direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vleutensevaart 100
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Begin maart 2012 heeft Sara Lee zich teruggetrokken uit Douwe Egberts (D.E.). Als gevolg van de terugtrekking van Sara Lee en de verhuizing van het hoofdkantoor van D.E. naar Amsterdam, is het kantoorpand aan de Vleutensevaart 100 leeg komen te staan.

De te herontwikkelen gebouwen maken geen onderdeel meer uit van het grotere D.E. complex aan de Keulsekade waarin voornamelijk bedrijfsfuncties gehuisvest zijn. Er vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats.

De huidige eigenaar heeft het voormalige hoofdkantoor van Sara Lee (Vleutensevaart 100) eind 2018 herontwikkeld tot een hotel met restaurant, vergader- en congresaccommodatie en kantoorruimte. Ook het naastgelegen pand (Vleutensevaart 50) wordt in de toekomst herontwikkeld en omgebouwd tot sportschool en/of bedrijfsverzamelgebouw. Op de kop van het parkeerdek wordt het mogelijk gemaakt om een appartementencomplex te realiseren voor maximaal 30 woningen. De randvoorwaarden voor de (verdere) herontwikkeling zijn vastgelegd in een bouwenvelop (zie hoofdstuk 4).

In het bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o.' heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein'. De nieuwe beoogde functies passen niet binnen deze bestemming.
Voor het gebruik van het voormalige hoofdkantoor is in september 2015 al een omgevingsvergunning (afwijken, verbouw en uitbreiding begane grond) verleend.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de bovengenoemde (verdere) ontwikkeling in het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk West en is globaal begrensd door de Keulsekade en het Merwedekanaal aan de zuidwestzijde, de Vleutensevaart aan de noordzijde en het Spinozaplantsoen aan de oostzijde. Zie afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad  
Crisis- en herstelwet Algemene regels over bouwen en gebruik   30 november 2017  
Actualisering diverse gebieden 2016   1 december 2016  
Cartesiusweg e.o.   12 september 2013  

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0003.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede SVIR

Het plangebied valt in de stedelijke regio met topsectoren. In deze regio's wordt de ruimtelijke-economische structuur versterkt door het integraal benutten en uitbreiden van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren, internationale verbindingen en mainports. Het Rijk streeft, samen met het bedrijfsleven, naar het goed laten functioneren van de 'draaischijf' van Nederland (weg, spoorweg en vaarweg).

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is verder relevant dat in de SVIR wordt gesteld dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. De herontwikkeling van de D.E. locatie waarbij 30 woningen worden toegevoegd aan het plangebied, sluit aan op de aangehaalde ambities uit de structuurvisie.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament;
  • 3. grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. defensie, en
  • 6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


In het plangebied liggen geen nationale belangen die bescherming behoeven in voorliggend bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Hotel

Het beleid van de hotelnota 'A room with a view' is middels de notitie Actualisatie marktruimte hotelnota 'Room with a view' geactualiseerd in februari 2015. Met het 'Monitoring Hotelmarkt Gemeente Utrecht' (juni 2017) van extern onderzoeksbureau Horwath HTL is actuele informatie beschikbaar over aanbod, vraag, trends en prognoses voor de hotelmarkt in Utrecht. Op basis van het recente onderzoek van Horwath blijkt dat er in Utrecht in de komende tien jaar ruimte voor uitbreiding van hotelkamers is.

In 2010 heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om in de periode tot 2020 in totaal 1.000 nieuwe hotelkamers te realiseren (Hotelnota en beleid 2010-2020, 'A room with a view'). In de periode 2003-2016 nam het aantal hotelovernachtingen in de gemeente Utrecht toe met gemiddeld 4,5% per jaar. Uit de analyses blijkt dat het aantal hotelovernachtingen de komende jaren naar verwachting verder zal toenemen, waardoor er marktruimte ontstaat voor nieuwe hotelontwikkelingen. Uit de aanbodanalyse blijkt dat er initiatieven (waaronder aan de Vleutensevaart) zijn voor 2.114 nieuwe hotelkamers waarvan, op basis van de huidige status van de plannen, naar verwachting circa 1.151 kamers voor 2024 worden gerealiseerd. Hiervan worden circa 643 kamers voor eind 2020 gerealiseerd.

Uit de analyse van markten en segmenten blijkt dat de potentierijke doelgroepen bestaan uit zorggerelateerde bezoekers, short stay, leisurebezoekers, wetenschappers en jongeren/budget. Hotelontwikkelingen die zich richten op deze doelgroepen zouden daarom de voorkeur kunnen krijgen. Daarnaast verwachten bestaande hoteliers de komende jaren ook weer groei in zakelijk bezoek en congresgangers.

Na de beschouwing van de vraag- en aanbodzijde blijkt dat er voldoende behoefte bestaat aan de hotelontwikkeling in het voorliggende bestemmingsplan.

Kwantitatief (wonen)
Voor de woningbouwontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet, is relevant dat in de provincie Utrecht sprake is van een woningbouwtekort. Dit blijkt uit verschillende beleidsnota's en studies. De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Dit is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011. 60% van het provinciale tekort bevindt zich in het stadsgewest Utrecht. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.

Uit de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) blijkt dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS, 2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van 40.295 woningen opgenomen voor de periode 2013-2028, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Hierbij wordt opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven, wat in overeenstemming is met de vraag naar woningen die blijkt uit de woningmarktmonitor.

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten. Buiten de rode contour zijn in de polder Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan naar verwachting 5.000 woningen in de PRS-periode worden gerealiseerd. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.

In kwantitatief opzicht is er ruimte voor de beoogde woningbouwontwikkeling van 30 woningen waarin dit bestemmingsplan voorziet.

Kwalitatief (wonen)
De kwalitatieve invulling van het bouwprogramma van de gemeente Utrecht wordt bepaald door de inkomensontwikkeling, de woonvoorkeuren en de vraaggestuurde beleidsoptie waarin de woonconsument centraal staat. In de actualisering van de Utrechtse Woonvisie (zie paragraaf 2.3.2.2.1) wordt hier op ingegaan. De vraaggestuurde benadering zorgt voor een nieuwbouwpakket dat de doorstroming optimaliseert waardoor huishoudens ook in de voorraad optimaal worden bediend. Het vraaggestuurde nieuwbouwprogramma toont tussen 2010 en 2025 de grootste toename in het Buitencentrum (28.000 woningen) en het Dorpse woonmilieu (17.000). De overige woonmilieus (Centrumstedelijk, Groenstedelijk en Landelijk wonen) zitten op een omvang rond de 8.500 nieuwbouwwoningen. Binnen het huursegment is het programma voor de middeldure huur het omvangrijkste (19.000), gevolgd door het dure huursegment (13.000). In de koop is de omvang van het duurste segment het grootste (19.000), gevolgd door het middeldure segment (14.000). Wordt het vraaggestuurde programma vergeleken met het pakket gereedgekomen woningen uit het verleden dan zou in de toekomstige nieuwbouw meer aandacht voor de huursector gewenst zijn.

De beoogde herontwikkeling van de locatie voorziet in appartementen in het middeldure segment. Hiermee wordt aangesloten op een deel van de kwalitatieve vraag in Utrecht en wordt voorzien in een aangetoonde behoefte.

Overige functies
In september 2015 is al een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een restaurant, zalencentrum en hotel aan de Vleutensevaart 100, alsmede de uitbreiding van de begane grondlaag van het gebouw. Derhalve is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het pand Vleutensevaart 50 heeft een oppervlakte van circa 630 m². De huidige bestemming 'Bedrijventerrein' maakt bedrijven tot en met categorie 3.1 mogelijk. Momenteel zijn de Arbo dienst en sportfaciliteit van D.E. in dit gebouw gehuisvest. In dit bestaande gebouw worden een sportschool en/of bedrijfsverzamelgebouw, alsmede aan sport gerelateerde maatschappelijke dienstverlening mogelijk gemaakt. Omdat de gebruiksmogelijkheden hiermee slechts beperkt worden aangepast, is ook in deze situatie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Met de herontwikkeling van de voormalige D.E. locatie is sprake van een zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

2.1.4 Nationaal milieubeleidsplan (NMP4)

In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Het NMP4 geldt voor de periode 2001-2030. In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de toekomstige generaties en op mensen in arme landen.

Het milieubeleid voor de komende periode is gebaseerd op een aantal leidende beginselen:

  • duurzame ontwikkeling (de dimensies milieu, economie en sociale kwaliteit worden in hun onderlinge balans beheerd);
  • preventie (nadelige gevolgen van activiteiten moeten worden voorkomen);
  • voorzorg (niet pas in actie komen tegen ernstige bedreigingen als het wetenschappelijk bewijs is geleverd);
  • bestrijding aan de bron;
  • de vervuiler betaalt;
  • ALARA (As Low As Reasonably Achievable; de beste bescherming die in redelijkheid gevraagd kan worden).

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

PROVINCIAAL

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd wordt. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.


De ontwikkeling in het plangebied draagt bij aan de beleidsopgaven uit het provinciale beleid. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, wordt benut door herontwikkeling van de voormalige bedrijfsgebouwen tot diverse andere functies. Dit sluit aan op het provinciale accent op de binnenstedelijke opgave.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling 2016

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

2.2.3 Economische visie 2020

In september 2011 is de Economische Visie 2020 'Focus op Kennis en Creativiteit' van de provincie Utrecht verschenen. Er is beschreven hoe de provincie de economische ontwikkeling voor zich ziet en hoe zij daaraan de komende tien jaar een bijdrage wil leveren. De economische visie is een toekomstbeeld met een aantal opgaven en is bedoeld als kapstok voor programma's en projecten op het terrein van economie.

De uitgangspositie voor de economische ontwikkeling van de provincie Utrecht is uitstekend. Vier factoren liggen ten grondslag aan het economische succes van de provincie, ook in de toekomst. Het zijn de grote concentratie aan opleidings- en kennisinstituten, stedelijkheid, cultuur en historie, aantrekkelijke en gevarieerde landschappen en de knooppuntpositie in het hart van Nederland, in de Randstad en vlakbij Schiphol.

De economische strategie van de provincie bestaat uit:

  • een focus op kennis en creativiteit door middel van een gericht stimuleringsbeleid;
  • het accommoderen van de dynamiek van de gevestigde economische sectoren.

Om onderscheidend te kunnen zijn binnen het grote aantal regio's en steden dat zich toelegt op kennis en creativiteit, profileert de provincie zich met een aantal specifieke speerpunten binnen life sciences, de creatieve industrie en de duurzaamheidseconomie. Deze sectoren zijn kansrijk, onderscheidend en belangrijk voor de economische ontwikkeling in de provincie.

Naast de focus op kennis en creativiteit voert de provincie een accommoderingsbeleid voor de gevestigde sectoren als de zakelijke dienstverlening, onderwijs, horeca, zorg, handel en transport. De provincie wil er aan meewerken dat deze sectoren zich duurzaam kunnen ontwikkelen.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn/worden bestaande gebouwen herontwikkeld naar diverse functies, waaronder een hotel.

2.2.4 Mobiliteitsplan 2015-2028

Het Mobiliteitsplan bestaat uit een Mobiliteitsvisie en een Mobiliteitsprogramma en is vastgesteld door Provinciale Staten op 7 juli 2014. De Mobiliteitsvisie bevat de lange termijn doelen om de unieke verbindende knooppuntpositie van de provincie goed te laten functioneren. Daarnaast beschrijft de visie welke rol de provincie op zich neemt om deze doelen te realiseren, zonder dit af te wentelen op toekomstige generaties en andere gebieden. Dit wordt iedere vier jaar geconcretiseerd in een Mobiliteitsprogramma waarin is verwoord welke acties (op kortere termijn) nodig zijn en welke samenhang deze hebben met de lange termijn doelen.

Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de kracht, aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van de provincie. Er wordt ingezet op een mobiliteitsnetwerk dat mensen en goederen snel op hun bestemming brengt, maar dat ook dienstbaar is aan de maatschappelijke behoeftes als duurzame welvaart, leefbaarheid en welzijn.

Van belang hierbij is:

  • het versterken van bestaande netwerken;
  • het verbinden van netwerken;
  • het verbinden van vraag en aanbod aan infrastructuur en mobiliteitsdiensten.


Direct naast het plangebied wordt een doorgaand fietspad gerealiseerd. Hiermee worden bestaande netwerken versterkt.

REGIONAAL

2.2.5 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 (Eindbalans)

De essentie van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 is verdichting en kwaliteitsverbetering. Dit houdt in het vinden van een oplossing voor de spanning tussen de behoefte aan ruimte om te wonen en te werken voor het groeiend aantal huishoudens en de behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijke- en economische ontwikkeling.

Woningbouw
Het woningbouwprogramma voor de periode 2015-2030 bedraagt in totaal 68.700 woningen, waarvan 15.000 in Almere zijn gepland. De Ontwikkelingsvisie concentreert de nieuwe woningbouw sterk in bestaand bebouwd gebied: 35.800 woningen wordt in bebouwd gebied gerealiseerd en 32.900 woningen buiten bebouwd gebied. Nieuwbouw in bestaand gebied is mogelijk door verdichting in stadsdelen en herstructurering van verouderde locaties. De A12-zone en stationsgebied Amersfoort zijn projecten waar in de periode 2015-2030 door transformatie kan worden bijgedragen aan verdichting en kwaliteitsverbetering. De Noordvleugel Utrecht ziet goede mogelijkheden om de complexe binnenstedelijke opgave, waaronder de A12-zone en het stationsgebied van Amersfoort, als nieuw sleutelproject te definiëren.

Werklocaties
Voor bedrijventerreinen heeft de Noordvleugel Utrecht de uitbreidingsbehoefte voor de periode 2015-2030 berekend op 410 ha bruto. De regio heeft, in overleg met het Rijk, zich de ambitie gesteld om bestaande en nieuwe bedrijventerreinen tien procent intensiever te gebruiken dan nu het geval is. De intensivering zal vorm krijgen door toepassing van de SER-ladder. Daardoor is de planningsopgave tien procent lager: 410 in plaats van 455 ha. De realisatiemogelijkheden zijn echter beperkt: slechts voor 179 ha kan op eigen grondgebied worden ingevuld. Op korte termijn wordt bekeken hoe de vraagzijde zich ontwikkelt en welke mogelijkheden aan de aanbodzijde kunnen worden gevonden voor het ruimtetekort. Het beleid van de regionale overheden om de ontwikkeling van kantoren te concentreren op toplocaties die goed bereikbaar zijn, zal in hoofdlijnen worden voortgezet.

Voorwaarden
De woningbouw en de ontwikkeling van werklocaties moeten voldoen aan de volgende randvoorwaarden voor het behoud van de kwaliteit van het gebied en voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling als geheel:

  • Als het mogelijk is om de grote binnenstedelijke opgave in de regio Utrecht tot stand te brengen, worden daarmee kosten van nieuwe weginfrastructuur beperkt.
  • De groeiende binnenstedelijke bevolking is tegelijk een randvoorwaarde om het hoogwaardig openbaar vervoer rendabel te maken.
  • Het buitengebied moet voldoende groene en watergebonden recreatiemogelijkheden bieden.
  • Het grootste deel van de nieuwe recreatiemogelijkheden wordt dichtbij en rond de steden aangelegd.
  • Daarnaast is er een sterke focus op de aanleg van stad-landverbindingen.
  • Het Rijk hanteert voor nieuwbouwlocaties het richtgetal van 75 m2 recreatief groen per woning. Bij een opgave van 65.500 woningen moet ongeveer 500 ha aan recreatief groen worden gerealiseerd.
  • Enkele gebieden komen niet of in beperkte mate voor uitleg in aanmerking. Met name aan de westflank van de Noordvleugel Utrecht, in de veenweidegebieden, is de problematiek rondom water én bodemdaling complex.
  • In de diepe droogmakerijen in of aan de westflank van de Noordvleugel Utrecht liggen urgente wateropgaven. Hier wordt gestreefd naar vernatting al dan niet in combinatie met functieverandering.

De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, wordt benut door herontwikkeling van dit deel van de D.E. locatie, wat bijdraagt aan de binnenstedelijke opgave.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Wonen in een sterke stad
In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk blijft de komende jaren. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur -, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om moet worden omgegaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

In het plangebied worden woonfuncties onder andere gemengd met een hotel met restaurant en een fitnesscentrum.

2.3.2.2.2 Werken

Bedrijventerreinen Strategie Utrecht 2012
Het bedrijventerreinenbeleid van de gemeente Utrecht is gericht op het bieden van toekomstgerichte bedrijfslocaties voor (zelfstandige) ondernemers en bedrijven in Utrecht. Voldoende en goede (niet louter mono-functionele) werklocaties zijn belangrijk voor het algemene vestigingsklimaat van de stad. Om de concurrentiekracht van en werkgelegenheid in onze stad op peil te houden, zijn goede werklocaties waaronder bedrijventerreinen onontbeerlijk.

De doelstelling van het bedrijventerreinenbeleid is om voldoende en toekomstbestendige werklocaties te bieden, die voldoen aan de wensen van hedendaagse en toekomstige ondernemers en daarmee een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de stad.

Het plangebied had de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor de ontwikkeling in het plangebied wordt deze aangepast in een gemengde bestemming. Binnen het plangebied wordt één van de bestaande gebouwen getransformeerd tot bedrijfsverzamelgebouw.

Ontwikkelingskader detailhandel (2012)
Het Ontwikkelingskader detailhandel (2012) wordt gebruikt om de detailhandelsontwikkelingen te toetsen en beschrijft op hoofdlijnen de winkelstructuur in Utrecht, de verwachte marktontwikkelingen voor de komende jaren en hoe de gemeente daarmee de komende jaren wil omgaan.

Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijke fijnmazige voorzieningenstructuur. Op basis van een strakke regie en planologie is de huidige winkelstructuur tot stand gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. De gemeente wil deze, daar waar mogelijk, ook behouden.

Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn het komende decennium. Ook beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe we als gemeente willen omgaan met detailhandel buiten winkelgebieden.

Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels moet zich vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.

In het plangebied is uitsluitend sprake van ondergeschikte detailhandel in samenhang met de toegestane sportvoorzieningen.

2.3.2.2.3 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad
  • sneller naar buiten
  • beter groen in de stad


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve en/of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied langs het Merwedekanaal weergegeven als (wenselijke) groenverbinding. De elementen van het stedelijk groen op deze manier door middel van groene verbindingen met elkaar verbonden. Aan de zijde van het Merwedekanaal wordt binnen het plangebied een brede groenstrook aangelegd. Deze groenstrook is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Groen'.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit moet gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

De ontwikkeling houdt rekening met het vervangen, verplanten of eventueel aanplanten van bomen, zie paragraaf 5.10.

2.3.2.2.4 Bouwen

Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerst na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.

Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:

  • hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
  • behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
  • de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
  • hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.

In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:

  • a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie “laag” met een basis van 9 meter en een subcategorie “hoog” met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
  • b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst;
  • c. De Brandpunten: de maximale bouwhoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).


Het plangebied valt in de Binnentuinen. In het Wensbeeld 2030 is als maximale hoogte het dubbele van de omliggende bouwhoogte opgegeven. De bestaande appartementengebouwen aan het Spinozaplantsoen bestaan uit drie bouwlagen, het nieuw te ontwikkelen woongebouw wordt maximaal zes bouwlagen hoog. De ontwikkeling past binnen de hoogbouwvisie.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht wordt uitgevoerd. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Het gehele plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.


In maart 2018 is het bouwplan voor het nieuwe appartementengebouw getoetst en akkoord bevonden door de welstandscommissie.

2.3.2.2.5 Erfgoed en cultuurhistorie

De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En blijft dit doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In paragraaf 5.12 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.6 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Plangebied
In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. Bij de herontwikkeling in het plangebied is rekening gehouden met de parkeernormen uit de Nota Stallen en Parkeren (zie paragraaf 4.2.1).

Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.

De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de Nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

Plangebied
De Keulsekade is ter hoogte van het plangebied al ingericht als fietsstraat en met de herontwikkeling wordt het plangebied beter toegankelijk voor voetgangers en fietsers.

2.3.2.2.7 Gezond stedelijk leven

Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)
De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018 is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

Plangebied
Met de herontwikkeling wordt een bedrijfsfunctie nabij een bestaand woongebied weggenomen en vervangen door gemengde functies die een goede overgang vormen tussen bestaande (te behouden) bedrijfspercelen en woongebied.

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
Bij de herontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met geluid. De nieuw te bouwen appartementen worden aan de zijde van de parkeervoorziening en de noord-west zijde voorzien van een dove gevel.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
Bij de herontwikkeling in het plangebied is rekening gehouden met het aspect externe veiligheid (zie paragraaf 5.6).

2.3.2.2.8 Bodem, ondergrond en water

Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.


Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
In het plangebied is een actualiserend en een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de resultaten van deze onderzoeken wordt verwezen naar paragraaf 5.8.

Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.


Plangebied
Voor de herontwikkeling is een waterparagraaf opgesteld. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.2.2.9 Sport, recreatie en toerisme

A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010)
Het hotelbeleid is weergegeven in de nota A room with a view, Beleidsnota hotels Utrecht 2010-2020 (2010). De komende 10 jaar wordt een gemiddelde groei van de toeristische sector van 3%-5% per jaar voorzien. Gezien de groei van de stad, de ambities op toeristisch en cultureel vlak en het huidige tekort aan kamers op piekmomenten, gaat Utrecht uit van 5% groei. Dat betekent dat er tot 2020 marktruimte is om 1000 kamers toe te voegen aan het huidige bestand van 1400 kamers. Die groei wil de gemeente faciliteren.

In het onderzoek uit 2017 (zie paragraaf 2.1.3) is de locatie aan de Vleutensevaart opgenomen als één van de 16 initiatieven voor een hotelontwikkeling. Met de opname van deze hotelontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan kunnen maximaal 75 kamers worden toegevoegd aan het huidige bestand, passend binnen de doelstelling voor 2020.

Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.

Het plangebied grenst aan de Vleutenseweg. De Vleutenseweg is in het horecabeleidsplan benoemd bij de gemengde doorgaande wegen, waarlangs binnen gemengde bestemmingen horeca in de categorieën D1, D2 en D3 mogelijk is. De vestiging van een restaurant met terras past binnen dit profiel.

Omdat hotels voor de exploitatie vaak (sterk) afhankelijk zijn van een horecafunctie is bij ieder hotel horeca (categorie D1 of D2) toegestaan. Het hotel en bijbehorend restaurant zijn inmiddels gerealiseerd en in gebruik genomen.

Beleid tijdelijk verblijf (short stay) en bijstelling hotels (concept 2019)
De logiesmarkt in Utrecht is de laatste jaren in beweging. Een toenemende mobiliteit van werknemers en studenten wereldwijd heeft in de afgelopen jaren gezorgd voor een stijgende vraag naar alternatieve typen verblijfsaccommodaties in steden. Ook in Utrecht is deze trend sinds een jaar of vijf duidelijk waarneembaar. Diverse organisaties en overheden constateren dat bedrijven steeds vaker werknemers aantrekken die voor een kortere periode (minder dan een jaar) naar Nederland komen. Deze groep heeft vaak op korte termijn huisvesting nodig, heeft niet altijd kennis van de Nederlandse woningmarkt en wil in veel gevallen niet langer alleen aangewezen zijn op reguliere hotelaccommodaties.

Daarnaast neemt het aantal internationale studenten dat voor een bepaalde periode in Nederland studeert eveneens toe. Ook deze groep is op zoek naar huisvesting voor een kortere periode.

Voldoende aanbod van passende tijdelijke woonruimte voor buitenlandse werknemers zorgt ervoor dat Utrecht aantrekkelijk is en kan blijven als vestigingslocatie voor bedrijven en voor expats en internationale studenten. De huisvesting van tijdelijke werknemers of studenten in de gemeente mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid. Daarnaast mag het aanbod van tijdelijk (zakelijk) verblijf niet ten koste gaan van de beschikbaarheid van voldoende permanente woonruimte. Om bij de verdere groei van onze gemeente deze belangen op een goede manier te kunnen afwegen, is er beleid voor tijdelijk verblijf opgesteld.

Op basis van een quickscan marktonderzoek (oktober 2018) is er voor de periode 2019-2021 een ontwikkelruimte van maximaal 300 nieuwe tijdelijk verblijfseenheden voor internationale werknemers en maximaal 780 eenheden voor internationale studenten.

In het beleid tijdelijk verblijf wordt voorgesteld tijdelijk verblijf als nieuwe categorie van bedrijfsmatige logiesverstrekking op te nemen in het hotelbeleid. Daarmee wordt onderscheid gemaakt tussen reguliere hotels voor verblijf van enkele dagen en verblijfsaccommodaties voor verblijf van minimaal 2 weken tot maximaal 12 maanden. Na vaststelling van het beleid tijdelijk verblijf wordt het gemeentelijk hotelbeleid aangepast.

Voor het gebruik van het voormalige hoofdkantoor als hotel is in september 2015 al een omgevingsvergunning verleend, op basis waarvan ter plaatse in oktober 2018 een hotel met 73 luxe studio's en suites is geopend. (Deze hotelvoorziening past binnen het concept-beleid tijdelijk verblijf.)

Sportnota 2017-2020 'Utrecht Sportief en gezond' (2016)
De sportnota 'Utrecht Sportief en gezond' is in 2016 vastgesteld. Met een optimaal sport- en beweegklimaat in de stad wil de gemeente Utrecht bijdragen aan een gezonde leefstijl en daarmee aan een gezonde toekomst voor al haar bewoners. De Sportnota bevat zestien ambities, op het gebied van sportstimulering, sportaccommodaties, topsport en talentontwikkeling en sportevenementen.

Sportstimulering: Door sportstimulering wordt ervoor gezorgd dat nog meer mensen in de stad gaan sporten en bewegen. Het accent wordt gelegd op de buurten met de grootste achterstand in de gezondheid en in sportdeelname. De gemeente werkt hieraan door onder andere de samenwerking tussen sport en andere sectoren zoals gezondheid, welzijn, jeugd, onderwijs en werk en inkomen te versterken.

Sportaccommodaties: Een goede sportinfrastructuur vormt de basis voor een goed sportklimaat. Het aantal sportaccommodaties moet meegroeien met de groei van de stad en het aantal inwoners. Hierbij wordt gestreefd naar een efficiënter gebruik van de accommodaties.

Topsport en talentonwikkeling: Utrecht ambieert een goed topsportklimaat, met aandacht voor ondersteuning van topsportverenigingen en talentontwikkeling. Hiervoor werkt de gemeente samen met sportverenigingen, sportorganisaties, onderwijs en het bedrijfsleven.

Sportevenementen: Topsport- en breedtesportevenementen wordt als middel gebruikt om zoveel mogelijk Utrechters kennis te laten maken met sporten en bewegen. Evenementen bieden een podium waarop talenten zich kunnen meten met de (inter)nationale top.

Plangebied
Met de herontwikkeling van het gebouw aan de Vleutensevaart 50 tot sportvoorziening wordt bijgedragen aan het gemeentelijke sportbeleid.

2.4 Conclusie

Ten aanzien van het plangebied kan uit het relevante beleid de volgende conclusie getrokken worden: de beleidskaders vormen geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het deel van de stad waarin het plangebied ligt, is ontwikkeld ten tijde van de industrialisatie in de 19e eeuw. Industriële complexen en de gelijktijdig gebouwde buurten met arbeiderswoningen ontstonden aan de toenmalige westkant van de stad. Later zijn deze complexen, door de verdere uitbreiding van de stad, vaak centraal in het stedelijk gebied komen te liggen. Voor veel van deze complexen is inmiddels een nieuwe bestemming gezocht, maar er zijn ook complexen die hun industriële gebruik hebben behouden, zoals het complex van Douwe Egberts. Een deel van het complex van Douwe Egberts wordt herontwikkeld.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Er bevinden zich geen monumenten of beeldbepalende elementen van cultuurhistorische waarde in het plangebied.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Het plangebied wordt door in karakter verschillende gebieden omgeven. In het westen is aan de overzijde van het Amsterdam - Rijnkanaal Leidsche Rijn Centrum gebouwd. In de punt tussen Merwedekanaal en Amsterdam - Rijnkanaal liggen sportvelden en het stadsstrand. Aan de noordzijde liggen achter het fabriekscomplex de bundels infrastructuur (weg, busbaan en spoor) die de bestaande stad verbinden met Leidsche Rijn met daarachter de Schepenbuurt en het bedrijventerrein Werkspoorkwartier. Ten oosten van het plangebied ligt het Spinozaplantsoen, daarachter de binnenstedelijke verdeelring (Spinozaweg) en daar weer achter de woongebieden Lombok en Majellapark (Nieuw Engeland). Ten zuiden van het plangebied ligt, aan de overkant van het kanaal, het woongebied Oog in Al.

Langs het Merwedekanaal is de afwisseling van oude fabriekscomplexen en woonbuurten kenmerkend. Deze afwisseling levert een afwisselend bebouwingsbeeld op met verschillen in schaal, hoogte en richting. De overwegend lage woonbebouwing is meestal parallel aan het water geplaatst, de hogere en meer grootschalige fabriekscomplexen hebben soms een afwijkende richting. Het Merwedekanaal, de infrastructuur rondom het plangebied en de bomenrij langs het Merwedekanaal zijn structuurbepalende elementen in en rondom het plangebied.

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

In het plangebied staan drie opstallen. Vleutensevaart nummer 100 is het voormalige hoofdkantoor van Sara Lee/D.E., gebouwd in 1989, met een oppervlakte van ca. 6.350 m2 (bvo). Vleutensevaart 50, gebouwd in 1983 met een oppervlakte van ca. 720 m2 (bvo), is de vroegere geschenkenwinkel waar ook de Arbo dienst en sportfaciliteit van D.E. zijn gehuisvest. Op het oostelijke deel van het terrein staat een parkeerdek/garage met 366 parkeerplekken. Inclusief het parkeren op maaiveld zijn er 455 parkeerplekken op het terrein aanwezig.

Het voormalige hoofdkantoor aan de Vleutensevaart nummer 100 telt 6, deels 7 verdiepingen. In overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning voor het afwijken en bouwen is de verbouwing van het hoofdkantoor inmiddels uitgevoerd en in oktober 2018 is het hotel met 73 luxe studio's en suites geopend. In december 2018 is ook het restaurant Mr. Black and the White Ox op de begane grond geopend. Op de vijfde verdieping is een vergaderruimte aanwezig.

De open ruimte er omheen is ter plaatse van het kantoorgebouw en ten westen van de geschenkenwinkel hoofdzakelijk groen ingericht en rondom het dek hoofdzakelijk verhard. Het terrein is met hekwerken omheind, ter plaatse van het kantoorgebouw is dit een laag, representatief hekwerk en elders een hoog hekwerk. Er staan bomen op het plangebied langs de erfgrens aan de Keulsekade. Zie afbeelding 3 voor een overzichtskaart van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0004.png"

Afbeelding 3: Bestaande situatie

3.4 Conclusie

In het plangebied staat een aantal opstallen die worden herontwikkeld. Er zijn geen belemmeringen in het plangebied aanwezig voor de uitvoering van het plan. Het plangebied ligt op een binnenstedelijk bedrijventerrein. Het is daarom van belang om de nog aanwezige bedrijven en verkeerswegen op milieueffect te toetsen. Deze toets wordt in hoofdstuk 5 uitvoerig beschreven.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

Het plangebied ligt nabij de as tussen de binnenstad en Leidsche Rijn Centrum. Het belang van de as neemt daardoor de komende jaren toe. De herontwikkeling van het plangebied sluit goed aan bij deze grotere ontwikkeling en zorgt voor een nieuwe situatie waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de stedelijke omgeving.

Voor deze herontwikkeling is op 9 juni 2015 een bouwenvelop vastgesteld.

4.1.1 Programma

Er worden bestaande gebouwen getransformeerd en gebouwd volume toegevoegd. Het plangebied krijgt grotendeels een nieuwe functionele invulling met een combinatie van wonen, hotel, kantoor, vergader- en congresfaciliteiten, horeca en ondersteunende functies waarmee aansluiting wordt gezocht bij de stedelijke omgeving. Deze functies worden ondergebracht in de bestaande gebouwen Vleutensevaart 100, Vleutensevaart 50 en in een nieuw te ontwikkelen appartementengebouw. Het parkeerdek behoudt zijn functie en wordt zowel voor het fabriekscomplex van D.E. als voor de nieuwe functies gebruikt.

Daarin ziet het programma er als volgt uit:

Vleutensevaart 100:

  • 857 m2 bvo horeca en vergader- en congresfaciliteiten, 630 m² terras (begane grond);
  • 952 m2 bvo vergader- en congresaccommodatie (1e en 5e verdieping);
  • 2100 m2 bvo hotel (2e, 3e en 4e verdieping), op de begane grond zijn ondersteunende functies toegestaan;
  • 984 m2 bvo kantoor (1e en 5e verdieping).

  • Vleutensevaart 50:
  • sport (fitness) en daarmee samenhangende maatschappelijke dienstverlening;
  • bedrijfsverzamelgebouw.

Nieuw appartementengebouw:

  • maximaal 30 woningen (maximaal 6 bouwlagen).
4.1.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De ruimtelijke opgave is om de bestaande opzet van losse gebouwen te versterken en aan te vullen met nieuwe bebouwing; om het veld waarop de gebouwen staan een eenduidige, groene uitstraling te geven; en om de ruimtelijke relatie tussen het plangebied en de openbare ruimte te verbeteren. Alle ontwikkelingen staan op uitgangspuntenkaart (afbeelding 4) en de visiekaart herontwikkeling buitenruimte (afbeelding 5) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0005.png"

Afbeelding 4: Uitgangspuntenkaart uit de bouwenvelop

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0006.png"

Afbeelding 5: Visiekaart herontwikkeling buitenruimte

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer en parkeren

De ontwikkeling heeft gevolgen voor de bereikbaarheid en parkeren.

De uitgangspunten luiden als volgt:

  • De ontwikkeling mag het gebruik van de fietsstraat niet onnodig belasten. Dit betekent dat de toegangen voor autoverkeer tot het plangebied aan de Vleutensevaart liggen. De Keulsekade is beperkt bereikbaar voor autoverkeer. Er wordt een toegang voor fietsers gerealiseerd vanaf de fietsstraat voor bewoners en bezoekers.
  • Er komen enkele ontsluitingen voor autoverkeer aan de Vleutensevaart, voor zowel in- als uitrijden.

Op de visiekaart herontwikkeling buitenruimte is te zien dat met deze uitgangspunten rekening is gehouden bij de inrichting van het terrein.

  • Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen zijn, rekening houdend met de maximale invulling, 152 parkeerplaatsen benodigd (zie onderstaande tabel).

Functie   Gebied B2, stedelijk zonder betaald parkeren  
maximaal 30 appartementen (80-130 m² bvo)   30 x 1,2 = 36  
Kantoor   984 x 0,6 per 100 m² bvo = 5,9  
Hotel   75 x 1,1 per 10 kamers = 8,25  
Vergader- en congressaccommodatie   952 x 3 per 100 m² bvo = 28,56  
Restaurant (incl. mogelijke uitbreiding)   860 m² x 8 per 100 m² bvo= 69  
Fitnessruimte   360 m² x 0,6 per 100 m² bvo = 2,16  
Bedrijfsverzamelgebouw   360 m² x 0,6 per 100 m² bvo = 2,16  
   
Totaal aantal benodigde parkeerplaatsen   153 parkeerplaatsen (pp)  

Bij de herinrichting van de buitenruimte worden 445 parkeerplaatsen aangelegd (zie Visiekaart herontwikkeling buitenruimte). Van dit aantal worden 300 parkeerplaatsen verhuurd aan D.E. Voor de nieuwe functies zijn derhalve 145 parkeerplekken beschikbaar. Het tekort van 8 parkeerplaatsen is binnen het plangebied geen probleem omdat de behoefte aan parkeerplaatsen van de verschillende functies op verschillende momenten op de dag optreedt. De parkeerplaatsen voor kantoren, vergader- en congressruimten en bedrijfsruimten (in totaal max. 38 pp) worden overdag gebruikt, terwijl de parkeerbehoefte voor het hotel en het restaurant zich concentreert in de avonduren. Deze parkeerplaatsen kunnen derhalve dubbel worden gebruikt.
Er wordt voldaan aan de parkeernormen.

  • In de bestaande en nieuw te bouwen hoofdvolumes wordt ruimte gemaakt voor het fietsparkeren volgens het Utrechtse parkeerbeleid.

Onder het parkeerdek is voldoende ruimte gereserveerd voor fietsparkeren.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

De nieuwe functionele en ruimtelijke invulling van het plangebied heeft gevolgen voor de openbare en semi-openbare ruimte en biedt daarmee kansen om de bomenstructuur en de bestaande opzet van losse gebouwen te versterken en aan te vullen.

De uitgangspunten luiden als volgt:

  • De bestaande opzet van losse gebouwen wordt versterkt en aangevuld met nieuwe bebouwing.
  • Een krachtige en eenduidige groene uitstraling is een voorwaarde voor een samenhangend en kwalitatief hoogwaardig gebied.
  • De relatie tussen het plangebied en de openbare ruimte wordt versterkt en waar nodig verbeterd. Bestaande hoge hekwerken verdwijnen en worden vervangen door hoogwaardige lage erfafscheidingen.
  • De boomstructuur parallel aan het kanaal wordt aangevuld (groene cirkels op de visiekaart herontwikkeling buitenruimte, buiten het plangebied). De strook grond tussen het plangebied en de fietsstraat wordt heringericht.
  • Aanpassingen of inrichting van de openbare ruimte volgens het 'Handboek Inrichting Openbare Ruimte'.
  • Afvalinzameling geschiedt met ondergrondse afvalcontainers in het openbare gebied (derhalve buiten het plangebied).

Bij de herinrichting van het plangebied en de directe omgeving is rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader

Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plansituatie en conclusie

De in dit plan opgenomen activiteit(en) staat(n) vermeld in lijst D van de bijlage Besluit m.e.r., waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden. Gezien de kenmerken, omvang en ligging van het project en effecten volgens de criteria van bijlage III bij de EU-richtlijn, is de conclusie dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Daarom hoeft er geen milieueffectrapport te worden opgesteld. In Bijlage 1 is een aanmeldnotitie opgenomen waarin het voorgaande is onderbouwd. Op basis van deze aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag besloten dat er geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen en er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Dit besluit is eveneens opgenomen in Bijlage 1.

5.3 Geur

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Het Rijksbeleid inzake geur is vastgelegd in een brief van de minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (d.d. 30 juni 1995, kenmerk LE/LV/AJS95.16B), die integraal is overgenomen in de Nederlandse emissierichtlijn. Als algemeen uitgangspunt wordt sindsdien gehanteerd het voorkomen van (nieuwe) geurhinder. Er is in Nederland voor het aspect geur in de ruimtelijk planvorming geen specifieke wetgeving geur van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen. In Nederland is de bescherming tegen geurhinder van bedrijven (uitgezonderd veehouderijen) geregeld via het Activiteitenbesluit (algemene regels). Daarnaast kunnen geurvoorschriften staan in een maatwerkbesluit of omgevingsvergunning. De hindersystematiek voor geur staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

In de Bijzondere Regeling voor koffiebranderijen in de NeR staan de resultaten van het brancheonderzoek geur voor koffiebranderijen vermeld. Ten aanzien van de geuremissie worden emissiefactoren in geureenheden (ge) per ton ongebrande bonen gegeven.

Voor bestaande installaties wordt vervolgens gesteld dat een immissieconcentratie van 7 ge/m³ als 98-percentiel ter hoogte van geurgevoelige objecten niet mag worden overschreden. Deze waarde geldt als het aanvaardbare hinderniveau.

Plansituatie

In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich de fabriek van Douwe Egberts. De uitstoot van de geur van koffie is een potentiële hinderbron voor geurgevoelige bestemmingen.


Geurbeleid gemeente Utrecht

Op 1 februari 2005 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht geurbeleid (immissienormen) voor Jacobs Douwe Egberts NL B.V. (JDE Utrecht) vastgesteld door de 'Geurnota Douwe Egberts' d.d. 29 juni 2004. Met dit beleid wordt de nu geldende immissienorm voor JDE Utrecht opgenomen in de bestemmingsplannen van omliggende woonwijken.

Op 7 februari 2006 is een 'Bestuurlijke Ontwikkel Overeenkomst' (BOO) door (destijds) Sara Lee en de gemeente Utrecht ondertekend, waarin onder andere de milieurechten met betrekking tot geur van de koffiefabriek in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling rondom de koffiefabriek bestuursrechtelijk zijn vastgelegd. De geurnorm die daarbij is vastgelegd is 4,8 ge/m³ als 98-percentiel bij aaneengesloten woonbebouwing.

Vanaf 1 januari 2013 is voor JDE Utrecht het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. In dit besluit zijn algemene regels opgenomen met het doel de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken. Naast de voorschriften met een rechtstreekse werking zijn door de gemeente Utrecht aanvullende maatwerkvoorschriften opgenomen, onder andere door de emissie van geur. Op 17 juni 2016 is door de gemeente Utrecht een Besluit maatwerkvoorschriften verleend voor JDE Utrecht. In deze beschikking zijn voorschriften voor geur opgenomen. In het geurrapport dat ten grondslag ligt aan dit besluit is al onderzoek gedaan naar de geurbelasting op drie toetslocaties (zie Bijlage 2): Spinozaplantsoen, gevel voormalige hoofdkantoor en de nieuwe appartementen nabij parkeergarage. Uit dit onderzoek blijkt dat op de toetslocaties wordt voldaan aan de maximale geurbelasting van 4,8 ge/m³ als 98-percentiel, zoals is vastgelegd in de considerans van de vigerende beschikking en in de hiervoor genoemde BOO.

Op 21 oktober 2017 is het voorlopig bouwplan voor het appartementengebouw aan de Vleutensevaart / Keulsekade getoetst aan de milieucontour (zie Bijlage 3). De conclusie is dat het bouwplan niet conflicteert met de geurcontour van Douwe Egberts.

Conclusie

Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder.

5.4 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer, scheepvaart en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object.

De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten als woningen en scholen;
  • bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km-wegen);
  • reconstructie van wegen;
  • geluidgezoneerde bedrijventerreinen.

Als één van bovenstaande situaties aan de orde is, moet een akoestisch onderzoek worden gedaan. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan er een ontheffing worden verleend (procedure hogere waarde).

De Wet geluidhinder hanteert twee waarden:

  • 1. De voorkeursgrenswaarde. Het streven is de geluidsbelasting onder dit niveau te houden waardoor ontwikkeling vanuit het gestelde in de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk is. Alleen als voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, mogen geluid gevoelige objecten en terreinen aan hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarde worden blootgesteld.
  • 2. De maximale ontheffingswaarde. Dit is het maximale geluidsniveau waaraan, onder voorwaarden, geluid gevoelige objecten en terreinen mogen worden blootgesteld.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning beschikt over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Als de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel

Naast de Wet geluidhinder moet het plan voldoen aan eisen voor goede ruimtelijke ordening ten aanzien van geluid van bedrijven (zie paragraaf 5.5) en de scheepvaart over het Merwedekanaal.

Plansituatie en conclusie

In de omgeving van het plan bevinden zich o.a. de wegen Keulsekade, Vleutensevaart, Vleutenseweg en Spinozaweg. De Keulsekade valt binnen de 30 km/uur zone vanaf de Vleutenseweg, Spinozaweg (Lombok), en Cartesiusweg (Schepenbuurt) zodat geen sprake meer is van een onderzoekszone in het kader van de Wet geluidhinder.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de bestemmingswijziging en het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) is een akoestisch onderzoek verricht. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe appartementen ruim onder de 48 dB ligt. De cumulatieve geluidbelasting van alle wegen (zonder aftrek) is 49 dB of lager. Verkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan (zie ook Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer en parkeren).


Scheepvaartlawaai valt niet onder de Wet geluidhinder. Toch is door middel van onderzoek aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uit het Akoestisch onderzoek scheepvaartlawaai (zie Bijlage 5) blijkt dat de geluidbelasting op de naar het kanaal gerichte voorgevel maximaal 51 dB bedraagt en op de westelijke zijgevel maximaal 52 dB. Hiermee wordt de gehanteerde voorkeurswaarde van 51 dB overschreden maar niet de maximale waarde van 65 dB en elke woning beschikt over een geluidluwe gevel. Ook scheepvaartlawaai vormt hiermee geen belemmering voor realisatie van het plan.

5.5 Milieuhinder en bedrijvigheid

Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Plansituatie
Het aspect milieuzonering is bij dit project in twee richtingen van belang. Ten eerste de realisatie van woningen (gevoelige bestemming) in de nabijheid van Douwe Egberts, de nieuw te realiseren functies in het voormalige hoofdkantoor en het gebouw Vleutensevaart 50 en de bestaande parkeervoorziening met parkeerdek. Ten tweede de effecten van het plan op de bestaande woningen aan het Spinozaplantsoen.

Nieuwe (geluid)gevoelige bestemming

Op het terrein van Douwe Egberts blijft de bestemming 'Bedrijventerrein' van toepassing. Ter plaatse zijn categorie 4 bedrijven toegestaan, waarvoor een richtafstand van 200 meter geldt. De afstand van het appartementengebouw tot het betreffende terrein is 115 meter. In de milieuvergunning van Douwe Egberts is een gecombineerde geur- en geluidcontour opgenomen. De nieuwe appartementen krijgen een dove west- en noordgevel, zodat er geen beperkingen zijn met betrekking tot geluid als gevolg van het D.E. terrein ten noordwesten van het plangebied. Het aspect geur is al behandeld in paragraaf 5.3.

Voor de gebouwen Vleutensevaart 50 en 100 binnen het plangebied worden de gebruiksmogelijkheden aangepast. In het voormalige hoofdkantoor worden een hotel, vergader- en congresfaciliteiten, kantoren en een restaurant mogelijk gemaakt, in het gebouw Vleutensevaart 50 sportvoorzieningen en een bedrijfsverzamelgebouw. De nieuwe appartementen krijgen een dove west- en noordgevel, zodat er geen beperkingen zijn in relatie tot de toegestane functies in het voormalige hoofdkantoor.
In het bedrijfsverzamelgebouw zijn activiteiten toegestaan die behoren tot categorieën A en B1. Activiteiten in categorie A zijn activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze zelfs aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Activiteiten in categorie B zijn activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor de omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaatsvinden. De vestigingsmogelijheden voor deze bedrijfsfuncties liggen op ruim 50 meter van de woningen. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de eisen bij functiemenging.

De nieuwe appartementen krijgen een dove west- en noordgevel, zodat er geen beperkingen zijn met betrekking tot het gebruik van het voormalige hoofdkantoor en het parkeerdek voor het geluidaspect.

Bestaande geluidgevoelige bestemming (woningen aan Spinozaplantsoen)

Het plangebied en de parkeergarage waren onderdeel van Douwe Egberts en de daarvoor afgegeven milieuvergunning. Nu de parkeergarage een zelfstandige voorziening is geworden, is er juridisch een nieuwe situatie ontstaan waarvoor een aparte milieutoets nodig is. In het kader van deze nieuwe situatie is een akoestisch onderzoek verricht (zie ook Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer en parkeren).

De woningen aan het Spinozaplantsoen bevinden zich direct naast de parkeervoorziening met parkeren op de begane grond en op een parkeerdek. Op basis van de te verwachten verkeersstromen in de parkeergarage en op het westelijke terrein is een akoestisch rekenmodel gemaakt. Uitgangspunt hierbij is dat de bewegingen in avond en nacht zoveel mogelijk aan de westzijde plaatsvinden op het buitenterrein, met een overloop in de parkeergarage (alleen beneden dek).

Behoudens één woning voldoet het geluidniveau door het parkeren op alle bestaande woningen aan de streefwaarde van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk dag, avond en nacht. Op Spinozaplantsoen 15-1 is er alleen in de dagperiode een overschrijding van de streefwaarde van 1 dB(A). De situatie is vergelijkbaar met de bestaande toestand en het niveau is lager dan 50 dB(A). In avond en nacht wordt wel aan de streefwaarden voldaan. Met de berekende niveaus is onacceptabele hinder en slaapverstoring niet te verwachten.

Maximale niveaus worden bepaald door het parkeren langs de oostgrens (alleen dag) en liggen dan op 68 dB(A) of lager. In avond- en nachtperiode zijn de berekende maximale niveaus op alle punten lager dan 60 dB(A).

Stemgeluid terras

Voor de omgevingsvergunning van het kantoorpand naar hotel, horeca en kantoor is de geluidemissie onderzocht en is met name gekeken naar de te verwachten geluidemissie van de horeca en het buitenterras aan de zijde van het kanaal. Uit het geluidsrapport is gebleken dat van het restaurantterras geen geluidhinder te verwachten is.

Het geluidonderzoek is geactualiseerd en opgenomen als bijlage 6. Hieruit blijkt dat de avondperiode bepalend is voor de geluidbelasting door het stemgeluid van het buitenterras. In de avondperiode is dit voor de woningen maximaal 41 dB(A) en maximaal 43 dB(A) ter plaatse van de standplaatsen (Kanaalweg 186, 188 en 194).

Piekniveaus door het stemgeluid zijn berekend op 53 dB(A) of lager. Dit ligt ruim onder de 60 dB(A).


Conclusie
Gezien het voorgaande is de conclusie dat een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat Douwe Egberts niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

5.6 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen, worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

Wettelijk kader
De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens een extra afstandsbepaling, het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is als een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij bestemmingsplannen, waarbij nieuwe bestemmingen worden toegelaten, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • 1. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Het Amsterdam - Rijnkanaal (ARK) is relevant en ligt op circa 150 meter van het plangebied en 170 meter van de dichtstbijzijnde (geprojecteerde) bebouwing binnen het plangebied. De kortste afstand tot de A2 bedraagt circa 1000 meter; hierbij is er van uitgegaan dat het ondertunnelde gedeelte niet relevant is. Deze afstand is zodanig dat met de A2 geen rekening gehouden hoeft te worden. De kortste afstand tot de spoorlijn Utrecht-Woerden bedraagt circa 250 meter. Deze spoorlijn maakt echter geen deel uit van het zogenaamde Basisnet. Andere relevante Basisnet-transportassen liggen alle op zeer grote afstand (rond de één km of meer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
  • 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
  • 3. Bedrijven die vallen onder het Bevi. In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.


Vervoer gevaarlijke stoffen over waterwegen
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. een tankschip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanvaring. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tank tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof kan leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen kan vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.

Door de afstand van het plangebied tot aan het Amsterdam - Rijnkanaal is voor het plangebied eigenlijk alleen het scenario van de vorming van een giftige gaswolk relevant.

Basisnet
Landelijk is een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. De uitgangspunten van het basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses moeten rekenen, zijn wettelijk verankerd door middel van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De transportfrequenties, opgenomen in de Regeling basisnet, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer.

De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Vervoer over water, Amsterdam - Rijnkanaal

Omgeving van het Amsterdam - Rijnkanaal
De omgeving van het Amsterdam - Rijnkanaal bestaat ter hoogte van het plangebied ten noorden van de spoorlijn Utrecht - Woerden voornamelijk uit bedrijventerrein. Direct ten noorden en grenzend aan de spoorlijn bevindt zich verder nog een kleine woonwijk (Schepenbuurt). Ten zuiden van de spoorlijn bestaat de omgeving vooral uit bestaande woonwijken (Oog in Al, ten oosten van het ARK) en geprojecteerde woonwijken die momenteel in ontwikkeling zijn (plangebied Leidsche Rijn Centrum Oost, ten westen van het ARK). Tussen het plangebied en de spoorlijn bevindt zich nog een bedrijventerrein met onder andere het DE-complex.

Uitgangspunten van het basisnet
In het kader van het basisnet zijn inventarisaties uitgevoerd wat betreft knelpunten externe veiligheid langs vaarwegen. Daaruit bleek dat langs het Amsterdam - Rijnkanaal geen knelpunten aanwezig zijn. De scheepvaart met gevaarlijke stoffen kan vele malen groeien voordat de normwaarden voor plaatsgebonden en groepsrisico in zicht komen.

Toetsing plaatsgebonden risico en vrijwaringszone
Voor het Amsterdam - Rijnkanaal is binnen het basisnet geen PR=10-6 contour vastgesteld. Toetsing is daarom niet aan de orde.

Wel bestaat er op grond van het Bevt een zogenaamde vrijwaringszone van 25 meter vanaf de oever van het kanaal. De vrijwaringszone heeft dezelfde functie als het plasbrandaandachtsgebied (PAG) zoals bedoeld in het Bevt. Als er bebouwing binnen zo'n zone gewenst is, moet dit worden gemotiveerd. Het plangebied ligt echter ver buiten deze zone.

Verantwoording groepsrisico
In de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; 11 januari 2017) zijn vuistregels opgenomen om onder andere te kunnen bepalen of het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft. In dat geval kan namelijk worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

De betreffende vuistregel luidt: "Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500/ha en LT2+GT3>1000 per jaar." Ter hoogte van en binnen het plangebied blijven de aanwezigheidsdichtheden ver beneden de 500 personen per hectare. Het aantal transporten van de stofcategorieën LT2 en GT3 is volgens de bijlage III (tabel basisnet water) van de Regeling basisnet voor het Amsterdam - Rijnkanaal op nul gezet. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat het groepsrisico niet boven de 10% van de oriëntatiewaarde komt.

De beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat in op:

  • 1. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op een transportroute.
  • 2. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen als zich een ramp voordoet.

Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang zwaar ongeval
De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen:

  • 1. Bluswatercapaciteit. De totale bluswatercapaciteit wordt voor de bestrijding van een (dreigend) zwaar ongeval op het water als voldoende beschouwd. Voor secundaire branden binnen het plangebied zijn voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig. Het Merwedekanaal is goed bereikbaar voor blusvoertuigen en kan voor het plangebied als secundaire bluswatervoorziening worden gebruikt.
  • 2. Inzettijd. Inzettijd van de brandweer is goed. Vanuit het westen kan een snelle inzet plaatsvinden vanaf de brandweerpost aan de Belcampostraat. Vanuit het oosten kan ook een snelle inzet plaatsvinden vanaf de brandweerpost aan de Vlampijpstraat.
  • 3. Bereikbaarheid. Bestrijding van incidenten op het kanaal is goed mogelijk vanaf de geprojecteerde infrastructuur in het in ontwikkeling zijnde plangebied Leidsche Rijn Centrum Oost, aan de westoever van het kanaal. Ook de oostelijk oever ter hoogte van het plangebied kan goed bereikt worden. Het plangebied zelf is, voor de hulpverlening, goed bereikbaar door de bestaande infrastructuur.

Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een "dreigend" zwaar ongeval
Naast het beschouwen van de mogelijkheden m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval, verplicht de regelgeving om de zelfredzaamheid van personen in de omgeving van de transportas te verantwoorden.

  • Vluchtmogelijkheden vanaf de planlocatie. Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten. Deze mogelijkheden zijn in voldoende mate rond het plangebied aanwezig (zie ook hierboven onder "Bereikbaarheid").
  • Vluchtmogelijkheden vanuit de gebouwen. Een optimale situering van een (nood)uitgang van een gebouw bevindt zich aan de zijde van het gebouw die van het ARK is afgekeerd. Op die manier worden, in geval van een calamiteit, vluchtende mensen afgeschermd door het gebouw zelf. De vluchtmogelijkheden moeten in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) aan de orde komen.
  • Zelfredzaamheid. Gelet op het karakter van de bebouwing kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen. In geval van een toxische wolk is het juist beter om niet te vluchten. Wel moet het gebouw waar men in verblijft dan voldoende bescherming bieden.


De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door bouwkundige en organisatorische maatregelen. Het gaat onder andere om de volgende maatregelen:

    • 1. Afsluitbare mechanische ventilatiesystemen. Deze zijn nodig voor het geval er zich een incident voordoet met giftige stoffen.
    • 2. Goed getrainde BHV organisatie en een deugdelijk ontruimingsplan. Een goede voorbereiding en afstemming bevordert een snelle evacuatie en/of hulpverlening; dit is bij elk type incident van belang.


Genoemde maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze moeten in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde komen.

Conclusies vervoer over water
Voor het Amsterdam - Rijnkanaal bestaat geen PR 10-6 contour die op de oever komt. Wel geldt er op basis van het Bevt een vrijwaringszone/plasbrandaandachtsgebied. Aangezien de vrijwaringszone geen overlap heeft met het plangebied is er geen strijdigheid met het Bevt.

Het groepsrisico is laag en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam - Rijnkanaal legt geen beperkingen op aan het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, moet het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plansituatie
Door Pasmaat advies is in maart 2018 een memo luchtkwaliteit opgesteld (zie Bijlage 7 Memo luchtkwaliteit). De toename van het aantal verkeersbewegingen is berekend op 1154 extra bewegingen, gemiddeld per dag. Er is gerekend met 1200 verkeersbewegingen per dag met een aandeel van 0,8 vrachtwagens. Dit aantal wordt echter nooit behaald. Deze gegevens zijn ingevoerd in de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0007.png"

Conclusie
Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek geldt dat er wat betreft stikstofdioxide en fijn stof op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a en c van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer geen knelpunt bestaat voor de bestemmingsplanwijziging. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de concentratie van deze stoffen in de buitenlucht en voor de maatgevende stoffen worden de daarvoor geldende grenswaarden niet overschreden.

5.8 Bodem

Kader

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of calamiteiten.
  • Bodemsanering
    Ernstig verontreinigde locaties worden gesaneerd als er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
  • Bodembeheer
    Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Bij een aanvraag om omgevingsvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.

De resultaten van het onderzoek moeten bij de in te dienen bouwaanvraag worden overlegd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij moet worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem AV Besure is onderzocht of in het gebied ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn.

  • Relevante informatie uit bodeminformatiesysteem over historisch bodemgebruik.
  • Zijn er in het plangebied verontreinigde locaties aanwezig.
  • Aangeven wat bekend is van bodemkwaliteit, wat is gesaneerd, wat eventueel potentieel risico is door het huidige gebruik.


Plansituatie

Op het terrein aan de Vleutensevaart 50 en 100 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (30 september 2013, Verhoeven Milieutechniek B.V., projectnummer B13.5421), zie Bijlage 8 Actualiserend bodemonderzoek. Er zijn sterke gehaltes aan metalen en PCB aangetroffen in het plangebied. Bovendien zijn er verontreinigingen met PCB, minerale olie en vluchtige aromaten aanwezig en in het diepere grondwater een verontreiniging met VOCl.

Van overige terreindelen is niet geheel uit te sluiten dat er sprake is van ernstige bodemverontreiniging door voormalige bedrijfsactiviteiten of stedelijke ophooglaag. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.

In het kader van het bestemmingsplan is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (20 augustus 2015, Verhoeven Milieutechniek B.V., projectnummer B15.6160), zie Bijlage 9 Aanvullend bodemonderzoek. In 2016 is nog een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (21 maart 2016, Verhoeven Milieutechniek B.V., projectnummer B16 6359, Bijlage 10 Aanvullend grondonderzoek).

Uit de onderzoeken blijkt dat de appartementen licht tot sterk verhoogde gehalten PAK, minerale olie en matig verhoogde gehalten zware metalen zijn aangetroffen. Bij de toplaag van huidig en toekomstig groen zijn slechts lichte verontreinigingen waargenomen.

Conclusie

Op basis van de resultaten van voorgaand en de aanvullende onderzoeken bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de nieuwbouw, aangezien is voldaan aan de gestelde voorwaarden van de gemeente Utrecht. In overleg met de gemeente worden ten aanzien van de aangetroffen verontreinigingen sanerende maatregelen bepaald. De bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het realiseren van de ontwikkeling.

5.9 Natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze kan worden verleend. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).

Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen van) bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).

Plansituatie

Gebiedsbescherming
De planlocatie ligt op grote afstand van beschermde natuurgebieden, ruim 2 kilometer van het dichtstbijzijnde NNN-gebied en circa 4,5 kilometer van Natura 2000-gebied.

Stikstofdepositie
In het onderzoek van de Ontwikkelorganisatie Ruimte, Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid (Team LuchtGeluid) is de (her)ontwikkeling in het gebied Vleutensevaart 50-100 getoetst aan de Wet Natuurbescherming (Wnb).

De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn (zie figuur 1.2):

  • Oostelijke Vechtplassen (circa 5 km noordoostelijk)
  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (circa 11 km noordwestelijk)
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (circa 17 km zuidwestelijk)
  • Uiterwaarden Lek (circa 14 km zuidelijk)


Uit het onderzoek (zie Bijlage 12) blijkt dat de depositiebijdrage van de (her)ontwikkeling Vleutensevaart 50-100 is op alle omliggende Natura 2000-gebieden minder dan 0,00 mol/ha/jr. Dit betekent dat het plan conform de PAS systematiek meldings- en vergunningsvrij is. De uitgevoerde berekening toont aan dat het plan conform de PAS systematiek uitvoerbaar is. Omdat de maximale depositiebijdrage van het plan beneden de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jr ligt, hoeft er voor het plan geen ontwikkelingsruimte te worden vastgelegd.

Soortenbescherming
Op basis van de resultaten van de quickscan (zie Bijlage 11 Quickscan flora en fauna) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied van invloed is op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Beschermde soorten worden op basis van de quickscan niet verwacht. Voor de ontwikkeling van de onderzoekslocatie is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Uit het onderzoek naar de stikstofdepositie blijkt dat het plan uitvoerbaar is en de maximale depositiewaarde beneden de grenswaarde ligt.

5.10 Bomen

Aan de zijde van de Keulsekade staat een bomenrij die een ruimtelijke waarde vertegenwoordigd. De bomenrij maakt deel uit van de hoofdbomenstructuur (watergeralateerde lijn). Het verwijderen van bomen uit deze rij zonder deze te vervangen is niet toegestaan. De kastanjebomen nabij het parkeerdek worden bij de herinrichting gekapt. Ook bestaat het voornemen om kastanjeboom D1 te kappen, omdat deze te veel is aangetast door de kastanjebloedingsziekte. De kap wordt gecompenseerd door de aanplant van vijf bomen. Deze vijf bomen worden in lijn met de watergang geplaatst waarmee de watergerelateerde lijn wordt verlengd. De kap wordt verder gecompenseerd door de aanplant van circa 21 bomen in het overige deel van het plangebied.

De overige bomen binnen de onderzoekslocatie hebben geen ecologische, ruimtelijke, milieu of cultuurhistorische waarde.

5.11 Water

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.
De resultaten van de watertoets worden weergegeven in deze paragraaf. Deze paragraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).

Watertoets
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de Watertoets is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Ruimtelijke plannen moeten op grond van de wet voorzien zijn van een Waterparagraaf, een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

De waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor het voorliggende bestemmingsplan.

Beleidskader
Het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is in de volgende beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, provinciale verordening , etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019 en de Havenatlas;
  • Waterschapsbeleid: Waterwet, Waterbeheerplan “Waterkoers 2016-2021”, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur.


De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.

In aanvulling op het beleid in het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019 zijn de ontwerpeisen opgenomen in het Handboek Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 2014).

Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

Het HDSR heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. De belangrijkste verordening van het waterschap is de Keur.

Watervergunningen en meldingen
Naast de regels voor de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan waarin water, waterbeheer en waterberging zijn toegestaan, blijft de Keur van de waterbeheerder van toepassing bij de inrichting of wijziging van openbaar gebied en bij nieuwe bouwontwikkelingen waardoor een verandering in de waterhuishouding kan ontstaan. De waterbeheerder wordt dan ook bij de verdere inrichting van het openbaar gebied betrokken.

Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater.

Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.

Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m³ per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning op grond van de Keur te worden aangevraagd bij het HDSR. Als de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan worden volstaan met een melding.


Watervergunning – Keur en Waterwet
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van het HDSR noodzakelijk. Alle wateraspecten worden in de watervergunning geregeld.

Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig op grond van de Waterwet.

In het kader van het rioleringsplan moet, als de plannen concreter worden, te worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloopvoorziening richting oppervlaktewater wordt aangebracht waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning op grond van de Waterwet moet worden aangevraagd.

Plansituatie
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. In het plangebied komt een nieuw appartementengebouw te staan. Op de footprint van dit nieuwe appartementengebouw, ligt nu een verhard parkeerterrein. Verder komt het parkeerterrein ten zuiden van de Vleutensevaart en ten noorden van de Keulsekade te vervallen en omgevormd worden naar een groenzone. Hiermee krijgt het terrein een groenere uitstraling.

Door de herinrichting van het terrein worden delen van het plangebied die nu verhard zijn, onverhard, maar er zijn ook delen die nu onverhard zijn en die verhard worden.

Er worden op enkele plaatsen parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan overwogen kan worden om deze uit te voeren in half verharding of waterpasserende verharding, zodat water in het groen kan infiltreren. Voor het dak van het appartementengebouw kan een groen dak worden toegepast of een infiltratievoorzieningen worden aangelegd, waar het hemelwater mee kan infiltreren in de bodem.

De volledige waterparagraaf is opgenomen als bijlage 13.

5.11.1 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

De concept waterparagraaf is in april 2017 voorgelegd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De opmerkingen van het hoogheemraadschap zijn verwerkt in de waterparagraaf die als bijlage 13 is opgenomen.

5.12 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard moeten blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvindt, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt wordt van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied en de gemeentelijke archeologische waardenkaart 2009
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met archeologische verwachting, zie afbeelding 6. Dit betekent dat als u bodemverstorende werkzaamheden gaat uitvoeren met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm (gebieden met streeparcering) of 50 cm (gebieden zonder streeparcering), heeft u een archeologievergunning nodig.

Uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht blijkt dat er geen verwachting bestaat op archeologische resten in het grootste gedeelte van het plangebied.

Als bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPVLEUTENSEVAART-VA02_0009.png"

Afbeelding 6: Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart

5.13 Kabels en leidingen

Er is een inventarisatie gemaakt van de aanwezige kabels en leidingen. Hieruit blijkt dat zich in het plangebied kabels en leidingen bevinden in de openbare ruimte aan de zijde van de Keulsekade/ Spinozaplantsoen. Het gaat om o.a. kabels voor datatransport en om hoofdelectriciteitsleidingen. Dergelijke leidingen worden niet opgenomen in bestemmingsplannen.

5.14 Gezondheid

Luchtverontreiniging en geurhinder
Hotels en kantoren zijn voor wat betreft gezondheid geen gevoelige bestemmingen, door de korte verblijftijd. Wonen is dat wel. Het Amsterdam - Rijnkanaal ligt vrij ver van het plangebied zodat de invloed beperkt is. Gezondheidkundig vormt dit geen belemmering voor het bouwen van woningen. De D.E. fabriek produceert geur; dit kan als overlast worden ervaren. In paragraaf 5.3 is al onderbouwd dat wordt voldaan aan de maximale geurbelasting.

Geluid
Er is geen drukke weg grenzend aan de geplande woningen, dat betekent dat geluid geen juridische belemmering vormt. De geplande en bestaande woningen liggen naast het parkeerdek. Vanuit gezondheid wordt geadviseerd om daar rekening mee te houden en waar mogelijk het bouwplan en de verkeersstromen op het terrein hierop aan te passen.

Groen en gezondheidsbevordering
Het plangebied bevat een betonnen parkeerdek, dat bepalend is voor het gebied. Het nu aanwezige groen is nogal steriel van aard. Voor de gezondheid van de buurtbewoners zou het mooi zijn als het plangebied een gebruiks- en ontmoetingsfunctie kan krijgen en een open uitstraling. De woonwijk die naast het plangebied ligt zou daarvan kunnen profiteren, maar het parkeerdek is daarbij wel een potentiële belemmering.

Er komt een doorgaande fietsroute langs de kanalen. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen de fiets nemen en dat is goed voor de volksgezondheid.

5.15 Duurzaamheid

Onder duurzaam ontwikkelen wordt verstaan: een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee toekomstige generaties te beletten in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat we streven naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving op door bijvoorbeeld het verhogen van comfort, veiligheid en gezondheid. De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen wordt verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte. De temperatuur in de stad ligt enkele graden boven die buiten de stad. Om onnodige hittestress tegen te gaan, heeft het de voorkeur dat installaties welke afvalwarmte (bijvoorbeeld door ruimtekoeling) afvoeren op de buitenlucht worden vermeden.

Energie
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleid op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie. Gasloos bouwen is de norm.

Duurzaam bouwen
Gebruik bij de bouw geen uitlogende materialen (koper, lood, zink) en uitsluitende gecertificeerd hout (FSC). Deze maatregelen zijn conform afspraken die de gemeente maakt met woningbouwcorporaties in het kader van Integrale Woningkwaliteit (IWK). Bij de omgevingsvergunning wordt getoetst aan de dan geldende EPC.

Circulair bouwen

In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 te 2016.

Plansituatie

Voor wat betreft de bestaande gebouwen (Vleutensevaart 100, 50 en het parkeerdek) is de belangrijkste maatregel m.b.t. duurzaamheid dat deze geheel worden behouden en hergebruikt. Hierdoor hoeft er ten opzichte van de variant sloop/nieuwbouw nauwelijks gesloopt/afgevoerd en nieuw gebouwd te worden. Voor Vleutensevaart 100 en 50 wordt bij de herbestemming de minimale norm gehaald.

Initiatiefnemer heeft aangegeven serieus te gaan onderzoeken of toepassing van bijvoorbeeld zonnepanelen op de dakvlakken van de te handhaven gebouwen technisch en financieel een haalbare optie is. Verder worden in de bestaande gebouwen zoveel mogelijk energiezuinige lichtbronnen toegepast en nieuwe indelingen gerealiseerd middels eenvoudig weer te verwijderen/verplaatsen bouwmaterialen.

Voor de nieuw te bouwen (huur)appartementen wordt voor het complete gebouw gestreefd naar een gemiddeld ambitieniveau van 7 (GPR-gebouw).

Voor zowel de bestaande- als voor de nieuwe gebouwen worden zoveel mogelijk materialen met het DUBO-keurmerk gebruikt en om emissie van schadelijke stoffen naar (grond) water te beperken worden uitlogende materialen zoals zink en koper vermeden.

5.16 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat, als voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals die in de vorige paragrafen zijn beschreven, er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn van de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van het plangebied Vleutensevaart 100. Voorliggend bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van een hotel met restaurant, vergader- en congresaccommodatie, kantoorruimte, een sportschool en/of bedrijfsverzamelgebouw en een appartementencomplex.

Kostenverhaal
Gemeenten zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Als het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren, wordt er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. Voor het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hierin worden alle door de gemeente voor dit initiatief gemaakte kosten verhaald.

Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een planschadeovereenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer.

Exploitatieplan
Het kostenverhaal is via anterieure overeenkomst verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering. Er wordt bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

Participatietraject
In het kader van de totstandkoming van bouwenvelop heeft de ontwikkelaar het participatietraject met bewoners georganiseerd. Er zijn diverse inloopbijeenkomsten georganiseerd, waar bewoners en belangstellenden de mogelijkheid hadden om hun vragen te stellen en bezwaren kenbaar te maken. De gemeente was aanwezig tijdens de bijeenkomsten en heeft de reacties en antwoorden ontvangen. De ontvangen reacties zijn meegewogen in de bestemmingsplanprocedure.

Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie, Rijkswaterstaat, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de wijkraad.

De provincie heeft aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het plaatsen van opmerkingen.

Rijkswaterstaat (RWS) gaat uit van het beginsel dat eerst binnen het plangebied gekeken moet worden in hoeverre het regenwater daar vastgehouden of geborgen kan worden, voordat er rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater (Merwedekanaal) plaatsvindt, een en ander zoals verwoord in de waterparagraaf. RWS verzoekt een duidelijk overzicht te geven van de toe- of afname van het verharde oppervlak in het plangebied en stelt voor het maximum toegestane verharde oppervlak op te nemen in de planregels. Afhankelijk van de toename van het verhard oppervlak kunnen de voorgestelde maatregelen in de waterparagraaf, zoals halfverharding, als noodzakelijke maatregelen worden genoemd. Momenteel worden deze maatregelen voor watercompensatie relatief vrijblijvend beschreven.

Omdat het verhard oppervlak afhankelijk is van de uitbreiding van bebouwing, het daarvoor benodigde aantal parkeerplaatsen en de inrichting van de buitenruimte wordt er in het bestemmingsplan geen regel opgenomen over het maximum toegestane verharde oppervlak. Afhankelijk van de hoeveelheid verharding wordt bij de nadere uitwerking de uiteindelijke oplossing voor waterberging bepaald. De gemeente ziet erop toe dat voor zover mogelijk wordt voldaan aan het uitgangspunt maximaal 50% verharding. Per saldo neemt de oppervlakte aan verharding af, omdat de verharding die nu aanwezig is binnen de 10 meter brede groene zoom wordt verwijderd.
De wateropgave is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en de waterbeheerders. Rekening houdend met de wensen van de waterbeheerders wordt door de gemeente toegezien op een passende oplossing voor waterberging, waarbij de voorkeur uitgaat naar infiltratie. Het bestemmingsplan is niet het juiste middel om te sturen op de wijze waarop watercompensatie plaatsvindt.

Met het Hoogheemraadschap is tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan al contact geweest over de waterparagaaf. In het wateradvies wordt geadviseerd om het hemelwater door middel van een groenstrook (wadi) te infiltreren, ook kunnen parkeerplaatsen met water passerende verharding worden aangelegd.

Daarnaast adviseert het Hoogheemraadschap om bij het berekenen van de bergingscapaciteit van de infiltratievoorzieningen uit te gaan van minimaal 45 mm per m² afgekoppeld verhard oppervlak. heeft verzocht om de laatste inzichten met betrekking tot de waterhuishouding in de toelichting op te nemen en wenst betrokken te blijven bij het vervolgproces.

In de wateropgave is al verwoord dat de voorkeur ligt bij een infiltratievoorziening. Bij de nadere uitwerking van de inrichting van de buitenruimte wordt de uiteindelijke oplossing voor waterberging bepaald. In de waterparagraaf is een zinsnede toegevoegd naar aanleiding van het wateradvies.
Zoals hiervoor is aangegeven, is het uitgangspunt dat van de niet bebouwbare ruimte binnen de bestemming 'Gemengd' maximaal 50% wordt verhard. Binnen het plangebied zijn binnen de 10 meter brede groene zoom en de overige onbebouwde delen van het plangebied voldoende mogelijkheden aanwezig voor de aanleg van een wadi en de infiltratie van schoon hemelwater en extreme neerslag in de bodem. Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Gemengd', die zijn toegekend aan het plangebied, zijn water (waterbeheer en waterberging) toegestaan.

Van de wijkraad is geen advies ontvangen.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels.
7.2.1 Het gebruik van het woord 'of'


Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan één van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.2.2 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen zijn er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij gaat het vooral om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Artikel 3 Gemengd

Vrijwel het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Gemengd'. Voor de twee bestaande gebouwen en het nieuwe woongebouw (met aangebouwde bergingen) zijn bouwvlakken opgenomen. Het bouwvlak voor het voormalige hoofdkantoor is verruimd om een uitbreiding van de begane grond mogelijk te maken. Voor de maximale bouwhoogtes is aangesloten bij de bestaande bouwmassa's. Het nieuwe woongebouw mag niet hoger worden dan het voormalige hoofdkantoor en de uitbreiding van Vleutensevaart 100 mag één bouwlaag hoog zijn.

Om het parkeerdek en bergingen bij de nieuwe woningen mogelijk te maken, zijn nadere aanduidingen opgenomen. Daarnaast zijn drie specifieke bouwaanduidingen opgenomen voor:

  • 1. de vereiste uitvoering van de noord- en westgevel van het hoofdgebouw als dove gevel.
  • 2. de overschrijding van het bouwvlak van meer dan 1,5 m voor het trappenhuis.
  • 3. de overschrijding van het bouwvlak van meer dan 1,5 m voor balkons, (verhoogde) buitenruimtes bij de woningen op de begane grond, hellingbanen en trappen.

In het voormalige hoofdkantoor zijn een hotel, horeca in de categorie D1 (uitsluitend op de begane grond), vergader- en congresfaciliteiten en kantoren toegestaan. In het gebouw Vleutensevaart 50 zijn sportvoorzieningen en daarmee samenhangende maatschappelijke dienstverlening (Arbo-dienst, fysiotherapie of vergelijkbare diensten), een bedrijfsverzamelgebouw en bedrijven in de categorieën A of B1 toegestaan. Bij het restaurant op de begane grond is aan de zijde van de Keulsekade een terras toegestaan.

Binnen het plangebied zijn naast de genoemde voorzieningen en functies verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven toegestaan.

Artikel 4 Groen

De beoogde groene rand van het terrein is voorzien van de bestemming 'Groen'.

Binnen deze bestemming is ook water en waterberging toegestaan. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden, en in- en uitritten worden gerealiseerd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Het Merwedekanaal heeft tevens een waterkerende functie. Hiervoor is daarom een dubbelbestemming opgenomen, waarin is geregeld dat bouwen alleen plaats mag vinden als dit de waterkerende functie niet schaadt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de verbeelding zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, wordt beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 8.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin het gemeentelijke beleid voor het splitsen en omzetten van woningen is verwoord. Woningvorming door (bouwkundig) splitsen of omzetten van woningen is niet langer zonder meer toegestaan.

Woningvorming en omzetting van woningen voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Klachten van omwonenden tonen aan dat een regeling nodig is, waarin het belang van het uitbreiden van het aantal woningen en kamers voor starters en studenten afgewogen wordt tegen het belang van het behouden van een goede leefkwaliteit van de buurt waarin die uitbreiding plaatsvindt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt de mogelijkheid om de leefbaarheid in een bestemmingsplan te beschermen. Op grond daarvan kan woningvorming en omzetting gereguleerd worden. Lid van dit bestemmingsplan regelt dat het vormen en het omzetten van woningen mag als dat op een aanvaardbare manier gebeurt. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder a, woonvorming of woningsplitsing toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten uit 2015. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat er goede woningen of onzelfstandige woonruimten ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Als voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee bepalingen.

Artikel 11 Overige regels

Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht als het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing hogere waarde.

Artikel 12 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat al in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.4 Lijst van Horeca-activiteiten

Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.

In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Lijst van Horeca-activiteiten die inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:

een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:

  • bedrijfsmatig drank en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of
  • bedrijfsmatig een zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie, een coffeeshop of een shishalounge ook niet. De hotelfunctie is afzonderlijk benoemd in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Gemengd', Coffeshops en shishalounges zijn niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan.
De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), D2 (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).

Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.

Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.

Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.

Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.

Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in een bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.

Kenmerken van additionele horeca zijn:

  • de horeca-activiteit hoort bij de hoofdfunctie en is alleen open tijdens de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • de ruimte voor de horeca-activiteit wordt niet los van de hoofdfunctie gebruikt; de ruimte wordt dus niet verhuurd of anderszins in gebruik gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen;
  • de horeca-activiteit completeert of vergroot de kwaliteit van de hoofdfunctie;
  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdfunctie, wat blijkt uit het feit dat de horecafunctie een beperkt vloeroppervlak gebruikt, waarbij een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie doorgaans als maximum geldt.

7.5 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering als een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Als er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan wordt hiertegen opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, als er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken al illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, als er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan kan de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom moet dan ook in relatie staan aan (en derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte voor de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder wordt er bij de bouw gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard wordt er ook gecontroleerd of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts ziet de gemeente toe op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Als er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, wordt dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd.