Plan: | Rijnvliet, wijzigingsplan Ginkgostraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.WPRIJNGINGOSTRAAT-VA01 |
De gemeente koopt de grond van de huidige eigenaar op en de ontwikkelaar is voornemens om binnen het plangebied maximaal 14 woningen te realiseren. Deze 14 woningen zijn onderdeel van de 1.100 woningen uit het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet (SP) uit 2012. Hiervoor is op 3 november 2016, het bestemmingsplan 'Rijnvliet' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch', ter plaatse van het plangebied te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Met dit wijzigingsplan is uitvoering gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
De hoofddoelstelling van het wijzigingsplan is om maximaal 14 woningen, planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen in Rijnvliet, aan de zuidwest kant van Utrecht. Het plangebied is globaal begrensd door de Rijksstraatweg in het noorden, de Stadsbaan Leidsche Rijn en de autosnelweg A2 in het oosten. Sportpark Rijnvliet ligt in het zuiden en in het westen bedrijventerrein Oudenrijn en Strijkviertelpark. De oppervlakte van het plangebied is ongeveer 5.615 m2. In het plangebied liggen de woonstraten Apenboomstraat, Chinkapinstraat en Ginkgostraat.
Luchtfoto van het plangebied
Het vigerend bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Rijnvliet' met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01 van de gemeente Utrecht.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Rijnvliet | 03-11-2016 | 19-04-2017 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30-11-2017 | 31-10-2018 |
In het geldende bestemmingsplan 'Rijnvliet', zijn de gronden van het perceel bestemt als 'Agrarisch'. Voor de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is voor het betreffende perceel, het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing, het uitgangspunt geweest. Het bestaande gebruik is een paardenpension. Deze bestemming kent een wijzigingsbevoegdheid voor een woonfunctie om het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet te kunnen afronden.
In dit wijzigingsplan wordt dan ook gebruikt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.4 van de regels van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Het college van B&W is bevoegd om de bestemming 'Agrarisch', ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone wijzigingsgebied-1' op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.
Als dit wijzigingsplan in werking is getreden, maakt het wijzigingsplan deel uit van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 is ingegaan op de bestaande situatie en de nieuwe situatie. De diverse noodzakelijke onderzoeken van de milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is een juridische toelichting op de planregels gegeven.
Voor dit wijzigingsplan is nagegaan in hoeverre de beleidskaders van het zogenaamde moederplan, het bestemmingsplan 'Rijnvliet' actueel zijn, zodat hieraan getoetst kan worden. In dit hoofdstuk is de ontwikkeling enkel getoetst aan geactualiseerd en nieuw beleid, ten opzichte van de beleidskaders uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Voor het overige wordt verwijzen naar het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied van erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. Dit is een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Christus, bestaande uit:
In het wijzigingsplan is rekening gehouden met erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, door de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' te geven. Het nationale belang van behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is hiermee in dit wijzigingsplan geborgd. Dit is conform het Barro.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Door de economische hoogconjunctuur van de laatste jaren neemt de vraag naar woningen verder toe, vooral in de grote steden. Dit is ook terug te zien in de cijfers van het CBS: het aantal hypotheekaanvragen stijgt, de koopprijzen stijgen, de huurprijzen stijgen en de tekorten in alle segmenten lopen op. Ook in de regio Utrecht is deze spanning op de woningmarkt te voelen. Uit analyses van de U16 (regionaal woningonderzoek primos) blijkt dat van 2017 tot 2040 circa 104.000 woningen nodig zijn. Voor ongeveer tweederde deel van deze behoefte staan woningen in de planning. Er resteert nog een opgave van 35.000 tot 40.000 woningen.
Uit de voorkeuren naar woonmilieus blijkt er enerzijds veel behoefte om in het centrum van de (eigen) woonkern te wonen. Dat kan in Utrecht-stad in een hoogstedelijk woonmilieu. In de kernen rond de stad gaat het om centrumlocaties nabij voorzieningen. Daarnaast zien we vooral een aanvullende behoefte aan stedelijke woonmilieus die vooral goed bereikbaar zijn ten opzichte van het centrum van Utrecht.
De Utrechtse woningvoorraad bestaat uit ruim 156.000 woningen (2020). Om de groei van de stad op te vangen zijn er in Utrecht – gezien de behoefte - ongeveer 60.000 extra woningen nodig. Dit aantal staat los van bestaande fricties.
Plangebied
Het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht wordt opgevangen in stedelijk gebied. Rijnvliet maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Het doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad. De conclusie is dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
De ontwikkeling draagt bij aan de binnenstedelijke opgave voor de woningbouw en past binnen het beleid uit de Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening.
Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.
De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:
De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.
Plangebied
Het plangebied ligt binnenstedelijk. Ook draagt de woningbouwontwikkeling bij aan het wegwerken van het woningtekort. Dit project is dan ook overeenkomstig het Beleidskader Binnenstdelijke Ontwikkeling.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.
De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
Plangebied
Het plangebied is onderdeel van de ontwikkelopgave Leidsche Rijn. Daarmee draagt de ontwikkeling, door inbreiding, bij aan de groei van Utrecht. De ontwikkeling past binnen de RSU.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
Met de ontwikkeling wordt door middel van nieuwbouw van 14 woningen, de woningvoorraad van Utrecht vergroot. Daarnaast zorgt de nieuwbouw voor een betere doorstroming van de woningmarkt. Zie verder pargraaf 4.1 Projectbeschrijving voor het woonprogramma. De ontwikkeling past dan ook binnen de woonvisie.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Afbeelding is uitsnede actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030
In Rijnvliet is in het middengedeelte een vlak en verbinding opgenomen als stedelijke groenstructuur. Een van de ambities is het verbeteren van de ecologische verbinding van het stedelijk groen rond de Strijkviertelplas aan de zuid-westzijde met Park Voorn in het noordoosten. Ook is deze opgenomen vanwege de ambitie dat het te ontwikkelen groengebied een bijdrage levert aan meer groen voor recreatie voor de inwoners van Utrecht. Bijvoorbeeld door een route te maken tussen de recreatieplas en de Rijksstraatweg: een parkachtige inrichting met wandel- of fietsverbinding.
