direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beatrixstraat 67a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Beatrixstraat 67a bevindt zich een vrij verwaarloosd perceel. Op het perceel staat een schuur welke zich niet in al te beste staat bevindt.

Op 9 juni 2021 heeft Hapak B.V. een conceptaanvraag ingediend voor het realiseren van een twee-onder-een-kapwoning.

Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, welke geen mogelijkheden biedt om een of meerdere woningen te bouwen op dit perceel. Het plan kan alleen worden gerealiseerd met een buitenplanse afwijking.

1.2 Ligging plangebied

Het betreffende perceel (kadastraal bekend als gemeente Veenendaal, sectie D, nummer 9632) ligt aan de rand van het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0001.png"
Afbeelding 1.1: ligging plangebied (topografische kaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2: ligging plangebied (luchtfoto 2021)

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een pand met een gemengde bestemming. Langs de gehele oostzijde loopt een trottoir met weg (Beatrixstraat). Aan de andere zijde van de Beatrixstraat bevinden zich woningen. De zuidzijde wordt volledig begrensd door een stukje gemeentelijk groen. Tot slot wordt de westzijde van het perceel deels begrensd door een openbare parkeerplaats en deels door het achtererf van het naastgelegen pand.

1.3 Voorgaand(e) plan(nen)

Op de locatie was het bestemmingsplan Centrum van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Gemengd", met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1. Daarnaast zijn hier de gebiedsaanduidingen milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied en vrijwaringszone - molenbiotoop te vinden. Daarnaast valt een deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan Parapluplan 2020 en heeft binnen dat plan de bestemming “Waarde - Archeologie - Zeer-Hoog”. Het bouwen van het is strijdig met deze bestemming "Gemengd". Woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het betreffende perceel is niet voorzien van een bouwvlak. Daarom moeten deze bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 is het bouwplan beschreven
  • In hoofdstuk 4 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Dit bestemmingsplan is gericht op het verdichten van een bestaande woonstraat. De Beatrixstraat is een woonstraat aan de rand van het centrum van Veenendaal. Alle centrumvoorzieningen zijn op loopafstand. Het perceel Beatrixstraat 67a kent in de huidige situatie nog gemengde doeleinden. Dit komt door de ligging naast de Zandstraat, een straat waar wonen gemengd is met verschillende voorzieningen.

Het noordelijke deel van de Beatrixstraat wordt gekenmerkt door bescheiden bebouwing van één bouwlaag met kap. De kerk is hierop de uitzondering.

Het perceel Beatrixstraat 67a heeft een kenmerkende ligging de hoekligging aan het openbare parkeerterrein. Het perceel is hier een lege hoek in een verder relatief dichtbebouwde straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0003.png" Afbeelding 2.1: de Beatrixstraat vanaf het noordelijke uiteinde met rechts het plangebied (CycloMedia, 2022)


afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0004.png" Afbeelding 2.2: het plangebied met op de voorgrond het openbare parkeerterrein met speeltuin (CycloMedia, 2022) afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: aanzicht van de beoogde achterzijde van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: de hoek van het perceel met aan de kopse kant een stukje gemeentelijk

2.2 Functionele structuur

Het plangebied is centraal gelegen in Veenendaal. Zowel met de auto, bus en fiets goed bereikbaar. Met een ligging aan de rand van het centrum zijn de dagelijkse voorzieningen op loopafstand. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Eén van de speerpunten van provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid is binnenstedelijke (her)ontwikkeling, inclusief intensivering van woonactiviteit. Een loze, verwaarloosde, plek binnen een bestaand woonlint is de ideale locatie om te verdichten.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

Het beoogde bouwplan voorziet in een twee-onder-een-kapwoning van bescheiden formaat. Qua massa wordt aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing: één bouwlaag met kap. Beide woningen krijgen aan de zijkant een aanbouw waar de entrees en bergingen zullen komen.

Om de privacy van de omwonenden te waarborgen zal geen dakterras worden gerealiseerd. Beide woningen krijgen een beperkte buitenruimte aan de voorzijde.

Het parkeren zal op eigen terrein worden opgelost. De oprit voor deze parkeerplaatsen zal niet ten kosten van bestaande parkeerplaatsen gaan.

