Plan: | Van Sijpesteijnkade, Westflank Noord-HOV, Stationsgebied |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPVSIJPWESTHOVSTAT-0601 |
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Nota externe veiligheid
Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd.
Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
In en direct om het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs; voor transport over weg, spoor en water)
Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar bijlage Externe Veiligheid Westflank Noord e.o.
Vervoer gevaarlijke stoffen over spoorwegen
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (tankwagon, schip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagon tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het Basisnet. Dit Basisnet zal op korte termijn wettelijk worden verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Het Betv zal de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen gaan beschrijven. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de spoorlijn Amsterdam-Utrecht-aansluiting Betuwelijn bestaat volgens het Basisnet binnen het plangebied geen PR 10-6 contour.
Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig.
Het groepsrisico is laag en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het spoorvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
Basisnet
Landelijk is een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het Basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. In de loop van 2013 zal de wetgeving zodanig worden aangepast dat de uitgangspunten van het Basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, wettelijk worden verankerd. Dit gebeurt door het aanpassen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en een nieuw vast te stellen Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev). Het Btev zal de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen gaan beschrijven. Vooruitlopend hierop zijn die uitgangspunten nu reeds vastgelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Van de bevoegde gezagen wordt verwacht dat zij toepassing geven aan de circulaire en daarmee anticiperen op het Basisnet. De transportfrequenties, opgenomen in de circulaire, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer. Voor de berekening van de risico's ten behoeve van dit plan is om bovenstaande reden uitsluitend gerekend met de Basisnet uitgangspunten.
Vervoer over het spoor - traject Amsterdam – Utrecht - aansluiting Betuwelijn
Ten behoeve van deze en nog te verwachten ontwikkelingen in het Stationsgebied is in 2012 het rapport "Ontwikkeling Stationsgebied Utrecht – Verantwoording groepsrisico ten behoeve van ruimtelijke besluiten in Stationsgebied (Oranjewoud, augustus 2012) opgesteld. Het rapport is begin juni 2013 op door het college vastgesteld. In deze rapportage is de basis gelegd voor de wettelijk voorgeschreven verantwoordingsplicht groepsrisico, welke bruikbaar is voor alle toekomstige ruimtelijke besluiten in het Stationsgebied. Ook komen in het rapport de uitgangspunten van het Basisnet en een beschrijving van het Stationsgebied aan de orde.
In dit hoofdstuk worden de hoofdpunten uit het rapport weergegeven en wordt de verantwoording van het groepsrisico aangevuld met voor het plangebied specifieke elementen. Voor verdere verdieping en meer achtergrondinformatie wordt verwezen naar het genoemde rapport dat als bijlage is gevoegd bij dit plan.
Omgeving van de spoorlijn
Het plangebied maakt deel uit van het Stationsgebied met veel diverse en intensieve functies, zowel aan de oostzijde als aan de westzijde van het spooremplacement. Zowel ten noorden als ten zuiden van het Stationsgebied wordt de omgeving van het spoor gedomineerd door kantoren en minder door woonfuncties.
Uitgangspunten van het Basisnet
De uitgangspunten van het Basisnet worden onder andere bepaald door de transportfrequenties. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Soort gevaarlijke stof |
Aantal ketelwagons (per jaar) |
Brandbaar gas (A) | 600 |
Toxisch gas (B2) | 200 |
Zeer brandbare vloeistof (C3) | 2750 |
Toxische vloeistof (D3) | 200 |
Zeer toxische vloeistof (D4) | 100 |
De transportfrequenties en nog enkele andere uitgangspunten zijn opgenomen in bijlage 4 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Eén van die uitgangspunten is de exacte ligging van het spoorvak dat als referentie geldt. Voor het Stationsgebied komt dat overeen met spoor 10.
Toetsing plaatsgebonden risico
Op basis van de uitgangspunten van het Basisnet is er rond het spoortraject geen PR=10-6 contour aanwezig. Er hoeft daarom geen toets plaats te vinden naar de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten. Ook is er geen zogenaamd plasbrandaandachtsgebied vastgesteld ter hoogte van het plangebied.
Verantwoording groepsrisico
Anticiperend op het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev) wordt hierna de zogenaamde verantwoording van het groepsrisico behandeld. Hierbij wordt de omvang van het groepsrisico in beeld gebracht en wordt vervolgens ingegaan op hoe het groepsrisico beïnvloed kan worden door eventuele maatregelen aan het transport en de omgeving.
Tot slot wordt beschreven welke factoren van invloed zijn op de inperking van het aantal slachtoffers voor het geval dat zich daadwerkelijk een zwaar ongeval voordoet. Enerzijds gaat het er om dat de hulpdiensten zich voorbereiden op het bestrijden van een zwaar ongeval, anderzijds gaat het erom dat personen snel naar een veilige plek kunnen vluchten.
Personendichtheid en GR
Voor de berekening van het groepsrisico is gebruik gemaakt van het rekenprogramma RBM II. In dit programma zijn de uitgangspunten zoals hierboven genoemd als brongegevens ingevoerd. Het groepsrisico wordt in principe bepaald binnen de zogenaamde 1% letaliteitcontour. Aangezien bebouwing op grotere afstand dan 200/250 meter een verwaarloosbare invloed heeft op het groepsrisico, is in het rekenprogramma volstaan met het invoeren van personendichtheden binnen 200/250 meter afstand van het spoor. In dat gebied bevinden zich de onder "Omgeving van de spoorlijn" genoemde bestemmingen.
Voor de berekening zijn, naast bestaande bebouwing, tevens enkele nog te realiseren (geprojecteerde) objecten meegenomen. Dit geldt onder andere voor de nieuwe OV terminal en het nieuwe Stadskantoor (in aanbouw), en de nieuwe Bilbliotheek (incl. woonfuncties). De nieuwe Bibliotheek wordt als bestemming "Gemengd" (culturele voorzieningen en wonen) mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan Smakkelaarsveld, Binnenstad (ontwerp van december 2012). Dit bestemmingsplan is tevens de meest recente ruimtelijke procedure voor nieuwe ontwikkeling binnen het Stationsgebied.
In het kader van het bestemmingsplan Smakkelaarsveld, Binnenstad is een berekening uitgevoerd. Die berekening heeft als basis gediend voor de berekening ten behoeve van dit plan.
Om een indruk te geven van de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van wat als aanvaardbaar wordt beschouwd, de oriëntatiewaarde, is het gebruikelijk om de kansen te vergelijken die horen bij een ongeval met resp. 10, 100 en 1000 dodelijke slachtoffers. Deze kansen zijn af te lezen in het diagram dat in het door het rekenprogramma gegenereerde rapport zijn opgenomen. Uit de rapportage blijkt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. De rapportage waarin de groepsrisico's zijn weergegeven is als bijlage ("Rapportage Westflank Noord, Basisnet (RBM II)") toegevoegd.
De toename van het groepsrisico als gevolg van dit plan kan bepaald worden door te vergelijken met het groepsrisico zoals is berekend ten behoeven van het bestemmingsplan Smakkelaarsveld, Binnenstad. Daar bedroeg het groepsrisico 0,021 maal de oriëntatiewaarde.
Verlaging groepsrisico door eventuele maatregelen aan het transport
Het Basisnet is het resultaat van een langdurig afwegingsproces tot het optimaliseren van de externe veiligheid rond het totale Nederlandse spoorwegennet. Een belangrijke maatregel is dat op veel trajecten, waaronder het traject Amsterdam-Utrecht-aansluiting Betuwelijn, met zogenaamde bloktreinen voor brandbare gassen (LPG) wordt gereden. Dit houdt in dat zo'n trein uitsluitend is samengesteld met LPG-wagons. Bij gemengde treinen met brandbare vloeistoffen is de kans op een zogenaamde warme BLEVE (een exploderende LPG tankwagon als gevolg van een brand nabij zo'n wagon) veel groter. Daarnaast zal een vermindering van het aantal wissels de kansen op ongevallen verminderen. Ook komt op alle plaatsen waar langzamer dan 40 km/uur wordt gereden het zogenaamde ATB-Vv beveiligingssysteem.
Door de wettelijke borging van de uitgangspunten van het Basisnet is de transportbijdrage aan het groepsrisico gefixeerd in een risicoruimte. Als gevolg hiervan is het groepsrisico niet meer te beïnvloeden door maatregelen aan het transport.
Verlaging groepsrisico door maatregelen in de omgeving
Een verlaging van het groepsrisico kan bereikt worden door bebouwing op grotere afstand van het spoor te projecteren en/of het bouwvolume kleiner te maken. Voor het Stationsgebied is dat echter geen optie, daar geldt juist het uitgangspunt van verdichting. Bundelen van functies rondom een OV-knooppunt is een speerpunt vanuit het ruimtelijk beleid. Verdichting rond het Stationsgebied is eveneens onderdeel van de Nationale Sleutelprojecten van het Rijk. Het plan past binnen deze uitgangspunten.
Voor het plangebied is wel onderzocht in hoeverre een optimalisatie verkregen kon worden door woningen niet direct grenzend aan het spoor te situeren. Voor woningen is de personenbezetting in de nachtelijke uren het grootst, dit zijn de uren dat juist de meeste transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Vooral bij een eventueel incident met zeer brandbare vloeistoffen (met een plasbrand tot gevolg) zullen bewoners veel minder blootgesteld worden en zijn de vluchtmogelijkheden beter, indien de woningen verder van het spoor af zijn gelegen. Het gegeven dat de meeste transporten 's nachts plaatsvinden volgt uit afspraken met de gemeente Utrecht en het feit dat 's nachts meer ruimte is op het spoorwegnet. Omdat de nachtelijke transporten niet afdwingbaar zijn, zal het effect niet tot uitdrukking komen in het groepsrisico.
De genoemde afweging heeft geresulteerd in een ruimtelijke vertaling zoals op de verbeelding is weergegeven.
Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval
De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen:
Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een "dreigend" zwaar ongeval
Naast het beschouwen van de mogelijkheden m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval, is het gebruikelijk om de zelfredzaamheid van personen in de omgeving te verantwoorden.
De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door bouwkundige en organisatorische maatregelen. Het gaat onder andere om de volgende maatregelen:
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, met dien verstande dat aanbevolen wordt om geen woningbouw te laten plaatsvinden in de eerstelijns bebouwing langs het spoor. Daarnaast kan bij de uitvoering door in acht name van de bovengenoemde maatregelen het grooepsrisico verder verlaagd worden.