Plan: | Ossenwaard 13 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0352.bgbossenwaard13-bva1 |
Aan de Ossenwaard 13 in Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede, is een grondgebonden veehouderij met kaasmakerij en kaaswinkel aanwezig (De Brienenshof). Initiatiefnemer wil, als nevenactiviteit een kinderdagverblijf starten bij het bestaande agrarische bedrijf. Aangezien dit voornemen niet in het geldende bestemmingsplan past, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Daarnaast wordt de aanduiding 'kaasboerderij' met dit plan hersteld. Die aanduiding lag abusievelijk op het verkeerde gebouw.
Het perceel Ossenwaard 13 is gelegen in het buitengebied Cothen, op circa 300 meter ten westen van de bebouwde kern van het dorp. De kern van Wijk bij Duurstede is op circa 3,5 kilometer ten zuidoosten van het perceel gelegen. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Cothen, sectie D, nummers 195 en 196.
Ligging in de omgeving
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover dat een agarisch bouwperceel betreft.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2015, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 maart 2016.
Voor het plangebied geldt de bestemming ‘Agrarisch’. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Middels de functieaanduiding ‘grondgebonden veehouderij’ is voorzien in een grondgebonden veehouderij. Middels de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kaasboerderij’ is voorzien in een kaasmakerij en kaasverkoop. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak gebouwd worden. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Ter plaatse zijn twee bedrijfswoningen toegestaan, met een maximale inhoudsmaat van 600 m3 per woning. Daarnaast geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m2 bedragen.
De dubbelbestemming 'Waarde - Aardkunde' geldt voor een deel van het plangebied. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud van de aardkundige waarden. Tot slot geldt nog de dubbelbestemming ‘ Waarde – Archeologie 3’. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Uitsnede verbeelding met het plangebied globaal in rood omkaderd
Het initiatief om, als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, een kinderdagverblijf op te richten is in het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Een kinderdagverblijf is op zichzelf geen agrarisch gebruik. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn binnen de bestemming wel diverse nevenactiviteiten mogelijk, maar een kinderdagverblijf hoort daar niet bij. Ook is voor deze nevenactiviteit nieuwbouw noodzakelijk terwijl de standaard is dat nevenactiviteiten in al bestaande bebouwing worden uitgevoerd. Om deze redenen is het nodig het bestemmingsplan te herzien.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante beleidskader. In het derde hoofdstuk wordt de huidige en nieuwe situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid aangetoond. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planopzet en in het laatste hoofdstuk wordt afgesloten met inspraak en overleg.
Hierna wordt de bestaande situatie van de omgeving en het plangebied beschreven.
Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Cothen. Het landschap is voornamelijk te typeren als slagenlandschap. Dit landschapstype kenmerkt zich door een langgerekte strokenverkaveling, voornamelijk ingericht als weide, en een fijnmazig slotenpatroon. Het betreft voornamelijk een open landschap. In de directe omgeving van het plangebied is relatief weinig bebouwing aanwezig. Op de dorpskern ten oosten van het plangebied na komen bebouwde percelen schaars voor in de omgeving van het plangebied. Doorgaans gaat het dan om agrarische erven. Verder zijn de wegen vrij recht en lang. Ten noorden van het plangebied loopt de Kromme Rijn.
Luchtfoto van de omgeving van het plangebied
Plangebied
Het plangebied is gevestigd aan de Ossenwaard. Dit is een lokale weg die in het westen aansluit op de Smidsdijk en in het oosten Willen Alexanderweg. Langs de Ossenwaard zijn enkele agrarische bedrijven aanwezig. Ter hoogte van het plangebied ligt de Kromme Rijn gelijk naast de Ossenwaard.
In het plangebied is een grondgebonden veehouderij met kaasmakerij aanwezig De bebouwing ten behoeve van deze bedrijfsactiviteiten staat geclusterd op het erf. Het gaat om onder andere twee bedrijfswoningen, een kaasmakerij met winkel, werkplaats, paardenstal, schapenstal en koeienstal. Ook is er nog een werktuigenstalling en een loods. Rondom de bebouwing is sprake van (half)verharding. Verder heeft het perceel aan de westzijde een inrit vanaf de Ossenwaard, met een bestaand parkeerterrein.
Luchtfoto plangebied
Initiatiefnemer is voornemens een kinderdagverblijf op het agrarische bouwperceel op te richten. Concreet leidt dit voornemen tot de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw. Het voornemen is om een gebouw van maximaal 500 m2 te realiseren. Het gebouw krijgt een goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 9,4 meter.