Zoals in eerdere onderbouwing aangegeven is er geen noodzaak om de gemengde bestemming te houden. In de nieuwe situatie zal het perceel worden voorzien van een woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0007.png" Afbeelding 4.1: de beoogde massa in het straatbeeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0008.png"

Afbeelding 4.2: inrichtingsplan

3.2 Stedenbouw

Het bouwvolume van één laag met een mansardekap wordt passen geacht in de ruimtelijke context van de Beatrixstraat. Het perceel is erg ondiep waardoor er op de perceelsgrens gebouwd zal worden. Met het hoofdgebouw wordt rekening gehouden met de privacy door geen raamopeningen aan de westzijde te plaatsen. Om deze reden zal er ook geen dakterras worden toegestaan.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie
Het bouwplan voldoet aan de uitgangspunten van de NOVI aan dit rijksbeleid. De ontwikkeling draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Conclusie
Het plan omvat de realisatie van twee extra woningen en valt hiermee niet binnen de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:953) blijkt dat er pas bij ontwikkelingen vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Conclusie
Met deze ontwikkeling wordt voorzien in extra woningen in het stedelijk gebied van Veenendaal. Dit draagt bij aan de doelstellingen van de provincie Utrecht voor het realiseren van extra woningen.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.


Conclusie
Het plan is niet in strijd met de doelen uit de provinciale omgevingsverordening. Het bouwplan betreft binnenstedelijke woningbouw en leidt niet tot een toename in knelpunten in de bereikbaarheid.

4.2.3 Provinciaal Bodem- en waterprogramma

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.

De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:

  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).

De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.

Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.

De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Het bouwplan is niet in strijd met de afspraken die gelden binnen de regio FoodValley. Het draagt bij aan binnenstedelijke verdichting.

4.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Conclusie

Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij één kleinschalige twee-onder-een-kapwoning wordt mogelijk gemaakt. In de exploitatieovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over waterberging op eigen perceel. Het plan is niet in strijd met de uitgangspunten van de Blauwe Omgevingsvisie 2050.

4.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

Het bouwplan aan de Beatrixstraat heeft geen invloed op waterkeringen of oppervlaktewateren. Er worden klimaatadaptieve maatregelen getroffen die worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst. Het plan is in lijn met de uitgangspunten uit het BOP.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Conclusie

Het bouwplan is niet in strijd met deze gemeentelijke visie. Het bouwplan betreft een twee-onder-een-kapwoning waar een goed en veilig woon- en leefklimaat voor zowel de bewoners zelf als omwonenden en de omgeving is gewaarborgd. In de conclusie bij de volgende paragraaf wordt toegelicht hoe initiatiefnemer aansluiting zoekt bij de Omgevingsvisie Veenendaal 2030.

4.4.2 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

Omdat middels het plan minder dan 750 m2 aan bruto vloeroppervlak wordt gebouwd hoeft er niet voldaan te worden aan een minimum aantal punten. Wel wordt bij dit soort kleinere plannen het puntensysteem als leidraad gebruikt voor de uitwerking. Ondanks de kleine omvang van het plangebied wordt er dan ook op een aantal punten aansluiting gevonden met het puntensysteem. Per thema worden deze hieronder uitgelegd.

In het kader van het thema gezonde en groene leefomgeving worden er geveltuintjes aangelegd en hagen geplaatst, voor extra groen in de straat. Hiernaast blijft er ook nog ruimte over voor de toekomstige bewoners om buiten te zitten. Het groen draagt tevens bij aan de thema's natuurinclusief bouwen en klimaatadaptatie.

Om tegemoet te komen aan het thema energietransitie en duurzaam bouwen worden, bovenop de eisen uit het Bouwbesluit, de woningen BENG-plus uitgevoerd

Met betrekking tot het thema klimaatadaptatie zal ook de riolering worden aangelegd op basis van Bui 08. Op het perceel zelf zal gezorgd worden voor 25 mm waterberging, berekend over het gehele perceel. De waterberging moet zodanig zijn ingericht, dat deze een ledigingstijd heeft van 24 tot 48 uur.

Tot slot zullen de woningen voldoen aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Hierbij wordt aansluiting gevonden bij het thema veiligheid en leefbaarheid uit het puntensysteem.

4.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een groenstructuur. De twee woningen worden als het ware in een bestaande achtertuin gecreëerd. Hiermee is het bouwplan niet in strijd met het groenstructuurplan.

