direct naar inhoud van Toelichting
Plan: tKofschip 6
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Met dit wijzigingsplan wordt de realisatie van 34 woningen (10 rijwoningen en 24 appartementen) mogelijk gemaakt ter plekke van 't Kofschip 6, een voormalige schoollocatie.

Op 20 september 2018 heeft de raad van de gemeente Veenendaal het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" vastgesteld. In dit bestemmingsplan is, door middel van het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid ter plekke van 't Kofschip 6, de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, Groen en Verkeer. Met dit wijzigingsplan wordt uitwerking gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

De 34 woningen worden gerealiseerd op het perceel dat bekend staat als gemeente Veenendaal, sectie B, perceel 6909. Het plangebied is gelegen aan 't Kofschip 6 te Veenendaal en grenst naast 't Kofschip, ook aan de straat Prauw. Ten westen zijn appartementen gelegen, noorden en oosten rijwoningen. Aan de zuidkant, ter plekke van 't Kofschip 2 en 4, heeft de grond nog een maatschappelijke bestemming. Daar staan momenteel een school en een gymzaal. De locatie is gelegen in de wijk West en in de buurt Schepenbuurt.

In de huidige situatie is er op het terrein een voormalige school aanwezig op het terrein inclusief schoolplein. Het gebouw is niet meer in gebruik als school. Momenteel wordt het tijdelijk bewoond in het kader van vastgoedbescherming.

Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied zijn onderstaande afbeeldingen opgenonmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0001.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0002.png"

Ligging in veenendaal (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: NedBrowser)

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 20 september 2018 vastgesteld door de raad van de gemeente Veenendaal. Navolgend volgt een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan Woongebieden 2018 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming is reguliere woningbouw niet toegestaan.

De locatie ligt tevens binnen de wetgevingszone - wijzigingsgebied. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van deze aanduiding de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer, zoals geformuleerd in de regels van dit bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. In deze toelichting wordt in verschillende paragrafen ingegaan op de manier waarop het plan voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Parapluplan 2022. Met dit plan worden bestaande regels geactualiseerd, onder andere voor archeologie. Ook conform deze regels is geen archeologisch onderzoek benodigd. De regels uit dit parapluplan zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

De ontwikkeling is van beperkte omvang en heeft geen strijdigheid met rijksbelangen uit de Nationale Omgevingsvisie.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Beoordeling en conclusie

Het plan omvat de realisatie van 34 woningen, en wordt dan ook gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling. De leegstaande schoollocatie in een gebied met overwegend een woonfunctie wordt getransformeerd naar een locatie met 34 woningen. De behoefte naar (betaalbare) woningen is groot in Veenendaal, zoals blijkt uit diverse beleidsstukken die in dit hoofdstuk (Hoofdstuk 2) aan bod komen. De woningbehoefte in Veenendaal zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. De locatie aan 't Kofschip 6 is in het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', reeds aangewezen als mogelijke inbreidingslocatie middels de toegekende wijzigingsbevoegdheid. Met voorliggend plan wordt uitwerking gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op een inbreidingslocatie in Veenendaal.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Conclusie

De ontwikkeling aan 't Kofschip 6 is in lijn met de verstedelijkingsstrategie die de provincie Utrecht voorschrijft, doordat er binnenstedelijk 34 woningen worden toegevoegd.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Beoordeling en conclusie

De locatie is aangewezen als aandachtsgebied stilstegebied. Met een wijziging van een school naar wonen kan aangenomen worden dat geluid op het nabijgelegen stiltegebied toe niet toeneemt. Daarnaast ligt het gebied in de boringsvrije zone. In dit wijzigingsplan is daar daarom een aanduiding voor opgenomen, zodat de regels vanuit de provincie geborgd worden.

Op de locatie zijn verder geen bijzonderheden van toepassing vanuit de provinciale verordening.

2.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.

De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:

  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).

De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.

Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.

De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.

Conclusie

Net als in de provinciale verordening wordt in dit programma benadrukt dat dit gebied een boringsvrije zone betreft. Daarmee wordt met dit wijzigingsplan rekening gehouden. Er is geen strijdigheid met het provinciale bodem- en waterprogramma.

2.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

Conclusie

Doord de ligging van de planlocatie in combinatie met de omvang van het project en dat het plan een binnenstedelijke ontwikkeling betreft heeft de ontwikkeling geen onevenredige effecten op omliggende natuur (zie ook paragraaf 4.7 Ecologie).

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

De binnenstedelijke ontwikkeling is niet in strijd met het beleid van regio FoodValley.

2.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de Blauwe Omgevingsvisie (zie ook paragraaf 4.2 Waterhuishouding).

2.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met het Blauwe Omgevingsprogramma (zie ook paragraaf 4.2 Waterhuishouding).

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Strategische Visie. Er wordt een kwalitatief hoogwaardig woonklimaat toegevoegd aan Veenendaal met deze ontwikkeling.

2.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Conclusie

In de Omgevingsvisie wordt inbreiden en verdichten gestimuleerd. Zo wordt er ondermeer ingezet op het transformeren van vrijkomend vastgoed. Deze locatie is daar ook een voorbeeld van. Er wordt dan ook voldaan aan de Omgevingsvisie.

2.4.3 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

In de regels van dit wijzigingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat het plan moet voldoen aan het Puntensysteem Omgevingsvisie.

2.4.4 Woonvisie 2022-2025

Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.

In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:

  • 1. Goed wonen voor iedereen: omgaan met de groei die Veenendaal door maakt en aandacht houden voor verschillende en bijzondere doelgroepen;
  • 2. Bestaande woningvoorraad: bewustwording rondom verduurzaming van de particuliere woningvoorraad en het aanpassen van bestaande woningen op de afnemende mobiliteit van oudere huishoudens;
  • 3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: inzetten op het hebben van voldoende betaalbare sociale woningen, zowel koop als huur;
  • 4. Aantrekkelijke nieuwbouw: inzetten op complementaire nieuwbouw om daarmee de doorstroming in de woningmarkt te bevorderen;
  • 5. Vitale wijken: inzetten op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in elke wijk;
  • 6. Wonen met zorg: de lokale opgave naar woon(zorg)voorziening in kaart brengen en aanpakken.

Conclusie

Met de ontwikkelaar van 't Kofschip 6 is een overeenkomst gesloten voor meerdere locaties in Veenendaal waar woningen worden ontwikkeld. Hierbij moeten op de locaties verschillende typologieën woningen gerealiseerd worden. In totaal, over de acht locaties, dienen 30% van de woningen sociale woningen te zijn. Het voornemen is om de 24 appartementen als sociale huur- of koopwoning in de markt te zetten, maar hierbij is dus uitwisseling mogelijk met de andere locaties van deze ontwikkelaar. Met deze gemaakte afspraken wordt voldaan aan de uitgangspunten van de gemeente Veenendaal om woningen voor verschillende doelgroepen te realiseren en worden er met de totale toevoeging van woningen over de verschillende locaties minimaal 30% sociale woningen toegevoegd.

2.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Met de verplichte toetsing aan het puntensysteem wordt ondermeer geborgd dat de ontwikkeling een bijdrage leven aan het verduurzamen van Veenendaal.

2.4.6 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Op de kaart 'gebiedsindeling' is het hele grondgebied van de gemeente Veenendaal verdeeld in deelgebieden. Ieder deelgebied wordt beschreven en gewaardeerd. De deelgebieden zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdgroepen:

  • Bebouwingslinten (H)
  • Planmatig ontworpen gebieden (W)
  • Bedrijvigheid (B)
  • Bijzondere bebouwingsthema's (T)

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is gelegen in het bijzondere bebouwingsthema 'Instituten/maatschappelijke doeleinden' (T3) doordat het een schoollocatie betreft. De omliggende woonwijk wordt aangeduid als Forumbeweging (woonerven jaren 1970-1980) (W3). Als voorwaarde in de wijzigingsbevoegdheid waar met dit wijzigingsplan uitwerking aan wordt gegeven, is opgenomen dat het plan moet aansluiten bij de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving. Voorliggende ontwikkeling zal aansluiting zoeken bij de welstandseisen die zijn geformuleerd voor W3, onder meer door het hanteren van de goot- en nokhoogte van 6 en 10 meter.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

De beoogde woningen komen op de plek waar eerst de school stond. Het bouwplan bestaat uit de realisatie van 10 grondgebonden rijwoningen met achtertuin en berging en 24 appartementen. Het appartementengebouw komt te bestaan uit drie lagen en wordt, net als de rijwoningen, maximaal 10 meter hoog. De parkeerplaatsen worden op het binnenterrein gerealiseerd. De woniningen zullen worden omgeven met een groene inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0005.png"

Inrichting van de nieuwe situatie (bron: AGB van Dijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0006.png"

Indicatie van de nieuwe situatie in vogelperspectief (bron: AGB van Dijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0007.png"

Zijaanzichten van de nieuwe situatie (bron: AGB van Dijk)

3.2 Programma van eisen

In de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Woongebieden 2018, staan een aantal stedenbouwkundige voorwaarden waaraan voldaan dient te worden om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer, zoals geformuleerd in de regels van dit bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen.

Ad a: De locatie is inmiddels al niet meer in gebruik als school en wordt momenteel tijdelijk bewoond. Er wordt dan ook voldaan aan a.

Ad b1: Veenendaal-west is een woonwijk, de functie wonen heeft hier het primaat. De locatie wordt ingevuld met een woonbestemming. Gebouwen maken onderdeel uit van de stedenbouwkundige structuur van de Schepenbuurt. De woningen moeten aansluiten bij de omliggende woningen. Het is hierdoor mogelijk om een mix van grondgebonden woningen en appartementen te realiseren. De maximale bouwhoogte van de bebouwing bedraagt 10 meter. De bebouwing sluit door deze maatvoering aan bij de omgeving. De geplande woningen sluiten qua maatvoering en bouwwijze dus goed aan op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving.

Ad b2: Uit Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN blijkt dat er vanuit milieuoogpunten en andere omgevingsaspecten geen belemmeringen zijn voor de gewenste ontwikkeling.

Ad b3: Ook voor dit aspect wordt verwezen naar Hoofdstuk 4, en meer specifiek paragraaf 4.9 Bedrijven- en milieuzonering waaruit blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Ad c: In paragraaf 4.11 Mobiliteit wordt getoetst aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente Veenendaal. Daaruit blijkt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

4.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.

4.1.2 Toetsing bouwplan

Op de planlocatie is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 Bodemonderzoek). Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygienisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.

4.1.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

4.2.2 Toetsing bouwplan

Verharding en waterberging

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan worden er vanuit het waterschap geen extra eisen gesteld. Wel worden vanuit de gemeente minimale eisen gesteld voor waterberging, namelijk minimaal 25 mm waterberging over het totaal verharde oppervlakte binnen het plangebied én 2 m3 waterberging per 100 m2 bebouwd oppervlak of 2 m3 waterberging per woning. Hier zal aan moeten worden voldaan.

Boringsvrije zone

Het plangebied ligt wel in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

4.2.3 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • d. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • e. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • f. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

4.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

4.3.2 Toetsing bouwplan en conclusie

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0008.png"

Uitsnede risicokaart

Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Er is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Archeologie

4.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

4.4.2 Toetsing bouwplan en conclusie

De locatie heeft geen archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is niet nodig. Er is geen belemmering vanuit het aspect archeologie.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

4.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

4.5.3 Toetsing bouwplan en conclusiie

Het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde, waardoor er vanuit dat punt geen belemmering is voor deze ontwikkeling.

4.6 Ontplofbare oorlogsresten

4.6.1 Wettelijk kader

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

4.6.2 Toetsing bouwplan en conclusie

De locatie is niet aangewezen als locatie waar mogelijk ontplofbare oorlogsresten zijn te vinden. Er is daarom naar dit aspect geen nader onderzoek nodig.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

4.7.2 Toetsing bouwplan

Voor de beoogde planontwikkeling is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna). Daaruit bleek dat aanvullend onderzoek nodig is, wat ook is uitgevoerd (Bijlage 3 Aanvullend onderzoek flora en fauna).

Daaruit blijkt dat ontheffing van de provincie nodig is voor het verstoren van de vleermuis. Deze ontheffing is aangevraagd en verleend.

Daarnaast is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening). De stikstofemissies zijn berekend met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit volgt dat de aan te vragen situatie niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat significante effecten op stikstofgevoelige Natura 2000gebieden kunnen worden uitgesloten.

4.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen, mits de voorwaarden vanuit de onderzoeken en ontheffing opgevolgd worden.

4.8 Geluid

4.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

4.8.2 Toetsing bouwplan

Het bouwplan is getoetst aan de geluidseisen die er gelden. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Reede op het gehele plan lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB: de geluidsbelasting is maximaal 30 dB inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh. Uit de resultaten blijkt verder dat de gecumuleerde geluidsbelasting op het gehele plan lager is dan 53 dB zonder aftrek: de gecumuleerde geluidsbelasting is maximaal 53 dB. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Een akoestisch onderzoek naar de gevelwering is niet nodig.

Aan de hand van dit onderzoek toont de ontwikkelaar aan dat aan de Wet geluidhinder wordt voldaan en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is aangetoond dat aan de Wet geluidhinder wordt voldaan en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

4.9.1 Toetsing bouwplan

In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen, met uitzondering van de locatie 't Kofschip 2 en 4. Hier bevindt zich een school met gymzaal.

In de VNG-brochure wordt voor de functies "scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs" en "gymnastiekzalen" een richtafstand aanbevolen van 30 m. Deze aanbevolen richtafstand geldt voor het omgevingstype "rustige woonwijk". De aanbevolen richtafstand kan met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied" zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Dat betekent dat de aanbevolen richtafstand voor de functies "scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs" en "gymnastiekzalen" 10 m is als sprake is van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.

Ten zuiden van het plangebied is een maatschappelijke bestemming aanwezig voor een basisschool met bijbehorende gymzaal. Voor het overige geldt voornamelijk dat hier woonbestemmingeen aanwezig zijn met de daarbijbehorende openbare bestemmingen 'Verkeer'en 'Groen'. In de directe omgeving van het plangebied ligt een belangrijke gebiedsontsluitingweg (De Reede, aansluitend op Rondweg-west).

Voor het omgevingstype "gemengd gebied" geldt een aanbevolen richtafstand van 10 m tussen de kortste afstand van de bestemming 'Wonen' en de gymzaal. De kortste afstand tussen bestemming 'Wonen' aan de zuidzijde van het plangebied en de gymzaal bedraagt 13,8 meter.

4.9.2 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat mogelijke geluidgevolgen ter plaatse van de voorziene woningen aan de zuidzijde van het plangebied in relatie tot de aanwezige gymzaal ten zuiden van het plangebied aanvaardbaar zijn en daarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

4.10.2 Toetsing bouwplan

NIBM

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 34 woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt het dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Luchtkwaliteit ter plaatse

De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstige concentraties (afkomstig van de website van de ODRU). De WHO heeft advieswaarden gepubliceerd voor de concentraties PM10 en PM2,5 waarboven schadelijke effecten op de gezondheid optreden. De GGD sluit zich aan bij deze waarden. De toekomstige concentraties van PM10 en PM2,5 voldoen/benaderen deze advieswaarden. Dit is ook weergegeven in onderstaande tabel.

  Concentraties 2018 't Kofschip 6   Concentraties 2030 't Kofschip 6   Nederlandse norm   WHO advieswaarde  
NO2   16-18 µg/m3   10-12 µg/m3   40 µg/m3   -  
PM10   20-21 µg/m3   17-18 µg/m3   40 µg/m3   20 µg/m3  
PM2,5   12,5-13 µg/m3   10-10,5 µg/m3   25 µg/m3   10 µg/m3  
4.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Mobiliteit

4.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. In januari 2023 is deze notitie herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

4.11.2 Toetsing bouwplan

In het plangebied worden in totaal 34 woningen mogelijk gemaakt: 24 appartementen en 10 rijwoningen. De locatie is gelegen in zone vier in Veenendaal. Daar gelden de volgende normen:

Functie   Zone 4   Per  
Vrijstaande woning   1,6   Woning  
Twee-onder-één-kap woning   1,6   Woning  
Rijwoning   1,4   Woning  
Appartement (koop)   1,4   Woning  
Appartement (vrije sector huur)   1,2   Woning  
Appartement (sociale huur)   1,1   Woning  
Waarvan aandeel bezoekers in parkeernorm   0,3   Unit  

Voor de tien rijwoningen geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning, wat uitkomt op 14 benodigde parkeerplaatsen. De appartementen varieren in grootte. Er worden zes appartementen van circa 77 m2 bvo gerealiseerd, 12 appartementen van circa 62 m2 bvo en 6 appartementen van circa 75 m2 bvo. De appartementen worden naar verwachting als sociale huur- of koopwoning opgeleverd, maar hierbij is uitwisseling mogelijk met de andere locaties die de ontwikkelaar tot woningen ontwikkelt. Uitgaand van de worst case (appartement koop) geldt er een norm van 1,4 per appartement, wat uitkomt op 33,6 parkeerplaatsen voor de appartementen. Samen met de benodigde parkeerplaatsen voor de rijwoningen komt dit uit op een parkeerbehoefte van 47,6 parkeerplaatsen.

Er worden in totaal 36 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast zijn er 16 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig langs 't Kofschip, die mogen worden toegewezen aan dit plangebied in het kader van het zogeheten 'beter benutten principe'. Hiermee zijn er in totaal 52 parkeerplaatsen beschikbaar voor de 34 woningen. Dat is ruim voldoende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tKofschip6-oh01_0009.png" Indicatie van de nieuwe inrichting met daarop de parkeerplaatsen ingetekend

4.11.3 Conclusie

Vanuit het aspect parkeren zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

4.12.2 Toetsing bouwplan

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 34 woningen mogelijk. Dat betekent dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat bedoeld is in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit D.11.2 betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 20.000 m2 of meer woningen.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectenrapportage aanleiding om de m.e.r.-beoordeling vormvrij uit te voeren.

4.12.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

De ontwikkeling voorziet in het realiseren van 10 rijwoningen en 24 appartementen op een binnenstedelijke locatie in Veenendaal.Op deze locatie staat in de huidige situatie een school die niet meer in gebruik is als school. De bouwhoogtes van de bebouwing wordt maximaal 10 meter. Er wordt qua stedelijke structuur aangesloten bij de woningbouw in de directe omgeving.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen in het de wijk West en in de buurt Schepenbuurt. De hoofdbestemming in deze wijk is wonen. De locatie bevindt zich midden in deze wijk.

Kenmerken van het potentiële effect

De ontwikkeling heeft, zoals in de vorige paragraven ook is aangetoond, geen negatief effect op de verschillende milieuaspecten. Er is ontheffing aangevraagd en verkregen voor beschermde soorten. De stikstofdepositie als gevolg van dit plan overschrijdt niet de 0,0 mol/ha. Ook volgen er vanuit de andere aspecten zoals bodemkwaliteit en luchtkwaliteit geen zwaarwegende belemmeringen om de woningen te realiseren (zie Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN).

4.12.4 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

5.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • 1. begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • 2. wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor: Groen, Verkeer en Wonen.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.
5.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit wijzigingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Bij additionele voorzieningen kan gedachten worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan door gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.

Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer ' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen.

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Binnen het plangebied mogen 10 aaneengebouwde en 24 gestapelde woningen worden gebouwd. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel.

Bij additionele voorzieningen kan gedacht kan aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

7.1 Participatie

Participatieproces

Participatie vormt een goede basis voor succesvolle ontwikkelingen. Dit komt ten eerste omdat een buurtbewoner de locatie veel beter kent dan de professionals. Daarnaast creëert burgerparticipatie ook draagvlak voor het project. Het contact dat door participatie ontstaat vergroot het vertrouwen en de betrokkenheid van omwonenden bij het plan.

Om dit te bereiken heeft de initiatiefnemer de omwonenden gevraagd mee te denken in de planvorming. Dit houdt in dat er gezamenlijk met de omwonenden gezocht is naar de beste invulling voor de locatie. Door middel van twee buurtbijeenkomsten is het plan gezamenlijk met omwonenden tot stand gekomen. Hieronder wordt beknopt weergegeven wat de opzet was van deze twee bijeenkomsten. In de bijlage staan alle opmerkingen van de omwonenden met reactie opgesomd.

1e buurtbijeenkomst

Tijdens de eerste bijeenkomst op 26 januari 2023 is er kennisgemaakt met de omwonenden. Daarnaast heeft de architect de kenmerken/uitgangspunten van de locatie gepresenteerd. Vervolgens is aan de omwonenden de situatietekening en een schetsmatige massastudie gepresenteerd. Op basis van het concept plan is gevraagd input en aandachtspunten mee te geven voor de verdere uitwerking van het plan. Dit zodat deze punten konden worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.

2e buurtbijeenkomst

Met de input van omwonenden is het plan verder uitgewerkt. De uitwerking is tijdens de 2e buurtbijeenkomst op 20 april 2023 aan de omwonenden gepresenteerd. De architect heeft de omwonenden meegenomen in de beoogde architectuur. Aangezien het grootste gedeelte van de omwonenden positief was over de plannen is er aan de architectuur niets gewijzigd naar aanleiding van input van de omwonenden. Wel is er gekozen om één beukmaat van het appartementengebouw te laten vervallen om meer ruimte te creëren richting de grondgebonden bestaande woningen.

Individuele benadering

Naast deze bijeenkomsten zijn er ook nog gesprekken gevoerd met direct omwonenden die behoefte hadden aan een persoonlijk gesprek. Met deze omwonenden heeft de initiatiefnemer een afspraak ingepland om de plannen en reacties te bespreken (zie Bijlage 6 Participatieverslag voor het volledige verslag).

7.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.

7.3 Ontwerp ter inzage legging

Nadat het college van burgemeester en wethouders hebben ingestemd met het ontwerpwijzingsplan, zal het plan zes weken ter inzage gelegd worden voor zienswijzen.