direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bufferzone de Hellen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Nederland kent 161 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Een deel van het gebied het Binnenveld, gelegen in de gemeenten Veenendaal en Ede, is in 2014 aangewezen als Natura 2000-gebied. Specifiek gaat het om de natuurgebiede De Hel en Blauwe Hel (gemeente Veenendaal) en de Bennekomse Meent (gemeente Ede).

Het gaat in deze gebieden onder andere om Blauwgrasland, Trilveen en Geel schorpioenmos. De kwaliteit van de natuur staat in deze gebieden onder druk door verdroging, vermesting en verzuring. Het is de combinatie van deze processen die ervoor zorgen dat het systeem van de Hellen niet gezond is. Er komt onvoldoende gebufferd (kalkrijk) kwelwater aan het maaiveld in de gebieden.

In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof zijn daarom natuurherstelmaatregelen vastgesteld in het N2000 - beheerplan Binnenveld (vastgesteld door de provincie Utrecht op 12 maart 2019 en door de provincie Gelderland op 26 maart 2019).

Voor de uitvoering van maatregelen uit het N2000 - beheerplan Binnenveld, zijn de voormalige agrarische percelen aan de zuidoostkant van de Hellen aangekocht door Staatsbosbeheer. De agrariërs hebben vervangende grond gekregen in de gemeente Rhenen.

In het huidige bestemmingsplan hebben deze percelen grotendeels de bestemming "Agrarisch met waarden". Om een deel van de maatregelen te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk het bestemmingsplan te wijzigen. Op verzoek van de provincie Utrecht heeft de gemeente Veenendaal dit wijzigingsplan opgesteld met als doel de bestemming van het totale plangebied te wijzigen naar de bestemming "Natuur".

1.2 Ligging plangebied

Het gebied ligt naast de Hellen, ten zuidoosten van de Rauweveldseweg. Het gebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, sectie E, de nummers 1451,1454, 412 (gedeeltelijk), 413 (gedeeltelijk), 288 (gedeeltelijk) en 569 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0001.png"

Luchtfoto met grens plangebied

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied (2013) de bestemmingen: “Agrarisch met waarden” met de functieaanduidingen “karakteristieke verkavelingspatroon” en “openlandschap”, “Waterstaat- Waterbergingsgebied” en de gebiedsaanduidingen “geluidzone industrie” en “veiligheidszone-bevi-1_invloedsgebied”. En een paar stukjes grond binnen het plangebied hadden de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2”, maar deze bestemming is naar aanleiding van verder onderzoek in het bestemmingsplan Parapluplan 2020 vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied

Daarnaast heeft het gebied op basis van het inpassingsplan "Grebbelinielandschap" van de provincie Utrecht de dubbelbestemming “Grebbelinielandschap”.

Een aantal van de natuurherstelmaatregelen zijn in strijd met de vigerende agrarische bestemming. Met een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening, opgenomen in artikel 3 lid 3.7.4 van het bestemmingsplan "Buitengebied" is het mogelijk de bestemming te wijzigen van "Agrarisch met waarden" naar "Natuur".

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

De percelen binnen het plangebied waren in gebruik door twee agrarische melkveebedrijven. Deze percelen zijn aangekocht door Staatsbosbeheer. De agrariers hebben vervangende grond in de gemeente Rhenen gekregen. Eén van de agrariers heeft zijn bedrijfsbebouwing aan de Rauweveldseweg 1. Het bedrijf en bijbehorende melkplaat liggen buiten het plangebied. De schuren en de melkplaat behorende bij dit agrarische bedrijf blijven in gebruik. Via een veebrug is zijn agrarisch perceel aan de oostkant van het plangebied bereikbaar.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Het plangebied ligt in het Natuurrnetwerk Nederland. Dit is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

In het Barro is de volgende definitie opgenomen: Natuurnetwerk Nederland: stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.

In het Barro is bepaald dat de provincies in de verordeningen de gebieden aanwijzen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. Tevens worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen. En worden in de provinciale verordeningen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

3.1.3 Natura - 2000 gebied Binnenveld

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Is het gebied aangewezen, dan wordt een beheerplan opgesteld. Dit doet het bevoegd gezag (meestal heeft de provincie het voortouw) in samenwerking met alle betrokken partijen in en om het Natura 2000-gebied. In het beheerplan staan de maatregelen beschreven die nodig zijn om de beoogde doelen te halen.

Op 23 april 2014 is het Natura 2000-gebied Binnenveld aangewezen. Het Binnenveld is een blauwgraslandreservaat in het zuidelijk deel van de Gelderse vallei.

Het Natura 2000-gebied Binnenveld bestaat uit De Hel en Blauwe Hel (gemeente Veenendaal) en de Bennekomse Meent (gemeente Ede).

De Bennekomse Meent en de Hellen zijn sinds tientallen jaren natuurreservaat. De Bennekomse Hooilanden (ook wel kortweg aangeduid als De Hooilanden) en de Achterbergse Hooilanden zijn natuurherstelgebieden. Er heeft in 2018 een kavelruil plaatsgevonden. Hierdoor heeft Staatsbosbeheer een aaneengesloten gebied in beheer gekregen en is het mogelijk geworden om het gebied grootschalig te herstellen en in te richten.

De Bennekomse Meent behoort tot de gebieden met de grootste aaneengesloten oppervlakte aan goed ontwikkeld Blauwgrasland in Nederland. De Hellen is een van de weinige gebieden met Beekdaltrilveen in ons land. afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0003.png"

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tevens bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

In de interimverordening zijn regels gesteld met het oog op de natuurbescherming, het in stand houden en versterken van een robuust netwerk van natuurgebieden en het behouden en versterken van de biodiversiteit. Daartoe is het uitgangspunt van deze regels en bij de toepassing daarvan, dat de kwaliteit en oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan diende als een bouwsteen voor de Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het BWM-plan staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem; het oppervlakte water, maar ook de bescherming van de grondwaterstromen en borging van kwaliteit en kwantiteit van deze stromen.