4.4.4 Spelregels groencompensatie

Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:

  • Groencompensatie is een onderwerp dat met name voor het stedelijk gebied van belang is. Voor het buitengebied bestaan diverse regeling die behoud en versterking van groen als doel hebben en daarmee garanderen (Rode en groene contour in provinciaal Structuurplan, Landschapsontwikkelingsplan, bestemmingsplan Buitengebied etc.);
  • Groencompensatie is maatwerk;
  • Niet alleen denken in m2 (kwantiteit), maar ook type, volume, kwaliteit en vervangingswaarde van groen meenemen in de beoordeling;
  • Behoud van belangrijke groenstructuren en karakteristieken per wijk of buurt. In het groenstructuurplan is de hoofdgroenstructuur voor Veenendaal als geheel opgenomen. Naast deze hoofdstructuur moet ook ingezoomd worden op het groen op wijk- of buurtniveau. In sommige wijken is de groenstructuur gekoppeld aan de stedenbouwkundige opzet. Het gaat erom deze karakteristieken te behouden of te versterken, ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorbeelden zijn brede grasbermen, bermen met hagen of bodembedekkers, bomen in een straat, etc.
  • Recht doen aan verschillende functies van groen in een wijk of buurt. Hierbij gaat het om aspecten als bereikbaarheid, gebruikswaarde (bijv. speelplek), visuele en ruimtelijke beleving, cultuurhistorische en architectonische kwaliteit en ecologische waarden. Ook de waarde voor milieu aspecten en het onderhoudsniveau en vitaliteit spelen hierbij een rol.

Conclusie

Het bouwplan neemt geen groen weg. In de nieuwe situatie wordt er voor het straatbeeld extra groen toegevoegd in de vorm van haagjes en geveltuintjes.

4.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050". De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Zoals reeds benoemd zullen de woningen BENG-plus worden uitgevoerd om tegemoet te komen aan de thema's uit de Omgevingsvisie Veenendaal 2030. Voor het thema duurzaamheid wordt aansluiting gezocht bij het puntensysteem zoals beschreven in Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Ondanks dat qua omvang het plan hier niet aan hoeft te voldoen wordt dit hier wel als leidraad gebruikt.

4.4.6 Actualisatie detailhandelsbeleid 2021-2025

In december 2012 is de nota 'Detailhandelsstructuur Veenendaal nu en in de toekomst' vastgesteld. Sindsdien zijn ontwikkelingen in de landelijke en lokale winkelmarkt in een stroomversnelling gekomen. Vooral het groeiende belang van het online aankoopkanaal heeft het koopgedrag van de Nederlandse consument structureel gewijzigd. In Veenendaal zelf is een nieuw buurtcentrum gebouwd (Buurtstede) en is het centrum uitgebreid door de Brouwerspoort-ontwikkeling. In Veenendaal Centrum is sprake van aanzienlijke leegstand. Naast deze ontwikkelingen is nieuwe jurisprudentie rond de Europese Dienstenrichtlijn een belangrijke aanleiding voor de herijking van het beleid uit 2012.

  • De gemeente heeft als doel om te streven naar een optimale leefbaarheid voor haar inwoners. Het bieden van een zo volledig mogelijk voorzieningenaanbod met aantrekkelijke centra is daar een belangrijk onderdeel van. De volgende ambities zijn opgesteld voor het detailhandelsbeleid:
  • Behoud van een leefbaar stedelijk milieu, door middel van een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau;
  • Werken aan een dynamisch hoofdcentrum met aantrekkingskracht op ondernemers en bezoekers;
  • Behoud van de sterke structuur van buurtcentra in de nabijheid van de bewoners voor dagelijkse voorzieningen en sociale interactie;
  • Beperken van leegstand in winkelgebieden, met name in het centrum;
  • Een ruimtelijk-ordeningsbeleid dat zorgvuldig omgaat met de beschikbare ruimte en waarbinnen het voor zowel overheid, ondernemers als eigenaren aantrekkelijk is om te investeren.

Verder is de keuze gemaakt om winkelaanbod in het centrum te concentreren. Hiermee wordt een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau behouden en wordt verdere leegstand voorkomen. Om de vitaliteit van het centrum en de buurtcentra te bevorderen en de leegstand te verminderen, blijft detailhandel op perifere locaties beperkt tot branches in volumineuze artikelen (woninginrichting, doe-het-zelf, tuincentra). Er wordt op perifere locaties dus niet meegewerkt aan de verruiming van de branchering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0009.png"

Visie detailhandelsstructuur Veenendaal 2020

Conclusie

Het behouden van de vorige gemengde bestemming op het plangebied draagt niet bij aan het beleid op detailhandel. De locatie ligt aan de rand van het centrum en kent een andere woonstraat als buffer. De winkels passen beter in het kernwinkelgebied.

