direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langelaar
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op 20 september 2018 heeft de raad van de gemeente Veenendaal besloten het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" vast te stellen. In dit bestemmingsplan is, door middel van het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid, de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden op de Langelaar 20 de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, Groen en Verkeer.

Door een ontwikkelaar is een aanvraag ingediend om op het perceel Langelaar 20 17 woningen te bouwen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de wijziging van het vigerende bestemmingsplan en voorziet daarmee in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van 17 woningen.

Het gemeentelijk vastgoed is verkocht aan een ontwikkelaar, en de vorige gebruiker van het gebouw aan de Langelaar 20 gaat naar het Intergraal Kind Centrum West.

1.2 Ligging plangebied

Ligging

De 17 woningen worden gerealiseerd op het perceel dat bekend staat als gemeente Veenendaal, sectie D, nummer 6024 en voor een klein gedeelte op nummer 9743. Het plangebied is gelegen aan de Langelaar 20 te Veenendaal en grenst aan het Hoochbeen, Bomas en Vollewens. De locatie ligt in Veenendaal-west en betreft een voormalige school. Ten westen ligt De Grift. Ten noorden de woningen aan de Hoochbeen. Aan de oostzijde ligt de Langelaar. Aan de zuidzijde ligt de snelfietsroute tussen Veenendaal-west en het centrum; de Vollewens.

Huidige situatie

Het betreft een school met schoolplein. De school ligt in de noord-westelijke hoek en is L-vormig. Het schoolplein ligt in de Zuid-oostelijke hoek. De entree van het schoolplein ligt aan de kruising Langelaar/ Vollewens. De Vollewens is een langzaamverkeersroute. Aan de overzijde van de Vollewens ligt de entree van het schoolplein dat behoort bij de cbs De Schakel. De entrees van de schoolpleinen liggen tegenover elkaar aan de Vollewens. In de openbare ruimte is bij de entrees van de schoolpleinen een verbijzondering aanwezig. Het perceel is afgeschuind. Dit resulteert tevens in een plek in de openbare ruimte waar ouders veilig hun kinderen kunnen halen en brengen.Op het schoolplein staan diverse solitaire bomen. Langs de Langelaar liggen een drietal waardevolle bomen. Langs de Bomas ligt een groen plantsoen met bomen, die deel uitmaakt van een waardevolle groene structuur.

Veenendaal West

Veenendaal west is gebouwd in de periode 1976 - 1994. Het plangebied ligt in de Vogelenbuurt. Deze buurt is gebouwd in de periode 1978 - 1988. De wijk kenmerkt zich door gesloten bouwblokken met gezamenlijke binnenterreinen. Binnen de blokken zijn parkeerplaatsen en speelvoorzieningen gelegen. In het stratenpatroon zijn enkele verbijzonderingen opgenomen. Door op sommige hoeken de bebouwingswand af te schuinen ontstaat een verbijzondering in de openbare ruimte.

Kenmerkend is het groen langs de Grift. Het groen fungeert als een overgang van de buurt naar de buurt aan de overzijde van De Grift. Aan de overzijde van de Grift is een dergelijke verbijzondering herhaald in de vorm van kwadrantwoningen.

Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied zijn een uitsnede van een kadastrale kaart en twee luchtfoto's opgenomen (afbeelding 1.1 t/m 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Uitsnede kadastrale kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Luchtfoto vanaf Langelaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Luchtfoto vanaf de Bomas.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het perceel is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden 2018". Het perceel heeft de bestemming Maatschappelijk. Op basis van deze bestemming is woningbouw niet toegestaan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft echter ingestemd om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in de regels van Woongebieden 2018, waarmee de bouw van woningen mogelijk wordt gemaakt. Om gebruik te kunnen maken van deze bevoegdheid, moet het plan aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
      • er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen;

In deze toelichting wordt in verschillende paragrafen in gegaan op de manier waarop het plan voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0004.png"

Afbeelding 1.4.: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen de begrenzing van het ontwerpbestemmingsplan Parapluplan 2020. Met dit plan worden bestaande regels geactualiseerd, onder andere voor archeologie. Ook in dit bestemmingsplan heeft de locatie geen archeologische waarde toegekend gekregen. De regels uit dit parapluplan zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 1 is de aanleiding, bestaande situatie en vigerende planologische situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 2 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het wijzigingsplan;
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het plan;
  • In hoofdstuk 4 zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 7 zijn ten slotte de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is. In deze paragraaf komen relevante beleidsstukken aan bod.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0005.png"

Afbeelding 2.1.: Kaart ambities Nederland 2040 (bron: SVIR, 2012).

Uit figuur 3.1 blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De ontwikkeling aan de Langelaar betreft een plan van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het plan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling dat voorziet in een herontwikkeling waarbij nieuwe woningen worden toegevoegd. De ontwikkeling is dan ook passend binnen de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De genoemde onderwerpen van nationaal belang hebben geen betrekking op voorliggend plangebied, waardoor er geen strijdigheid is met de Barro.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Het plan omvat de realisatie van 17 woningen, en wordt dan ook gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling. De leegstaande schoollocatie in een gebied met overwegend een woonfunctie wordt getransformeerd naar een locatie met 17 rijwoningen. De behoefte naar betaalbare grondgebonden woningen is groot in Veenendaal, zoals blijkt uit diverse beleidsstukken die in dit hoofdstuk (Hoofdstuk 2) aan bod komen. De woningbehoefte in Veenendaal zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. De locatie aan de Langelaar 20 is in het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', reeds aangewezen als mogelijke inbreidingslocatie middels de toegekende wijzigingsbevoegdheid. Met voorliggend plan wordt uitwerking gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op een inbreidingslocatie in Veenendaal.

2.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In artikel 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.1.5 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

Op 20 juni 2019 is het ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

2.1.6 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015. De PRS is na vaststelling in 2013 herijkt en herzien. In 2018 is het ruimtelijk beleid volledig in één document opgenomen.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie afbeelding 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0006.png"

Afbeelding 2.2.: Rode contour Veenendaal met aanduiding plangebied (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).

Wonen

De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost, waar Veenendaal onder valt, bedraagt 6.575 woningen, waarvan 3.750 woningen in Veenendaal zijn voorzien. In Veenendaal kan het hele programma via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie is Veenendaal-Oost. Daarnaast zijn er ook een aantal kleinere inbreidingslocaties. Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld, herijkt en herzien en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen (afbeelding 2.2). Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

2.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

2.2.4 Provinciale Omgevingsvisie (ontwerp)

Gedeputeerde Staten hebben op 17 maart 2020 besloten de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) ter inzage te leggen. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

2.2.5 Provinciale Omgevingsverordening (ontwerp)

Tegelijkertijd met de ontwerp-Omgevingsvisie hebben Gedeputeerde Staten positief besloten over de ontwerp-Omgevingsverordening. In de ontwerp-Omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.
2.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit: Het versterken, zichtbaar en beleefbaar maken van de cultuurhistorische elementen en structuren
  • 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters: De kracht van Veenendaal is niet zozeer gelegen in de samenhang tussen, maar in de diversiteit van de gebieden.
  • 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. Brandpunten in de stad;
  • 5. Groene stad;
  • 6. Aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. Goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. Bereikbare economische gebieden;
  • 9. Een fietsende stad;
  • 10. Goed openbaar vervoer.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0007.png"

Afbeelding 2.3.: Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:

  • Versterken van de identiteit van de verschillende stedelijke zones;
  • Kenmerkende structuren en elementen in de zones herkenbaar maken en versterken;
  • Vormgeving en functies in elk van de verschillende zones op elkaar afstemmen;
  • De onderscheidende kwaliteiten van de zones verder ontwikkelen;
  • Specifieke milieukwaliteitsprofielen hanteren voor de kwaliteit van de leefomgeving in de verschillende gebieden;
  • De karakters van de verschillende zones zichtbaar maken vanaf de doorgaande wegen.
2.4.3 Woonvisie

Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. Omdat naar verwachting in 2021 de omgevingswet haar intrede doet wordt de Woonvisie niet meer aangepast maar wordt dit onderdeel opgenomen in de Omgevingsvisie waar op dit moment aan gewerkt wordt. De omgevingsvisie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad. Daarom is er voor gekozen de huidige woonvisie van toepassing te laten verklaren tot de omgevingsvisie wordt vastgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Veenendaal heeft op 20 februari 2020 de verlenging van de woonvisie vastgesteld.

