Plan: | Emmalaan 59-89 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BPEmmalaan-VG01 |
Aan de Emmalaan 59-89 staan drie volumes met 27 eengezinswoningen en beneden-bovenwoningen. Deze verouderde woningen, die in eigendom zijn van Veenvesters, zullen plaatsmaken voor een appartementencomplex met 48 sociale huurwoningen.
Omdat het aantal woningen toeneemt, past de ontwikkeling niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan planologisch-juridisch geregeld.
Het plangebied is gelegen aan de Emmalaan 59-89 op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Veenendaal, Sectie H, perceel 1897. De ontwikkellocatie betreft een deel van dit perceel. De locatie ligt in de buurt 'de Pol' dat ten noorden van het centrum is gesitueerd. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Prinsessenlaan. Ten noorden van het plangebied bevinden zich de achtertuinen van de woningen aan de Stadhouderslaan, ten oosten de achtertuinen van de aangrenzende woningen aan de Emmalaan. De hoofdfunctie in deze buurt is wonen.
Plangebied weergegeven op kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)
Luchtfoto plangebied (bron: NedBrowser)
Op de locatie is het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' van kracht. Nadien is dit bestemmingsplan herzien en geactualiseerd met de 'Correctieve Herziening Woongebieden 2018' en het 'Parapluplan 2022'.
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak en de bouwaanduiding 'aaneengebouwd/gestapeld'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Woongebieden 2018 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bouwen van extra woningen is strijdig met de geldende woonbestemming, omdat het aantal woningen niet mag toenemen. Daarom moet het bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.
Er is geen strijdigheid met de regels die gelden in de molenbiotoop, waardoor deze bestemming in dit bestemmingsplan ongewijzigd is overgenomen. Ter plekke van de molenbiotoop geldt:
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden, dat:
De planlocatie ligt op circa 220 meter van de molen. De hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek is 6,8 meter. Concreet betekent dit dat er aan de rand van het plangebied tot circa 14,1 meter hoog gebouwd mag worden. Het middelste deel van het plangebied ligt op circa 250 meter van de molen. Hier mag dus maximaal 15,1 meter hoog gebouwd worden. Met een bouwhoogte tussen de 11,5 en 14,5 (in het midden) wordt hieraan volddaan.
Tot slot is er geen strijdigheid met de regels uit de correctieve herziening en het Parapluplan. Voor zover relevant worden die regels overgenomen in dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De bebouwing in de buurt waar de Emmalaan is gelegen is in verschillende bouwperiodes gebouwd. Van origine stond langs de twee historische linten, de Nieuweweg en de Prins Bernhardlaan, de oudste bebouwing. Door de jaren heen heeft hier in beide straten sloop en nieuwbouw plaatsgevonden. Vanaf eind jaren ’30 is Veenendaal vanaf het centrum tussen deze twee linten uit gaan breiden. De oudere woningen aan de Mulderslaan, Emmalaan, Buurtlaan West, Prinsesselaan en Koninginnelaan zijn toentertijd gebouwd. Deze bebouwing bestaat uit vrijstaande, maar meestal twee aan twee geschakelde kleine middenstandswoningen. De hoofdvorm van deze woningen is vaak nog intact, maar in details zijn er wijzigingen doorgevoerd. Het gebied tussen de Buurtlaan West en de Emmalaan is later gefaseerd gerealiseerd, waarbij een groot deel begin jaren ’70 is gebouwd.
Direct ten noorden van het plangebied heeft in 2017 een herontwikkeling plaatsgevonden, waarbij de oude bebouwing is gesloopt en is vervangen door een nieuwbouw appartementencomplex. De rest van de omgeving bestaat voornamelijk uit vrijstaande-, twee-onder-een-kap woningen en rijwoningen. Door ook aan de Emmalaan 59-89 appartementen te realiseren, wordt aansluiting gezocht bij de appartementen aan de noordzijde van het plangebied.
Aan de Emmalaan 59-89 staan in de huidige situatie drie blokken met 27 rijwoningen en beneden-bovenwoningen. In de nieuwe situatie moet dezelfde rooilijn gehanteerd worden en zal het gebouw zo ontworpen moeten worden, dat er opnieuw een zekere driedeling bereikt wordt. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke structuur van de omgeving.
