direct naar inhoud van 3.5 Flora en fauna
Plan: Transwijk
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPTRANSWIJK-0601

3.5 Flora en fauna

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet en Flora en Faunawet. De Natuurbeschermingswet richt zich daarbij met name op de gebiedsbescherming. Ook geldt er nog een gebiedsbeschermende regeling op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De soortenbescherming op grond van deze richtlijnen is inmiddels al wel verankerd in de Flora en Faunawet.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming kan worden opgemerkt dat het plangebied geen beschermd gebied is ingevolge de Natuurbeschermingswet of de Vogel- en Habitatrichtlijn.

3.5.2 Soortenbescherming

Buiten genoemde beschermde natuurgebieden genieten ongeveer 1.000 in het wild levende plant- en diersoorten bescherming middels de Flora en Faunawet (FF-wet). Doel van de wet is om het duurzaam voortbestaan van deze beschermde soorten te verzekeren. Indien van bepaalde activiteiten negatieve effecten zijn te verwachten voor de instandhouding van deze soort(en), is hiervoor een ontheffing ingevolge de FF-wet vereist. Deze wordt alleen verleend als met de betreffende activiteit een groot maatschappelijk belang is gemoeid. Als er geen beschermde soorten zijn, of er zijn geen effecten van betekenis kan een project zonder tussenkomst van de FF-wet plaatsvinden.

Voor het bepalen van de noodzaak tot soortenbescherming is door Aveco de Bondt een quickscan flora en fauna ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 5.

De locatie heeft een betekenis voor een aantal algemene plantensoorten. Ten aanzien van deze algemene soorten gelden geen beperkingen voor de voorgenomen ruimtelijke ingrepen.

Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er op de locatie diersoorten voorkomen die in de flora- en faunawet beschermd worden. De mogelijkheden die voortvloeien uit het bestemmingsplan en de hieruit voortvloeiende ruimtelijke ingrepen kunnen derhalve nadelige gevolgen hebben inzake de in de Flora- en faunawet beschermde soorten.

  • Op de locatie zijn in geringe mate broed- en watervogels aangetroffen. Met de voorgenomen ingrepen kunnen de artikelen 10 (opzettelijk verontrusten) en 11 (verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen) van de Flora- en faunawet overtreden worden. Op grond van artikel 75.5 kan hiervoor een ontheffing worden verkregen, waarbij de aanvraag wordt onderworpen aan een uitgebreide toets. Opgemerkt wordt dat voor het verstoren of verontrusten van broedende vogels geen ontheffing verkregen kan worden. Werkzaamheden moeten daarom altijd buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) worden uitgevoerd. Als tijdens de ruimtelijke ingreep buiten het broedseizoen vogelsoorten op de locatie aanwezig zijn, dan moeten in het kader van de zorgplicht maatregelen worden genomen om de verstoring/verontrusting zoveel mogelijk te beperken.
  • Op de locatie zijn enkele kenmerken van het voorkomen van zoogdieren waargenomen. Het gaat hierbij om de Bruine rat en de Mol.
  • De Bruine rat is uitgezonderd van bescherming. Voor de mol is een vrijstellingsregeling van toepassing bij ruimtelijke ingrepen of ontwikkeling. Verblijfsplaatsen van vleermuizen zijn niet waargenomen en worden niet verwacht. Beschermde dagvlindersoorten of libellen zijn niet waargenomen en worden niet verwacht. Maatregelen ten aanzien van dagvlinders en libellen zijn derhalve niet aan de orde. Sporen of kenmerken van andere beschermde of rode-lijstsoorten zijn niet waargenomen en worden niet verwacht op de locatie. Maatregelen ten aanzien van overige soorten worden derhalve niet nodig geacht.
3.5.3 Conclusie

De mogelijkheden die voortkomen uit het bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende ruimtelijke ingrepen, kunnen nadelige gevolgen hebben voor beschermde soorten. Concreet betekent dit dat werkzaamheden die leiden tot verstoren of verontrusten van broedende vogels buiten het broedseizoen plaats zullen vinden en dat ingeval van het opzettelijk verontrusten en/of het verstoren van vaste rust- en verblijfsplaatsen voorafgaand aan de werkzaamheden een ontheffing moet worden aangevraagd. Buiten het broedseizoen dient op grond van de zorgplicht verstoring/verontrusting van vogels buiten het broedseizoen zoveel mogelijk beperkt te worden. Welke maatregelen getroffen worden is afhankelijk van het seizoen en de voorgenomen activiteit.