In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: "We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod."

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de drie speerpunten van deze Woonvisie:

  • 1. Dynamische Woonmilieus

Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.

  • 2. Huishoudens met een zorgvraag

Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.

  • 3. Huishoudens met lagere inkomens

Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin een belangrijke activiteit.

Dit wijzigingsplan voor de Langelaar 20 voorziet in de planologische-juridische regeling om in het plangebied rijwoningen te realiseren. De ontwikkelaar zal tevens op andere locaties in Veenendaal woningbouw realiseren waar hij andere type woningen gaat realiseren. Dit is in een overeenkomst vastgelegd. In het algemeen wordt daarmee uitvoering gegeven aan het speerpunt 'dynamische woonmilieus'.

2.4.4 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan 2017-2020

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

2.4.5 Groenstructuurplan

Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. Met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. De gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. Groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. Accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

2.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.
2.4.7 Programmaplan Energieneutraal Veenendaal

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden met het feit dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.
2.4.8 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. Elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. Een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. Het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. Er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. Indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
2.4.9 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.

2.4.10 Welstandsnota

De gemeente Veenendaal heeft op 21 december 2017 de Welstandsnota vastgesteld. Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Op de kaart 'gebiedsindeling' is het hele grondgebied van de gemeente Veenendaal verdeeld in deelgebieden. Ieder deelgebied wordt beschreven en gewaardeerd. De deelgebieden zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdgroepen:

  • Bebouwingslinten (H)
  • Planmatig ontworpen gebieden (W)
  • Bedrijvigheid (B)
  • Bijzondere bebouwingsthema's (T)

Het plangebied is gelegen in het bijzondere bebouwingsthema 'Instituten/maatschappelijke doeleinden' (T3) doordat het een schoollocatie betreft. De omliggende woonwijk wordt aangeduid als 'Forumbeweging (woonerven jaren 1970-1980)' (W3). Voorliggende ontwikkeling zal daarbij aansluiting zoeken, onder meer door het hanteren van de goot- en nokhoogte van 6 en 10 meter.

2.4.11 Omgevingsvisie 2030 (ontwerp)

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 28 mei 2020 ingestemd met de ontwerp-Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen zal vervangen die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

Het beoogde bouwplan komt op de plaats waar eerst een school stond.

Het bouwplan gaat uit van realisatie van 17 koopwoningen op de locatie aan de Langelaar 20 te Veenendaal. De woningen zijn gericht op de Langelaar en op de Bomas. In iedere tuin wordt een berging gerealiseerd.

Bij de woningen aan de zijde van het water zullen aan de voorzijde veranda's komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0008.png"

Afbeelding 3.1.: Situatieschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0009.png"

Afbeelding 3.2.: Impressie 1 vanaf de Langelaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0010.png"

Afbeelding 3.3: Impressie 2 vanaf de Bomas.

3.2 Stedenbouwkundig

In de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Woongebieden 2018, staan een aantal stedenbouwkundige voorwaarden waaraan voldaan dient te worden om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer, zoals geformuleerd in de regels van dit bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
      • er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen;

De vorige gebruiker van het gebouw aan de Langelaar 20 gaat naar het Intergraal Kind Centrum West, waardoor de binnen de geldende bestemming passende activiteit is beëindigd. Het schoolgebouw is gekocht door een ontwikkelaar. De bij de bestemming passende activiteit zal dan ook niet op korte termijn weer worden voortgezet.

De locatie ligt in Veenendaal-west en betreft een voormalige school. Ten westen ligt De Grift. Ten noorden de woningen aan de Hoochbeen. Aan de oostzijde ligt de Langelaar. Aan de zuidzijde ligt de snelfietsroute tussen Veenendaal-west en het centrum; de Vollewens. De woningen worden middels een inrit ontsloten vanaf de Langelaar. Deze inrit valt deels in de bestemming groen, buiten het wijzigingsgebied. Het is echter mogelijk om de inrit al dan niet door gebruik van de afwijkingsbevoegdheid of kruimelgeval te realiseren.

Veenendaal-west is een woonwijk, de functie wonen heeft hier het primaat. De locatie wordt ingevuld met een woonbestemming. Gebouwen maken onderdeel uit van de stedenbouwkundige structuur van de Vogelbuurt.

De woningen moeten aansluiten bij de omliggende woningen. Het is hierdoor mogelijk om grondgebonden woningen te realiseren. De maximale bouwhoogte van de bebouwing bedraagt 10 meter. De goothoogte is maximaal 6 meter hoog. De bebouwing sluit door deze maatvoeringen aan bij de omgeving.

Er zijn twee rooilijnen gedefinieerd. Aan de zijde van de Bomas ligt de rooilijn op circa 2 meter van de bestaande groenbestemming. Deze lijn wordt aangehouden vanwege de bomenstructuur langs de Bomas. Met deze afstand kunnen de meeste bomen behouden blijven (Bijlage 1).

De woningen langs de Langelaar mogen niet voor de zijgevel van de woning aan de Hoochbeen worden gerealiseerd. Tevens dienen deze woningen een voortuin te hebben van ten minste 2 meter. Ter hoogte van de kruising Langelaar/ Vollewens verspringt de rooilijn.

De geplande woningen sluiten qua maatvoering en bouwwijze dus goed aan op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving.

3.3 Beeldkwaliteit

Ligging

  • Gebouwen maken onderdeel uit van de aanwezige stedenbouwkundige structuur van de Vogelenbuurt;
  • Eenvoudige strokenbouw. De rij is belangrijker dan de individuele woning;
  • Eenheid in uitstraling in beide stroken;
  • Woningen zijn met de voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte;
  • Woningen staan niet voor de rooilijnen van de bestaande woningen;
  • Woningen aan de Bomas staan op de bestaande bebouwingsgrens van het schoolgebouw. Deze bebouwingsgrens kan verschoven worden richting De Grift als uit onderzoek blijkt dat de bomenstuctuur hierdoor geen nadelige gevolgen ondervindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0011.png"

Afbeelding 3.4.: Voorbeeld veranda aan de voorzijde.

Hoofdmassa

  • Woongebouwen zijn niet hoger dan twee woonlagen en een kap.

Verbijzonderingen

In de huidige situatie is de hoek Langelaar/Vollewens een verbijzondering aanwezig. In de stedenbouwkundige opzet moet hier op worden gereageerd. De architectonische uitwerking kan een bijdrage leveren aan deze verbijzondering in de openbare ruimte. De woningen langs de Bomas kunnen vanwege hun ligging langs de Grift hier op inspelen. Dit kan door te voorzien in een buitenruimte in de vorm van een veranda aan de voorzijde van de woning, of in architectuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0012.png"

Afbeelding 3.5.: Toekomstig beeld

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, water, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, geluid, en luchtkwaliteit. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit wijzigingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.1.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.1.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bedem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontrenigd wiorden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Naarnast wordt gestreefd naar hergebruik van grondsoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hieven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen obver de kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse "Wonen".

4.1.4 Toetsing bouwplan

Door Hunneman Milieu-advies is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Dit onderzoek is getoetst door de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) of de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied geschikt is, of geschikt is te maken, voor de voorgenomen functie (wonen).

Geconcludeerd is dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgelegd.

De mengmonstersamenstelling van de bovengrond mengmonsters (MM-01 en MM-04) was niet conform NEN 5740. Echter is op bladzijde 5 van het aangepaste rapport voldoende onderbouwd waarom voor deze mengmonstersamenstelling is gekozen. Het is de verwachting dat het oude maaiveld is opgemengd in de bovengrondmonsters, gelet op de textuur van de monsters. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek voldoende mate vastgelegd.

