt (lokaal) terug in het milieu gebracht, na eventueel lokaal behandeld te zijn. Reststromen die dan nog overblijven, zuiveren we waarna ze in het milieu worden gebracht.
Niet al het hemelwater wordt via buizen afgevoerd. De tritsen 'vasthouden-bergen-zuiveren' en 'schoonhouden-scheiden-zuiveren' zijn leidend. Schoon hemelwater moet zo veel mogelijk infiltreren. Als dat niet kan, wordt het bovengronds aangeboden en zoveel mogelijk vertraagd, via het oppervlak afgevoerd naar plaatsen waar het geen schade veroorzaakt.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Bij concrete vestiging van bedrijven in de beschermingszone van de overige waterkering in het plangebied is mogelijk een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Dit geldt ook voor activiteiten binnen de beschermingszone van watergangen die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Ook voor eventuele aanpassingen in afwijking van de verleende watervergunning dient een nieuwe watervergunning te worden gevraagd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor de waterstaatswerkzone van de Lekdijk is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Om de waterstaatsdoeleinden in de vorm van de waterhuishouding, het verkeer te water en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs in stand te houden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen, zie paragraaf 3.2.
Conclusie
Bij concrete vestiging van bedrijven in het plangebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezige watergangen en waterkering en toename van verharding. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe en bestaande geluidsgevoelige functies worden getoetst aan de geluidsnormen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Gezien de ligging van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied zal de ontsluitingsstructuur die wordt gerealiseerd in verband met de ontwikkeling van Deelgebied 4 geen relevante geluidbelasting met zich meebrengen.
In paragraaf 4.6 is ingegaan op de wijze waarop binnen de milieuzonering rekening is gehouden met de bestaande woningen in de omgeving.
Op basis van het 'Uitvoeringsnota Geluidbeleid Het Klooster' (22 oktober 2021, zie bijlage 11) is een geluidverdeling gemaakt voor het Klooster fase 4. Dit om de gevoelige bestemmingen Groenendael 5 en Heemsteedseweg 40 en 30 te beschermen. Deze verdeling is weergegeven op een verkavelingskaart (zie figuur 4.18). De verkavelingskaart is binnen het planmatig zonebeheer het instrument dat bepaalt waar op het bedrijvenpark welke geluidsgebruiksruimte beschikbaar is. En wel zodanig dat het totaal aan
toegekende geluidsgebruiksruimte de geluidsgrenswaarden respecteert. Op de verkavelingskaart staat per kavel en hoeveel geluidsruimte beschikbaar is voor daar gevestigde, dan wel zich vestigende bedrijven. Dit wordt uitgedrukt in een getal, te weten de geluidsruimte zoals die is toebedeeld aan de kavel. Het plangebied bestaat uit kavel A1, A2, B1 & B2.
De verkavelingskaart is tot stand gekomen op basis van drie uitgangspunten:
De gemeente heeft de keuze gemaakt om een specifiek deel van de beschikbare geluidsgebruiksruimte als algemene reserve te benoemen en daarmee de geluidsruimte die gekoppeld is aan de kavels, eenmalig te beperken. Het resterende deel van de geluidsgebruiksruimte is en blijft gekoppeld aan de kavels. De gemeente heeft ervoor gekozen bij de toetsingspunten circa 50% van de geluidsruimte te reserveren. De andere 50% is beschikbaar als algemene reserve. Dit betekent voor alle kavels een geluidsreservering van 63 dB(A)/m2. Echter, voor de kavels in het plangebied is een uitzondering gemaakt. Voor deze kavels is in het bestemmingsplan de volgende maximale geluidsemissie vastgelegd:
Figuur 4.18: Verkavelingskaart maximale emissiesterkte toekomstige bedrijven uit 'Uitvoeringsnota Geluidbeleid Het Klooster' (bron: DGMR)
Conclusie
Het bestemmingsplan geeft geen relevante nadelige gevolgen voor de akoestische situatie ter plaatse van bestaande woningen.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:
De gehanteerde bestemmingen
De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het volgende. Het bestaande bedrijf in het noorden van het plangebied heeft de bestemming Bedrijf. Ook het gemaal in het noorden heeft deze bestemming, deze is voorzien van een functieaanduiding. Het toekomstige bedrijvenpark Deelgebied 4 heeft de bestemming Bedrijventerrein. Om de toekomstige bedrijven ruimte voor de inrichting te geven, is gekozen voor ruime bouwvlakken. In het noordelijk deel van het plangebied zijn enkele delen bestemd met Groen. Dit gaat om een langzaamverkeersroute die van oost naar west door het plangebied loopt en een groenstrook aan de oost- en westzijde waarmee de structuur van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermd wordt. De tuinen van woningen die niet in het achtererfgebied vallen, hebben de bestemming Tuin. De bestaande gebiedsontsluitingswegen, de autosnelweg, verzorgingsplaatsen en de te realiseren weg in het noorden van het plangebied zijn bestemd met Verkeer. De watergangen aan de oostzijde van het plangebied en het Amsterdam-Rijnkanaal hebben de bestemming Water. Voor de bescherming en het beheer van het Amsterdam-Rijnkanaal is de kade hiervan bestemd als Waterstaatkundige voorzieningen. In het plangebied bevinden zich enkele burgerwoningen, deze hebben de bestemming Wonen. Voor de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied zijn op basis van de archeologische advieskaart diverse dubbelbestemmingen opgenomen. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie 1 en Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Ter bescherming en instandhouding van waterkeringen en waterstaatkundige werken zijn de dubbelbestemmingen Waterstaat - Waterkering en Waterstaat - Waterstaatkundige functie opgenomen.