Levendige voorzieningen passen bijvoorbeeld beter aan de Zandstraat. De huidige gemengde bestemming is te wijten aan het gebrek aan hoofdgebouw. Dit perceel was een achterterrein en dan ook nooit bedoeld voor een hoofdgebouw met voorzieningen als detailhandel.

4.4.7 Horecabeleid: "Veenendaal bruist"

De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.

Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.

Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage te leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.

Conclusie

Ook horecabeleid is geen reden om de bestaande gemengde bestemming te behouden, om de in voorgaande paragraaf benoemde redenen.

4.4.8 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Conclusie

Voor vaststelling van dit bestemmingsplan ligt er nog geen volledig (architectonisch) uitgewerkt plan op tafel. Deze zal worden ingediend bij de aanvraag omgevingsvergunning. In het kader van deze aanvraag zal de welstandscommissie zich buigen over het plan, om te beoordelen of het plan voldoet aan de welstandsnota.

 

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Wegens het ontbreken van een (actueel) bodemonderzoek is een bodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 5725 (vooronderzoek), NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) en NEN 5707 (asbestbodemonderzoek). Op basis van reeds bekende informatie waren er weliswaar geen verdachte deellocaties aanwezig, maar in de oude kern van Veenendaal kan er op basis van de regionale bodemkwaliteitskaart geen uitsluitsel worden gegeven over de te verwachten bodemkwaliteit, omdat deze hier zeer kan verschillen.

Voor het thema bodem is gevraagd te toetsen of de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied geschikt is, of geschikt is te maken, voor de voorgenomen woonfunctie. Hieraan is een nader bodemonderzoek en een verkennend bodem- asbestonderzoek gedaan.

Uit het nader bodemonderzoek (Bijlage 1) blijkt dat sprake is van een niet-ernstig geval van een sterke bodemverontreiniging met PAK. Deze bodemverontreiniging levert bij de voorgenomen functie mogelijk gezondheidsrisico's voor de gebruikers van het plangebied. De aangetoonde bodemverontreiniging is naar verwachting veroorzaakt vóór 1987. Sanerende maatregelen zijn nodig om deze risico’s weg te nemen. Een raming van de saneringskosten moet onderdeel uit maken van de toetsing op de financiële haalbaarheid van het plan.

5.1.3 Conclusie

De bodem kan door middel van sanering geschikt gemaakt worden voor de geplande functie. De initiatiefnemer dient hierbij aan de voorwaarden van de ODRU te voldoen m.b.t. de uitvoering van de sanerende maatregelen. Een toekomstige omgevingsvergunning voor het bouwen zal pas in werking treden nadat de sanering is uitgevoerd en de ODRU heeft ingestemd met de evaluatie van de sanering.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

Hiernaast is de digitale watertoets (Bijlage 2) uitgevoerd.

5.2.3 Conclusie

Op 20 juni 2022 is de digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plan geen substantiële belangen van het Waterschap raakt. Met initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt omtrent waterberging op eigen perceel en het realiseren van een gescheiden stelsel. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor dit ruimtelijke plan.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

De aanwezige risicobronnen liggen op voldoende afstand van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een contour van het plaatsgebonden risico, een invloedsgebied van het groepsrisico of andere relevante veiligheidszones (zoals magneetveldzones van hoogspanningsmasten).

5.3.3 Conclusie

Vast te stellen valt dat er, op basis van de aangeleverde documenten, geen belemmeringen zijn te verwachten in het plangebied ten aanzien van externe veiligheid.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzaker principe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Op basis van de gemeentelijke beleidskaart archeologie geldt voor het plangebied een zeer hoge archeologische verwachting, die in het bestemmingsplan Centrum is vertaald naar een dubbelbestemming Waarde Archeologie Zeer Hoog. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden het huidige maaiveld. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de vrijstellingsgrenzen worden overschreden. Het voorgenomen bouwvlak omvat namelijk een oppervlakte van circa 138 m². Er is onderzoek uitgevoerd door Laagland Archeologie. Deze is terug te vinden in Bijlage 4 en bestaat uit een verwachtingsmodel en een boringsonderzoek. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek had hierbij tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen.