Onderdeel hiervan is de bescherming van de grondwaterstromen en borging van kwaliteit en kwantiteit van deze stromen. Daarnaast is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering onderdeel hiervan. En dient rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0004.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.2.5 Inpassingsplan Grebbelinielandschap

De Grebbelinie is een verdedigingslinie die loopt van de Neder-Rijn bij Rhenen tot het Eemmeer bij Spakenburg. De Grebbelinie heeft een totale lengte van 60 km en doorkruist een gebied dat is ingeklemd door de stuwwallen van de Utrechtse heuvelrug en de Veluwe. De linie bestaat uit een samenhangend stelsel van liniekade, keerkades, forten, inundatievelden, sluizen, toegangswegen en daarbij behorende werken. Vanaf de 16e eeuw tot halverwege de 20e eeuw is aan de linie gebouwd.
Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Deze monumentstatus betreft de Grebbeliniekade met keerkades en de daaraan gekoppelde gebouwde werken, zoals forten, schansen, kazematten en sluizen en dergelijke. De al bestaande rivierdijk langs de Eem valt daar niet onder. Naast deze (gebouwde) elementen is ook het gebied rondom de Grebbelinie van belang. Het gaat dan om de relatief open inundatiezijde (voor het zien van de vijand) en de meer beschutte verdedigingszijde (waar men zich verschool). Deze gebieden bepalen voor een groot deel het zicht op en het zicht vanaf de Grebbelinie en zijn daarmee van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van deze linie. Deze gebieden zijn echter niet aangewezen als rijksmonument. Om ook deze waarden te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat handvatten aanreikt en regels stelt ten aanzien van bebouwing en beplanting in deze gebieden.

Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. Hierbij moet eveneens gekeken worden naar het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie. In het beeldkwaliteitsplan worden vijf verschijningsvormen van de Grebbelinie onderscheiden. Vervolgens worden per verschijningsvorm de beeldkwaliteitscriteria besproken.

Het plangebied valt onder de verschijningsvorm 'respectzone' (voor een deel) en 'de open linie'. (zie onderstaande afbeelding uitsnede Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie). De respectzone is een gebied dat direct grenst aan de zichtbare linie-elementen, zoals de Grift. Deze zone heeft tot doel om de linie-elementen ruimte te geven, waardoor deze zichtbaarder zijn en waardoor er vanaf de linie meer zicht is op de omgeving. De open linie wordt gekenmerkt door open landschap en weidse zichtlijnen. De Grift is een waardevol element in het Binnenveld die het natte karakter benadrukt. Daarnaast maakt het gebied deel uit van het vroegere inundatiegebied van de Grebbelinie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0005.png"

Afbeelding: Uitsnede beeldkwaliteitsplan Grebbelinie

De volgende criteria zijn voor deze zones opgesteld:

Algemeen

- Versterk de openheid aangrenzend aan linie-elementen door bebouwing en beplanting op afstand te houden;

- Houd rekening met open, natte karakter van het open liniegebied;

- Plaats bebouwing met de kopgevel richting het linie-element zodat het stenige beeld aan de linie beperkt blijft en zicht rondom en over het erf mogelijk blijft;

Uitbreiding van het erf

- Probeer zichtlijnen over het erf intact te laten of te versterken door bebouwing met de kopgevel op de linie te orienteren en voldoende afstand tussen de bebouwing op het erf te bewaren;

- Ontrek bedrijfsmatige elementen (zoals silo's en/of sleufplaten) zoveel mogelijk aan het zicht, door een goede positionering tussen gebouwen of door gebruik van een dichte erfbeplanting;

- Plaats een nieuw gebouw in lijn met bestaande bebouwing;

- Uitbreiding erf in de diepte van het perceel.

Functieverandering van het erf

- Gebruik vrijkomende grond voor het vergroten van de afstand tussen de linie en het erf;

- Plaats het nieuwe gebouw (en) rondom een gemeenschappelijk erf, zodat een compacte erfvorm te realiseren is;

- Plaats het nieuwe gebouw(en) met de kopgevel haaks op het linie-element;

- Plaats het nieuwe gebouw(en) in één lijn (eenduidigheid)

In de regels is de dubbelbestemming "Waarde - Grebbelinielandschap" opgenomen. Hiermee zijn de gronden in het plangebied tevens aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. In hoofdstuk 4 wordt voor zover relevant uiteengezet hoe het voorgenomen plan past binnen de beeldkwaliteitscriteria.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling`, 'Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

3.3.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is verder relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.3.5 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond, duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen, natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Opgaven en doelstellingen thema Groen, natuur en water:

Groen, natuur en water vervullen een steeds belangrijker rol bij maatschappelijke opgaven als klimaatadaptatie, gezondheid, ontspanning en behoud van biodiversiteit. In 2030 is Veenendaal veel groener dan nu. Dit betekent meer beplanting, meer plantsoenen en meer bomen. Groen en water niet langer sluitstuk bij woningbouw en nieuwe ontwikkelingen, maar vertrekpunt.

Belangrijkste opgaven

1. Veenendaal is in 2030 groener dan in 2020;

2. Een robuust en gevarieerd aanbod van groen en water;

3. Verbeteren van de biodiversiteit;

4. Benutten en versterken kwaliteiten van het buitengebied.

3.4.3 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

3.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.5 Landschapsontwikkelingsplan 2007

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het Veenendaalse landschap weer. Als algemene uitgangspunten geldt: het versterken van de identiteit van de verschillende deelgebieden en voorkomende landschapstypen; behouden en ontwikkelen van natuurwaarden en ecologische verbindingszones; kansen bieden voor verbreding en functieverandering van agrarische bedrijven.