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Nieuwegein zijn gehanteerd.
Bedrijf (Artikel 3)
Bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan binnen deze bestemming. Dit in verband met de aanwezige woning aan de Vuilcop. Wel is op het perceel aan de Vuilcop/Vuilcopsekanaaldijk een aannemersbedrijf aanwezig, deze is geborgd met een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1'. Bij bedrijven is enkel een bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' is een gemaal toegestaan.
Voor de bedrijven geldt dat gebouwen enkel binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 660 m3. Bij een bedrijfswoning mogen tevens vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met een maximaal oppervlakte van 50 m2.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
De bestemming Bedrijventerrein is opgesteld aan de hand van de nieuwe uitgangspunten voor het Bedrijvenpark Het Klooster. Dit betekent dat alleen harde eisen zijn verankerd in de regels. De stringente regels uit het geldende planologische regime ten aanzien van de kavelinrichting worden hiermee verlaten. Een voorbeeld hiervan is het schrappen van de regels met betrekking tot de verplichte voorgevelrooilijn.
Bestemmingsregels
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein ' zijn zowel bedrijven toegestaan, alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 4.1 mogelijk.
Bouwregels
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Wel is een kleinschalige overschrijding mogelijk voor luifels en aanbouwen. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bebouwingspercentage binnen de bestemming bedraagt 70%.
Afwijken van de bouwregels
In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om het verhogen van de maximum toegestane bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken indien dat in bedrijfsmatig opzicht noodzakelijk wordt geacht. Als voorwaarde geldt daarnaast dat er geen stedenbouwkundige of verkeerskundige bezwaren zijn, er geen onevenredige hinder/overlast ontstaat op aangrenzende percelen en dit niet ten koste gaat van de beeldkwaliteit van het bedrijvenpark. In paragraaf 2.3 is hiervoor tevens een motivering gegeven.
Specifieke gebruiksregels
In dit lid is een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten, zoals bijvoorbeeld opslag van consumentenvuurwerk (overeenkomstig het Vuurwerkbesluit). Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van Bevi-inrichtingen. Ook geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan. Tot slot is een gebruiksbepaling opgenomen voor de minimum afstand van toegangswegen tot kruispunten.
Afwijken van de gebruiksregels
In dit lid is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Wijzigingsbevoegdheden
In de regels zijn 2 wijzigingsbevoegdheden opgenomen om extra flexibiliteit in te bouwen.
Groen (Artikel 5)
De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten mogelijk.
Tuin (Artikel 6)
Bij woningen zijn tuinen grenzend aan het openbaar gebied bestemd als tuin. Ter plaatse mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter. Tevens vallen erkers aan hoofdgebouwen binnen deze regeling.
Verkeer (Artikel 7)
De bestaande wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke. Het aantal rijstroken op de A27 is specifiek vastgelegd met een functieaanduiding.
Verkeer - Voorlopig Werkterrein (Artikel 8)
Deze bestemming is opgenomen voor het tijdelijke werkterrein dat noodzakelijk is voor de te verbreden Houtensebrug (A27). De voorlopige bestemming zal na de geldigheidstermijn automatisch veranderen naar de definitieve bestemming Groen, Water of Waterstaatkundkundige voorzieningen.
Water (Artikel 9)
De bestaande watergangen in het plangebied alsmede het nieuw aan te leggen water is bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan, zoals steigers, bruggen en duikers etc.
Waterstaatkundige voorzieningen (Artikel 10)
Deze bestemming is gegeven aan de Prinses Beatrixsluis inclusief de uitbreiding daarvan, de oevers die van belang zijn voor de waterstaatkundige functie, alsmede de plofsluis. Op deze gronden zijn alle voorzieningen mogelijk die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de waterstaatkundige functie.
Wonen (Artikel 11)
In het plangebied bevinden zich een woning, deze is bestemd als Wonen. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De maximale inhoud van een hoofdgebouw is 660 m3. Buiten het hoofdgebouw mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Hiervoor geldt een maximum oppervlakte van 50% van het zij- en achtererf. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen moet minimaal 1 meter afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw worden aangehouden. De afstand tot de perceelsgrenzen is 0 meter of ten minste 1 meter.
Per bestemmingsvlak is maximaal één paardenbak toegestaan. Deze moet wel achter de bestaande bebouwing gerealiseerd worden.
Onder de gestelde voorwaarden, is het uitoefenen van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan.
Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 12)
Het archeologiebeleid dat specifiek voor het bedrijvenpark het Klooster is ontwikkeld, leidt tot diverse waarden in het gebied. Dit is verwerkt in 'Waarde - Archeologie 1'. De diverse waarden zijn verdeeld in functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde'. Deze komen overeen met de beleidsadviescodes voor Bedrijvenpark Het Klooster (zie paragraaf 4.3). Per functieaanduiding is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden verbonden. Indien grondroerende werkzaamheden de maximale verstoringsdiepte overschrijden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning Deze verstoringsdiepte verschilt per beleidsadviesgebied.
Waarde - Cultuurhistorie 1 (Artikel 13)
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Ter bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden is een verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Van het opgenomen verbod kan worden afgeweken indien wordt aangetoond indien daardoor de landschappelijke kernkwaliteiten en de daarbij behorende landschapselementen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Waarde - Cultuurhistorie 2 (Artikel 14)
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorische elementen Vuilcop, Houtense Wetering en Hoonwetering. Om de aanwezige cultuurhistorische waarden te beschermen is een verbod opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden. De omgevingsvergunning kan worden verleend mits advies bij de cultuurhistorisch deskundige om advies is gevraagd en door die werken de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Waarde - Landschap (Artikel 15)
Met deze dubbelbestemming worden de aanwezige landschappelijke waarden beschermd. Binnen de dubbelbestemming zijn met specifieke functieaanduidingen de verschillende gebieden onderverdeeld. Dit bestaat uit de crevasse. Hierin is opgenomen dat bepaalde werkzaamheden niet zonder omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd. De omgevingsvergunning kan worden verleend mits advies bij de cultuurhistorisch deskundige om advies is gevraagd en door die werken de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 16)
De in het plangebied aanwezige gronden die door het Hoogheemraadschap zijn aangewezen als waterkering worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (Artikel 17)
Dit artikel is opgenomen in verband met de waterstaatswerken van Rijkswaterstaat langs het Amsterdam-Rijnkanaal.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 18)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Bedrijventerrein mag een bepaald percentage van het bouwvlak worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk grond van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat de overgedragen grond nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 19)
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.
Bestaande maten
Dit artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Parkeren
Deze bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 20)
In dit artikel staan in de zogenoemde gebiedsaanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel) bestemmingen. In dit plan gaat het om de volgende gebiedsaanduidingen: Veiligheidszone - lng-station 1', 'Veiligheidszone - lng-station 2' en 'Overige zone - duiker'.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 21)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 22)
In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.
Het tweede lid betreft een algemene wijzigingsbevoegdheid om het bestemmingsplan te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan op verzoek van de waterbeheerder worden toegepast omdat op termijn de waterkeringen de Lek, het Lekkanaal en de Schalkwijkse Wetering worden verlegd. Met de wijzigingsbevoegdheid kan deze verlegging dus mogelijk worden gemaakt.
Overige regels (Artikel 23)
In de eerste bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
De tweede bepaling heeft betrekking op de borging van de watercompensatieopgave zoals vastgelegd in de verleende watervergunning van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
In artikel 24 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 24.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 24.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt gedeeltelijk het toetsingskader voor een ontwikkeling van een bedrijventerrein Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van uitgifte van bouwkavels. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De grond is in eigendom van de gemeente, maar de uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door bedrijven. Door middel van een anterieure overeenkomsten is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.
Voor bestemmingsplan 'Zuidoostelijke Stadsrand' heeft wettelijk vooroverleg, inspraak en zienswijzen plaatsgevonden. Ter informatie zijn deze toegevoegd in de bijlagen van het bestemmingsplan. De notitie beantwoording vooroverleg is te vinden in bijlage 12, notitie beantwoording inspraak in bijlage 13 en nota van beantwoording zienswijzen in bijlage 14.