Daarnaast is een strook agrarisch land ten westen van Rijnvliet opgenomen als wenselijke stedelijke groenstructuur, vanwege de ecologische potenties als verbinding tussen Strijkviertelplas en het Archeologie Park. Deze wordt echter onderbroken door de bebouwing langs de Rijksstraatweg. Dit gebied is opgenomen om ecologische stapstenen te bieden voor verschillende diersoorten. Dit gebied is nu agrarisch weiland en braakliggend terrein met een diversiteit aan opgaande begroeiing aan de westelijke rand, belangrijk voor vleermuizen.
Ten zuiden van Rijnvliet ligt het sportpark Rijnvliet dat ook onderdeel is van de stedelijke groenstructuur: sportparken hebben vaak waardevolle randen en een verbindende functie tussen de groengebieden. Hier is het van belang als recreatieve verbinding tussen Papendorp en Strijkviertelplas.
Rijnvliet is weergegeven als lopende gebiedsontwikkeling. De ontwikkeling van groen naar wonen is al voorzien in bestemmingsplan Rijnvliet waarin de bouw van de gehele woonwijk Rijnvliet mogelijk wordt gemaakt.
Afbeelding Plangebied in relatie tot de groenstructuur
Het plangebied
Het plangebied ligt in de buurt van de te ontwikkelen stedelijke groenstructuur. Het is noodzakelijk dat beschreven wordt wat er aan (potentiële) groene waarden aanwezig is en welke maatregelen er worden genomen om de groene kwaliteiten te verbeteren en de structuur te ontwikkelen. In de groencompensatieparagraaf worden de maatregelen in samenhang beschreven. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3 Openbare ruimte en groen
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Uit de beschrijving van de bomenparagraaf moet blijken:
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen.
Plangebied
Om het aantal en de kwaliteit van de aanwezige bomen in het plangebied te bepalen is een bomeninventarisatie uitgevoerd. In het plangebied zijn 15 bomen aanwezig. Daar waar bestaande bomen moeten wijken voor de bouw van woningen, worden deze bomen in de wijk Rijnvliet gecompenseerd. In de bomenparagraaf, paragraaf 5.10 Bomen wordt hier nader op ingegaan.
Nota Utrechtse soortenlijst
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie /groe n/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf
Plangebied
Voor de beoogde woningbouw van 14 woningen is een natuuronderzoek uitgevoerd. Plant- en diersoorten van de Utrechtse soortenlijst zijn in dit onderzoek ook meegenomen. Voor de resultaten van dit onderzoek verwijzen wij naar paragraaf 5.9 Natuurbescherming.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In dit wijzigingsplan is voor de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf
5.12 Archeologie
gaan we verder in op archeologie in het plangebied.
Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.
Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.
Plangebied
Voor dit wijzigingsplan is overeenkomstig het bestemmingsplan 'Rijnvliet', op basis van het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet en de Actualisatie ontwikkelvisie 2003 een parkeerberekening uitgevoerd. Gelet op de overgangsbepaling is hiermee voldaan aan de Nota Stallen en Parkeren. In paragraaf 4.2.2 Parkeren is hierover meer informatie opgenomen.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.
Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.
Plangebied
Voor de ontwikkeling is het aspect gezondheid beoordeeld, waarbij gekeken is naar de luchtkwaliteit en geluidskwaliteit. Daarnaast draagt het nabijgelegen voedselbos, dat onderdeel uitmaakt van de eetbare woonwijk Rijnvliet, bij aan een gezonde leefomgeving. In de paragrafen 5.4 Geluidhinder, 5.7 Luchtkwaliteit en 5.14 Gezondheid gaan we hier nader op in.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit wijzigingsplan is beoordeeld of dit bodemonderzoek actueel is, zodat het als grondslag voor dit wijzigingsplan kan dienen. Zie hiervoor paragraaf 5.8 Bodem.
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is een watertoets uitgevoerd, omdat als gevolg van woningbouw, de verharding toeneemt. Verharding heeft daardoor een effect op de waterhuishouding. Voor dit wijzigingsplan is beoordeeld of de watertoets actueel is, zodat het als grondslag voor dit wijzigingsplan kan dienen. Zie hiervoor paragraaf 5.11 Water.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Om deze stappen te kunnen zetten is van belang dat hiervoor gemeentelijk beleid is opgesteld. Zie hiervoor (onderstaande) Visie op de warmtevoorziening.
Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.
Plangebied
Voor de 14 woningen in het plangebied gelden de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. In pargraaf 5.15 Duurzaamheid wordt dit nader besproken.
In een bouwclaimovereenkomst zijn zaken geregeld over onder andere de verkoop en levering van gronden, en het recht om op deze gronden een bouwprogramma te realiseren.
In gebiedsbeleid maakt de gemeente de koers en het thematische beleid passend binnen een specifiek gebied. Voor Rijnvliet is dit gebeurd met een Structuurplan Woongebied Rijnvliet.
Structuurplan Woongebied Rijnvliet
De gemeenteraad heeft op 7 februari 2008 het Structuurplan Woongebied Rijnvliet vastgesteld. Belangrijkste doel van dit structuurplan is het bieden van een ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen in het woongebied van Rijnvliet. Daarnaast dient het structuurplan voor de bestendiging van het gevestigde voorkeursrecht. Het structuurplan bevat een beschrijving van de ontwikkeling op hoofdlijnen. Onder andere het Structuurplan Woongebied Rijnvliet is verder uitgewerkt in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet.
Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet
Het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet (hierna: SP) is op 17 april 2012 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het SP is een uitwerking van de aanwijzing van door het Rijk van Leidsche Rijn als VINEX-locatie en het eerder door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan Leidsche Rijn (1995), de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2006) en het Structuurplan Woongebied Rijnvliet (2008). Het SP legt de hoofdlijnen vast voor de verdere ontwikkeling van Rijnvliet. Het plan geeft onder andere aan waar woningen komen, hoe de verkeersstructuur is en hoe de openbare ruimte er uit gaat zien. Als aanbevelingen voor de woonomgeving en de woningen vanuit de woningmarktanalyses geldt voor Rijnvliet:
Het SP is voor de ontwikkelende partijen het kader waarbinnen zij hun bouwplannen opstellen. Voor de gemeente is het SP het kader voor de inrichting van de openbare ruimte.
Plangebied
In het SP is het plangebied aangeduid als ruimte voor toekomstige ontwikkeling. In het bestemmingsplan Rijnvliet is al rekening gehouden me de toekomstige ontwikkeling van woningbouw doordat er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan uitvoering gegeven.
Op basis van relevant en actueel beleid is de conclusie, dat de realisatie van de voorgenomen 14 woningen, in lijn is met de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn.
Het plangebied bevindt zich in Rijnvliet en de gronden binnen dit plangebied hebben momenteel de bestemming 'Agrarisch'.
Het perceel is ingericht met een paardenwei, pensionstalling voor het stallen van 10 paarden, buitenrijbaan, hooi en wagenberging, mestplaat en een keet. Dit alles is gelegen op een kadastraal perceel van 5.615 m².
Het paardenpension is op dit moment niet meer in bedrijf. De gemeente heeft gesprekken gevoerd met de eigenaar van de gronden in het plangebied, over het verkrijgen van de grond. Dit heeft tot een koopovereenkomst geresulteerd tussen de gemeente en de grondeigenaar. De akte is gepasseerd en de gemeente is eigenaar van de gronden.
Verder rust gedeeltelijk, op de gronden binnen het plangebied, de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. In paragraaf 5.12 Archeologie wordt dit verder toegelicht.
De woonwijk Rijnvliet is in aanbouw. In de gehele woonwijk Rijnvliet worden maximaal 1.100 woningen gebouwd. Het grootste deel van het totale programma bestaat uit grondgebonden woningen. Een klein deel is appartementen. Ook is een klein deel van het programma voor bijzondere woonvormen. Er wordt een mix van eengezinswoningen en appartementen ontwikkeld in de categorieën sociale huurwoningen, goedkope, middeldure en dure koopwoningen.
Met de bouw van 14 woningen in het plangebied van dit wijzigingsplan, wordt het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet afgerond.
De hoofdstructuur van Rijnvliet deelt het gebied op in een aantal woonbuurten. De woonbuurten krijgen niet ieder een eigen thema of karakter, maar vormen juist samen een eenheid waardoor er één duidelijk beeld voor Rijnvliet ontstaat. De buurten hebben een intieme sfeer: woonstraten met een grasberm en bomenrij worden afgewisseld met smalle straatjes waar incidentele bomen in staan en intieme pleintjes en groene ruimtes met speelvoorzieningen voor de kleinste kinderen. In de straten komen verschillende typen woningen voor. Door deze mix ontstaat een divers en afwisselend straatbeeld. Voor een verdere toelichting op het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet verwijzen wij naar hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
Dit wijzigingsplan maakt de realisatie van maximaal 14 woningen mogelijk. Het gaat om 1 vrijstaande woning van 395 m2, 5 twee-onder-één-kapwoningen van tussen de 223 m2 en 261 m2, 3 hoekwoningen van 101 m2, 1 tussenwoningen van 240 m2 en 4 tussenwoningen van 96 m2. De oppervlakte in m2 is de brutovloeroppervlakte (bvo). Zie hiervoor Bijlage 8 Verkavelingskaart van het plangebied.
Alle 14 woningen zijn koopwoningen en vallen in het dure segment.
Impressie van twee-onder-één-kapwoningen en geschakelde woningen
Impressie van de vrijstaande woning
Impressie van hoek- en tussenwoning
Het aspect verkeer is opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet. Zie hiervoor hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In dit hoofdstuk is ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied met de auto, het openbaar vervoer, de fiets of te voet.
Voor de ontwikkeling van 14 woningen geldt een verkeersaantrekkende werking van 7,2 voertuigen per woning per etmaal. Daar is bij de berekening van stikstofdepositie ook rekening mee gehouden. Zie verder paragraaf 5.9 Natuurbescherming.
Daarbij is ook uitgegaan van het toegepast verkeersmodel VRU 3.4.
Ook het aspect parkeren is in het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet opgenomen. In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is uitgelegd dat de parkeernormen uit het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet van toepassing zijn op alle woningen in Rijnvliet. Voor dit wijzigingsplan moet dan ook (conform het bestemmingsplan 'Rijnvliet') worden voldaan aan de parkeernormen uit onderstaande tabel. Dit betekent dat de parkeernormen uit de Nota stallen en Parkeren voor de woningen niet van toepassing zijn.
Type woning | Parkeerplaats per woning | |
minimale parkeernorm | maximale parkeernorm | |
sociale woning | 1,25 | 1,35 |
dure huur/goedkope koop | 1,45 | 1,55 |
dure koop | 1,65 | 1,75 |
bejaardenwoning | 0,6 | |
seniorenwoning/klein appartement | 1,1 |
In de Nota Stallen en Parkeren is namelijk (een overgangsbepaling) opgenomen, dat voor stedenbouwkundige plannen (SP) die zijn vastgesteld vóór de vaststelling van de Nota Stallen en Parkeren, uitgegaan mag worden van de parkeernorm zoals die zijn opgenomen in het SP. Dat is hier aan de orde want het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is vastgesteld in 2012 en de Nota Stallen en Parkeren in 2013. Doordat deze overgangsbepaling in de Nota Stallen en Parkeren is opgenomen en van toepassing is op deze situatie, is het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet, dan wel het bestemmingsplan 'Rijnvliet' in overeenstemming met de Nota Stallen en Parkeren 2013.
Voor dit wijzigingsplan heeft dat tot gevolg, dat de 14 woningen in het plangebied de volgende parkeerberekening hebben:
Alle 14 woningen vallen in het dure koop segment. De minimale parkeernorm is 1.65 en de maximale parkeernorm is 1.75. Dit houdt in dat voor deze ontwikkeling minimaal (1.65 x 14) 23,1 parkeerplaatsen en maximaal (1.75 x 14) 24,5 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Op basis van de Actualisatie Ontwikkelvisie 2003 wordt het aantal parkeerplaatsen, op eigen terrein, overeenkomstig onderstaand tabel te worden geteld. Deze hanteert een telwijze waarbij het aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm, wordt verdeeld in parkeerplaatsen op eigen terrein en parkeerplaatsen in openbaar gebied.
Wijze van parkeren | Telwijze van de parkeerplaats |
garage met oprit (van voldoende lengte) | 1 |
garage zonder oprit | 0,5 |
carport | 0,85 |
tuinparkeerplaats | 0,5 |
Dit wijzigingsplan maakt 14 woningen mogelijk. Zie hiervoor paragraaf 4.1.2 Programma wijzigingsplan4.1.2 en Bijlage 8 Verkavelingskaart. Het gaat om:
Op basis van de telwijze van de Actualisatie Ontwikkelvisie wordt berekend hoeveel parkeerplaatsen op eigen terrein moet worden aangelegd. Zie hiervoor bovenstaand tabel. Het gaat om:
In totaal worden er 7 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Op basis van de parkeernorm moeten er minimaal 23,1 en maximaal 24,5 parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers worden aangelegd. Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen in het openbaar gebied moet worden aangelegd, is de volgende berekening gemaakt:
Er moeten minimaal 23,1-7 is 16,1 parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers in het openbaar gebied worden gerealiseerd. Er moeten maximaal 24,5-7 is 17,5 parkeerplaatsen in openbaar gebied worden aangelegd.
In het plangebied worden in totaal 30 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Zie hiervoor Bijlage 9 Parkeerbalans. Voor deze ontwikkeling zijn minimaal 16 en maximaal 18 openbare parkeerplaatsen nodig. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de parkeernorm. De overige openbare parkeerplaatsen zijn nodig voor de overige ontwikkelingen in Rijnvliet.
In het Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet is de openbare ruimte en het groen beschreven, zie hoofdstuk 4 van bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
In het plangebied van dit wijzigingsplan bestaat de openbare ruimte voornamelijk uit parkeerplaatsen en wegen, waaronder de Ginkgostraat.
In de openbare ruimte van de gehele woonwijk Rijnvliet wordt de aanleg van 15 hectare voedselbos met een divers aanbod aan beplanting voldoende compenserende maatregelen genomen, zie hiervoor het ambitiedocument 'Eetbare woonwijk Rijnvliet, Utrecht. Stedelijk voedselbos - Urban Food Forestry'. Zie bijlage 6 Ambitiedocument 'eetbare woonwijk Rijnvliet'
Het voedselbos vormt een geïntegreerd onderdeel van de woonwijk Rijnvliet. Alle planten en bomen in de wijk produceren voedsel: voor de andere planten en bomen, dieren, bewoners en bezoekers. Het beplantingsplan is zeer divers opgezet, waarin alle lagen vertegenwoordigd zijn. Er wordt gebruik gemaakt van overwegend voedselproducerende beplantingssoorten. De eigenschappen van de verschillende soorten worden intelligent gebruikt om een stabiel en veerkrachtig ecosysteem te creëren.
Vergeleken met de agrarische functie die het gebied grotendeels had zal de biodiversiteit toenemen. De biodiversiteit die inheemse bomen opleveren is echter groter dan exoten. Inheemse soorten die hier voorkwamen zoals wilg zijn soortenrijk. Ook neemt de biodiversiteitswaarde van een gebied toe naarmate de beplanting (het systeem) ouder en stabieler is en wanneer er veel soorten overgangen van nat en droog en begroeiingslagen zijn. Een nieuwe ontwikkeling vergt tijd om de natuurwaarden weer op peil te krijgen.
Naast voedsel biedt het voedselbos ook een verscheidenheid aan ecologische diensten zoals habitat voor vele insecten en dieren, mitigatie van klimaatverandering en een prachtige plek om in te verblijven. Het plan voldoet hiermee aan het verbeteren van de groene kwaliteiten en versterking van de stedelijke groenstructuur.
De afname van het oppervlakte groen in dit plangebied wordt ruimschoots gecompenseerd in andere delen van Rijnvliet. Het groenvolume was in de huidige functie als agrarisch grasland zeer beperkt en zal met het aanplanten van tientallen bomen en onderbeplanting in de wijk Rijnvliet, in de loop van de jaren verbeteren. De afname van groen in het plangebied wordt opgevangen binnen het totale plan voor het woongebied Rijnvliet.
Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet', moet beoordeeld worden of de ontwikkeling, aansluit op de randvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In dit hoofdstuk zijn relevante milieuaspecten voor de ontwikkeling van 14 woningen beschreven.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet.
Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen, voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 21 april 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 3 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
Voor het plangebied geldt voor het aspect bedrijven en milieuzonering, dat de ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan Rijnvliet. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van het onderzoek naar bedrijven en milieuzonering in het bestemmingsplan 'Rijnvliet' passen (voor zover relevant), is er geen vervolgonderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.
Voor de goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of het paardenpension, bij het wijzigen van de gronden met de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen', hinder kan veroorzaken voor de nieuwe bewoners van de voorgenomen woningen. Met andere woorden, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat?
Plansituatie
Als gevolg van de bouw van 14 woningen in het plangebied, verdwijnt het paardenpension ter plaatse. Dit paardenpension, keert ook niet terug op de gronden van het perceel (van circa 1000 m2), ten noorden van het plangebied, waarop de bestemming 'Agrarisch-1' rust. Het bestemmingsplan 'Actualisatie ontwikkelgebieden Leidsche Rijn e.o', is hier van toepassing. Zie onderstaande afbeelding.
Terugkeer van het paardenpension is uitgesloten omdat de eigenaar van het paardenpension is verhuisd naar het noorden van het land. Zijn zoon is eigenaar van bovengenoemde gronden. Hij houdt hobbymatig 2 paarden op deze gronden.
Conclusie
Omdat het paardenpension verdwijnt als gevolg van deze ontwikkeling en terugkeer van het paardenpension is uitgesloten, kan gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het hobbymatig houden van 2 paarden leidt niet tot een andere conclusie.
Voor het aspect geluidhinder, voor wat betreft industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, geldt dat de geplande ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan Rijnvliet. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van het onderzoek naar geluidhinder uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet' passen, is er geen vervolgonderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.
Met betrekking tot de asfaltcentrale Asfaltcentrale Utrecht (KWS) is nieuwe, actuele informatie bekend ten opzichte van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. KWS heeft sinds 2011 een (nieuwe) milieuvergunning. De vergunning is enerzijds voor een hogere productiecapaciteit en anderzijds om het moderniseren van het productieproces teneinde de milieuhinder naar de omgeving te reduceren.
In het najaar van 2016 is op initiatief van KWS overleg gestart over de mogelijkheid van het realiseren van woningbouw In Leeuwensteyn–Zuid. Dit is het gebied in de polder Papendorp ten noorden van de Prins Clausbrug. Dat zou betekenen dat de asfaltcentrale de asfaltproductie zou moeten opheffen. In 2017 is een intentiedocument Groenewoud vastgesteld dat uitgaat van woningbouw ter plaatse van onder andere de asfaltcentrale. Op dit moment zijn de onderhandelingen voor uitplaatsing en nieuwvestiging nog gaande. Met de nieuwe milieuvergunning wordt het mogelijk een moderne asfaltinstallatie te bouwen en door middel van een hogere schoorsteen de hinder naar de omgeving voor wat betreft luchtkwaliteit, geur en geluid te verminderen door de toepassing van de best beschikbare technieken. De aanvraag voor het realiseren van het bouwproject is inmiddels ingediend bij de gemeente Utrecht. Zolang het bestemmingsplan Nedal KWS ruimte biedt aan een asfaltcentrale moet hiermee rekening gehouden worden.
Geurhinder vanwege KWS is niet belemmerend geweest voor de realisering van Rijnvliet. De geurcontour rond KWS is namelijk bepaald op basis van de dichtstbijzijnde woningen ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze liggen veel dichterbij, dan het plangebied en bovendien in lijn met de overheersende zuidwestelijk windrichting. Voor dit plan is er ook geen belemmering van dit bedrijf voor de planontwikkeling. Voor het aspect geur zijn er geen belemmeringen om dit wijzigingsplan Rijnvliet vast te stellen.
Voor het aspect externe veiligheid geldt dat de geplande ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het moederplan. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van het onderzoek naar externe veiligheid uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet' passen, is er geen vervolg onderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.
Voor de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Rijnvliet', is een actueel beeld nodig van de luchtkwaliteit. Na de vaststelling van het bestemmingsplan'Rijnvliet' is namelijk een actuele NSL-monitoringstool beschikbaar. Vanwege deze nieuwe ontwikkeling is de luchtkwaliteit in het plangebied opnieuw beoordeeld.
Kader
De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Bij lucht gaat het om de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Wegverkeer is, samen met de achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Door de ontwikkeling neemt de intensiteit van het wegverkeer in de omgeving van het plangebied toe.
De ontwikkeling is getoetst aan de Wet Milieubeheer. Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft een opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan of wijzigingsplan kan worden vastgesteld indien:
Er moet aangetoond worden of op grond van artikel 5.16, lid 1 onder sub a, b, c, en/of d, van de Wet milieubeheer, er geen belemmering is voor de uitvoering van het plan.
De Utrechtse gemeenteraad heeft bovendien in 2015 via een motie de opdracht gegeven om lagere waarde voor fijnstof te realiseren waarbij gekeken wordt naar de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarden.
Plansituatie
Toetsing aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)
Met behulp van de NIBM-tool (Niet in betekenende mate-tool) is worst case de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit berekend.
Op basis van deze berekening kan worden geconstateerd dat is voldaan aan artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer. Het plan draagt Niet In Betekenende Mate bij aan de concentraties.
In de huidige situatie liggen de concentraties NO2 en fijn stof in de omgeving van het plangebied Rijnvliet (langs de Stadsbaan Leidsche Rijn en Strijkviertel), ruim onder de grenswaarden (40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Onderstaande figuur toont de ligging van de rekenpunten in de omgeving van het plangebied aan, volgens de NSL-Monitoringstool voor het jaar 2018.
De maximale concentratie in 2018 voor NO2 bedraagt 34,8 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 21,5 en 13,4 µg/m3. Deze gehalten worden berekend op 10 m van de rand van de weg. In het plangebied Rijnvliet zijn de concentraties lager. In 2030 bedraagt de maximale concentratie voor NO2 15,9 µg/m3 en de maximale concentraties PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk 16,6 en 9,1 µg/m3. Er is dan ook voldaan aan artikel 5.16, lid 1 onder a, van de Wet milieubeheer.
In 2018 werd nog niet voldaan aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5 (respectievelijk 20 en 10 µg/m3). De gemeente Utrecht heeft het streven om in de toekomst te gaan voldoen aan de WHO advieswaarden voor PM10 en PM2,5. In het jaar 2030 liggen de concentraties PM10 en PM2,5 onder de WHO advieswaarde.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtbeoordeling is de conclusie dat de ontwikkeling voldoet aan artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer. Voor de luchtkwaliteit zijn er er geen belemmeringen om het wijzigingsplan Rijnvliet, wijzigingsplan Ginkgostraat vast te stellen.
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' heeft er voor het aspect bodem, vooronderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek uit 2016 is opgesteld door advies- en ingenieursbureau Tauw (zie bijlage 2 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet').
Voor de verwerving van de gronden in het plangebied, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 5 Bodemonderzoek. Dit betekent dat er nieuwe gegevens beschikbaar zijn ten opzichte van het bodemonderzoek voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. In deze paragraaf komen de uitkomsten van het laatste onderzoek aan bod.
Kader
Bij een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet getoetst worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). In dit geval is dat wonen met tuin, openbaar groen en infrastructuur. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een actueel bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie. Bij de uitgifte van kavels in Leidsche Rijn maakt een bodemrapport NEN 5740 deel uit van de notariële bescheiden. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabijgelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
In opdracht van de Gemeente Utrecht is in verband met de aankoop van het betreffende perceel een bodemonderzoek, conform de NEN5740, uitgevoerd. Het doel van dit bodemonderzoek is een actueel beeld te krijgen van eventuele aanwezige bodemverontreiniging en vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik.
Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur voor wat betreft de ontgravingskwaliteit en toepassingseis.
Het betreffende perceel behoort tot een woonperceel en is hoofdzakelijk in gebruik voor het houden van paarden. De omgeving was hoofdzakelijk in gebruik voor veeteelt en landbouw. Momenteel vindt hier de aanleg van de wijk Rijnvliet plaats.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat op de locatie de volgende te saneren verontreinigingen aanwezig zijn en een locatie met “bodemvreemd materiaal” aanwezig is:
Verder is de grond over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB. Plaatselijk is een sterk verhoogd gehalte aan PAK gemeten. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Het grondwater is niet verontreinigd. Hiermee is het grootste deel van de locatie (met uitzondering van de bovenbeschreven 3 “verontreinigingen”) geschikt voor het beoogde gebruik.
In 2015 is door ingenieursbureau Land, onder andere in Rijnvliet onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de waterbodems (zie bijlage 38 van het bestemminsplan 'Rijnvliet'). De conclusie luidt dat er in de onderzochte watergangen geen sprake is van verontreinigingen die de uitvoerbaarheid van het plan belemmeren.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek blijkt dat een bodemsanering moet plaatsvinden om de locatie geschikt te maken voor herontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als gevolg van de sanering ten behoeve van de woningbouwontwikkeling verbetert de bodemkwaliteit. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Rijnvliet', is op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming inwerking getreden. Doordat het wettelijk kader voor het aspect natuur is gewijzigd heeft dit gevolgen voor het soortenonderzoek. In dat licht is voor dit wijzigingsplan een nieuw (geactualiseerd) onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor Bijlage 10 Quickscan Wet natuurbescherming.
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Utrechtse soortenlijst
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie /groe n/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
In 2020 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor Quickscan Wet Natuurbescherming (Wnb) Rijnvliet Deelgebied 3. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De Utrechtse soortenlijst is ook meegenomen in het onderzoek.
Uit de quickscan Wnb blijkt dat het voornemen om de te creëren watergang in dit deelgebied te onwikkelen, mogelijk leidt tot aantasting of vernieling van het leefgebied van de grote modderkruiper. Daarnaast is het noodzakelijk om lichtverstoring op het niet essentiële foerageergebied van vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen. Voor de overige beschermde dieren en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van flora, zoogdieren of andere soorten zijn negatieve effecten uitgesloten, met uitzondering van mogelijke effecten op broedvogels tijdens het broedseizoen.
Van de Utrechtse Soortenlijst zijn de merel en de tjiftjaf bekend binnen Rijnvliet. Een negatief effect op de staat van instandhouding van de soorten wordt niet verwacht. Voor de soorten geldt dat er genoeg alternatieven in de omgeving van het deelgebied aanwezig zijn. Ter mitigatie moeten werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of gestart zodat ouders niet permanent hun nest verlaten. Verder worden de vissoorten bittervoorn en kleine modderkruiper verwacht in het gebied. Deze soort kunnen tijdelijke negatieve effecten ondervinden door het vergraven en deels dempen van de watergangen. Mitigatie vindt plaats door de werkzaamheden niet uit te voeren tijdens de kwetsbare periode van de soorten, tijdens de paarperiode en tijdens koude perioden. Compensatie wordt uitgevoerd door in het noordelijke deel 1.200 meter aan watergang te realiseren dat geschikt leefgebied vormt voor niet alleen de grote modderkruiper, maar ook de bittervoorn en de kleine modderkruiper. Andere Utrechtse soorten zijn niet waargenomen in het plangebied.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebied
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning.
Om de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 Stikstofdepositierapport. Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:
Uit het onderzoek blijkt dat er geen deposities hoger dan 0,00 mol N/ha/jr worden berekend. Als gevolg van de ontwikkeling, vindt er dus geen significante verslechtering plaats in de Natura 2000-gebieden.
Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.
Conclusie
Het initiatief heeft effect op de wettelijk beschermde soorten grote modderkruiper, vleermuizen, broedvogels en op de Utrechtse soorten merel, tjiftjaf, kleine modderkruiper, bittervoorn. De volgende aanbevelingen worden gedaan om de effecten te mitigeren en/of compenseren:
Voor lichtverstoring vleermuizen:
Voor de grote modderkruiper:
Voor de kleine modderkruiper en bittervoorn:
Voor algemene broedvogels en de merel en tjiftjaf:
Voor zorgplicht en calamiteiten:
Gelet op wat hiervoor is besproken, is de conclusie dat het aspect natuur geen belemmering is voor het vaststellen van dit wijzigingsplan.
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is een bomeninventarisatie opgesteld. De kans bestaat dat nadat het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is vastgesteld, de situatie met betrekking tot de bomen is gewijzigd. Te meer omdat de bomen op particulier terrein staan. In dat licht is ervoor gekozen om voor dit wijzigingsplan een nieuwe bomeninventarisatie op te stellen. Deze bomeninventarisatie is in Bijlage 11 Bomeninventarisatie gevoegd. Voor dit wijzigingsplan is deelgebied 1 van de bomeninventarisatie van toepassing. In onderstaande afbeelding is het plangebied met daarin alle aanwezige bomen opgenomen.
Uit de inventarisatie komt naar voren dat in het plangebied 15 bomen staan. Het gaat hier om de volgende soorten:
In totaal hebben 8 van de 15 bovengenoemde bomen, een gemiddeld tot hoge landschappelijke waarde. Dit geldt voor de volgende bomen:
Boomnummer | Soort boom | Landschappelijke waarde |
Verplantbaar | |
14.001 | Gewone Es | Gemiddeld | matig | |
14.002 | Schiet Wilg | Hoog | moeilijk | |
14.006 | Zwarte Es | Gemiddeld | niet | |
14.007 | Zwarte Es | Gemiddeld | niet | |
14.008 | Zwarte Es | Gemiddeld | niet | |
14.013 | Gewone Es | Gemiddeld | niet | |
14.015 | Zwarte Es | Gemiddeld | niet | |
14.017 | Canasese Populier | Hoog | niet |
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie, waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen, elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan, een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen, waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
Plansituatie
Door de bouw van de woningen moeten alle 15 bomen worden gekapt. Deze bomen worden in de wijk Rijnvliet gecompenseerd. In de openbare ruimte van de gehele woonwijk Rijnvliet wordt door de aanleg van 15 hectare voedselbos, met een divers aanbod aan beplanting, voldoende compenserende maatregelen genomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3 Openbare ruimte en groen en bijlage 6 Ambitiedocument 'eetbare woonwijk Rijnvliet'
In 2021 wordt gestart met de aanplant van het centrale voedselbos, ter hoogte van de Rijksstraatweg, en worden de 15 bomen in het plangebied gecompenseerd.
In 2020 heeft een herberekening plaatsgevonden op basis van een aantal wijzigingen in de inrichtingsplannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Om na te gaan of dit gevolgen heeft voor dit wijzigingsplan is een nieuwe, geactualiseerde waterparagaaf opgesteld.
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf is opgesteld voor verantwoording en afsluiting van de watertoets voor het wijzigingsplan Ginkgostraat.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Plansituatie
Voor het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is door de gemeente Utrecht in samenwerking met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden een Waterhuishoudingsplan opgesteld, waar een watertoets op is uitgevoerd.
De wateropgave voortvloeiend uit de watertoets bestond in het bestemmingsplan Rijnvliet uit het graven van minimaal 42.000 m2 open water, om te voldoen aan het standstill beginsel.
In het plangebied is dit op de volgende manier ingekleed:
In totaal was er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.555 m2 + 4.920 m2 = 42.475 m2 gerealiseerd. Dat is 475 m2 open water meer dan noodzakelijk, om aan het standstill beginsel te voldoen.
In 2020 heeft een herberekening plaatsgevonden op basis van een aantal wijzigingen in de inrichtingsplannen.
In totaal is er aan open water binnen het bestemmingsplan Rijnvliet 37.130 m2 + 7.081 m2 = 44.211 m2 gerealiseerd. De verschillen tussen de situatie in 2016 en 2020 zijn als volgt:
Een gunstige ontwikkeling, in totaal is er 2.161 m2 - 425 m2 = 1.736 m2 overcompensatie gerealiseerd.
Doordat er in het basisplan van 2016 al 475 m2 meer oppervlaktewater zat, dan noodzakelijk voor het standstill beginsel, komt de totale overcompensatie anno 2020, op 1.736 m2 + 475 m2 = 2.211 m2. Een overzichtskaart van het open water en een toelichting op de berekening van de watercompensaties zijn in bijlage 1 en 2 opgenomen.
Wateropgave wijzigingsplan Ginkgostraat
In het plangebied van dit wijzigingsplan worden 14 woningen gerealiseerd. Binnen dit plangebied hebben geen wijzigingen in de inrichtingsplannen plaatsgevonden. Omdat de wijzigingsbevoegdheid al in het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is opgenomen, zijn de hoeveelheden van toename verharding ook al verrekend in het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Het wijzigingsplan brengt daardoor geen (nieuwe) wateropgave met zich mee.
Waar nog wel rekening mee moet worden gehouden is dat het nieuwe watersysteem, voldoende bergings- en afvoercapaciteit moet hebben om het afstromend hemelwater in en vanaf het toekomstige plangebied zonder wateroverlast te kunnen bufferen en afvoeren. Deze bergingscapaciteit kan ingevuld worden door:
Water en klimaatadaptatie
Voor water en klimaatadaptatie worden binnen de gemeente Utrecht de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Conclusie
Als gevolg van de ontwikkeling is er geen toename van verhard oppervlak en hoeft er geen verrekening plaats te vinden met de overcompensatie binnen heel Rijnvliet. Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Voor het aspect archeologie geldt dat de geplande ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van het onderzoek naar het aspect archeologie uit dit bestemmingsplan passen, is er geen vervolgonderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.
De kans is aanwezig dat de situatie omtrent kabels en leidingen is gewijzigd, nadat het zogenaamde moederplan, het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is vastgesteld. Voor dit wijzigingsplan is dan ook een klick-melding uitgevoerd.
Uit deze melding komt naar voren dat ten oosten van het plangebied, een warmtetransportleiding van Eneco ligt. Verder naar het oosten ligt een ruwwaterleiding van Waternet. Beide leidingen zijn opgenomen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' en zijn beschermd met een dubbelbestemming. Verder zijn er geen kabels en leidingen in of nabij het plangebied van dit wijzigingsplan aanwezig.
Voorgaande betekent dat voor het aspect kabels en leidingen geldt, dat de geplande ontwikkeling aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan 'Rijnvliet'. Doordat de ontwikkeling in de bandbreedtes van het onderzoek naar het aspect kabels en leidingen uit dit bestemmingsplan passen, is er geen vervolgonderzoek nodig om de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk te maken.
Voor het aspect gezondheid geldt dat de geplande ontwikkeling op zich aansluit op de randvoorwaarden in het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
En nieuwe ontwikkeling is dat na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Rijnvliet', naar aanleiding van een bewonersinitiatief, besloten is om een voedselbos in de woonwijk Rijnvliet aan te leggen. Zie hiervoor bijlage 6 Ambitiedocument 'eetbare woonwijk Rijnvliet'
De eetbare woonwijk Rijnvliet is uniek in Nederland. Nergens is op deze schaal een woonwijk gebouwd, waar groen en natuur zo verweven zijn met de woningen in een gebied. De natuur heeft niet alleen ecologische waarden, maar is ook te gebruiken voor voedingsstoffen voor zowel mens en dier. Dit draagt bij aan een gezonde leefomgeving.
Nadat het bestemmingsplan 'Rijnvliet' is vastgesteld, is er nieuw gemeentelijk beleid voor energie vastgesteld. Het gaat hier om de Visie op de warmtevoorziening (2017). Beoordeeld wordt of de ontwikkeling een bijdrage levert aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente.
Kader
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een visiedocument aan te geven waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor het onderhavige plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.
Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.
Energie
Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouw projecten in drie aspecten: energie , duurzaam en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een WKO zijn mogelijkheden. Aansluiting op stadsverwarming behoort ook tot de mogelijkheden.
BENG
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerst beleidsregels vastgelegd. Zie hiervoor de visie op de warmtevoorziening in paragraaf 2.4.2.2.7 Energie. Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast moeten er voorzieningen worden getroffen, waarbij rekening wordt houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG. Overigens geldt voor alle nieuwbouw (zowel woningbouw als utiliteitsbouw), dat vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen van 'Bijna Energieneutrale Gebouwen' (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPDB).
Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst. Met het Utrechts Energieprotocol geeft de gemeente aanvullende richtlijnen hoe klimaatneutraliteit moet worden vormgegeven. Het Utrechts Energie Protocol geeft houvast bij het gezamenlijk stapsgewijs invullen van de ambitie om gebieden maximaal klimaatneutraal te (her)ontwikkelen. Het is een handreiking aan projectontwikkelaars hoe zij aan het principe van klimaatneutraal zijn, vorm kunnen geven.
Bij toepassing van bodemwarmtepompen moet rekening worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met geluidsaspecten. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.
GPR
Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (d.w.z. beperken hittestress, berging regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten Integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een algehele duurzaamheidsprestatie wordt uitgedrukt via GPR gebouw, met als ondergrens een 7,5 gemiddeld over de vijf aspecten (energie, milieu, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde) of zoveel beter als mogelijk is.
Plansituatie
Voor dit gebied is een bouwclaimovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar, waarbij afspraken zijn gemaakt over duurzaamheid. Hier valt, onder andere de voorwaarde onder, dat er gebruik wordt gemaakt van stadsverwarming. Energieverspilling moet namelijk worden voorkomen. In lijn met het TRIAS energetica principe wordt zodoende in eerste instantie gekeken in hoeverre energieverbruik kan worden beperkt.
Warmteverlies wordt voorkomen door de toepassing van goede isolatie, kierdichting en een zuinig ventilatiesysteem met natuurlijke aanvoer en mechanische afvoer van ventilatielucht.
De woningen worden standaard voorzien van een aansluiting op de stadsverwarming met vloerverwarming op de begane grond en radiatoren op de verdiepingen. Doordat stadsverwarming gebruik maakt van restwarmte zorgt deze manier van verwarmen voor vermindering van de CO2 uitstoot. Er wordt namelijk geen gebruik gemaakt van gas. Alle woningen hebben een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van 0,4 of lager en hebben dus energielabel A.
Naast het energielabel A zullen de woningen in Rijnvliet waarvoor nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd voldoen aan de eisen die gelden voor BENG. Concreet betekent dit dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in de woningen. Daarnaast zullen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel woninggebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van de woning.
De ambitie is om een woning te ontwerpen dat zoveel mogelijk in haar eigen energie behoefte voorziet. De belangrijkste schakel in het beperken van het energieverbruik is echter het gedrag van de bewoners.
Dit betekent dat de bewoners inzicht krijgen in hun energieverbruik, dit energieverbruik eenvoudig zullen kunnen beïnvloeden en ook kunnen vergelijken met anderen. Dit wordt gerealiseerd door het toepassen van slimme energiemeters en bedieningen via een app op de smartphone of tablet.
Conclusie
Voor dit gebied gelden de afspraken uit de bouwclaimovereenkomst en de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit. Waar mogelijk werkt de ontwikkelaar mee aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht, zoals hiervoor beschreven. Zie verder Bijlage 4 Visie duurzaamheid
Rijnvliet.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
Plangebied
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. De woningen in het plangebied voldoen hieraan.
Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen, en het overbruggen daarvan. In het plangebied zijn geen bruggen, trappen of hellingbanen in de openbare ruimte aanwezig.
Conclusie
De woningen die door dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt voldoen aan de uitgangspunten voor toegankelijkheid.
Gelet op voorgaande is de conclusie dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde bouw van maximaal 14 woningen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële aspecten van de ontwikkeling. Voor bestemmingsplan Rijnvliet, met daarin de wijzigingsbevoegdheid voor dit wijzigingsplan, is op basis van het SP - en de daarin aangebracht wijzigingen - een financiële analyse gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond voor woningbouw. De kosten worden vooral bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de plankosten/apparaatskosten van de gemeente. Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname door de woningmarkt. De conclusie van de financiële analyse is dat de kosten en opbrengsten passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Voor de locatie Rijnvliet is een ontwikkelovereenkomst gesloten met een ontwikkelaar, die bouwrijpe kavels afneemt en de woningen realiseert.
Financiële uitvoerbaarheid
De gronden in het plangebied waren bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' nog niet in eigendom van de gemeente. Voor de bouw van 14 woningen in het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de gemeente gesprekken gevoerd met de eigenaar van de grond, over de aankoop van de gronden. De onderhandelingen hebben geresulteerd in een koopovereenkomst van deze gronden. Deze koopovereenkomst is in januari 2021 door beide partijen ondertekend en de akte is in februari 2021 gepasseerd. De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.
Kostenverhaal
Het kostenverhaal is verzekerd via de uitgifte van bouwrijpe kavels. Er is geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering of de uitvoering. Voor zover nodig zijn deze eisen vastgelegd in de ontwikkelovereenkomst. Er wordt bij dit wijzigingsplan dan ook géén exploitatieplan vastgesteld.
Planschade
Naast de kosten voor het maken van het wijzigingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Dit risico is ambtelijk geanalyseerd, de conclusie is dat de omliggende gronden niet in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. De planschade is daarom geraamd op nihil. Het eventuele risico van planschade komt ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.
Het plan is naar een paar instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft laten weten geen opmerkingen te plaatsen op het voorliggende bestemmingsplan "Wijzigingsplan Rijnvliet, Ginkgostraat", in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft geen reactie verstuurd.
Wijkadviseur Leidsche Rijn
De wijkadviseur heeft geen reactie verstuurd.
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het wijzigingsplan zijn geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012", kortweg SVBP 2012.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen hebben ook betrekking op wat er wel of niet is toegestaan of dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding.
Regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.
De planregels van het wijzigingsplan 'Rijnvliet, wijzigingsplan Ginkgostraat' bouwen voort op de systematiek van het op 3 november 2016 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Rijnvliet' met planID NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
1. Inleidende regels.
2. Bestemmingsregels.
3. Algemene regels.
4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 zijn de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
Hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
Per artikel is hieronder een korte toelichting / onderbouwing opgenomen over de essentie van het artikel.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels vastgelegd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verhouding met regels bestemmingsplan Rijnvliet
Met dit artikel is aangegeven dat de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan 'Rijnvliet' onverkort blijven gelden, voor zover deze niet door dit wijzigingsplan worden gewijzigd.
Artikel 4 Wonen
In dit artikel is artikel 3 ('Agrarisch') van het op 3 november 2016 door de raad vastgesteld bestemmingsplan 'Rijnvliet', gewijzigd in artikel 9 ('Wonen') van voornoemd bestemmingsplan. Hiermee is uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'Rijnvliet'.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Dit artikel geeft de overgangsregels van dit wijzigingsplan en hoe deze zich verhouden tot de overgangsregels genoemd in het op 3 november 2016 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Rijnvliet' met planID NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01.
Artikel 8 Slotregel
In dit artikel is beschreven welke benaming dit wijzigingsplan heeft.
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.