De huidige situatie in vogelvlucht (bron: NedBrowser)
Het plangebied is gelegen in de buurt ‘de Pol’. De buurt ligt direct ten noorden van het centrum en wordt door verschillende wegen begrensd. Aan de west- en de oostzijde zijn dat twee van de historische bebouwingslinten van Veenendaal, respectievelijk de Nieuweweg en de Prins Bernhardlaan. Deze bebouwingslinten lopen als radialen vanuit het centrum van Veenendaal naar de randen. De zuidelijke grens van de buurt wordt gevormd door de centrumring, die hier de Bevrijdingslaan heet. Aan de noordkant vormt de Buurtlaan West de overgang naar de aangrenzende woonbuurt ‘de Gelderse Blom’. Het plangebied zelf ligt globaal gezien in het midden van de woonbuurt.
In de buurt 'De Pol' is wonen de hoofdfunctie. In de huidige situatie staan er woningen, in de nieuwe situatie zal dat zo blijven. Het aantal woningen neemt toe. Dit is passend doordat gebruik kan worden gemaakt van de ongebruikte strook ten noorden van de woningen in combinatie met het toepassen van gestapelde woningen in plaats van rijwoningen en beneden-boven woningen. Net als in de huidige situatie bevat het plan enkel sociale huurwoningen.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
De herstructurering van de woningen aan de Emmalaan is in lijn met het rijksbeleid waarin gemotiveerd wordt binnenstedelijk extra woningen te realiseren.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Met de ontwikkeling worden ruim 20 woningen extra toegevoegd, waardoor de ontwikkeling gezien wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de provinciale omgevingsvisie wordt vermeld dat er in de regio FoodValley behoefte is aan 7.000-8.000 extra woningen in de periode tot 2040. Veenendaal zal door haar beperkte oppervlakte extra woningen voornamelijk binnenstedelijk en door verdichting moeten realiseren. De herontwikkeling aan de Emmalaan draagt hier aan bij.
Conclusie
De grote vraag naar extra woningen zal voornamelijk binnenstedelijk en door verdichting moeten worden opgepakt. De herontwikkeling van de Emmalaan 59-89 draagt hieraan bij.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
Het plan is in lijn met de ambitie van de provincie om veel extra woningen in de regio te realiseren.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Conclusie
Er is geen strijdigheid met de provinciale verordening.
Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.
De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:
De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.
Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.
De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.
Conclusie
Er is geen strijdigheid met het bodem- en natuurprogramma.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Conclusie
De locatie ligt niet in beschermd natuurgebied. Daarnaast blijkt uit paragraaf 5.7 dat de ontwikkeling ook geen onevenredig negatief effect zal hebben op beschermd natuurgebied.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Conclusie
Het plan is niet strijdig met het regionaal beleid van FoodValley.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Conclusie
Het plan is niet strijdig met het regionaal beleid van FoodValley.
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
Conclusie
Het plan is niet strijdig met de blauwe Omgevingsvisie.
Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
Conclusie
Het plan is niet strijdig met het blauwe Omgevingsprogramma.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
Conclusie
Het plan is in lijn met de doelstellingen van Veenendaal zoals verwoord in de Strategische Visie.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Conclusie
Met de ontwikkeling wordt er op een binnenstedelijke locatie verdicht door woningen toe te voegen. Dit is in lijn met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:
Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.
Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.
Conclusie
Het plan zal moeten voldoen aan het Puntensysteem. Dit wordt getoetst bij de omgevingsvergunning voor bouwen. In dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze toets te doen. In de klimaattoets (Bijlage 2) is al een voorzet gedaan voor een aantal thema's, aan welke maatregelen gedacht wordt.
Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.
In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”
Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:
Conclusie
Het plan is in lijn met de Woonvisie van Veenendaal.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Conclusie
Met de ontwikkeling worden veel duurzaamheidsmaatregelen genomen. Zo wordt het complex gasloos en wordt het hele dak volgelegd met zonnepanelen.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Conclusie
Een eerste conceptversie van het plan is getoetst door Welstand en akkoord bevonden.
De beoogde functie voor de locatie is, net als nu, wonen, gecombineerd met verkeer en groen. In totaal is er ruimte voor 48 appartementen. Alle woningen worden sociale huurappartementen, die levensloopbestendig gerealiseerd zullen zijn. Dit betreft met name bouwtechnische punten op het gebied van toegankelijkheid en aanpasbaarheid.
Het slopen van de bestaande duplexwoningen en deze vervangen door appartementen sluit ruimtelijk aan op een transformatie van dit bouwblok. Het gevraagde woningbouwprogramma en de eigendomssituatie (het gehele bouwblok is in eigendom van Veenvesters) geven aanleiding voor de transformatie van huizen met tuinen naar een appartementencomplex met een collectieve parkeer- en verblijfsruimte in de kern van het bouwblok. De aanzet hiervoor is reeds gemaakt met de realisatie van het appartementengebouw aan de Stadhouderslaan en de geplande ontwikkeling sluit aan bij deze benadering in het bouwblok.