Bij grotere ingrepen wordt een 'groene compensatie' gevraagd; duurzaam waterbeheer, met opgaven voor lokale en regionale waterberging; versterken van de cultuurhistorische waarden en ontstaansgeschiedenis, het versterken van het recreatief routenetwerk en aandacht voor beeldkwaliteit van bebouwing en erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0006.png"

Uitsnede uit het Landschapsontwikkelingsplan Raad 2007

De ruimtelijke karakteristiek van de natuurgebieden De Hel en de Blauwe Hel is een half open slagenlandschap met sloten, houtwallen en bosjes. De natuurwaarden worden naar het zuid-oosten uitgebreid, waarbij het landschapstype van het open tot half open slagenlandschap met sloten en enkel houtwallen uitgangspunt blijft.

Behouden bestaande natuurwaarden

Het behoud van de bestaande natuurwaarden in de Hellen is van het grootste belang. Door aanpassingen in het beheer en maatregelen ter bestrijding van verdroging kunnen de natuurwaarden worden vergroot. Verwijderen van houtopslag en herstel van rietvelden is noodzakelijk om bijzondere vogelsoorten en rietvelden terug te krijgen.

Opvang regionale wateroverschotten

Het plangebied, het gebied ten zuiden van de Rauweveldseweg en de Grift is in gebruik als berging voor regionale wateroverschotten. De afwijkende kavelrichting is bijzonder. Kansen voor het samen opgaan van nieuwe natuur en waterberging dienen te worden benut, zodat een verbinding ontstaat tussen de Hellen en een zone nieuwe natuur ten zuiden van de Grift in de gemeente Rhenen.

Uitbreiden areaal natuur

Op regionaal schaalniveau ligt er de wens om de Hellen te verbinden met de verder in het Binnenveld gelegen natuurgebieden Bennekommer Meent en Achterbergse Hooilanden. De gronden ten oosten van de Rauweveldseweg en aangrenzend aan de gemeente Rhenen (plangebied) zijn aangewezen voor regionale natuurontwikkeling ( nat schraal grasland, wilgenstruweel en elzenbroekbos) in combinatie met regionale waterberging. De mogelijk te bereiken soort natuur en de waarde daarvan is afhankelijk van de overstromingsfrequentie en de waterkwaliteit.

Sturen aan recreatie

Vanwege de bijzondere natuurwaarden van de Hellen en de gevoeligheid van aanwezige dieren voor verstoring, is er voor gekozen om de Hellen alleen aan de randen met recreatieve paden te onsluiten. Het op termijn afsluiten van de Rauweveldseweg voor gemotoriseerd verkeer biedt een waardevolle bijdrage aan het recreatief netwerk aan de oostzijde van Veenendaal en brengt meer rust in het gebied.

In de Hellen en de Griftzone worden bestaande paden, die geschikt zijn voor recreatief gebruik behouden en waar nodig verbeterd. Aanvullend kan een pad aan de zuidzijde van de Hellen worden aangelegd.

3.4.6 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.7 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

Voor herstel en bescherming van het N2000-gebied De Hellen zijn vier maatregelen voorzien:

  • In stellen van een natuurpeil in de Hellen voor extra kweldruk in de wortelzone ter hoogte van trilveen en blauwgrasland;
  • Afkoppelen van de Hellen van het stroomgebied van de Grift om inundatie van nutriëntrijk water te voorkomen;
  • Compenseren van verlies van waterbergingscapaciteit dat ontstaat door het afkoppelen de Hellen van het stroomgebied van de Grift;
  • In stellen van hydrologische buffer met hoger peil om kweldruk in de Hellen te vergroten.

Om deze maatregelen te kunnen realiseren is 18 hectare grond ten zuid-oosten van de Hellen aangekocht om in te richten als buffergebied, het plangebied. Het gebied heeft als werknaam Fortuinzicht, wat verwijst naar de historische boerderij langs de Grift. In het gebied zal het peil worden opgezet naar 4,8 m. NAP om de kweldruk in de Hellen te vergroten. Opzetten van het peil wordt gerealiseerd met het aanleggen van dammen en het plaatsen van een regelbare stuw langs de Henkelsloot en het herstellen van enkele gedempte watergangen. Om de waterbergingscompensatie in het plangebied te optimaliseren wordt in de zone rond 5,27 m. NAP het maaiveld met 10 tot 15 cm verlaagd. Deze verlaagde delen kunnen tijdens piekmomenten overlopen met afvoerwater t.b.v. calamiteitenberging. Hiervoor zijn twee zoekgebieden aangewezen die in aanmerking komen voor maaiveld verlaging (zie afbeelding 1). In totaal wordt het geoptimaliseerd naar 5.800 m3 vervangende waterberging. Dit is op basis van hydrologisch onderzoek van Arcadis (rapport D10020213:35 - Datum: 4 januari 2021 ). Zie bijlage 1.