Waarschijnlijk bestaat de ondergrond van het plangebied uit een pakket hellingperiglaciale afzettingen (grof zand en grind) uit de voorlaatste ijstijd, afgedekt door een pakket dekzand (matig fijn zand) uit de laatste ijstijd. Waarschijnlijk is in het gebied door de relatief hoge ligging geen veenvorming plaatsgevonden. In de top van het dekzandpakket kunnen archeologische waarden aanwezig zijn vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Voor jagers-verzamelaars zal de hoogte, omringd door relatief natte gebieden, een ideale vestigingslocatie zijn geweest. Een eventuele vindplaats uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum zal bestaan uit de resten van een klein jachtkamp (oppervlakte ca. 100 m2 ) en zal zich manifesteren als een vondststrooiing van vuursteenartefacten en houtskool in de podzolbodem, als deze goed bewaard is gebleven. Voor deze perioden geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Vanaf het Neolithicum nam de veenvorming snel toe en zal het gebied minder aantrekkelijk zijn geworden voor vestiging. Indien het plangebied echter hoog genoeg heeft gelegen valt niet uit te sluiten dat het van het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen bewoond is geweest. Een agrarische nederzetting heeft een oppervlakte van ca. 1.000 m2 en zal zich manifesteren als een archeologisch sporenniveau met afval-, paal- en waterkuilen met als gidsartefact aardewerk. Voor het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen heeft het gebied een lage archeologische verwachtingswaarde.

In de 18e of vroege 19e eeuw kwam ten zuiden van de Zandstraatgrift een bewoningslint tot ontwikkeling en heeft het noorden van het plangebied deel uitgemaakt van een historisch erf. De woning die ten minste uit 1832 dateert werd in de eerste helft van de 20e eeuw diverse keren aangebouwd en deels gesloopt. Uiteindelijk is in 1934 in het noorden van het plangebied een pand gevormd dat in de jaren ’80 aan de achterzijde een uitbouw heeft gekregen. Het noordelijke deel van het plangebied is daarom nu geheel bebouwd. Voor resten uit de Nieuwe tijd heeft het noorden van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Door de bouwwerkzaamheden in de 20e eeuw kunnen eventuele archeologische waarden in de bovengrond verstoord zijn geraakt.

Verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied zijn zes verkennende boringen gezet. Uit het booronderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond uit een dekzandpakket bestaat. De oorspronkelijke podzolbodem en de top van de C-horizont is verwerkt geraakt in een humeus pakket in de bovengrond. Dit is vanwege de aanwezigheid van fragmenten steenkoolgruis, een in de 19e of 20e eeuw bewerkt pakket. Waarschijnlijk is het gevormd door akkerbouw in het gebied. Doordat de bodem is afgetopt worden in het plangebied geen archeologische waarden verwacht. Eventuele funderingsrestanten van het pand dat op de kadastrale minuutkaart uit het begin van de 19e eeuw in de noordrand van het plangebied is gekarteerd en eventuele erfresten zoals beer- en waterputten kunnen niet uitgesloten worden. Deze zullen echter nauwelijks aangetast worden omdat de bouw grotendeels zal plaatsvinden in het centrale deel van het plangebied.

5.4.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Wel kunnen eventuele funderingsrestanten uit het begin van de 19e eeuw in de noordrand van het plangebied alsmede beer- en waterputten niet worden uitgesloten. Omdat dergelijke resten wel degelijk bijdragen aan de kennis over de historie van Veenendaal, maar de verwachting hierop klein is, worden de inspanningen die een professioneel archeologisch vervolgonderzoek met zich meebrengt, niet in verhouding geacht tot de kenniswinst. Er wordt dan ook geadviseerd om de lokale archeologische vereniging in de gelegenheid te stellen tot het doen van een waarneming tijdens de graafwerkzaamheden op het plangebied.

Omdat de kans dat tijdens het plan archeologische waarden verstoord zullen worden laag is, is de locatie vrij gegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Eventuele archeologische resten die tijdens waarneming worden aangetroffen dienen te worden gemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeente Veenendaal, conform de Erfgoedwet (art 5.10).