4.1.5 Conclusie

In het rapport van het verkennend bodemonderzoek van 30 januari 2020 was niet voldoende onderbouwd waarom voor deze mengmonstersamenstelling van de bovengrond mengmonsters was gekozen. In principe is het opmengen van deelmonsters van de bovengrond met deelmonsters van de ondergrond niet conform NEN 5740. Met de aanvullende tekst op bladzijde 5 van het rapport van 3 maart 2020 (Bijlage 2) kan akkoord worden gegaan. Het is aannemelijk dat de bovengrond deelmonsters van het originele maaiveld zijn opgemengd. Hierdoor kan gemotiveerd worden afgeweken van de NEN 5740.

Vanwege de wettelijke plicht om onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging bij een eventuele (her)ontwikkeling binnen het plangebied, is het aspect voor dit kader voldoende in kaart gebracht en is er geen reden om te verwachten dat de haalbaarheid van het wijzigingsplan in gevaar komt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Wettelijk kader

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Daarnaast zijn er vanuit het waterschap een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

4.2.2 Toetsing bouwplan

Voor de ontwikkeling is de watertoets doorlopen (zie hiervoor bijlage 3 van Bijlage 6). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

4.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • c. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • d. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • e. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

4.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

4.3.2 Toetsing bouwplan

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0013.png"

Afbeelding 4.1.: Uitsnede risicokaart, rode button plangebied

Uit raadpleging van de risicokaart (risicokaart.nl) volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Wel is de Rijksweg A12 ten noorden van het plangebied in het Basisnet Weg opgenomen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op basis van de eindrapportage Basisnet Weg kan worden geconcludeerd dat zowel in de huidige situatie als wanneer het Basisnet is ingevoerd de A12 ter plaatse van het plangebied geen PR-10-6 contour heeft en dat het groepsrisico lager is dan 0,1x de oriëntatiewaarde. Voor de A12 geldt wel een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, het plangebied is op ongeveer 400 meter van de A12 gelegen. Aangezien de A12 ter plaatse van het plangebied geen veiligheidszone heeft en de afstand van de snelweg tot het plangebied groter is dan 200 meter, kan worden vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect zal hebben op het groepsrisico en dat een herberekening of verantwoording van het groepsrisico niet benodigd is. Tenslotte zijn er in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

4.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Archeologie

4.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Op basis van onderzoek in heel de gemeente Veenendaal is in 2011 archeologisch beleid vastgesteld met bijbehorend kaartmateriaal. In 2018 is deze kaart geactualiseerd. De archeologische waarden van de geactualiseerde kaart zijn opgenomen in het Parapluplan 2020, dat ten tijde van dit schrijven als ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt.

4.4.2 Toetsing en conclusie

In het vigerende bestemmingsplan Woongebieden 2018 en het ontwerpparapluplan 2020, waarin de meest recente archeologische beleidskaarten in zijn opgenomen, heeft de locatie geen archeologische waarde toegekend gekregen. Archeologisch onderzoek is niet benodigd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

4.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

De gemeente heeft (nog) geen cultuurhistorische waardenkaart, die als basis kan dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er is wel een Cultuurhistorische kenmerkenkaart, die is vastgesteld als signaleringskaart.

Dit betekent dat in de toelichting aandacht moet worden besteed aan cultuurhistorie. De cultuurhistorische kenmerkenkaart en bijbehorende beschrijving kan hiervoor als input dienen. Kenmerken waar aandacht aan moet worden besteed zijn: Oude woonplaatsen, oude weg structuren, voormalige waterlopen, molenbiotopen, zichtlijnen vanaf de Heuvelrug en militaire structuren van de Grebbelinie. Dit geldt ook voor ingepaste groenstructuren, zoals Ruisseveen en oude woonstructuren als Haspel.

Momenteel is de gemeente Veenendaal bezig met het vertalen van de cultuurhistorische kenmerkenkaart in een cultuurhistorische waardenkaart. Hiermee worden de kenmerken vertaald in waarden met onder andere een beschrijving van de waarden, en een specificering van gewenste effecten. Dit is onderdeel van de erfgoedvisie waarmee de gemeente Veenendaal bezig is.

4.5.3 Toetsing en conclusie

Het plangebied aan de Langelaar 20 is niet gelegen in belangrijk cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook heeft de locatie geen belangrijke cultuurhistorische kenmerken. Daarnaast is de bebouwing op het terrein ook niet aangewezen als monument of cultuurhistorisch waardevol. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

4.6 Ecologie

Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.