Het zuidelijk gelegen bouwblok bestaat uit bebouwing met een kleinere korrel. Tussen de nieuwbouw en deze grondgebonden woningen is een bomenrij aanwezig. Deze strook blijft behouden en er zal worden onderzocht of er tussen de stoep en de nieuwbouw ook opgaand groen aangeplant kan worden, met inachtneming van de geplande herinrichting. Het groen en de ruime afstand zijn bemiddelend in de overgang van de grotere naar de kleinere schaal. De nieuwbouw moet aan weerszijden aansluiten op de rooilijnen om zich op deze manier te voegen naar de context. Tevens is het belangrijk voldoende afstand te behouden tot de omliggende woningen, in het kader van privacy en bezonning. Aan de noordzijde wordt dit bewerkstelligt door daar de autoparkeerplaatsen te situeren.
Op dit moment staan er drie losse gebouwen. In de nieuwbouw zullen de volumes aan elkaar worden geschoven waardoor er één gebouw ontstaat. In de volume-opbouw en architectuur kan een zekere driedeling bereikt worden, waarmee kan worden gerefereerd naar de huidige drie bouwvolumes. Aan de voorzijde wordt de huidige rooilijn aan aan de oost- en westzijde aangehouden, in het midden is er een mogelijkheid om te werken met een setback. De nieuwe woningen zijn dieper dan de huidige, wat betekent dat de bebouwing wat dichter op het achterterrein komt te staan.
Impressies van de nieuwe situatie
De hoogte van de bebouwing moet passen binnen de ruimtelijke structuur en de context van de betreffende locatie. Het woonprogramma zal worden gewijzigd naar appartementen. In dat kader wordt er gerefereerd naar het appartementencomplex aan de Stadhouderslaan. De nieuwbouw kan, in aansluiting op het reeds gebouwde appartementencomplex, drie bouwlagen hoog worden met daarboven een flauwe kap. Met dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden het middelste deel vier lagen hoog te bouwen. Deze moet terug liggen ten opzichte van de voorgevelrooilijn, om zo zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte wat te beperken. Ook word het volume hierdoor visueel in drieën opgesplitst, waardoor er wordt verwezen naar de huidige opdeling in drie bouwblokken.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.
Ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe appartementen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Hieruit blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is ten behoeve van het bestemmingsplan.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen om voor deze ontwikkeling.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Voor voorliggend plan is een klimaattoets opgesteld (Bijlage 2), waarin onder andere het aspect water is meegenomen. De klimaattoets is opgesteld om de belangen van het klimaat in de planvorming te borgen en invulling te geven aan een klimaatrobuuste ontwikkeling. Uit de klimaattoets blijkt dat voldaan kan worden aan het verplichte aantal m2 waterberging wat gerealiseerd moet worden. Naast de wateropgave worden maatregelen genoemd die genomen kunnen worden met betrekking tot de thema's droogte, hittestress en schaduw, waterveiligheid en biodiversiteit. Hiermee blijkt dat op op die thema's voldaan kan worden aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Nader onderzoek naar de externe veiligheid is derhalve niet benodigd.
Uitsnede risicokaart
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van extra woningen aan de Emmalaan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
De locatie heeft geen archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is daarom niet benodigd.
Vanuit het aspect archeologie is er geen belemmering voor de realisatie van extra woningen aan de Emmalaan.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
De bestaande bebouwing aan de Emmalaan 59-89 is niet aangewezen als monument. Daarnaast ligt de locatie niet in beschermd cultureel waardevol gebied, zoals de integrale ensembles. Er is geen nadere toetsing aan het aspect cultuurhistorie nodig. Een reguliere welstandstoets volstaat op deze locatie.
Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van extra woningen aan de Emmalaan.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
De locatie is niet gelegen in een gebied met een grote kans op aanwezige explosieven in de grond. Daarom is daar ook geen onderzoek naar nodig.
Vanuit het aspect conventionele explosieven zijn er geen belemmeringen voor het plan aan de Emmalaan.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Beschermde soorten
Naar aanleiding van de beoogde plannen, waarbij eerst de bestaande woningen gesloopt zullen moeten worden, is er onderzoek gedaan naar flora en fauna (Bijlage 3).
Op basis van de uitgevoerde soortgerichte onderzoeken is gebleken dat het projectgebied geen (essentiële) functie heeft voor vleermuizen. Er zijn derhalve geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming voor wat betreft deze soortgroep en het aanvragen van ontheffingen is niet noodzakelijk. Wel zijn middels het onderzoek jaarrond beschermde nestplaatsen vastgesteld van huismus en gierzwaluw. Voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden is derhalve ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de daarbij genoemde soort nodig. Deze ontheffing dient voor of tegelijkertijd met de aanvraag omgevingsvergunning aangevraagd te worden.
In aanvulling op het bovenstaande geldt er krachtens artikel 1.11 (Wnb) de algemene Zorgplicht. Deze stelt dat eenieder medeverantwoordelijk gesteld wordt voor de zorg en bescherming van alle in het wild voorkomende flora en fauna. Men dient hierdoor geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen verwonden of doden. Speciale aandacht met betrekking tot de Zorgplicht wordt gevraagd voor de egel. Binnen het projectgebied is namelijk de aanwezigheid van egel vastgesteld. De tuinen binnen het projectgebied maakt zeer waarschijnlijk deel uit van zijn leefgebied en mogelijk heeft de egel hier zijn verblijfplaats. Ondanks dat de egel is vrijgesteld van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, wordt geadviseerd de maatregelen zoals beschreven in paragraaf 3.5.1 van het onderzoek uit te voeren omdat het landelijk zeer slecht gesteld is met de egel.
Tijdens de uitvoering moet tevens rekening gehouden worden met het broedseizoen van algemeen voorkomende broedvogels. In de opgaande beplanting en in de bebouwing kunnen vogels gaan broeden. Alle broedende vogels zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming en in gebruik zijnde nesten mogen niet aangetast worden. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Afhankelijk van de soort en lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Werkzaamheden die in gebruik zijnde nesten kunnen verstoren of aantasten mogen niet plaatsvinden. Indien werkzaamheden niet tot na het broedseizoen kunnen wachten kunnen voor aanvang van het broedseizoen de mogelijke nestplaatsen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt worden.
Beschermde gebieden
In het kader van gebiedsbescherming zijn er stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd voor het slopen, het bouwen en voor de gebruiksfase (Bijlage 4). Alle uitgangswaarden die zijn genomen in deze berekningen vallen binnen het te verwachten patroon. Hierbij is in de gebruiksfase getoetst op verkeersbewegingen en eventuele uitstoot van de geplande activiteit. In de realisatiefase is vooral beoordeeld of het aantal ingevoerde werktuigen en werkuren reëel lijkt voor de uitvoering van dit plan. De berekening is voldoende voor de onderbouwing van dit plan.
Het het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat er een ontheffing nodig is voor de huismus en de gierzwaluw. Deze ontheffing dient voor of tegelijkertijd met de aanvraag omgevingsvergunning aangevraagd te worden.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Emmalaan is een geluidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Hieruit blijkt dat het item geluid geen beletsel hoeft te zijn voor de realisatie van het plan.
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de herontwikkeling van de woningen aan de Emmalaan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen. De dichtstbijzijnde andere functie dan wonen, is de school aan de Koninginnelaan 46. De school ligt op voldoende afstand (ruim 75 meter) van de te realiseren woningen.
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van extra woningen aan de Emmalaan.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In de navolgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze grenswaarden en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.
Stof | Concentratie 2018 | Concentratie 2030 | Grenswaarde |
NO2 | 18-20 µg/m3 | 8-10 µg/m3 | 40 µg/m3 |
PM10 | 20-21 µg/m3 | 17-18 µg/m3 | 40 µg/m3 |
PM2,5 | 12,5-13 µg/m3 | 10-10,5 µg/m3 | 25 µg/m3 |
Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron: Geoloket)
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoet in 2030 aan de advieswaarde. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van extra woningen aan de Emmalaan.
Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. In 2023 is deze notitie herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibele parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
In de nieuwe situatie is de volgende parkeerbehoefte te verwachten, op basis van de geldende parkeernormen die de gemeente Veenendaal heeft vastgesteld.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Parkeereis |
Woning < 60 m2 | 0,8 pp/appartement | 6 | 4,8 |
Appartement (sociale huur) | 1,1 pp/appartement | 42 | 46,2 |
Totaal | 51 pp |
Tabel met parkeerbehoefte
In de nieuwe situatie dienen 51 p.p. aanwezig te zijn, waarvan 14,4 p.p. voor bezoekers en 36,6 p.p. voor bewoners. Uitgangpunt bij (vervangende) nieuwbouw is dat de parkeeroplossing volledig op eigen terrein wordt gerealiseerd. In de huidige situatie is dit niet het geval en wordt de parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers volledig in de openbare ruimte afgewikkeld. Tet hoogte van de bestaande woningen zijn meerdere openbare langsparkeervakken langs de Emmalaan aanwezig waar in de huidige situatie geparkeerd wordt. Het 'beter benutten' van bestaande parkeervoorzieningen in de openbare ruimte is voor deze ontwikkeling mogelijk, omdat dit met de herziening van de Notitie Parkeernormen in 2023 voor de hele gemeente Veenendaal mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wil gemeente Veenendaal de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid van de stad handhaven/verbeteren. Het toevoegen van extra parkeerplaatsen die eigenlijk niet nodig zijn omdat de bestaande parkeercapaciteit volstaat, is onwenselijk. Door het gebruik van de bestaande openbare parkeerplaatsen voor het bezoekersaandeel toe te staan, hoeft er minder ruimte op eigen terrein ingericht te worden als parkeerplaats voor auto's. Voor het bezoekersaandeel, afgerond 15 parkeerplaatsen, is voldoende ruimte ter hoogte van de planontwikkeling. Binnenkort wordt de Emmalaan heringericht. Ook na deze herinrichting zullen er minimaal 15 langsparkeervlakken langs de Emmalaan blijven bestaan. Mits de invulling van deze ruimte voldoet aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit conform de beleidsdoelstellingen uit de omgevingsvisie, zou hieraan medewerking kunnen worden verleend.
Op 11 oktober 2022, voordat de herziening van de Notitie Parkeernormen in 2023 plaatsvond en het beter benutten principe nog niet op deze locatie toegepast mocht worden, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat voor deze herontwikkeling het bezoekersaandeel parkeren in de openbare ruimte mag worden opgevangen. De parkeerplaatsen voor bewoners (37) dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Daarnaast dienen de 12 reeds bestaande parkeerplaatsen te worden teruggebracht. Dit betekent dat er in totaal 49 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd.
Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om deze 49 parkeerplaatsen te realiseren. Deze parkeerplaatsen worden openbaar toegankelijk en kunnen dus ook gebruikt worden voor bezoekers of omwonenden.
Er is voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein en de directe omgeving om te voorzien in de parkeerbehoefte.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
Het onderhavige plan behelst het toevoegen van in totaal en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Uit hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek is in het kader van Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Belangrijke milieugevolgen als gevolg van deze ontwikkeling kunnen worden uitgesloten, waardoor het plan doorgang kan vinden zonder een milieueffectrapportage op te stellen.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor.
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Binnen het plangebied mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd en zijn er maximaal 48 woningen toegestaan. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Hiervoor gelden specifieke gebruiksregels. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven, etc..
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Voor de ontwikkeling aan de Emmalaan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten gedekt worden.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
Voorafgaand aan dit bestemmingsplan zijn door de gemeenteraad ruimtelijke programmatische kaders vastgesteld. Over de concept uitgangspunten uit deze kaders is geparticipeerd.
Op maandagavond 6 maart 2023 met eigen bewoners en op dinsdagavond 7 maart 2023 met omwonenden. Tijdens deze avonden waren zowel de woningcorporatie Veenvesters als medewerkers van de gemeente Veenendaal aanwezig. In samenwerking met Veenvesters zijn de aanwezigen geïnformeerd over de concept ruimtelijke en programmatische kaders, waarna er ruimte was voor vragen, opmerkingen en input op de plannen.
Voor 4 en 5 juli 2023 zijn opnieuw alle de huurders en omwonenden uitgenodigd en zijn de planaanpassingen getoond. Op deze avond is onder andere getoond welke planaanpassingen gedaan zijn en welke niet. Op de laatste avond is aangegeven dat in verband met de financiële haalbaarheid in combinatie met de kaders vanuit de gemeente, geen participatie mogelijk is over het aantal woningen (48) en de bouwhoogte.
Daarnaast zijn er op verschillende data bijeenkomsten geweest met de bewonersadviesgroep en een aantal bewoners alleen.
Bijlage 6 bevat een door Veenvesters opgesteld verslag van alle bijeenkomsten, inclusief gestelde vragen en antwoorden en een overzicht van de gedane aanpassingen.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Emmalaan 59-89' heeft van 24 augustus tot en met 5 oktober 2023 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijzen in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. Bijlage 7 bevat een overzicht van de zienswijzen evenals de reactie daarop.
Tussen het ontwerp en vaststelling is wel een ambtelijke wijziging doorgevoerd naar aanleiding van een verzoek wat tijdens de participatie naar voren is gekomen. De hoek van het appartementengebouw aan de kan t van de Prinsessenlaan is aangepast, wat heeft geleid tot een kleine aanpassing van het bouwvlak om dit mogelijk te maken.