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien. Deze zijn opgenomen in de Beleidsnota Erfgoed. De beleidsnota geeft cartografisch aan welke elementen van de cultuurhistorie bestemd zijn. Het gedeelte uit deze nota wat op dit plan van toepassing is, is terug te vinden in afbeelding 5.x en 5.x

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Binnen het cultuurhistorische beleid valt het perceel in stedenbouwkundig waardevol gebied. Het plangebied valt net tussen twee ensembles in (zie onderstaande afbeeldingen). Het gebied valt hier onder de achterkant van het integrale ensemble aan de Zandstraat, maar valt niet in het zicht op de Zandstraat . Het integrale ensemble aan de voorkant van de Zandstraat wordt hier in stand gehouden. De achterkant hiervan is al behoorlijk verloederd en wordt hiervan afgesplitst. Hiervoor wordt een betere aansluiting gezocht bij het stedenbouwkundig ensemble van de Beatrixstraat. Dit ensemble bestaat uit eenvoudige lintbebouwing langs de woonstraat. Hierbij gaat het om behoud van karakter boven behoud van bebouwing. Qua karakter wordt voor dit plangebied vanwege de ligging betrokken bij de Beatrixstraat en niet bij de Zandstraat. Het plan doet zodoende geen afbreuk aan de Beleidsnota Erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0011.png"
Afbeelding 5.1: kenmerkenkaart bouwkunst & stedenbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0013.png"
Afbeelding 5.2: waarderingskaart bouwkunst & stedenbouw

5.5.4 Conclusie

Het plan wordt meer betrokken bij het stedenbouwkundig ensemble aan de Beatrixstraat en hoort zodoende minder bij het integrale ensemble aan de Zandstraat. Het plan doet zodoende geen afbreuk aan de Beleidsnota Erfgoed.

5.6 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Binnen het plangebied zijn geen risico’s vastgesteld op mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in de bodem. In het Vooronderzoek Conventionele Explosieven van gemeente Veenendaal is aangetoond dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte (deel)gebieden voor wat betreft het mogelijk aantreffen van Ontplofbare Oorlogsresten (OO).

Werkzaamheden binnen het onverdachte plangebied zijn vrij van een verhoogd risicoprofiel en kunnen regulier uitgevoerd worden. Hierbij geldt altijd het advies om het protocol toevalvondsten in acht te nemen.

5.6.2 Conclusie

Het plangebied wordt gezien als geheel onverdacht, er zijn geen risico’s aanwezig. Aanvullend onderzoek is niet nodig. De werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Op 22 juni 2022 is door Groenewold adviesbureau een uitgebreide ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 3). Hierin zijn een aantal bevindingen gedaan over de beschermde natuurwaarden.

In de te slopen opstallen zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen, kleine marters en de huismus. Deze zijn niet gevonden en gezien de situatie en de biotoopeisen ook niet te verwachten, met uitzondering van huismusnesten. Er zijn geen open stootvoegen, geschikte daklijsten of toegangen aanwezig.

Huismusnesten zijn jaarrond beschermd. Hoewel het gebouw en de locatie niet echt voldoet aan de eisen van huismussen, konden nestplaatsen tijdens het 1e locatiebezoek niet met zekerheid worden uitgesloten. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd. Uit het nader onderzoek bleek een goede populatie huismussen aanwezig in de omgeving, maar zijn in het te slopen pand geen huismusnesten aangetroffen of roepende mannetjes gehoord. Daarmee zijn huismusnesten met zekerheid uit te sluiten.

Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Utrecht). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de beperkte omvang en afstand van het plan wordt geen relevante bijdrage van stikstof op natura 2000 gebieden verwacht. Hierbij is het uitgangspunt dat de woning gasvrij gerealiseerd zal worden. Een (Aerius)berekening stikstofdepositie wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.7.3 Conclusie

Het thema ecologie is door middel van een uitgebreide quickscan voldoende onderzocht. Er zijn geen ecologische weigeringsgronden. Op basis van de ecologische quickscan kan er een omgevingsvergunning worden verleend.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Bureau AWG Geluidadvies heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai (Bijlage 5).

De Beatrixstraat heeft geen wettelijke geluidzone. Het plan is gelegen binnen de 200 m brede geluidzone van de Weverij. De Zandstraat (ter plaatse van het plangebied) en de Beatrixstraat zijn 30 km wegen en hebben daarmee geen wettelijke geluidzone. Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid zijn beide wegen wel in de afweging betrokken. Het wegdek op de Weverij en de Zandstraat bestaat uit standaard DAB, op de Beatrixstraat ligt een elementenverharding in keperverband.