Het nieuwe gebouw wordt aan de westzijde van het terrein gesitueerd. Het woonhuis (de boerderij) staat centraal en blijft met de realisatie van het kinderdagverblijf ook het centrale element. De nieuwbouw ligt deels verscholen achter de werktuigenstalling en richt zich op de boomgaard en de oorspronkelijke blokverkaveling. Het mozaïeklandschap wordt, met het volgen van deze verkaveling, in stand gehouden. Door het kinderdagverblijf achter de werktuigenstalling te plaatsen is de opzet compact en blijft het zicht op de boomgaard vanaf de weg in stand. Ook de zichtlijnen vanaf de weg richting het open landschap blijven hiermee gewaarborgd en volgen daarmee de principes van het landschap ‘Kromme Rijn’. Daarnaast maakt deze locatie het mogelijk om van de westelijke inrit van het bedrijf de ‘eigen’ toegang voor het kinderdagverblijf te maken. Ook zijn, in het verlengde van de inrit, al parkeerplaatsen aanwezig. Op deze manier hoeft het verkeer van en naar het kinderdagverblijf het landbouwverkeer niet te kruisen. Zo kan het halen en brengen van de kinderen op een veilige manier plaatsvinden. De parkeerplaatsen zijn op korte afstand van het nieuwe gebouw gelegen. Voor dit plan is tevens een beeldkwaliteitsparagraaf gemaakt. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1.
De bebouwing op het terrein blijft gegroepeerd. De nu aanwezige voeropslag zal worden verplaatst naar een andere locatie op het erf (binnen het bestaande bouwvlak). Ten noordwesten van het nieuwe gebouw zal een speelweide ten behoeve van het kinderdagverblijf aangelegd worden. Dit wordt ingepast binnen de daar aanwezige boomgaard, die behouden blijft. De boomgaard zorgt ook voor de landschappelijke inpassing van het nieuwe gebouw. De kuilvoerplaten ter plaatse van de nieuwbouw verdwijnen. De overige kuilvoerplaten blijven behouden.
De positie van de nieuwbouw houdt rekening met met het originele verloop van de Rijnsloot. Dit verklaart ook de iets gedraaide positie van de nieuwbouw ten opzichte van de werktuigenstalling. De locatie van de nieuwbouw van het agrarisch kinderdagverblijf valt binnen de historische blokvormige perceelsvorm. De positie volgt de richting van het oorspronkelijke onregelmatige perceel en versterkt daarmee de historische context. Met de inrichting van het perceel wordt rekening gehouden met het oorspronkelijke verloop, door in het landschap de sloot zichtbaar te maken met inrichtingselementen en de positie en richting van het kinderdagverblijf volgt de oorspronkelijke kavelvorm.
De omliggende bebouwing is maximaal 9 meter hoog. De hoogte van de nieuwbouw is circa 9,4 meter hoog, maar de locatie ligt 0,5 meter lager dan het erf waardoor de nieuwbouw niet boven de bestaande bebouwing uitkomt.
Het kinderdagverblijf zal omzoomd worden met een hek met haag van circa 1 meter hoog voor de veiligheid van de kinderen.
Mocht er ooit sprake zijn van het stoppen van het agrarische bedrijf dan biedt de voorgestelde locatie de mogelijkheid de boerderij met schuur zelfstandig te (her)ontwikkelen of te transformeren, en daarmee het verloop van de Rijnsloot in ere te herstellen. De werktuigenstalling met mestkelder zou dan gesloopt kunnen worden en zo is het mogelijk de boomgaard te vergroten. Er ontstaat hiermee een ensemble van historische boerderij met boomgaard en agrarisch kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf ligt in dat geval wat terug van de weg en laat daarmee de historische boerderij in zijn waarde en deze blijft daarbij het hoofdelement van het erf.
Vanuit het VAK (Vereniging van Agrarische Kinderdagverblijven) is aangegeven dat de voorkeur naar de voorgestelde positie van het kinderdagverblijf uitgaat. Dit met name om het functioneren van het agrarisch kinderdagverblijf op een veilige manier te kunnen laten verlopen in relatie tot de processen op de boerderij. Daarbij is de tweede ontsluiting met parkeerplaats een grote toegevoegde waarde en voorkomt daarmee dat ouders het hele erf over moeten om bij het agrarisch kinderdagverblijf te komen.
De kracht van een agrarisch kinderdagverblijf is het agrarische bedrijf. Met de voorgestelde opzet zijn de functies goed gescheiden, maar toch met elkaar verbonden. Groepen kinderen kunnen alleen onder begeleiding het erf op.
In het kader van duurzaamheid zal het nieuwe gebouw voorzien worden van zonnepanelen en voldoen aan BENG.
Naast de bestaande boomgaard en bomenrij langs de parkeerplaatsen, wordt de nieuwe situatie verder landschappelijk ingepast door de aanleg van nieuwe hagen rond het kinderdagverblijf en rondom de bestaande boomgaard. Verder wordt er een infiltratievoorziening gerealiseerd in de vorm van infiltratiekratten.
Voor deze wijziging wordt op de verbeelding de aanduiding 'kinderdagverblijf' toegevoegd, waarbinnen maximaal 500 m2 aan bedrijfsbebouwing is toegestaan. Verder wordt de aanduiding 'kaasboerderij' met dit plan hersteld. Die aanduiding lag abusievelijk op het verkeerde gebouw. De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur' wordt verwijderd, omdat de EHS (Natuurnetwerk Nederland) niet in het plangebied ligt. Verder wijzigen het bouwvlak en de overige, geldende dubbelbestemmingen en aanduiding niet ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Inrichtingsplan
Principedoorsnede
Opzet plattegrond
In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het beleidskader van de omgeving van het plangebied.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:
Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:
De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.
Toetsing
Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de NOVI.
Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Toetsing
Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zaaknummer 201608869/1 d.d. 28 juni 2017) dat er 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Voor 'wonen' is het daarom de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
Toetsing
Dit plan voorziet in een kinderopvang van maximaal 500 m2 als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf. Daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. Per 1 april 2021 is de Omgevingsvisie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Watersysteem
Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen en met dit plan wordt voorzien in een nieuw, kwetsbaar object: de kinderopvang. Daarom moet rekening gehouden worden met overstromingsrisico's. In een later stadium wordt een evacuatieplan opgesteld om de redzaamheid van de kinderen te vergroten bij een overstroming.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'archeologisch waardevolle zone'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:
Voor het plangebied is de archeologisch waardevolle zone ‘Limes’ en ‘Dorestad’ relevant. Hierover is het volgende gezegd:
De Limes is de voormalige noordgrens van het Romeinse Rijk. Het betreft de grootste lineaire structuur van Europa, lopend van Roemenië tot in Groot-Brittannië. In de provincie Utrecht volgt de Limes de loop van de Neder-, Kromme en Oude Rijn. De Limes is bovengronds vrijwel nergens zichtbaar. De archeologische resten liggen verborgen in de bodem, veelal onder het grondwaterpeil, waardoor in onze gebieden sprake is van een unieke conservering. Het verhaal van de Limes is zowel het verhaal van de Romeinse soldaten in de forten als het verhaal van de inheemse bevolking daaromheen en de wisselwerking tussen beide groepen. In deze verordening wordt het accent gelegd op de aan de militaire aanwezigheid gerelateerde ruimtelijke structuren:
Dorestad geniet internationale bekendheid als icoon van Europese handel en is een strategisch belangrijke plaats geweest, onder andere in de strijd tussen Friezen en Franken. De bloeitijd van Dorestad als handelsnederzetting lag in de achtste en het begin van de negende eeuw. In de tweede helft van de negende eeuw had Dorestad ernstig te lijden onder expedities van (Deense) Vikingen. In 863 werd de nederzetting grotendeels verwoest. Wederopbouw bleef uit. Het agrarische deel van de nederzetting is waarschijnlijk voort blijven bestaan, getuige de melding van ‘villa Wic’ in historische bronnen uit het jaar 948. Dorestad lag voor een deel ter plaatse van het huidige Wijk bij Duurstede. De langgerekte nederzetting ontstond langs de oever van Kromme Rijn en Lek. De Kromme Rijn verlegde haar loop vanaf de achtste tot de twaalfde eeuw steeds verder naar het (noord)oosten, waardoor een nieuwe strook drassig land ontstond tussen de bewoning en de rivier. De belangrijkste bekende archeologische locaties zijn:
Toetsing
Ter bescherming van de genoemde archeologische waarden is voor dit plan een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap kaart 2' is het plangebied gelegen binnen het Landschap Rivierengebied. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het Landschap Rivierengebied zijn als volgt:
Toetsing
De kernkwaliteiten voor het landschap Rivierenland zijn niet specifiek in het plangebied of op de locatie van het nieuwe kinderdagverblijf aanwezig. Wel loopt ten noorden van het plangebied de Kromme Rijn. In de kwaliteitsgids Rivierengebied worden hieraan enkele uitgangspunten gegeven.
Het deelgebied Kromme Rijn is in essentie een slingerend landschap met de Kromme Rijn en provinciale weg als belangrijkste hedendaagse lijnen, voerend langs dorpen, boomgaarden, weilanden en akkers, met een grote variatie aan dwarsrelaties. Bijzonder is dat de rivier en de belangrijkste weg zich in de loop der eeuwen diverse malen verlegd hebben, wat herkenbaar is aan diverse oude rivierlopen en oude wegen met bebouwingslinten.
Het gebied kenmerkt zich door een mozaïek van fruitboomgaarden, weilanden en akkers. Buiten de dorpen staat de meeste bebouwing op boerenerven, veelal in linten langs oude wegen, zoals de Ossenwaard, voorheen de Cotherdijk. De inrichting van het landschap is een combinatie van panorama's, verkaveling, coulissen en dwarswegen. Het woonhuis/boerderij staat centraal en blijft met de realisatie van het kinderdagverblijf ook centrale element.