Bestaande of historische verkaveling wordt behouden of hersteld, waarbij lokaal sloten worden verondiept om tegendruk te geven op en wegzijging van de kwel te verminderen. Er wordt rekening gehouden met de openheid van het gebied in relatie tot het Grebbelinielandschap. De vrijkomende grond wordt gebruikt om beheerpaden aan te leggen om met gespecialiseerd materieel het gebied te kunnen beheren. Bij een aantal terreinuitgangen wordt een halfverharding aangelegd als overslagpunt voor het vrijkomende maaisel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0007.png"

Locaties voor eventueel afplaggen (in het blauwe gebied tussen 5,15 en 5,25m +NAP, in het bruine gebied tussen 5,05 en 5,15 m+ NAP)

Het plangebied blijft een open landschap zonder opgaande beplanting. Bestaande of historische kavelstructuur is zichtbaar vanaf de randen. Streefbeeld na inrichting is kruiden- en faunarijk grasland, met mogelijk enkele delen vochtig schraalland dat wordt afgewisseld met meer moerasachtige vegetatie met ruigte en riet. Het bestaande geriefhoutbos langs de Rauweveldseweg blijft behouden. Het gebied vormt een landschappelijke overgang tussen veenmoeras de Hellen en de hooilanden van Binnenveld.

Op basis van vooronderzoeken is er een vervolg schetsontwerp opgesteld, waarbij het eerdere idee van het realiseren van calamiteitenberging door middel van een opvoerpomp is komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0008.png"

Legenda

Paarse vlak = afplaggen maaiveld ten behoeve van waterberging T10

Witte lijn = beheerpad (lichte verhoging op maaiveld)

Gele cirkel = Depotlocatie voor tijdelijke opslag maaisel

Rode driehoek = stuw ten behoeve van beperkt opzetten waterpeil

Blauwe lijn = bestaande sloten

Blauwe stippellijn = herstel historische greppel structuur

Zoals uit voorgaande blijkt hebben de herstelmaatregelen geen nadelige invloed op de beschreven karakteristiek van de Grebbelinie en op de in het Landschapsontwikkelingsplan beschreven landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, cultuurhistorie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Deze paragraaf richt zich met name op de chemische bodemkwaliteit.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst regio Utrecht) heeft de grond waar de natuurontwikkeling plaats gaat vinden de bodemfunctieklasse 'Landbouw/Natuur' (Achtergrondwaarde).

5.1.2 Toetsing bouwplan

Er zijn drie onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de geplande natuurontwikkeling en het bijbehorende grondverzet. Deze onderzoeken zijn gebruikt om een beeld te verkrijgen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functiewijziging.

Het gaat om de volgende bodemonderzoeken:

Bijlage 2

Vooronderzoek bodem Percelen PAS buffergebied De Hellen te Veenendaal; LievenseCSO, documentnummer: SOB004927-B.RAP001, datum 21 maart 2018;

Bijlage 3

Verkennend bodem en asbestonderzoek Percelen PAS buffergebied De Hellen te Veenendaal; LievenseCSO, documentnummer: SOB005200-A.RAP001, datum 4 juni 2018;

Bijlage 4

Historisch vooronderzoek bodem Fortuinweg te Veenendaal; Lievense Milieu B.V., documentnummer: SOB013961-B.RAP001, datum 23 december 2020.

Het vooronderzoek uit 2018 maakt integraal onderdeel uit van het verkennend bodemonderzoek en verkennend asbest in bodem onderzoek uit 2018. In de onderzoeken uit 2018 zijn verschillende verdachte deellocaties aangetroffen, welke verkennend zijn onderzocht. Het gaat hierbij voornamelijk over dammen, gedempte sloten en paden, waarin bijmenging met puin wordt aangetroffen. Voor de specifieke verontreinigingen per deellocatie wordt verwezen naar de bewuste onderzoeken in de bijlagen.

Samengevat kan worden gesteld dat in één slootdemping en in één pad (vermoedelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging (Wbb) zijn aangetroffen. Ook in één dam is een sterke verontreiniging aangetroffen. Maar omdat deze verontreiniging samenhangt met de dam zelf, is het niet de verwachting dat hier sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging volgens de Wbb.

In het historisch vooronderzoek uit 2020 worden de resultaten genoemd van het verkennend bodem- en asbestonderzoek uit 2018. Het onderzoeksgebied is echter naar het noorden toe iets uitgebreid en dat deel wordt hier nu ook besproken. De resultaten en conclusies uit 2018 zijn overgenomen. Aanvullend op het in 2018 verkennend onderzochte gebied zijn er nog enkele verdachte deellocaties benoemd binnen de uitgebreide contour van het plangebied, die nog niet verkennend zijn onderzocht. Het gaat om twee slootdempingen en om één dam. De verwachting is dat bij het eventuele aantreffen van sterke verontreinigingen in deze verdachte deellocaties, deze vergelijkbaar zullen zijn met de in de rest van het plangebied aangetroffen verontreinigingen in vergelijkbare deellocaties.

5.1.3 Conclusie

De bodemonderzoeken en het historisch vooronderzoek zijn te accepteren als bewijsmiddel dat de bodem geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie.

De nog niet onderzochte verdachte deellocaties moeten verkennend worden onderzocht conform NEN5740 en NEN 5707. De vermoedelijke gevallen van ernstige verontreinigingen, zowel de reeds vastgestelde gevallen als eventuele gevallen uit de nog uit te voeren bodemonderzoeken, moeten nader worden onderzocht en worden gemeld bij het Wbb bevoegd gezag (RUD Utrecht). Wanneer ter plaatse van deze verontreinigingen graafwerkzaamheden of grondverzet uitgevoerd gaan worden, dan kan dat niet zondermeer worden gedaan. Het is nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden vervolgonderzoek en/of sanerende maatregelen uit te voeren, die moeten worden afgestemd met het bevoegd gezag Wbb.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

5.2.2 Toetsing bouwplan

De inrichting van de Bufferzone heeft relatie met de herstelmaatregelen in N2000-gebied De Hellen en NNN (Natuur Netwerk Nederland) -inrichting van de Achterbergse Hooilanden in Rhenen. Deze gebieden vallen binnen het waterbergingsgebied Binnenveld. De laaggelegen gebieden langs de Grift lopen bij hevige regenval van nature onder. Het aanwijzen van de bergingsgebieden is er op gericht de aanwezige ruimte te behouden voor de toekomst en wateroverlast benedenstrooms te voorkomen. Het waterbergingsgebied heeft een regionale functie in het watersysteem van de Grift/Valleikanaal. Het waterbergingsgebied, en speciaal de Hellen, heeft geen of beperkt effect op de afwatering of ontwatering van de omliggende gebieden zoals het bedrijventerrein Nijverkamp of de woningen tussen Grebbeweg en Grift.