4.6.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, Natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd (de zorgplicht). Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

4.6.2 Toetsing bouwplan

Soortenbescherming

Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden, is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 3).

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht, blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten. Het betreft hierbij mogelijke aanwezige vleermuissoorten. Aanvullend onderzoek naar aanwezigheid van vleermuizen (kraam-, zomer, balts-/paarverblijf) is noodzakelijk. Afhankelijk van de uitkomsten van de aanvullende onderzoeken kan een mitigatie-/compensatieplan worden opgesteld t.b.v. een eventueel noodzakelijke aanvraag ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming.

Tevens dient nader onderzoek naar het functioneel gebruik (rust-/roestplaats, foerageergebied en stofbaden) van het plangebied door Huismussen plaats te vinden. Dit aanvullend onderzoek is noodzakelijk vanwege in de nabije omgeving van het plangebied aangetroffen kolonies van Huismussen (brononderzoek).

Het plangebied dient voor aanvang van werkzaamheden (waaronder kap van bomen) gecontroleerd te worden op aanwezigheid van eekhoorns. Indien Rode eekhoorn zich in de tussentijd (tussen rapportage quickscan en aanvang werkzaamheden) gevestigd heeft binnen het plangebied (nesten) dient alsnog een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Van andere beschermde soorten is aanwezigheid in het plangebied uitgesloten of zijn negatieve effecten uitgesloten.

In algemene zin moet de Zorgplicht wel in acht worden genomen. Deze zorgplicht geldt met name ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het broedseizoen kan worden aangegeven.

Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op aanwezigheid van broedende vogels. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden.

Ook voor mogelijke aanwezigheid van Egel dient Zorgplicht in acht te worden genomen. Voor aanvang van het bouwrijp maken van het plangebied dient deze grondig gecontroleerd te worden op aanwezige Egels. Let hierbij vooral op schuilplaatsen onder hopen organisch materiaal en dichte struikbegroeiing.

Gebiedsbescherming

Beschermde gebieden met de aangewezen status van Natura 2000-gebied zijn nabij het plangebied niet aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Binnenveld op een afstand van ca. 3,3 km. ten zuidwesten van het plangebied. Daarmee valt het plangebied buiten de 3 km. buffer rondom het Natura 2000-gebied . Het is redelijkerwijs niet aannemelijk dat de voorgenomen ingreep in het plangebied en het toekomstig gebruik van het plangebied van enige invloed kan zijn op Natura 2000-gebieden. Voor de volledigheid is een stikstofonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de depositie van de bouwfase en van de gebruiksfase kleiner dan 0,00 mol/ha/jaar is, dat wil zeggen dat de bouw en het gebruik van de woningen bij de omliggende natuurgebieden in de berekende situatie geen relevante depositie geven.

De uitgangspunten die zijn genomen in de stikstofdepositieberekening, zijn aannemelijk, waardoor daarmee aangetoond is dat het ontwikkelplan haalbaar is. In de omgevingsvergunning voor bouwen zullen voorwaarden opgenomen moeten worden conform de gehanteerde aantallen die zijn gehanteerd in de Aerius-berekening. Er is geen aanvullenden Wnb vergunning benodigd.

4.6.3 Conclusie

Uit de Quickscan flora en fauna is gebleken dat er vervolgonderzoek nodig is naar de vleermuis en naar huismussen. Dit vervolgonderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Indien nodig zal er een ontheffing van de Wnb worden aangevraagd. Er zijn geen belemmeringen vanuit de gebiedsbescherming, de verwachte stikstofdepositie als gevolg van voorliggende ontwikkeling blijft onder de 0,00 mol/ha/jaar.

4.7 Geluid

4.7.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

4.7.2 Toetsing bouwplan

Het huidige plan kan worden gerealiseerd middels een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan Woongebieden 2018. Toetsing aan de Wgh is dan niet verplicht. In de wijzigingsbevoegdheid is wel de voorwaarde opgenomen dat moet worden aangetoond dat "uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel".