De nieuwbouw ligt deels verscholen achter de werktuigenstalling en richt zich op de boomgaard en de oorspronkelijke blokverkaveling. Het mozaïeklandschap wordt, met het volgen van deze verkaveling, in stand gehouden. Door het kinderdagverblijf achter de werktuigenstalling te plaatsen is de opzet compact en blijft het zicht op de boomgaard vanaf de weg in stand. Ook de zichtlijnen vanaf de weg richting het open landschap blijven hiermee gewaarborgd en volgen daarmee de principes van het landschap 'Kromme Rijn'. Door de nokrichting van het kinderdagverblijf, overigens net als de bestaande werktuigenstalling, in de langsrichting te plaatsen wordt de oorspronkelijke verkaveling versterkt. Daarnaast blijft door deze opzet ook het oorspronkelijke verloop van de Rijnsloot zichtbaar. Door een open kopgevel van de nieuwbouw is er vanuit de nieuwbouw ook goed zicht op het verloop van de Kromme Rijn wat de beleving van de Kromme Rijn ten goede komt. Fruitschuren en koelhuizen mogen, volgens de ontwikkelprincipes niet groter dan 500 m2, de nieuwbouw voldoet aan deze eis en past daarmee binnen de structuur van de opzet van een erf. De nokhoogte ligt onder de gestelde maximale 10 meter volgens de ontwikkelprincipes.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap kaart 2' is het plangebied deels gelegen in een gebeid aangeduid als 'Aardkundige waarden'. Artikel 7.10 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
De aardkundige waarde zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze aardkundige waarden van dit gebied en de projectlocatie worden bepaald door de nabijheid van de Kromme Rijnsloot en het zichtbare oeverwallen landschap. De oud, door de mens afgesneden meanders van de rivier de Kromme Rijn hebben hier het landschap gevormd. Deze rivierlopen hebben zich rond of net voor het begin van onze jaartelling ontwikkeld. De waarde van de verschillende rivierelementen op de grens van het Holocene en Pleistocene landschap zijn nog gaaf en representatief. In een gebied met overwegend kleibodems vormen de zavelige bodems en lichte klei van de rivierafzettingen van de voormalige Kromme Rijn afwijkende en bij rivierlopen behorende grondsoorten.
De ontwikkeling van het agrarisch kinderdagverblijf zal de aardkundige waarde niet aantasten. De grond is op deze plek al geroerd door de aanwezigheid van de sleufsilo’s. Er zijn geen kansen om de aardkundige waarden te versterken, maar is met de gekozen opzet acceptabel. De nieuwbouw volgt door positie en richting de geomorfologie. Het agrarisch bedrijf is op de oeverwal gebouwd, de nieuwe ontwikkeling sluit daar op aan. De aardkundige waarden blijven tevens beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkunde'.
Landbouw
Op de kaart 'Landbouw' ligt het plangebied in een gebied aangeduid als 'Agrarische bedrijven'. Artikel 8.1, lid 4, bepaalt het volgende:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Dit plan voorziet in een kinderopvang als nevenacticiteit en vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel. Het nieuwe gebouw wordt landschappelijk ingepast door de realisatie van een nieuwe haag met gebiedseigen soorten, waaronder liguster of (haag)beuk. Verder blijft de boomgaard behouden.
Wonen, werken en recreëren
Op de kaart 'Wonen, werken en recreëren' ligt het plangebied in het 'aandachtsgebied stiltegebied'. Artikel 9.27 bepaalt het volgende:
Toetsing
Het plangebied ligt op meer dan 1100 meter van de stille kern van het stiltegebied. Dit plan voorziet in een kinderopvang als nevenactiviteit bij het bestaande agrarische bedrijf. Op stemgeluid van buitenspelende kinderen na, is een kinderopvang geen significant geluidproducerende functie. Verder ligt het plangebied aan een doorgaande weg en net buiten de bebouwde kom van Cothen, waar geluidbelastende activiteiten in beginsel al meer voorkomen. Tot slot is reeds agrarische bedrijvheid aanwezig in het plangebied. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat het stemgeluid van buitenspelende kinderen geen (extra) negatief effect zal hebben op het stiltegebied.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
De Omgevingsvisie Stedelijk Gebied Wijk bij Duurstede is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 juli 2021. In de Omgevingsvisie laat de gemeente zien hoe de stad Wijk bij Duurstede en de dorpen Cothen en Langbroek er over 10 jaar uit kunnen zien. Wat is nodig om de voorzieningen in de dorpen en wijken te houden? Waar kunnen tussen nu en 2030 nieuwe huizen worden gebouwd? En voor welke mensen worden die huizen dan gebouwd?
Bewoners van Cothen hechten sterk aan de dorpse kwaliteiten en het kleinschalige, groene karakter van het dorp. Het is er prettig en rustig wonen (2.785 inwoners in de dorpskern op 1 januari 2020) en de belangrijkste voorzieningen zijn in het dorp aanwezig. Bij toekomstige ontwikkelingen staat behoud van de dorpse en groene karakteristiek voorop. Zo blijft Cothen ook op lange termijn aantrekkelijk als een groen woondorp met goede verbindingen naar de stad en het buitengebied.
Ruimte voor ondernemen
Cothen is niet alleen een dorp waar wordt gewoond, er wordt ook gewerkt. In het dorp zijn van oudsher diverse ambachtelijke bedrijven gevestigd, met name in de sectoren bouw en aannemerij, de agrarische sector, hoveniers, etc. Behoud van deze kleinschalige bedrijvigheid sluit aan bij het gewenste toekomstbeeld voor het dorp. Bedrijven met grote loodsen, opslag en/ of zwaar transport horen echter niet thuis in het dorp. Zij dienen bij voorkeur te worden verplaatst naar een bedrijfslocatie buiten het dorp.
Toetsing
Dit plan betreft de realisatie van een kinderdagverblijf als nevenfunctie bij een bestaand agrarisch bedrijf. Hiervoor hoeft alleen een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd te worden. Dit sluit aan bij het behoud van de kleinschalige bedrijvigheid.
Dit plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Stedelijk Gebied.