Door het afkoppelen van de Hellen van de instroom van water vanuit de Grift, en waardoor de Hellen daarmee onttrokken worden uit waterbergingsgebied, dient dit verlies aan waterberging gecompenseerd te worden. Ruimte voor deze compensatie is gevonden in het plangebied, de Bufferzone, en de Achterbergsche Hooilanden. Arcadis heeft hiervoor hydrologisch onderzoek gedaan (zie Arcadis, rapport D10020213:35 - Datum: 4 januari 2021). Zie bijlage 1.

In deze studie zijn de herstelmaatregelen de Hellen, Bufferzone en Achterbergsche Hooilanden integraal doorgerekend. Hieruit blijkt dat het cumulatieve effect van de inrichtingsplannen leidt tot een daling van de waterstanden in Binnenveld in de T1- (eens per jaar), T50- (eens per 50 jaar) en T100 (eens per 100 jaar)-situatie, maar ook tot een stijging in de T10- (eens per 10 jaar) situatie van 12 mm. Om de stijging in de T10-situatie tegen te gaan, worden diverse extra herstelmaatregelen genomen in de Achterbergsche Hooilanden en Bufferzone. Met de maatregelen wordt geen afbreuk gedaan aan de natuurontwikkelingen en -doelen. Specifiek voor de Bufferzone worden de watergangen aangepast naar een nieuw profiel met flauw talud (1:6) en een waterdiepte van 0,3 m en wordt een op 2 locaties geplagd waarbij totaal 5.800 m³ grond vrijkomt.

Het resultaat van deze optimalisatie is dat de waterstand alleen nog in een T10-situatie zeer beperkt stijgt (maximaal 4mm). In T1-, T50- en T100-situaties is sprake van een positief effect door de beoogde realisatie van de gebiedsontwikkelingen. Hiermee wordt voldaan aan de compensatie van waterberging en zijn de gekozen oplossingen acceptabel voor Waterschap Vallei en Veluwe. Bijkomende voordeel van de optimalisatieslag in de Bufferzone is de extra natuurwinst die behaald wordt door het extra afplaggen van het maaiveld.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Er bevinden zich geen relevante risicobronnen in de (directe) nabijheid van het plangebied. Tevens bevinden er zich geen hoogspanningsmasten in het plangebied. Hiertoe wordt vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn te verwachten ten aanzien van externe veiligheid.

5.3.3 Conclusie

Vast te stellen dat er geen belemmeringen zijn te verwachten in het plangebied ten aanzien van externe veiligheid.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0009.png"

5.4.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied heeft op de archeologische beleidskaart de volgende categorieën:

- AWV categorie 4: Gebieden met een lage archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is alleen nodig bij MER-plichtige projecten en

- Attentiegebied: Gebieden met een specifieke verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog. Aan deze gebieden is geen vrijstellingsbeleid gekoppeld. De gebieden worden dan ook omlijnd weergegeven op de beleidskaart, zodat het beleid van de onderliggende (landschappelijke) verwachting geldt.

De archeologische verwachting voor gebieden met deze categorieën is zo laag dat deze gebieden niet extra bescherming behoeven. De categorieeen zijn dan ook niet op de verbeelding opgenomen.

Mocht bij veldwerk toch sprake zijn van een archeologische fonds dan geldt een meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016 bij de gemeente.

5.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Het plangebied maakt deel uit van een jongere uitbreiding van het concessiegebied (Rijnoctrooi) tussen 1570 en 1580.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0010.png"

Er zijn geen specifieke elementen in het plangebied meer aanwezig die verwijzen naar deze vervening. Het plangebied maakt deel uit van het totale gebied langs de Grift waar het agrarisch cultuurlandschap nog goed herkenbaar is. De cultuurhistorische waarden zijn hier sterk verweven met de landschapswaarden en is hoog gewaardeerd.

Op de onderstaande uitsnede uit de topografische kaart van rond 1950 (bron Topotijdreis) is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van een groter nat moerasgebied langs de Grift.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0011.png"

Met de herstelmaatregelen wordt het natte karakter van het gebied herkenbaar. Tevens wordt door de maatregelen de historische greppel structuur hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0012.png"  

Blauwe stippellijn = herstel historische greppel structuur

5.5.4 Conclusie

Het omzetten van de agrarische bestemming naar de natuurbestemming en de daarbij behorende maatregelen, heeft geen nadelige invloed op de cultuurhistorische waarden van het gebied, maar worden op onderdelen zelfs versterkt.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om een ieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. Voor de gemeente Veenendaal is een Vooronderzoek naar de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) uitgevoerd, inclusief een CE Bodembelastingkaart. Op deze kaart staan gebieden aangegeven die verdacht zijn op het mogelijk aantreffen van NGCE. Het plangebied valt niet binnen een verdacht gebied. Hiertoe is het plangebied als onverdacht te beschouwen op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) in de bodem.

5.6.2 Conclusie

De locatie als onverdacht te beschouwen op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) in de bodem.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst direct aan Natura 2000- gebied Binnenveld, deelgebied de Hellen. Deelgebied Bennekommermeent ligt op 100 meter ten oosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op minimaal 5 kilometer afstand. Vanwege de afstand en tussenliggende ruimtelijke structuren (zoals de Grift) zijn significant negatieve effecten op deelgebied Bennekommermeent en overige Natura 2000-gebieden uitgesloten.

De herinrichting van de Bufferzone De Hellen zijn noodzakelijk voor het behoud en de uitbreiding van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Binnenveld. Omdat deze zijn opgenomen in het beheerplan zijn deze vrijgesteld van vergunningplicht. In het kader van de zorgplicht zijn de effecten gedurende de uitvoering en in de toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt. Deze effecten kunnen optreden op habitattypen en habitatrichtlijnsoorten in Natura 2000-gebied Binnenveld, deelgebied de Hellen.

Door de herinrichting van het plangebied wordt de kweldruk in het Binnenveld verhoogd en wordt de Hellen afgesloten van gebiedsvreemd water vanuit de Grift. Oppervlakteverlies is uitgesloten en verstoringseffecten tijdens de herinrichting worden door tussenliggende bosschages en de Rauweveldseweg gedempt. De herinrichting leid tot permanente positieve hydrologische effecten in het Natura 2000-gebied Binnenveld.

Na de herstelmaatregelen leidt de nieuwe herinrichting en verhoogde kweldruk tot een potentiële kwantiteits- en kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitattypen H6410: Blauwgraslanden en H7140_A: Overgangs- en trilvenen (trilvenen). Habitatrichtlijnsoort Geel schorpioenmos lift op deze herinrichting mee. Het leefgebied van habitatrichtlijnsoort Grote modderkruiper wordt vergroot door de aanleg van het petgat in de Hellen zelf. Wel dient nader onderzocht te worden of het afkoppelen van de Hellen effect heeft op de populatie van de Grote modderkruiper.

Zie bijlage 5 voor het rapport.

Soortenbescherming

Uit de effectbeoordeling blijkt dat bij de werkzaamheden negatief effect te verwachten is op een aantal beschermde soorten: Waterspitsmuis, Heikikker, Poelkikker en Grote modderkruiper. Daarnaast is er tijdens het broedseizoen kans op schade aan beschermde nesten en verstoring van vleermuizen, algemene broedvogels en broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

Ten aanzien van de Waterspitsmuis, beschermde kikkers en Grote modderkruiper is voornamelijk schade te verwachten bij werkzaamheden aan oevers en watergangen tijdens de kwetsbare perioden van de betreffende soorten. Aangezien broedvogels te verwachten in open veld, langs oevers en in bomen en struiken, vormen alle werkzaamheden tijdens het broedseizoen een risico. Verstoring van vleermuizen is alleen te verwachten wanneer er tussen zonsondergang en zonsopkomst gebruik wordt gemaakt van verlichting.

In het rapport ( zie bijlage 5) is een werkprotocol opgenomen. De hierin opgenomen maatregelen zijn goed en voldoende om er voor te zorgen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de natuurwaarden.

Aan de vergunning moeten de volgende voorwaarden worden verbonden:

- De maatregelen uit hoofdstuk 5 van het rapport “Natuurmaatregelen Fortuinzicht & Natura 2000-gebied Binnenveld, Veenendaal, Beoordeling effecten op beschermde natuurwaarden van 6 oktober 2020 met projectcode 20-400” (bijlage 5) moeten worden opgevolgd.

- Om aan de zorgplicht te voldoen moeten alle mobiele werktuigen die worden ingezet bij voorkeur zo jong mogelijk maar tenminste van het jaar 2014 of jonger zijn. Indien dit niet mogelijk is moet vooraf schriftelijke toestemming worden verkregen van het bevoegde gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt deel uit van het NNN. Uit de effectbeoordeling blijkt dat de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de provincie Utrecht, met uitzondering van de verbindingsfunctie, niet worden aangetast. In Gelderland bestaat het NNN uit het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Er is ook geen sprake van externe werking naar het GNN.

Per saldo is sprake van een zeer positief effect op het NNN in de provincie Utrecht en Natura 2000. De herinrichting versterkt de potentie tot het bereiken van bestaande en potentiële beheertypen. Ook biedt het kansen tot uitbreiding van de aanwezigheid van verschillende soorten in het NNN en wordt het oppervlak natuur binnen het NNN vergroot. Verder leidt dit plan tot een verbeterde kweldruk in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Binnenveld, deelgebied de Hellen.

Wel is er mogelijk sprake van een onevenredige aantasting van de verbindingsfunctie van het NNN in Utrecht. Door de herinrichting wordt de waterinlaat tot het gebied beperkt tot een regelbare stuw aan de oostkant van het perceel. Hierdoor wordt de verbindingsfunctie voor aquatische soorten met buitengelegen wateren verbroken. Dit kan op de lange termijn een mogelijk negatief effect hebben op de genetische diversiteit van aquatische soorten in het plangebied. Om dergelijke onevenredige aantasting te voorkomen wordt geadviseerd visvriendelijke inrichtingsmaatregelen te overwegen zodat migratie van aquatische soorten mogelijk blijft. Dit kan bijvoorbeeld bewerkstelligd worden door een visvriendelijke pomp te installeren.

De volgende voorwaarden moeten daarom worden opgenomen in de vergunning:

- Er moet worden gezorgd dat de verschillende watersystemen met elkaar in verbinding blijven staan. Er moeten maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat de grote modderkruiper kan blijven migreren tussen de verschillende gebieden. Bijvoorbeeld door middel van een visvriendelijke pomp.

- Onderzocht moet worden of er voldoende uitwisselingsmogelijkheden tussen populaties mogelijk blijven in aanwezigheid van stuw en pomp. Indien dit niet het geval blijkt, dient te worden onderzocht hoe de genetische diversiteit van grote modderkruiper in stand gehouden kan worden.

Zie bijlage 6 voor het NNN rapport.

5.7.3 Conclusie

Mits voldaan wordt aan de in paragraaf 5.7.2 genoemde voorwaarden, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarom niet aan de orde. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient nog wel gekeken te worden naar de geluidssituatie. Uit het geoloket van de ODRU blijkt dat de geluidbelasting op de locatie voor een groot deel onder de 48 dB blijft voor wegverkeer en 45 dB voor railverkeer. Hiermee is sprake van een lage omgevingswaarde op het gebied van geluid

5.8.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

De huidige bestemming ‘agrarisch met waarden’ met als functieaanduiding ‘openlandschap’ waarborgt al dat het gebied alleen kan worden gebruikt als weidegrond of voor teelt van akkerbouwproducten. Er is binnen het plangebied geen bouwmogelijkheid. De omvorming naar de bestemming ‘natuur’ verandert deze situatie in zoverre dat het gebied niet meer gebruikt kan worden als agrarische productiegrond. De wijziging van bestemming binnen het plangebied heeft geen effect op het woon- en leefklimaat bij omliggende woningen en omliggende bedrijven worden hierdoor niet belemmerd bij eventuele uitbreidingsplannen. Dit geldt ook voor het agrarisch bedrijf aan de Rauweveldseweg 1, het naast gelegen Natura-2000 gebied is al bepalend voor de uitbreidingsmogelijkheden.

De vanwege het bedrijventerrein Nijverkamp aanwezige gebiedsaanduidingen ‘geluidzone’ en ‘veiligheidszone-bevi’ moeten worden overgenomen binnen de nieuwe bestemming ‘natuur’.

5.9.2 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de bestemmingsplan wijziging.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst (ODRU) heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO 2 ), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) in het plangebied voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstige concentraties in 2018 en 2030. De gegevens zijn afkomstig van het Geoloket van de ODRU. afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0013.png"

De WHO heeft advieswaarden gepubliceerd voor de concentraties PM10 en PM2,5 waarboven schadelijke effecten op de gezondheid optreden. De GGD sluit zich aan bij deze waarden. De toekomstige concentraties van PM10 voldoen en PM2,5 voldoen bijna aan deze advieswaarden. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.BufferzonedeHellen-vg01_0014.png"

Er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit.

Het huidige project is een dusdanig kleinschalig project dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

5.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingsplan wijziging.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Er worden beheerpaden aangelegd om herstelmaatregelen uit te kunnen voeren en met gespecialiseerd materieel het gebied te kunnen beheren Bij een aantal terreinuitgangen wordt een halfverharding aangelegd als overslagpunt voor het vrijkomende maaisel.

De verkeersbewegingen die dit genereert is zo minimaal dat het geen effect heeft op de verkeersafwikkeling.

Mochten er recreatieve paden worden aangelegd dan moet voorzien worden in een goede ontsluiting en in voldoende parkeerplaatsen voor wandelaars.

5.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

In dit wijzigingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar de bestemming "Natuur". Het plangebied is in totaal 18ha groot. De voorgenomen ontwikkeling is aangemerkt als ‘landinrichtingsproject’ als bedoeld in categorie D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling valt ruim onder de genoemde drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 bij categorie D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., om die reden kan worden volstaan met een zgn. ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling.

In de ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling, opgenomen in bijlage 7 (Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling d.d. december 2020), zijn naast andere aspecten, de milieuthema’s beschouwd aan de hand van de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU). Op basis van deze beschouwing kan worden geoordeeld dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In het ecologisch adviesrapport ( bijlage 5) is onder meer een beschrijving van de ligging van het plangebied tot nabijgelegen Natura2000-gebieden opgenomen. Er is geen stikstofdepositieberekening uitgevoerd omdat de voorgenomen maatregelen nodig zijn in het kader van het beheer van Natura2000-gebied en derhalve zijn opgenomen in het toepasselijke Natura2000 beheerplan en de gebiedsanalyse. Aangenomen is dat natuurinrichtingsmaatregelen niet onder de verbodsbepaling van artikel 2.7 Wet natuurbescherming vallen.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling direct mogelijk. Er zal daarom een m.e.r.-beoordelingsbesluit (voorbereidingsbesluit) genomen moeten worden en wel voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan (art. 7.19 lid 1 Wm). Het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt genomen, ingevolge art. 7.17, derde lid, jo. Art.7.16 Wm, op basis van de verzamelde informatie zoals opgenomen in de uitgevoerde ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling (bijlage 7).

5.12.2 Conclusie

Uit de aanmeldnotitie is gebleken dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r. -plichtig.

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het wijzigingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komt de bestemming "Natuur" voor, de dubbelbestemmingen "Waarde - Grebbelinielandschap" en "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en de gebiedsaanduidingen "Geluidzone - industrie"en "Veiligheidszone - bevi".


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen en gebiedsaanduidingen

Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Natuur

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met een bestemming Natuur zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval begrepen de waarden karakteristiek verkavelingspatroon en openlandschap,
  • b. instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen,
  • c. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a, b en d bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast,
  • d. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" en
  • e. beheerpaden.

Bouwmogelijkheden  

Binnen de bestemming mogen uitsluitend perceelsafscheidingen worden gerealiseerd, met een maximale bouwhoogte van 1 meter.