De geluidbelasting op de gevels van de woningen voldoet vanwege de Weverij en de Zandstraat aan de voorkeursgrenswaarde van Lden= 48 dB (incl. aftrek 5 dB). De bijdrage van de niet gezoneerde Beatrixstraat is berekend op Lden=50 dB. Omdat er geen wettelijke geluidzone is, kan op basis van de Wgh geen hogere waarde worden vastgesteld. Wel moet op basis van het gemeentelijke geluidbeleid de karakteristieke geluidwering voldoende zijn voor een goede binnenwaarde.

Vanwege de elementenverharding is er toch een bijdrage boven de voorkeursgrenswaarde berekend. Deze overschrijding is wel heel beperkt. Op basis van het gemeentelijke beleid moet dit wel in de beoordeling worden betrokken. De vereiste karakteristieke geluidwering van de gevels moet dan op de meeste gevels voldoen aan de minimale waarde uit het Bouwbesluit van GA;k=20 dB. Alleen voor de oostgevels moet de karakteristieke geluidwering minimaal GA;k=22 dB zijn. Dat is in een nieuwbouwsituatie vrij eenvoudig te realiseren. Er zijn één of meer geluidluwe gevels per woning. Daarmee past de aanvraag binnen het gemeentelijke geluidbeleid.

5.8.3 Conclusie

De geluidsbelasting biedt geen belemmering. Beide woningen hebben minimaal één geluidluwe gevel. Hiermee past het plan daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid. Het aspect wegverkeersgeluid vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

Uit beschouwing blijkt dat er volgens het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Centrum' al wonen is toegestaan, echter niet is deze omvang. Maar doordat er al wonen is toegestaan zijn er al mogelijke beperkingen aan het gebruik in de directe omgeving voor milieubelastende bedrijven.

De maximaal planologisch toegestane categorie is 2 volgens de zogeheten Staat van bedrijfsactiviteiten. Hierbij behoort een afstand in dit gebied van 10 meter. De beoogde woonbebouwing komt echter op ca. 5 meter te staan. Maar omdat wonen al is toegestaan treden en eigenlijk geen (extra) belemmeringen op en is het realiseren van deze twee woongebouwen mogelijk vanuit het aspect Bedrijven en milieuzonering.

Dit dient echter wel in samenhang met het aspect “Aanvaardbaar woon- en leefklimaat” in een ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden. Boven de winkel in de Zandstraat wordt op dit moment al gewoond en de winkel is op dit moment niet in de gebruik. De woning komt aan de Beatrixstraat , in de Beatrixstraat is op dit moment al voor het grootste gedeelte sprake van woningen. De functie wonen past zodoende goed in de straat waar al sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.9.2 Conclusie

Zoals in het bovenstaande beschreven is gebleken dat er voldaan kan worden aan de eisen voor een goed woon- en leefklimaat.

 

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit op locatie zijn de huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) bekeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0014.png"
Tabel 5.1: huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) in relatie tot de Nederlandse normen

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de concentraties hoger zijn dan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Recentelijk is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 drastisch verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m3. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Beatrixstraat67A-vg01_0015.png"
Tabel 5.2: huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) in relatie tot de WHO advieswaarden

5.10.3 Conclusie

De onderzochten concentraties voldoen zowel in de huidige- als in de toekomstige situatie aan de Nederlandse normen. Daarnaast is het huidige project is een dusdanig kleinschalig project dat het niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Er zijn zodoende geen belemmeringen voor het aspect luchtkwaliteit

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Voor de realisatie van de twee-onder-een-kap woning geldt een parkeernorm van 1,0 p.p. per woning. Hiermee zijn in totaal 2,0 p.p. nodig, waarvan 1,6 p.p. voor bewoners en 0,4 p.p. voor bezoekers. Volgens de Notitie Parkeernormen Veenendaal dient de parkeeroplossing binnen het plangebied of op eigen terrein te worden gerealiseerd. Voor het bezoekersaandeel mag het Beter benutten principe worden toegepast. Volgens het nieuwe parkeerbeleid willen we eerst het bestaande parkeer areaal beter benutten, voordat er nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het Beter benutten principe kan alleen worden toegepast wanneer de parkeerdruk de 85% grens niet overschrijdt. Omdat de parkeerdruk op de grote parkeerkoffer ten zuidwesten van het plangebied tijdens de avonduren lager is dan 85%, kan het Beter Benutten principe worden toegepast. Hiermee blijft een parkeer-eis van 1,6 parkeerplaatsen (bewoners) die op eigen terrein moet worden opgelost.