De gemeenten Wijk bij Duurstede, Bunnik en Houten stelden gezamenlijk een omgevingsvisie voor het buitengebied op: de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied. Op 18 april 2017 heeft de gemeente Wijk bij Duurstede de Omgevingsvisie vastgesteld.
Specifiek over landbouw is het volgende beschreven:
We zijn trots op de landbouw in ons gebied. Zo bepalen zij via hun bedrijfsvoering in grote mate de aantrekkelijkheid van het toeristisch-recreatief product en de bijbehorende aantrekkelijkheid van dit gebied. Volgens ons is een sterkere integratie van de waarden van landbouw en samenleving de richting waarin de sector zich moet ontwikkelen. Wij kiezen de kracht van de individuele agrarische ondernemers als beginpunt. Veel agrarische ondernemers zien de vragen die de samenleving heeft over bijvoorbeeld dierveiligheid, milieu en ruimte als uitdaging om te innoveren. Die houding willen we stimuleren, vernieuwing en innovatie zijn niet voor niets twee van onze speerpunten.
Toetsing
Met het initiatief wordt bijgedragen aan een vitaal en aantrekkelijk platteland. De bestaande agrarische tak wordt verbreed en daarmee worden nieuwe inkomsten gegenereerd. Dit is goed voor zowel het economische draagvlak als de leefbaarheid in het landelijke gebied. In de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied wordt het verbreden van de landbouwtak ook gestimuleerd.
Dit plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied.
In Nederland staat de vormgeving van het collectieve beeld boven dat van het individuele object. Stedenbouw en architectuur zijn in Nederland van oudsher meer aan de orde van de dag dan bijvoorbeeld in België. Al sinds de 15de eeuw bestaan er in Nederland lokale verplichtingen ten aanzien van vormgevingsaspecten. In de Woningwet zijn verplichtingen aangegeven over het welstandsbeleid. Met deze welstandsnota en het hierin uitgedragen beleid wordt invulling gegeven het toegankelijk en toetsbaar maken van het welstandsbeleid. De welstandsnota is medio 2013 geactualiseerd vanwege nieuwe ontwikkelingen, veranderde inzichten en wetswijzigingen. De belangrijkste aanpassing betreft de introductie van een welstandsvrij gebied. Bouwplannen in dat gebied zullen niet langer worden getoetst aan welstandscriteria.
Het plangebied ligt in een welstandsplichtig gebied, PLUS-niveau. Bij het PLUS-niveau van welstand is de toets door welstandtoezicht vooral gericht op die aspecten die te maken hebben met de situering van het bouwwerk (rooilijn, zijdelingse afstand, oriëntatie), de hoofdvormen van het bouwwerk (bouwmassa, bouwhoogte, kapvorm en kaprichting), de schaal en geleding van het gebouw, de gevelindeling, het materiaalgebruik en de gebruikte kleurtoon. Het PLUS-niveau van welstand geldt voor die gebieden of structuren die vanwege hun specifieke ruimtelijke of stedenbouwkundige opbouw extra aandacht behoeven. Nieuwe ontwikkelingen vragen om een zorgvuldige inpassing. De kwaliteit moet bijdragen aan de bestaande karakteristiek en samenhang en deze zo mogelijk versterken. Dit regime zal worden toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang voor het totaal van de gemeente van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen.
Toetsing
Het hoofdgebouw op het erf is de boerderij. De nieuwbouw van het kinderdagverblijf dient hieraan ondergeschikt te zijn. Het kinderdagverblijf dient benaderd te worden als schuur/bijgebouw op het erf. De welstandsnota biedt hiervoor enkele uitgangspunten:
Hoofdvorm:
Dak:
Materiaalkeuze:
Materiaalkleur:
Belangrijk bij de uitwerking van het plan is een sobere vormgeving welke aansluit bij de rest van het erf. Het zicht vanaf de Ossenwaard dient zo weinig mogelijk te worden geschaad. De nieuwbouw heeft in essentie de vorm van een schuur met een grote kapvorm met overstekken. De gevel heeft een plankenuitstraling in donkere kleurstelling met grote (verticale) gevelopeningen. Om de speelsheid van een kinderdagverblijf te accentueren, zijn er enkele accentvlakken toegepast in contrasterende kleurstelling. Voor een verdere beschrijving van de beeldkwaliteit wordt verwezen naar Bijlage 1.
Het definitieve bouwplan zal in een later stadium voorgelegd worden aan de welstandscommissie voor advies.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In deze paragraaf worden de relevante thema's rondom milieu behandeld.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als aangetoond is dat de bodem geschikt is voor de nieuwe/aangepaste bestemming en dus niet verontreinigd of vervuild is. Voor zover bekend zijn de menselijke activiteiten in het plangebied beperkt gebleven voor de bewoning van de aanwezige bedrijfswoningen en voor het bedrijf. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Voor dit plan is door adviesbureau BOOT een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Tijdens het veldwerk zijn in zeer geringe mate bodemvreemde bijmengingen waargenomen in de vorm van sporen baksteen. De locatie wordt derhalve mede op basis van het vooronderzoek als niet-asbestverdacht beschouwd.