Afwijkingsmogelijkheden

Andere bouwwerken geen gebouwzijnde kunnen burgemeester en wethouders alleen toestaan door gebruik te maken van een afwijkingsbevoegdheid. De noodzaak moet worden aangetoond. En de waarden van het gebied mogen niet onevenredig woren aangetast. Hierover moet vooraf advies van de beheerder en het waterschap worden ingewonnen. De maximale bouwhoogte is 2 meter.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verder zijn in het betreffende artikel werken en werkzaamheden aangegeven die alleen met vergunning van burgemeester en wethouders mogen worden uitgevoerd.

Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing zoals normaal beheer en onderhoud.

Waarde - Grebbelinielandschap

In dit artikel wordt ten eerste in de bestemmingsomschrijving bepaald dat de betrokken gronden mede dienen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie. Voor het bepalen van deze waarden wordt verwezen naar het in bijlage 1 bij de regels opgenomen 'Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie'.

Toepassen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheid

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken geldt de voorwaarde dat voor het bouwen van bouwwerken en voor gebruik geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorisch waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie. Dit geldt ook bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid voor bouwen.

Waterstaat-waterberging

De gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterberging" zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterberging. Bij strijd prevaleert het belang van deze bescherming ten opzichte van het belang op basis van de bestemming Natuur.

Bouwmogelijkheden

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 2 meter .

Afwijkingsmogelijkheden

Andere bouwwerken geen gebouwzijnde ten behoeve van andere bestemmingen en niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van de bestemming Waterstaat-waterberging kunnen burgemeester en wethouders alleen toestaan door gebruik te maken van een afwijkingsbevoegdheid.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Verder zijn in het betreffende artikel werken en werkzaamheden aangegeven die alleen met vergunning van burgemeester en wethouders mogen worden uitgevoerd.

Hierop zijn een aantal uitzonderingen van toepassing zoals normaal beheer en onderhoud.

Gebiedsaanduidingen

Geluidzone - industrie

Binnen de grond met de gebiedsaanduiding "Geluidzone - industrie" is het verboden geluidgevoelige objecten op te richten vanwege een hoge geluidbelasting door industrielawaai.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding "Geluidzone - industrie" met een wijzigingsbevoegdheid verkleinen of verwijderen indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de inrichtingen de zone kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere zone geldt.

Veiligheidszone - bevi

Binnen de grond met de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone - bevi" is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding "Veiligheidszone - bevi " op onderdelen wijzigen indien uit nader onderzoek is gebleken dat het gebruik van de bevi-inrichting is beëindigd of aangepast.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op basis van de afdeling 6.4 Grondexploitatie van de Wet ruimtelijke ordening is het in sommige gevallen verplicht een exploitatieplan vast te stellen. In afdeling 6.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt aangegeven voor welke bouwplannen deze verplichting geldt. In dit geval is het niet een van de bouwplannen die genoemd worden in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat een exploitatieplan niet verplicht is. Het is ook niet nodig om in plaats daarvan een exploitatieovereenkomst te sluiten. Er zijn geen voorwaarden die hierin moeten worden gewaarborgd. Voor het verhaal van de plan- en beoordelingskosten is in dit geval dan ook gewerkt met een opdrachtverlening. In de opdrachtverlening is ook afgesproken dat eventuele planschade verhaald kan worden op de aanvrager.

De plan- en beoordelingskosten, saneringskosten en mogelijke planschadekosten, zullen worden gedragen door de aanvrager. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de wijzigingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het wijzigingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op initiatief van Staatsbosbeheer hebben, in overleg met de provincie Utrecht, twee bijeenkomsten plaatsgevonden.

Op 8 september 2021 is een veldexcursie georganiseerd. Voor deze excursie zijn omwonenden, ondernemers Nijverkamp en lokale natuurorganisaties uitgenodigd. Tijdens de excursie zijn de Bufferzone en de Hellen bezocht. De onderlinge samenhang tussen de gebieden en de te nemen maatregelen zijn toegelicht. Tevens was er gelegenheid voor het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

De aanwezigen waren positief over de inrichting en de te nemen maatregelen. Er zijn onder andere vragen gesteld over wat er gebeurt met het vrijgekomen maaisel van de trilvenen, of de gebieden ook recreatief worden ontsloten en hoe voorkomen wordt dat het kwel alsnog onder de Grebbeweg door het gebied verlaat.

Zie voor de beantwoording en het volledige verslag bijlage 8.

Op 1 oktober 2021 heeft een digitale bijeenkomst plaatsgevonden met een belangstellende die niet bij de veldexcursie aanwezig was. Hij was met name bezorgd over het realiseren van kwelputten in het gebied. Door Staatsbosbeheer is aangegeven dat kwelputten geen deel uitmaken van de te nemen maatregelen. Pas als het huidige pakket aan maatregelen niet voldoende blijkt te zijn, zal opnieuw het realiseren van kwelputten worden heroverwogen.

Zie voor het volledige verslag bijlage 9 en bijlage 10 voor de bijbehorende sheets.

Omdat in dit geval het traject van burgerparticipatie is gevolgd kan een inspraaktraject achterwege blijven en direct worden doorgegaan met het ter inzage leggen van het ontwerp wijzigingsplan (op basis van artikel 3.9a Wro).

8.1 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan is op 24 november 2021 gepubliceerd in het 'Gemeenteblad'.

Aansluitend heeft het ontwerpwijzigingsplan met ingang van donderdag 25 november 2021 gedurende zes weken (dus tot en met woensdag 5 januari 2022) ter inzage gelegen in het gemeentehuis bij het Omgevingsloket. Verder kon het ontwerpwijzigingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl worden ingezien.Tegen het ontwerpwijzigingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan is tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente. Deze overheidsinstanties hebben ook geen zienswijzen ingediend.