Het plan voorziet in de realisatie van een parkeercluster met 3 haaksparkeerplaatsen aan de noordzijde van het terrein. Rekening houdend met een reductiefactor van 0,9 p.p. tellen de 3 parkeerplaatsen in de praktijk als 2,7 parkeerplaatsen.

Conform de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020 dient per woning op de begane grond een berging te worden gerealiseerd die een oppervlakte heeft van tenminste 5 m2. Deze dient onder andere bestemd te zijn voor een of meerdere fietsen. De plannen voorzien in de realisatie van een berging (omvang circa 7m2) per woning.

5.11.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande is er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van de 2 woningen. Ook aan de eisen voor de fietsenberging wordt voldaan.

Om te borgen dat er wordt voldaan aan de parkeernorm is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is terug te vinden in hoofdstuk 12.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

In de overeenkomst is het inrichtingsplan opgenomen, deze is terug te vinden in Bijlage 6. Het parkeren wordt ingericht aan de hand van het inrichtingsplan. Hierbij is de inrichting van deze parkeerplaatsen bestemd als verkeer.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee woningen (twee-onder-één-kap) aan de Beatrixstraat 67a te Veenendaal.

Gelet op de aard, omvang en directe omgeving is de beoogde ontwikkeling zelfstandig beschouwd niet aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). Voor dit oordeel is met name doorslaggeven dat het hier ‘slechts’ twee woningen gaat in een centrumgebied.

5.12.2 Conclusie

Er hoeft voor het bestemmingsplan geen (vormvrije) m.e.r.(beoordelings)-procedure doorlopen te worden en er hoeft dus ook geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.

 

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen   W  
   
Dubbelbestemmingen    
Waarde - Archeologie
 
WR-A  
   
Gebiedsaanduidingen    
milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

vrijwaringszone - molenbiotoop  
 


In paragraaf 6.3 Bestemmingen wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Verwezenlijking in de naaste toekomst;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied is het volgende woningtype toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [tae] mogen twee-aan-een woningen worden gebouwd;

De twee woningen worden niet voorzien van een aanduiding om functies als detailhandel, dienstverlening of horeca mogelijk te maken. Wel blijven uiteraard mogelijkheden om een beroep aan huis of bedrijf aan huis te starten.

Bouwmogelijkheden

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan in de vorm van bergingen, binnen de daarvoor bestemde aanduidingen op de verbeelding. Hierbij geldt als aanvullende eis dat deze van een plat dak voorzien dienen te worden.

Voor alle gebouwen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid.

Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, erven etc.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.

Bouwmogelijkheden

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:

  • 1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek;
  • 2. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen.

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied, de te betalen exploitatiebijdrage en eventuele planschade. Uit de overeenkomst blijkt dat de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op 6 april 2022 zijn de plannen tijdens een bewonersavond gedeeld met de omwonenden. Het volledige verslag is terug te lezen in Bijlage 7. De grootste bezorgdheid en opmerkingen waren er op uitwerkingsniveau. De grootste zorg van de bewoners waren de privacy (eventueel ramen in achtergevel en dakterras) en het parkeren. Aangegeven is dat er geen ramen in de achtergevel zullen komen. Daarnaast zal er geen dakterras worden toegestaan.

Voor wat betreft het parkeren is aangegeven dat dit plaats zal vinden op eigen terrein. De trottoirband is hierop aangepast. Bewoners waren bezorgd over eventuele geparkeerde auto's op de toekomstige inrit. De gemeente heeft aangegeven dat er geen preventieve maatregelen genomen zullen worden. Mochten er in de praktijk problemen ontstaan zal in gesprek met de gemeente worden gekeken of er maatregelen zijn die zullen werken.

Alle vragen zijn beantwoord en de opmerkingen worden meegenomen in de definitieve uitwerking van het plan richting de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan 'Beatrixstraat 67a heeft met ingang van woensdag 8 februari 2023 gedurende zes weken, tot en met woensdag 22 maart 2023, ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de terinzagelegging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze. Er zijn drie zienswijzen ingediend binnen de hiervoor bedoelde termijn. De commentaarnota is terug te vinden in de Bijlage 8.