De bodemsamenstelling ter plaatse van de slootdemping laat geen afwijkend beeld zien van de rest van de locatie en bevestigt het gebruik van gebiedseigen grond en ophoogzand.
De licht verhoogde concentraties (nikkel en OCB) in grond en (barium) in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
De overige geanalyseerde parameters, waaronder lood, zijn niet in verhoogde concentraties ten opzichte van de achtergrond en/of streefwaarden aangetoond.
De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik; kinderdagverblijf.
De resultaten van het verkennend bodemonderzoek kunnen bij herinrichting van het terrein en realisatie van de voorgenomen plannen ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit plan voorziet in een kinderdagverblijf als nevenfunctie bij het bestaande agrarische bedrijf. Daarmee is sprake van uitwaartse zonering. Voor een kinderdagverblijf geldt milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies zijn de woningen aan de Ossenwaard 6 en 8. Deze woningen zijn op meer dan 70 meter vanaf de nieuwe aanduiding 'kinderdagverblijf' gelegen (zie onderstaande afbeelding). De woonbestemming van de Ossenwaard 8 ligt binnen de richtafstand, maar de bestaande woning mag op maximaal 20 meter vanaf de bestaande locatie herbouwd worden. In dat geval blijft er nog ruim 50 meter over tussen de mogelijke herbouwlocatie en het kinderdagverblijf. Die afstand is ruimschoots voldoede. Overlast vanwege het kinderdagverblijf wordt dan ook niet verwacht. Overige milieugevoelige functies liggen op ruimere afstand.
Verder is een kinderdagverblijf wel gevoelig voor geuremissies. Daarom is voor dit aspect ook sprake van inwaartse zonering. Het kinderdagverblijf wordt onderdeel van de (milieukundige) inrichting, die de veehouderij op het perceel is. Het kinderdagverblijf hoeft daarom niet beschermd te worden tegen de invloeden van de op het perceel aanwezige veehouderij. De dichtstbijzijnde geurbelastende functie van derden is de melkveehouderij aan de Ossenwaard 15. Hiervoor geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 100 meter voor het geuraspect. Echter, voor het geuraspect volgt de aan te houden vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. Dit bedrijf is op meer dan 150 meter vanaf het kinderdagverblijf gelegen. Andersom zorgt de komst van het kinderdagverblijf niet voor een beperking van de bedrijfsvoering van dat bedrijf. Bestaande, geurgevoelige functies zijn namelijk op kortere afstand gelegen. Tevens wijzigt de omvang van het bouwvlak niet.
Overige geurbelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen.
In het kader van gezondheid wordt bij een verdere uitwerking van het plan, in het kader van de vergunnigsaanvraag, in beeld gebracht in hoeverre de eigen veehouderij en de omliggende veehouderijen gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. Vervolgens worden maatregelen genomen om fijnstof, geur, endotoxinen, zoönosen en allergenen te berperken. De GGD heeft daarvoor brochures uitgebracht, waaronder de brochure 'Agrarische Kinderopvang' In paragraaf 6.1.1 wordt daar verder op ingegaan.
Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Afstanden milieugevoelige en milieubelastende functies
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg: de Ossenwaard. Om deze reden wordt alleen wegverkeerslawaai beschouwd.
Dit plan voorziet in een kinderdagverblijf. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedsfeer van de Ossenwaard. Dit is een 60 km/u-weg. Deze weg loopt vanuit de dorpskern naar het buitengebied. Langs de Ossenwaard zijn relatief weinig bebouwde percelen aanwezig. Daarnaast is het aannemelijk dat het meeste verkeer niet via deze weg doorstroomt, maar via de provinciale weg (N229) ‘Graaf van Lynden van Sandenburgweg’, die ten noorden van de dorpskern gelegen is.
Op de geluidskaart wegverkeer van de ODRU is te zien dat het kinderdagverblijf geprojecteerd is in een zone met een geluidbelasting van <43 dB (Lden). Het is aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan wordt. Het is daarom niet nodig een akoestisch onderzoek uit te voeren.
Uitsnede geluidskaart ODRU
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Dit plan voorziet in een kinderdagverblijf. Hiervoor wordt een nieuw bedrijfsgebouw van circa 500 m2 gerealiseerd. De nieuwe situatie leidt slechts tot een fractie van de verkeersbewegingen die projecten kunnen veroorzaken die onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' vallen, zoals bijvoorbeeld 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Daarom is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit plan.
In het Besluit gevoelige bestemmingen zijn kinderdagverblijven aangewezen als een gevoelige bestemming. Een kinderdagverblijf moet op minimaal 50 meter vanaf een provinciale weg gelegen zijn. Voor rijkswegen bedraagt deze afstand 300 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan. De dichtstbijzijnde provinciale wel (N229) ligt op ruim 500 meter afstand. Rijkswegen liggen op verdere afstand.
Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te bepalen of ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het plangebied en de omgeving bedraagt ten aanzien van PM 2,5 de concentratie <10 ug/m3. Voor PM10 en NO2 bedraagt de concentratie respectievelijk <16 ug/m3 en <15 ug/m3. Hiermee wordt ruimschoots aan de streefwaarden voldaan (20 ug/m3 voor PM2,5, 40 ug/m3 voor PM10 ug/m3 en 40 ug/m3 voor NO2). De kaarten voor 2030 laten zien dat dit nog verder gaat verbeteren. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een goede luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Uitsnede risicokaart met de locatie van het plangebied in de rode cirkel aangeduid
Het plangebied ligt niet in de invloedsfeer van Bevi-bedrijven en transportassen voor gevaarlijke stoffen. Ten noordoosten van het plangebied, op circa 800 meter, is een tankstation aanwezig. Het plangebied ligt echter ruim buiten de risicocontouren. Externe veiligheidsrisico’s staan de uitvoerbaarheid van dit plan niet in de weg.
Dit plan bevat geen activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage in het Besluit milieueffectrapportage. Verder zijn milieueffecten in deze paragraaf onderzocht. Hieruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling over te gaan.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2024 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologie
Voor dit plan is door adviesbureau Laagland een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden de uitkomsten kort besproken.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans groot dat het onderzochte deel van het plangebied archeologische sporen bevat. Er is een overwegend onverstoorde bodemopbouw aangetroffen. Alleen is door de aanwezigheid van kuilvoerbakken en ophogingen een ernstige verblauwing opgetreden van de ondergrond van het overgrote onderzochte deel van het plangebied. In een smalle strook net buiten het terreindeel met kuilvoerbakken zijn profielen aangetroffen met karakteristieken van oude woongronden. De specifieke archeologische verwachting voor het onderzochte deel is hoog voor de Romeinse tijd tot Nieuwe tijd (ten noorden en ongeveer ter hoogte van de restgeul en ten noorden van de voormalige loop van de Rijnsloot). Verder blijft de indicatieve archeologische verwachting hoog voor de Romeinse tijd tot Nieuwe tijd voor de rest van het bestemmingsplangebied ten noorden van de Rijnsloot. Ten zuiden van de Rijnsloot is de indicatieve archeologische verwachting van het bestemmingsplangebied hoog voor de Romeinse tijd tot Late Middeleeuwen en middelhoog voor de Nieuwe tijd. In het bestemmingsplangebied ter hoogte van het onderzochte gebied is de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen heel waarschijnlijk (waarschijnlijk liep een tracé van een van de wegen van de Neder-Germaanse Limes door het plangebied, gelegen aan een weg die in ieder geval teruggaat tot de 8ste eeuw na Chr. op een verkaveling die waarschijnlijk eveneens terug gaat tot tenminste de 8ste eeuw na Chr.).
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems). Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek conform de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Wel moet bij dit onderzoek rekening worden gehouden met een lage spoorzichtbaarheid door verblauwing onder de met kuilvoerbakken en ophogingen gelegen deel van het onderzochte deel van het plangebied. Vanwege de waarschijnlijk lage spoorzichtbaarheid is de informatiewaarde van eventuele vindplaatsen mogelijk laag.
De gemeente Wijk bij Duurstede onderschrijft het advies van Laagland Archeologie. In het middels boringen onderzochte deel van het plangebied (d.w.z. daar waar het kinderdagverblijf wordt gebouwd) dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd met een minimale dekkingsgraad van 10% van het te verstoren gebied. Indien archeologische resten worden aangetroffen die door de gemeente Wijk bij Duurstede behoudenswaardig worden verklaard, dan dient direct een doorstart naar een opgraving plaats te vinden van het te verstoren gebied. Idealiter wordt het proefsleuvenonderzoek (en de eventuele doorstart naar een opgraving) uitgevoerd binnen het lopende bestemmingsplantraject. Dit is echter niet mogelijk. Er is een PvE t.b.v. het proefsleuvenonderzoek opgesteld. Het PvE en selectiebesluit zijn opgenomen als Bijlage 4. In afwachting van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek, is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' opgenomen. Daarnaast is een uitzondering voor de ondergrens gemaakt in de planregels, waarmee geregeld is dat ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' geen ondergrens geldt. Daarmee wordt geborgd dat het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moet worden in het omgevingsvergunningstraject.
Cultuurhistorie en monumenten
Voor wat betreft cultuurhistorie ligt het plangebied precies op de vroegere gedempte Rijnsloot. De gemeente adviseert om de bebouwing niet direct op de gedempte Rijnsloot te situeren, maar naar een goede landschappelijke inpassing te kijken met respect naar de oude aanwezige Rijnsloot. Of, mits mogelijk, de oude Rijnsloot te integreren in het ontwerp van het gebouw. Dit advies is meegenomen in het ontwerp.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Wijk bij Duurstede is de Ossenwaard 13 aangegeven als cultuurhistorisch waardevolle karakteristieke boerderij. Verder is de omgeving aan de merken als cultuurhistorisch landschap. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.2. De nieuwbouw ligt deels verscholen achter de werktuigenstalling en richt zich op de boomgaard en de oorspronkelijke blokverkaveling. Het mozaïeklandschap wordt, met het volgen van deze verkaveling, in stand gehouden. Door het kinderdagverblijf achter de werktuigenstalling te plaatsen is de opzet compact en blijft het zicht op de boomgaard vanaf de weg in stand. Ook de zichtlijnen vanaf de weg richting het open landschap blijven hiermee gewaarborgd en volgen daarmee de principes van het landschap 'Kromme Rijn'.
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft nu een gecultiveerd bedrijfsperceel, gelegen net buiten de bebouwde kern van Cothen. Dit plan voorziet in de sloop van bestaande bouwwerken. In het kader van deze sloopwerkzaamheden zal in een later stadium een quickscan naar beschermde soorten uitgevoerd worden.
Bij de nieuwbouw moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedvogels in de boomgaard en op het erf. Dit kan door de werkzaamheden overdag te laten plaatsvinden om verstoring middels verlichting te voorkomen. Verder dient de locatie waar gebouwd gaat worden regelmatig gemaaid te worden, om vesting van soorten te voorkomen.
Gebiedsbescherming
Voor dit plan is door adviesbureau Teus' Advies een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de berekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase volgen geen toenames die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour uit de Interim Omgevingsverordening. Natuurregelgeving staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Dit houdt in dat passende maatregelen genomen moeten worden om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Voor dit plan betekent dit dat bij de bouw van het nieuwe gebouw eventueel broedende vogels in bomen niet verstoord worden en geen verlichting gebruikt wordt die gericht is op de bomen.
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven. Hierdoor vormt dit dus geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Op basis van de Nota parkeernormen Wijk bij Duurstede 2016 geldt voor een kinderdagverblijf in het buitengebied een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De totale parkeernorm voor het kinderdagverblijf komt daarmee neer op 8 parkeerplaatsen. Op het bestaande parkeerterrein is ruimte voor 13 parkeerplaatsen. Er zijn dan ook voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig om aan de parkeernorm te voldoen.
Uit de beoordeling van het principeverzoek is gebleken dat het kinderdagverblijf een verkeersgeneratie kent van 23,6 voertuigbewegingen per 10 kindplaatsen op een weekdag. Indien van de maximale bezetting wordt uitgegaan (60 kinderen) dan genereert het kinderdagverblijf 142 voertuigbewegingen per dag, inclusief leveranciers, personeel, ouders etc. In de beoordeling is een verwachte verkeersintensiteit van 112 voertuigen in het spitsuur berekend. De gemeente heeft aangegeven hier geen bezwaren tegen te zien.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Met dit plan neemt de bebouwing op het perceel toe met maximaal 500 m2. Deze toename zorgt er echter niet voor dat er compenserende maatregelen voor waterberging nodig zijn. Toch wordt er een infiltratievoorziening gerealiseerd in de vorm van infiltratiekratten.
Voor het nieuwe gebouw wordt een vuilwaterafvoer gerealiseerd. Deze wordt aangesloten op de bestaande rioolpompput van de gemeente. Regenwater wordt niet op deze afvoer aangesloten, maar zal afgevoerd worden via de omliggende watergangen.
Op verzoek van het waterschap is de Rijnsloot ter hoogte van het agrarisch bedrijf gedempt. De Rijnsloot is toen omgelegd en loopt nu onderlangs via de zuidzijde.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ziet, vanwege het ruime perceel, kansen om hemelwater te laten infiltreren in de bodem in plaats van af te voeren richting het oppervlaktewater. Hiermee wordt de afvoer van water beperkt waardoor er meer water beschikbaar is in droge tijden. Dit advies is opgevolgd door de toevoeging van infiltratiekratten aan het plan.
In hoofdstuk 3 is de beoogde invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 liet zien dat dit uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische regeling om het mogelijk te maken.
Voor de regels van dit plan zijn de relevante regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' gebruikt.
Het plangebied behoudt de bestemming 'Agrarisch'. Daarmee blijven deze gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijvheid en, ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' een grondgebonden veehouderij. De aanduiding 'kaasboerderij' lag abusievelijk op het verkeerde gebouw, en wordt met dit plan hersteld. Dit plan verandert niets aan de bebouwingsmogelijkheden van het bedrijf. Enkel de functieaanduiding 'kinderdagverblijf' wordt toegevoegd. Hiermee wordt het toegestaan om ter plaatse van deze aanduiding een kinderdagverblijf als nevenactiviteit te hebben.
Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht, de Veiligheidsregio Utrecht, de GGD, de Omgevingsdienst regio Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In Bijlage 6 is de nota beantwoording vooroverlegreacties opgenomen.
Wanneer er een formele vergunningaanvraag komt, dan stelt het team toezicht kinderopvang van de GGD regio Utrecht een onderzoek in voor registratie. In aanvulling op dat onderzoek kan het team Milieu en Gezondheid van GGD regio Utrecht een meer uitgebreide beoordeling van de risico's doen aan de hand van actuele gegevens over concentraties fijn stof en endotoxinen, de risico's van zoönosen, de daadwerkelijke geurbelasting en de mogelijkheid tot het nemen van hygiënemaatregelen.
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. De buurtbewoners zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over het initiatief. Het gaat om de bewoners van de Ossenwaard 6, 8, 9 en 15. Zij staan positief tegenover het plan en er zijn geen bezwaren naar voren gekomen.
Van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavige plan voorziet in een bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is benoemd. Toch is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Met de initiatiefnemer wordt namelijk een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige herziening van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.