Uit de informatie afkomstig van het geoloket van de ODRU blijkt dat de geluidbelasting op de locatie onder de voorkeurswaarde van de Wgh ligt (afbeelding 4.2). Vanuit het aspect geluid is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening en is er geen bezwaar voor het bouwen van woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Langelaar-oh01_0014.png"

Afbeelding 4.2.: Indicatieve geluidsbelasting wegverkeerslawaai, incl. aftrek ex. art. 110g Wgh (Geoloket Omgevingsdienst)

4.7.3 Conclusie

Vanuit de Wgh zijn er geen belemmeringen voor woningbouw aan de Langelaar 20. De geluidsbelasting op de locatie blijft onder de voorkeurswaarde van de Wgh.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Wet luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 17 woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.8.2 Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In de navolgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze grenswaarden en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.

Stof   Jaar 2018   Jaar 2030   Grenswaarde  
NO2   16-18 µg/m3   10-12 µg/m3   40 µg/m3  
PM10   20-21 µg/m3   17-18 µg/m3   40 µg/m3  
PM2,5   12,5-13 µg/m3   10 -10,5 µg/m3   25 µg/m3  

Tabel 4.1.: Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron: Geoloket)

De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3, en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoen in 2030 aan de advieswaarde. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

De gewenste ontwikkeling kan gezien worden als project wat 'niet in betekende mate' van belang is voor de luchtkwaliteit, waardoor het effect van het project op de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden. Andersom gezien blijkt uit de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 dat de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied acceptabel is voor een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect luchtkwaliteit.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

4.9.1 Wettelijk kader

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.

De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 4.2: Richtafstanden en omgevingstype

4.9.2 Toetsing bouwplan

In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen, met uitzondering van de locatie Langelaar 22. Deze locatie heeft de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De huidige concrete invulling is een basisschool met bijbehorende sporthal. Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs vallen onder milieucategorie 2, met richtafstanden van 0 (geur), 0 (stof), 30 (geluid) en 0 (gevaar) meter. Een sporthal valt onder milieucategorie 3.1, waarbij richtafstanden horen van 0 (geur), 0 (stof) 50 (geluid) en 0 (gevaar). Doordat de gewenste woningbouw aan Langelaar 20 binnen de richtafstand voor geluid ligt, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Het onderzoek geeft antwoord op de vraag of bij deze nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of de naastgelegen school en sporthal belemmeringen ondervinden door de ontwikkeling.

Het blijkt dat zowel de sporthal, als de school met de ontwikkeling kunnen voldoen aan de grenswaarden voor geluid die voor hen gelden. Daarmee ontstaan voor de sporthal en de school geen belemmeringen.

Andersom gezien kan de school wel het woon- en leefklimaat beïnvloeden ter plekke van de woningen. Bij de nieuwe woningen treden langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op boven de streefwaarden uit stap 2 en stap 3 uit het stappenplan uit Bedrijven en milieuzonering. Dat betekent dat een nadere motivering nodig is om te bepalen of de optredende geluidsbelasting aanvaardbaar is. In de afweging of deze geluidsbelasting aanvaardbaar is, kan het volgende worden meegenomen:

  • Het is niet mogelijk om bron- en overdrachtsmaatregelen te treffen.
  • De hoogste geluidsniveaus treden op tijdens spelmomenten op het schoolplein. Op het deel van het plein nabij de woningen vindt dit plaats op bekende momenten. Als het moment waarop hinder kan optreden bekend is, leidt dit tot minder hinderervaring.
  • Het betreft het spelen van kinderen op een schoolplein. In een stedelijke omgeving is dit een logisch geluid dat hoort binnen een dergelijke omgeving.
  • In de avondperiode gaat het om beperkte aantallen kinderen. Het gebruik komt dan overeen met een speeltuin. Dit zijn normale geluiden in een woonomgeving.
  • De bewoners van de nieuwe woningen zijn vooraf bekend met het feit dat zij naast een school gaan wonen. Daardoor is vooraf bekend dat deze activiteit geluid produceert met de eventuele hinder die daarmee gepaard kan gaan. Het verwachten van geluid vermindert de hinderervaring.
  • Cumulatie met andere geluiden treedt in deze omgeving zeer beperkt op. Het betreft een woonomgeving waar slechts beperkt verkeer rijdt. Er hoeft voor de afweging in dit geval dus geen rekening te worden gehouden met cumulatie met andere geluidsbronnen.
  • Tot slot zullen in het bestemmingsplan maatregelen getroffen worden om de hinder te beperken door enerzijds openingen in de geluidsgevoelige vertrekken aan de zijgevels van de woningen aan de zijde van de school te verbieden en anderzijds door een garantie op te nemen dat de maximale geluidsniveaus in de geluidsgevoelige vertrekken 35 d(B) mogen bedragen.

Op basis van bovenstaande argumenten kan de optredende geluidsbelasting als aanvaardbaar worden beschouwd.

4.9.3 Conclusie

Omliggende bedrijven / instellingen zullen geen hinder ondervinden van de geprojecteerde woningen. Andersom gezien is gemotiveerd dat de optredende geluidsbelasting van de nabijgelegen school als aanvaardbaar kan worden beschouwd. Er zijn derhalve geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering.

4.10 Verkeer en parkeren

In het plangebied wordt het met voorliggend wijzigingsplan mogelijk gemaakt om maximaal 17 rijwoningen te realiseren. In de Notitie Parkeernormen (2008) wordt voor een rijwoning een norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Deze norm is inclusief de parkeerplaatsen voor bezoekers. Voor de 17 rijwoningen zijn er derhalve 31 parkeerplaatsen benodigd. Met voorliggend plan worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor ruim voldaan wordt aan de parkeernorm die de gemeente Veenendaal hanteert.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruikgemaakt worden van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarin wordt de de gemiddelde verkeersgeneratie van een tussen- of hoekwoning geschat op 7,1 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied. Met voorliggend wijzigingsplan worden er 17 woningen gerealiseerd, waardoor de toekomstige verkeersgeneratie uitkomt op 120,7 mvt/etmaal. Gezien het vorige gebruik van de locatie als basisschool, is het aannemelijk dat de verkeersgeneratie afneemt in de nieuwe situatie.

4.11 M.e.r.-beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 17 rijwoningen mogelijk. Dat betekent dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat bedoeld is in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 20.000 m2 of meer woningen.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectenrapportage aanleiding om de m.e.r.-beoordeling vormvrij uit te voeren.

Door DGMR is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 6). Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige nadelige milieugevolgen te verwachten zijn als gevolg van voorliggende ontwikkeling en dat het opstelllen van een MER dan ook niet noodzakelijk is.

4.12 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het wijzigingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van dit wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.

5.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren, en bestaat uit twee artikelen:

  • 1. Begrippen: dit artikel bevat de definities van de in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • 2. Wijze van meten: dit artikel bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor: Groen, Verkeer en Wonen.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
5.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit wijzigingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Bij additionele voorzieningen kan gedachten worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan door gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie. Vanuit de Bomeneffectanalyse zijn er twee bomen die niet duurzaam behouden kunnen worden. Die bomen komen terug aan de voorzijde van de Langelaar, waar een groenbestemming opgelegd is.

Verkeer  

De gronden met de bestemming 'Verkeer ' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen.

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.

Wonen  

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Binnen het plangebied mogen uitsluitend aaneengesloten woningen worden gebouwd en zijn er maximaal 17 woningen toegestaan. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel.

Bij additionele voorzieningen kan gedacht kan aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop de bouw van één of meer woningen is voorgenomen. De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins verzekerd is. Het aangaan van een exploitatie- en planschadeovereenkomst voorziet in deze 'anderszins' verzekering. Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

7.1 Burgerparticipatie

Voorafgaand aan de procedure voor de bestemmingsplanherziening heeft burgerparticipatie plaatsgevonden aan de hand van twee bewonersavonden. De bewonersavonden waren op 9 januari 2019 en 9 juli 2019. Een verslag hiervan is toegevoegd als bijlage bij dit wijzigingsplan (Bijlage 7).

7.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.

7.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan 'Langelaar ' heeft van donderdag 16 juli 2020 tot en met woensdag 26 augustus 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennis gegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Rijnpost, de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend.