direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kop op Tuindorp Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het plangebied is momenteel het verzorgingstehuis Tuindorp-Oost gevestigd. Het gebouw dateert uit 1967 en bestaat uit 127 zorgappartementen. Het gebouw voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Vanwege het extramuralisatiebeleid van de overheid zijn er minder zorgappartementen noodzakelijk. Om deze redenen wordt het gebouw gesloopt. Hiervoor in de plaats worden vier gebouwen met circa 172 ruime levensloopbestendige appartementen en 35 zorgappartementen gerealiseerd.

De ontwikkeling is op grond van de geldende juridisch-planologische regelingen niet mogelijk. Om de herontwikkeling op deze gronden mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is om de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch-planologisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Tuindorp-Oost, in het noordoosten van Utrecht. Op circa 700 m ten oosten van het plangebied ligt de rijksweg A27, op circa 70 m ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Utrecht - Hilversum en op circa 250 m ten noorden van het plangebied de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Eykmanlaan aan de westzijde, de Winklerlaan aan de zuidzijde, het ecologisch tuinenpark de Driehoek aan de noordzijde en de spoorlijn Utrecht – Hilversum aan de oostzijde.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.4 Geldende juridisch-planologische regelingen

1.4.1 Algemeen

Voor het plangebied gelden twee juridisch-planologische regelingen. Voor de locatie van het zorgcentrum Tuindorp-Oost zelf is de beheersverordening 'Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp-Oost e.o.' van toepassing. Voor het gebied rondom het zorgcentrum geldt het bestemmingsplan ‘Actualisering diverse gebieden stad 2014’.

De navolgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied (in het rood) weer ten opzichte van verbeelding van de vigerende regelingen. De grenzen tussen de plangebieden van de geldende regelingen zijn met een gele stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0003.png"

Ligging plangebied ten opzichte van verbeeldingen van de vigerende regelingen

1.4.2 Beheersverordening 'Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp Oost e.o.'

De beheersverordening 'Pijlsweerd, Tuinwijk, Tuindorp Oost e.o.' is op 20 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Utrecht. Op grond van deze verordening geldt ter plaatse van het perceel het besluit-subvlak 19. Besluit-subvlak 19 verwijst naar artikel 3 van de verordening en houdt in dat de in het vlak gelegen gronden en bestaande bouwwerken alleen mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik en dat bestaande bouwwerken alleen mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

1.4.3 Bestemmingsplan ‘Actualisering diverse gebieden stad 2014’

Het bestemmingsplan ‘Actualisering diverse gebieden stad 2014’ is op 20 november 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Groen - 2'. Binnen deze bestemming is de bouw en het gebruik van de gronden ten behoeve van (zorg) woningen niet toegestaan.

De ontwikkeling is op grond van de geldende juridisch-planologische regelingen niet toegestaan. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het plan wordt de bouw van maximaal 207 woningen mogelijk gemaakt. Op de locatie was in het verleden reeds bebouwing en woningen aanwezig. Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragrafen 2.3.1 en 2.4.2).

De nieuwe woningen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied op een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016) en is op 20 januari 2017 in werking getreden.

2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Accent op de binnenstedelijke opgave

Utrecht wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere opvangen worden door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Wonen

In de PRS is aangegeven dat de druk op de Utrechtse woningmarkt groot is en er nog steeds sprake is van een fors woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de stad Utrecht en omliggende gemeenten. Recente onderzoeken tonen aan dat, ondanks het voorgenomen woningbouwprogramma, het tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele regio in Utrecht krimp voorzien. In de PRS is een programma van 68.000 woningen opgenomen. Ruim 80 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee wordt voldaan aan de provinciale ambitie om ten minste 2/3 deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Voor de regio Utrecht wordt voorzien in een binnenstedelijke opgave van 32.545 woningen. De provincie wil dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

2.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de PRV hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied.

Wonen

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is verstedelijking toegestaan. Onder verstedelijking wordt verstaan de nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan de uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.

Cultuurhistorische hoofdstructuur

Op de kaart 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' is het plangebied aangewezen als militair erfgoed. Het plangebied maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.

In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de historische ontwikkeling van (de omgeving van) het plangebied. Uit deze paragraaf blijkt dat het plan geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Landschap

Op de kaart 'Landschap' is het plangebied aangewezen als 'Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels ter bescherming en versterking van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van deze kernkwaliteiten. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • groen en overwegend rustig karakter;
  • openheid.

In paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Naast de realisatie van vier appartementengebouwen, zal de openbare ruimte in het plangebied ook worden heringericht. Het plangebied maakt deel uit van de Groene Kop. Voor de Groene Kop is een herinrichtingsplan gemaakt. Het noorden van Tuindorp-Oost mist momenteel een heldere relatie tussen bebouwd en onbebouwd gebied. Door het doortrekken van de Lamérislaan en Winklerlaan wordt verrommeling voorkomen en worden de twee gebieden met elkaar verbonden. Deze overgang krijgt aan de kant van het bebouwde gebied vorm met nieuwe bebouwing, en aan de onbebouwde kant in een vorm van doorzetting van het slagenlandschap met de volkstuinen. Door het versterken van de relatie wordt het groen zichtbaar en beleefbaar in de wijk en kunnen bewoners eenvoudig in het groengebied gaan wandelen. Door de ontwikkeling wordt het groen en rustige karakter van het landschap verbeterd.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)

Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.

  • De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
  • Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
  • De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.

De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief 'Binnentuin'. Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:

  • het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
  • het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
  • het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0004.png"

Uitsnede kaart ontwikkelingsbeeld 2015

In het ontwikkelingsbeeld voor 2015 is het plangebied aangeduid als ‘stedelijk- en groenstedelijk woonmilieu’. Het accent ligt hier op rustig wonen in een stedelijke omgeving met een lage graad van functiemenging. Op de structuurvisiekaart staat een recreatieve route voor langzaam verkeer die de forten met elkaar verbindt. Deze route loopt in oost-west richting langs de noordrand van de wijk.

2.4.2 Actualisering woonvisie Utrecht (2015)

De 'Actualisering woonvisie Utrecht' is op 4 juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente werkt samen met haar partners aan een goed functionerende woningmarkt. Utrecht moet een zeer aantrekkelijke woongemeente blijven. De gemeente maakt gebruik van kansen om die aantrekkelijkheid vast te houden en te vergroten. Ook ondersteunt de gemeente bewoners die zich moeilijk op eigen kracht op de woningmarkt staande houden. De 'Actualisering van de woonvisie' is tot stand gekomen na overleg met de Utrechtse woningcorporaties, de huurdersvertegenwoordiging en de regiogemeenten.

De afgelopen 5 jaar is de woningmarkt sterk veranderd door de gevolgen van de economische crisis en door ingrijpende gewijzigde landelijke regelgeving. Onderdeel van die gewijzigde regelgeving is een meer sturende rol voor de gemeente naar de woningcorporaties. De actualisering van de woonvisie heeft vijf prioriteiten. Deze prioriteiten zijn gekozen op basis van de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt en de uitgangspunten uit het coalitieakkoord. Dit zijn:

  • 1. Betaalbaarheid;
  • 2. Aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • 3. Middeninkomens: middeldure vrije sectorhuur;
  • 4. Duurzame woningen;
  • 5. Kwaliteit.

Voorliggend plan heeft betrekking op de prioriteiten 3, 4 en 5 van de woonvisie. Doelstelling 3 vraagt om de realisatie van voldoende aanbod van middeldure vrije sectorhuurwoningen (huur tussen € 711 en € 900). Het aantal inwoners in Utrecht ouder dan 65 jaar stijgt van 32.000 in 2012 naar 64.000 in 2040 (CBS Januari 2013). Een adequaat woningaanbod in de buurt is vanuit sociaal oogpunt gewenst. Een aantal, met name de meer welgestelde, senioren vindt echter in Utrecht niet het aanbod dat zij zoekt. Een deel vertrekt dan ook uit de stad. Dit betekent dat Utrecht een belangrijke opgave heeft om het aanbod voor senioren te vergroten. Veel woningen in de bestaande voorraad zijn niet geschikt om er als senior op een comfortabele manier in te kunnen wonen. Het is daarom belangrijk, dat de nieuwbouw die wordt toegevoegd voor het merendeel levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Dit betekent dat senioren er tot op hoge leeftijd in kunnen wonen. Maar tegelijkertijd bieden dergelijke woningen ook meer comfort voor andere leeftijdsgroepen.

De herontwikkelingsopgave biedt een woningprogramma voor nadrukkelijk verschillende doelgroepen van beleid. De transformatie van het zorgcentrum naar woningen en huisvesting voor zorg kan een beweging op gang brengen die mensen in de buurt een geschikte woning biedt en doorstroming geeft. De aangrenzende buurt ten zuiden van het plangebied, met zijn grote lichte woningen met ruime tuin en goede voorzieningen is ook uitermate geschikt voor jonge gezinnen. Tijdens het participatieproces met omwonenden bleek in ruime mate belangstelling te zijn voor de toekomstige woningen; in de vertrouwde omgeving van de eigen buurt met een verbeterde omgevingskwaliteit. Het woningbouwprogramma bestaande uit beleggingshuur en eventueel koop speelt zowel in op de vraag van senioren, starters en jonge gezinnen. Voor een groeiende groep woningzoekende is er geen toegang tot sociale huurwoningen vanwege aangescherpte toelatingseisen en/of kan geen hypotheek verkregen worden vanwege aangescherpte financieringseisen. Beleggingshuurwoningen kunnen voor deze doelgroepen een oplossing bieden.

In de Woonvisie is 'voldoende levensloopgeschikte woningen' één van de genoemde uitgangspunten. Door de extramuralisering blijven mensen langer thuis wonen. Er ontstaat hierdoor een grotere vraag naar zelfstandige levensloopgeschikte woningen in de nabijheid van voorzieningen, ondersteuning, mantelzorg en soms ook dagbesteding. Ook in Tuindorp is deze vraag aanwezig. Door het extramuralisatiebeleid verdwijnt het oude zorgcentrum en worden senioren meer geholpen in hun eigen woonomgeving. Voor ouderen met een zorgbehoefte die niet meer zelfstandig kunnen wonen, worden 35 zorgappartementen gebouwd in beschermde omgeving. De afgelopen jaren hebben aangetoond dat de veranderingen in de zorgwetgeving grote impact kunnen hebben op de exploitatie van zorggebouwen. Het plan is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Mochten hierin onverhoopt wijzigingen optreden waardoor huur in de vorm van zorgwoningen niet meer haalbaar blijkt, dan kunnen de woningen ook worden gebruikt als reguliere woningen, waardoor leegstand wordt voorkomen.

De Ambitie van de gemeente is een klimaatneutraal Utrecht in 2030. Utrecht stelt als tussendoel om in 2020 30% energie te besparen. Voor de woningvoorraad moet dit in ieder geval leiden tot energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten (prioriteiten 4 en 5). De ambitie van de ontwikkelaar is het bereiken van zo energie zuinig mogelijke gebouwen. Omdat het bouwplan nog uitgewerkt moet worden, is de wijze waarop dit ingevuld gaat worden nog niet duidelijk. De ontwikkelaar zal de daken, voor zover mogelijk zo veel mogelijk als groene daken uitvoeren. Dit geeft de omwonenden in de hogere (bestaande) appartementen een prettig uitzicht. Tevens heeft het een positief effect op de biodiversiteit en vangt het fijn stof, CO2 en NOx af.

2.4.3 Groenstructuurplan (2007)

Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht. De visie heeft drie ambities;

  • 1. beter groen binnen de bebouwde kom;
  • 2. sneller naar buiten;
  • 3. meer groen naast de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0005.png"

Uitsnede visiekaart Groenstructuurplan

Het volkstuinpark ten noorden van het plangebied is op de visiekaart aangegeven en vormt een onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Het groen langs de spoorlijn, aan de oostzijde van het plangebied, is aangeduid als (wenselijke) verbinding.

2.5 Conclusie

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de realisatie van vier nieuwe appartementengebouwen, passen binnen zowel het rijks-, provinciale als de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de wijk Tuindorp-Oost. Deze wijk is gebouwd in de jaren '60 volgens de principes van de naoorlogse stedenbouw. De wijk bestaat uit hoge grootstedelijke randen en een kern met een rustige binnenwereld die gevormd wordt door laagbouw rondom centrale hoven. In het ontwerp van de wijk Tuindorp-Oost was een belangrijke rol weggelegd voor de auto. De wijk Tuindorp-Oost is over de toen bestaande structuur, die bestond uit een middeleeuwse strokenverkaveling, heen gebouwd. Deze structuur is nog zichtbaar in het groengebied aan de noordzijde van de wijk.

De Professor Jordanlaan, de oude uitvalsweg van Utrecht naar het noorden, liep ooit in een rechte lijn door het dorp Blauwkapel de stad uit. Langs deze weg ontstond voor de oorlog aan weerszijden lintbebouwing, die verbreding onmogelijk maakte. Daarom kwam er in de jaren zestig een nieuwe route, de Eykmanlaan, die dient als toegangsweg uit het noorden en verbindingen vormt met de geplande rondwegen: de Kardinaal de Jongweg (binnenring) en de rondweg, nu NRU (Noordelijke Randweg Utrecht). De weg liep deels ten oosten en deels ten westen van de oude route, in een bajonetvorm. Langs de weg werden woongebouwen gemaakt: hoge woonflats ter geleiding in de bochten en lange, strakke woongebouwen langs de rechte einden.

Ooit was het de bedoeling om de Eykmanlaan te verbinden met de Sartreweg en zo een verbinding te maken tussen de Noordelijke Randweg en de Waterlinieweg. Daarvoor werd grond gereserveerd. De strook grond tussen het zorgcentrum en het volkstuinencomplex De Driehoek is hier een overblijfsel van. Ook verklaart dit de ligging van het zorgcentrum op enige afstand van de Eykmanlaan en de opzet van het huidige gebouw met hoge bebouwing aan de noordzijde die bedoeld was om deze weg te begeleiden.

De navolgende afbeelding betreft het uitbreidingsplan Tuindorp-Oost uit omstreeks 1960.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0006.png"

Uitbreidingsplan Tuindorp-Oost

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch bebouwing aanwezig.

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Op basis van het uitgevoerde cartografisch onderzoek in het archeologisch bureauonderzoek van Hamaland Advies (zie paragraaf 5.10), waarbij historische kaarten, luchtfoto's en digitale bouwtekeningen zijn geraadpleegd, wordt bevestigd dat het plangebied pas vanaf 1967 bebouwd is met het verzorgingstehuis. In het plangebied zijn dan ook geen andere relevante bovengrondse en ondergrondse bouwhistorische waarden te verwachten dan gemeld.

Het plangebied heeft in de Tweede Wereldoorlog niet in de vuurlinie gelegen. Ook zijn er geen specifieke activiteiten geweest zoals kampementen, stellingen of loopgraven. Wel lag Fort Blauwkapel dichtbij en is de voormalige Hollandse Waterlinie onder water gezet. Fort Blauwkapel is één van de grootste forten van de Waterlinie. Het werd ten noorden van Utrecht op de locatie van versterkingen uit 1787 (Patriotten) gebouwd. Het huidige fort is uit 1818-1821 en is een gebastioneerde vierhoek met een aarden reduit1. Het had de functie om de centraalspoorweg, oosterspoorweg, weg Hilversum - Utrecht af te sluiten en het beschermde diverse waterkeringen. In het fort ligt een in het fort opgenomen dorpje met een kapel, waaraan het fort zijn naam dankt. Van 1966 tot de opheffing in 1994 waren de kantoren van het Bureau Voorbereidingen Voorzieningen aan Kunstwerken (Landmacht, vernietiging van bruggen) in het reduit gevestigd. De explosievenwerkplaats was gevestigd in het Fort op de Ruigenhoekse Dijk. Er zijn geen grote gevechten geleverd om het Fort.

Uit het voorgaande blijkt dat er in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig is.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Ruimtelijke situatie

Tuindorp-Oost is een wijk met een groen karakter, als een naoorlogse versie van het vooroorlogse Tuindorp. De wijk heeft een rustig, groen woonmilieu met veel eengezinswoningen, appartementen en voorzieningen. Tegelijk geeft Tuindorp-Oost de noordoostelijke entree van Utrecht een stedelijk karakter. De stedenbouwkundige compositie van de routes levert een zeer herkenbaar beeld voor dit gedeelte van Utrecht.

Het groengebied ten noordoosten van de Eykmanlaan is voor het grootste deel in gebruik voor volkstuinen. Dit gebied heeft een bijzondere slootstructuur en oude fruitbomen. Het gebied wordt ook gebruikt door omwonenden om een wandelingetje doorheen te maken. Ten zuiden hiervan ligt Zorgcentrum Tuindorp-Oost en een benzinestation langs de Eykmanlaan.

Het zorgcentrum Tuindorp-Oost bestaat uit een compositie van twee haaks met elkaar verbonden schijven met een hoogte van 5 en 13 bouwlagen. De schijven zijn gesitueerd rondom een centrale tuin aan de noord en westzijde. De tuin heeft een groene inrichting en bestaat uit gras, planten en bomen. Aan de westzijde bevindt zich een terras. Op de navolgende afbeelding wordt de huidige ruimtelijke situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0007.png"

Huidige ruimtelijke situatie plangebied

Aan de zuidkant grenst het plangebied aan een woongebied. Aan de zuidzijde van de Winklerlaan staan twee woongebouwen. Aan de zijde van de Eykmanlaan staat een hoge flat bestaande uit 15 bouwlagen. Even verderop bevindt zich een woongebouw dat een hoogte heeft van 5 bouwlagen. De entree van dit gebouw is aan de zijde van de Winklerlaan.

Openbare ruimte

Het groengebied aan de noordzijde van het zorgcentrum is een open groengebied. De strook tussen het volkstuinencomplex en de Eykmanlaan is groen van aard, maar heeft geen publieke functie. Het gebied wordt gebruikt als weiland. Aan de noordkant grenst het plangebied aan tuinenpark De Driehoek. Dit gebied heeft een bijzondere slootstructuur en oude fruitbomen. Het gebied wordt ook gebruikt door omwonenden om een wandelingetje doorheen te maken. Het tuinenpark ligt geïsoleerd en is moeilijk te vinden.

Tussen het zorgcentrum en dit groengebied ligt een informeel pad. Het groengebied aan de oostzijde van het zorgcentrum bestaat uit gras met grote bomen. Hier is een hondentoilet gesitueerd. Daaraan grenst een weide waar paarden rondlopen. Tussen deze groengebieden loopt een pad naar het tuinenpark De Driehoek. Aan de westzijde van het zorgcentrum bevindt zich de parkeerplaats en een tankstation van Q8. Tussen deze gebieden ligt een kleine groenstrook die bestaat uit gras met enkele bomen.

Bestaande bomen

Voor de ontwikkeling is een bomenwaardering uitgevoerd. De bomenwaardering is bijlage 1 bijgevoegd. Op het terrein staan circa 47 bomen van verschillende soorten. Beeldbepalende en bijzondere bomen zijn vooral te vinden op de noordwesthoek van het terrein en de zuidoosthoek van het terrein. Hier staan bomen die door hun formaat en beeldbepalende karakter een bijzondere waarde hebben. Deze bomen worden zoveel als mogelijk behouden. Voor elke te kappen boom zal een nieuwe boom worden geplant.

Bereikbaarheid en parkeren

Het zorgcentrum is goed ontsloten en ligt aan een belangrijke invalsweg. Het gebouw is bereikbaar via de Eykmanlaan en de Winklerlaan. De Winklerlaan ontsluit tevens het noordelijk deel van de wijk Tuindorp-Oost. De parkeerplaats en de entree van het gebouw bevinden zich aan de westzijde van het gebouw, aan de kant van de Eykmanlaan. Het parkeerterrein bestaat uit 53 parkeerplaatsen.

Het plangebied wordt ontsloten via de Eykmanlaan (hoofdwegenstructuur auto) en Winklerlaan. De Eykmanlaan is een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 50 km/u. Op de Winklerlaan geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Voor de Eykmanlaan is de ambitie om deze weg her in te richten.

Het plangebied wordt, evenals in de huidige situatie, ontsloten door een hoofdfietsnetwerk. Zo maakt de Eykmanlaan hier deel van, evenals de verderop gelegen Kapteynlaan.

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

In het zorgcentrum bevinden zich 14 driekamerappartementen, 61 grote tweekamerappartementen en 52 kleine tweekamerappartementen. Alle appartementen hebben een aparte slaapkamer, eigen sanitair en een keuken. Diverse bewoners en ook wijkbewoners kunnen voor uiteenlopende zorgbehoeften in het zorgcentrum terecht. Er zijn diverse voorzieningen zoals een kapsalon en pedicure, bibliotheek, internetcafé en een winkeltje. Daarnaast is er op de begane grond een dagvoorziening voor bewoners met dementie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Het programma bestaat uit vier appartementengebouwen die variëren in hoogte, met in totaal maximaal 207 woningen. Het programma bestaat uit minimaal 20 appartementen met een huur van onder de € 710,68 (goedkope segment) en minimaal 43 appartementen met een huur van € 710,68 tot € 900,- (midden segment), maximaal 56 koopappartementen van gemiddeld € 210.000,- v.o.n., 35 appartementen en 5 huiskamers voor huisvesting van zorg. De overige appartementen zullen in het midden dure en/of dure huursegment (boven € 900,-) worden ontwikkeld. Prijspeil 1 januari 2015.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied kan worden gezien als een nieuwe beëindiging van het woongebied ten zuiden van de Winklerlaan. Voor een heldere ruimtelijke structuur en een goede samenhang is het van belang dat het gebied goed aansluit op de bestaande structuur van de wijk Tuindorp-Oost. De wijk wordt met De Groene Kop verbonden middels twee nieuwe verbindingen; één in het verlengde van de Lamérislaan en één in het verlengde van de Winklerlaan. Tussen deze nieuwe verbindingen bevindt zich een nieuw woongebied dat qua opzet, maat en schaal voortborduurt op de bestaande buurten ten zuiden hiervan. De bebouwing op de kop van het westelijke bouwveld accentueert de entree van de stad.

De hoofdopzet van het gebied bestaat uit vier langwerpige appartementengebouwen in een groene setting. Hier doorheen loopt een verbinding van de wijk naar het park. Deze deelt het gebied op in twee delen; het westelijk deel langs de Eykmanlaan waarin de twee hogere appartementengebouwen staan en het oostelijk deel met twee appartementengebouwen die wat lager zijn. De hogere appartementengebouwen hebben 8 bouwlagen, en een maximale bouwhoogte van 28 m. De achtste bouwlaag op de noordelijke kop ligt iets terug.
De lagere appartementengebouwen hebben 5 bouwlagen en een maximale bouwhoogte 18,5 m. Deze lagere appartementengebouwen krijgen mogelijk aan de noordkant een hoogteaccent bestaande uit één extra bouwlaag. De gebouwen zijn gesitueerd in noord-zuid richting en zijn alzijdig georiënteerd. Aan de oostkant zijn de gebouwen gesitueerd in het verlengde van de bebouwing aan de Lamérislaan en de Winklerlaan. De gebouwen en de bijbehorende parkeerterreinen worden ontsloten vanaf de Winklerlaan.

Op de navolgende afbeelding wordt de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0008.jpg"

Stedenbouwkundige opzet plangebied

In de onderste laag worden de bergingen en het parkeren opgelost. Doordat deze ten opzichte van het maaiveld half verdiept liggen, ontstaan er geen onaantrekkelijke gesloten plinten en is er interactie tussen de gebouwen en de omgeving. Daar waar het parkeren onder de gebouwen wordt gesitueerd is aandacht voor de sociale veiligheid. Hier is goede verlichting aanwezig en heeft het gebied een goede uitstraling. De gebouwen presenteren zich naar buiten en hebben aan alle zijden een representatieve uitstraling. De gebouwen hebben een groen dak.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Ontsluiting plangebied

De locatie wordt in de toekomst, net als in de huidige situatie, ontsloten via de Eykmanlaan (hoofdwegenstructuur auto) en Winklerlaan. De Eykmanlaan is een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 50 km/u. Op de Winklerlaan en de overige straten als de Lamérislaan en Kouwerplantsoen geldt reeds een snelheidsregime van 30 km/u.

Er zullen geen wijzigingen worden doorgevoerd in het huidige fietsnetwerk. De Eykmanlaan is onderdeel van het hoofdfietsroutenetwerk. Voor de voetganger zijn er reeds logische voetgangersroutes. De locatie zal op een logische wijze worden aangesloten op dit bestaande netwerk.

Verkeersintensiteiten

Met UAB (Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar) als sturend beleid is stadsbreed ingezet om doorgaand verkeer zoveel mogelijk te leiden om de stad heen en pas daar waar de bestemming zich bevindt de stad in te rijden. Hiermee kan het verkeersbeeld rustiger worden en kan verblijven meer kwaliteit krijgen.

De ontwikkelingen in het plangebied en in de omgeving (De Gaard en de Veemarkt) zullen extra verkeer genereren ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten. Daarnaast rijdt er op de route Sartreweg, Aartsbisschop Romerostraat en Kapteynlaan veel doorgaand verkeer.

Wanneer het eerder genoemde doorgaande verkeer kan worden verleid om andere routes te rijden, kan deze route rustiger worden. Er zijn al maatregelen genomen zoals het aanpassen van de verkeerslichten op het Kardinaal Alfrinkplein en het herinrichten van de Sartreweg. Binnen de planontwikkeling van winkelcentrum De Gaard is de herinrichting van de Kapteynlaan opgenomen. Het overige deel van de Kapteynlaan, tussen winkelcentrum de Gaard en de Sartreweg wordt ook heringericht in het kader van aanpak verbeteren verkeersveiligheid.

Gelijk met de ontwikkeling van het plangebied zullen verkeerskundige ingrepen worden gedaan aan de Winklerlaan om doorgaand verkeer over deze weg te weren. Dit betreft de realisatie van twee verkeersdrempels op de Winklerlaan welke door de ontwikkelaar zullen worden gerealiseerd.

Afhankelijk van de mate waarin verkeer verleid kan worden, wordt verwacht dat met de ontwikkelingen van afname van doorgaand verkeer, de toekomstige verkeersintensiteiten in de omgeving van het plangebied gelijk kunnen blijven aan de huidige verkeersintensiteiten. Opgemerkt wordt dat ten behoeve van de uitgevoerde onderzoeken, voor de zorgvuldigheid wel rekening is gehouden met een toename.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden en versterken van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.

In de huidige situatie is reeds sprake van bebouwing in het plangebied. De toekomstige bebouwing bestaat uit vier langwerpige appartementengebouwen in een groene setting. De gebouwen volgen, in tegenstelling tot de huidige bebouwing, globaal de lijnen van het slagenlandschap. Naast de realisatie van de bebouwing wordt ook de openbare ruimte heringericht. Het noorden van Tuindorp-Oost mist momenteel een heldere relatie tussen bebouwd en onbebouwd gebied. Door het doortrekken van de Lamérislaan en Winklerlaan wordt verrommeling voorkomen en worden de twee gebieden met elkaar verbonden. Deze overgang krijgt aan de kant van het bebouwde gebied vorm met nieuwe bebouwing, en aan de onbebouwde kant in een vorm van doorzetting van het slagenlandschap met de volkstuinen. Door het versterken van de relatie wordt het groen zichtbaar en beleefbaar in de wijk en kunnen bewoners eenvoudig in het groengebied gaan wandelen.

De Groene Kop

Naast de realisatie van vier appartementengebouwen, zal de openbare ruimte in het plangebied ook worden heringericht. Deze herinrichting maakt onderdeel uit van het te ontwikkelen park De Groene Kop.

De Groene kop is gelegen tussen de Eykmanlaan, de Winklerlaan, het volkstuinenpark de Driehoek en de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. Het gebied is een restant van het weidegebied dat hier tot in de 20ste eeuw aanwezig was maar inmiddels grotendeels is bebouwd. Deze ‘restruimte’ is nu in gebruik en beheer door enkele volkstuinders en duiven- en kleinveehouders. Met name de noordzijde van het gebied was sterk verrommeld en maakt een onbeheerde indruk. Daarnaast is het gebied slecht toegankelijk voor omwonenden. Momenteel wordt de Groene Kop heringericht.

Een belangrijk doel van de herinrichting van de Groene Kop is het bereiken van een hogere recreatieve en ecologische waarde; de bodem wordt daar waar nodig gesaneerd, er wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van flora en fauna en het terrein wordt ontsloten door betere wandelverbindingen. Ook wordt er een terrein voor natuurlijk spelen ingericht.

Het ontwerp van de openbare ruimte in het plangebied is tot stand gekomen met het ontwerp van de Groene Kop als uitgangspunt. Hiermee ontstaat een samenhangende inrichting van het openbaar gebied. Het openbaar gebied rondom de gebouwen zal deel gaan uitmaken van het omliggende park. De hoofdstructuur van de openbare ruimte sluit aan op de stedenbouwkundige structuur van de woonwijk ten zuiden van het plangebied. De herontwikkeling zal plaatsvinden met behoud van een deel van het groen, verplanting en kap, gecombineerd met herplant. De nieuwe gebouwen worden voor zover mogelijk van zo veel mogelijk groene daken voorzien.

4.2.3 Parkeren

Het plan maakt maximaal 207 woningen mogelijk: 35 van deze woningen betreffen zorgwoningen. De overige woningen hebben gemiddeld een oppervlakte tussen de 80 m2 en 130 m2.

De parkeernormen van de gemeente Utrecht zijn vastgelegd in de Nota Stallen en Parkeren (2013). Het plangebied valt in de zone B2: Stedelijk zonder betaald parkeren. Hierbij gelden de volgende normen:

Functie   Minimale parkeernorm   Maximale parkeernorm  
woning 80 tot 130 m2 bvo   1,20   1,40  
verpleeg-/verzorgingstehuis (zorgwoningen)   0,50   0,70  

Op basis van de parkeernormen zijn er minimaal (35*0,5=) 17,5 parkeerplaatsen noodzakelijk voor de zorgwoningen en minimaal (172*1,2=) 206,4 parkeerplaatsen voor de overige woningen. De totale parkeervraag als gevolg van de ontwikkeling bedraagt daarmee 224 parkeerplaatsen.

Ten behoeve van de planontwikkeling zullen 224 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het parkeren ten behoeve van de bezoekers van woningen zal worden gerealiseerd in parkeervakken haaks op de Winklerlaan. Het parkeren voor de toekomstige bewoners wordt gesitueerd op parkeerterreinen deels onder de gebouwen en deels tegen de gebouwen aan. Hierbij wordt opgemerkt dat zodra er in plaats van zorgwoningen, gewone woningen worden gerealiseerd er de mogelijkheid bestaat 17 extra parkeerplaatsen te realiseren in een parkeerstrook nabij de Winklerlaan. Op de verbeelding is in aansluiting op de woonbestemming in de groenbestemming een strook met een diepte van 6 meter aangeduid als 'specifieke vorm van verkeer - parkeren'. Deze strook grond kan op termijn worden benut voor de aanleg van de extra benodigde parkeerplaatsen.

In het westelijke deel van het plangebied liggen de parkeerterreinen aan de westkant van de gebouwen, in het oostelijk deel liggen de parkeerterreinen tussen de gebouwen in. Circa de helft van de benodigde ruimte voor parkeren zal in een verdiepte parkeervoorziening onder de gebouwen worden gesitueerd. De overige parkeerplaatsen bevinden zich in een verdiepte parkeervoorziening naast de gebouwen. Het parkeren op eigen terrein wordt zo ingepast dat het vanuit de omliggende openbare ruimte uit het zicht is, maar er wel rekening wordt gehouden met de sociale veiligheid van de parkeerterreinen.

4.3 Conclusie

Met het plan wordt een verzorgingstehuis met 127 zorgappartementen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden maximaal 207 nieuwe (zorg)woningen mogelijk gemaakt. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen. Naast de bouw van de appartementengebouwen zal de openbare ruimte in het plangebied ook worden heringericht.

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een impuls gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit in en om het plangebied.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de relevante milieuaspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd en van toepassing zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Algemeen

Met het plan is sprake van de realisatie van maximaal 207 woningen met 224 parkeerplaatsen. Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlagen van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

De realisatie van de woningen en bijbehorende parkeerplaatsen kan worden gekwalificeerd als "de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De activiteit valt ruim beneden de gestelde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • de kenmerken van het potentiële effect.
5.2.2 Toetsing

De kenmerken van het project

In het plangebied is momenteel het verzorgingstehuis Tuindorp-Oost gevestigd. Het gebouw dateert uit 1967 en bestaat uit 127 zorgappartementen. Het gebouw voldoet niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Om die reden wordt het gebouw gesloopt. Daarnaast zijn in het plangebied 53 parkeerplaatsen aanwezig.

Op de vrijkomende gronden worden vier nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd. Het functioneel programma betreft in totaal maximaal 207 (zorg)wooneenheden in zowel de huur- als koopsector. Daarnaast worden in het plangebied 224 parkeerplaatsen gerealiseerd te behoeve van de woningen.

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt per saldo toe met 80. Het aantal parkeerplaatsen neemt per saldo toe met circa 170.

De plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Utrecht. De locatie kan omschreven worden als een stedelijk gebied. In de omgeving van het plangebied bevindt zich één Natura 2000-gebied. Het betreft het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' dat op circa 4,6 kilometer afstand van het plangebied ligt.

De kenmerken van het potentiële effect

De omvang van het project ligt ver beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden. In de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk is aangetoond dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten op het milieu.

Op grond van de kenmerken van het plan en de ligging, kan de realisatie van de woningen en parkeerplaatsen in potentie de volgende effecten hebben:

  • verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving;
  • invloed op flora en fauna en omliggende beschermde natuurgebieden.

Luchtkwaliteit

Met het plan wordt een verzorgingstehuis met 127 zorgappartementen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden maximaal 207 nieuwe (zorg)woningen mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een toename van het aantal woningen van 80. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal daarmee toenemen.

In paragraaf 5.6 is met behulp van de NIBM-tool het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit berekend.

Uit de berekeningen volgt dat de bijdrage in luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van de woningbouwontwikkeling maximaal 0,75 µg/m3 bedraagt voor NO2 en 0,14 µg/m3 voor PM10. Deze bijdragen zijn lager dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Flora en fauna en beschermde natuurgebieden

Flora en fauna

Door Staring Advies is in juli 2015 een quick scan natuurtoets uitgevoerd (zie paragraaf 5.8). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied mogelijk de soorten rietorchis, vleermuizen, ringslang en bittervoorn voorkomen. De ingrepen in het plangebied, als gevolg van de ontwikkeling kunnen een negatief effect hebben op deze soorten. In juni 2016 is een nader onderzoek op het voorkomen van de genoemde soorten uitgevoerd. De genoemde soorten zijn bij het nader onderzoek niet aangetroffen of ondervinden geen negatief effect als gevolg van de ontwikkeling. Wel is de matig beschermde kleine modderkruiper aangetroffen. Om schade aan individuen van de kleine modderkruiper te voorkomen dienen er bij het dempen van de sloot mitigerende maatregelen getroffen te worden, conform een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet. Deze maatregelen worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol.

Beschermde Natuurgebieden

Gezien de afstand van het plangebied tot beschermde natuurgebieden is uitsluitend sprake van externe werking. Externe werking kan ontstaan door verstoring (licht en/of geluid) of door een toename van de stikstofdepositie. De afstand van het plangebied tot de natuurgebieden bedraagt meer dan 4,6 kilometer, waardoor effecten van een toename van bijvoorbeeld licht en geluid te verwaarlozen zijn.

Vermestende en / of verzurende effecten van een toename van stikstofdepositie zijn tot op grotere afstanden nog (juridisch) relevant. De realisatie van het bouwplan leidt tot emissies van stikstofoxiden (NOx) in de bouwfase én in de gebruiksfase. Stikstofemissies in de bouwfase vinden plaats door onder andere vrachtwagenbewegingen van het naar het plangebied en het gebruik van mobiele werktuigen. Stikstofemissies in de gebruiksfase kunnen optreden vanwege vervoersbewegingen van bewoners. Deze stikstofemissies kunnen leiden tot een toename van de depositie van stikstof in de omgeving. Echter, tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden liggen reeds woonwijken en wegen. Deze vormen een achtergrondverstoring op het Natura 2000-gebied. Hierdoor valt de verstoring als gevolg van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen weg tegen de achtergrondverstoring. Een negatief effect op Natura 2000-gebieden is daarom niet te verwachten.

5.2.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld.

5.3 Geluidhinder

5.3.1 Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

5.3.2 Toetsing

Voor het initiatief is door De Milieuadviseur in januari 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2 (zie bijlage 2). In de omgeving van de appartementengebouwen bevinden zich wegen en spoorlijnen. Gezoneerde industrieterreinen zijn nabij deze locatie niet aanwezig. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidhinder afkomstig van de Eykmanlaan, Winklerlaan en de spoorlijnen Oosterspoorbaan en Utrecht – Amersfoort.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Eykmanlaan

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 56 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5 dB, afkomstig van de Eykmanlaan. Bij de nieuwe appartementen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Winklerlaan

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 51 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5 dB, afkomstig van de Winklerlaan. De Winklerlaan heeft op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe appartementen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Spoorlijnen

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 61 dB afkomstig van de spoorlijnen. Bij de nieuwe woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB wordt niet overschreden.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen en te beperken. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Eykmanlaan of raildempers op de spoorlijnen of het vergroten van de afstand tussen de appartementen en de (spoor)weg. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde (wegverkeer: 48 dB en railverkeer: 55 dB).

In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Geluidnota Utrecht 2014 -2018’, d.d. 11 februari 2014 ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Het gemeentelijke geluidbeleid is voor ruimtelijke ontwikkelingen samengevat in de notitie ‘Geluidsaspecten bij planontwikkeling in de gemeente Utrecht’, d.d. 2015.

Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, ofwel omdat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelastingen niet zijn terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden door het treffen van geluidsreducerende maatregelen. Omdat wel wordt voldaan aan de eisen voor geluidsluwe gevel uit het gemeentelijke geluidbeleid is de verlening van hogere waarden mogelijk voor de appartementen op basis van het geluidbeleid van de gemeente Utrecht. De te verlenen hogere waarden zijn weergegeven in de navolgende tabel. Onder deze tabel is de gebruikte benaming van de appartementengebouwen weergegeven ((oost)gebouw A t/m (noordwest)gebouw D).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0009.png"

Te verlenen hogere waarden

De verlening van de hogere waarden vindt plaats in een aparte hogere-waardeprocedure, gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai te worden gegarandeerd. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per gebouw zijn weergegeven in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0010.png"

Cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM)en de minimaal benodigde gevelwering

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt een procedure hogere grenswaarden doorlopen.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

5.4.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

5.4.2 Toetsing

Rondom het plangebied zijn woningen, een tankstation, een ecologisch tuinenpark en een kinderboerderij aanwezig. Ook bevindt zich er een school (Gerrit Rietveld College) in de omgeving. Verder bevindt zich een deel van het plangebied aan de Eykmanlaan. Daarom kan het westelijk deel van het plangebied (woongebouw westzijde) aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. Het overige deel betreft een 'rustige woonwijk'. In onderstaande figuur is een kaartje van de in de nabijheid van het plangebied aanwezige functies weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0011.png"

Weergave aanwezige functies omgeving plangebied

Bij het bepalen van de aanbevolen richtafstanden zijn in de VNG brochure de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kan worden uitgegaan van kortere afstanden (verlaging met één afstandsstap);
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn volgens de toelichting in de VNG-brochure niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van een milieuhindergevoelige functie in de vorm van woningen. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende milieuhinderveroorzakende functies:

  • 1. Tankstation Q8;
  • 2. Gerrit Rietveld College;
  • 3. Ecologisch tuinenpark de Driehoek;
  • 4. Het Lachende Paard.

Tankstation Q8 (Eykmanlaan 1201)

Bij het tankstation is geen LPG aanwezig. Het tankstation valt daarom onder 'Benzineservicestations: zonder LPG' (SBI-2008: 473). Het heeft de volgende hindercontouren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0012.jpg"

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk en rustig buitengebied.

Aangezien er aan de westzijde van het plangebied sprake is van gemengd gebied kan de afstand met één stap worden verkleind. De hindercontour voor geur en geluid betreft dan 10 meter. Hiermee wordt voldaan aan de aanbevolen afstand.

Gerrit Rietveld College (Eykmanlaan 1200)

Het Gerrit Rietveld College valt onder 'Scholen voor Basis- en algemeen voortgezet onderwijs' (SBI-2008: 852, 8531). Het heeft de volgende hindercontouren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0013.png"

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk en rustig buitengebied.

De hindercontour voor geluid betreft 30 meter. Gezien de afstand tot de dichtsbijzijnde woonbebouwing, kan ruimschoots worden voldaan aan de aanbevolen afstand.

Ecologisch tuinenpark de Driehoek (Winklerlaan 151)

Ecologisch tuinenpark de Driehoek is een volkstuincomplex met 137 volkstuinen. De VNG-Brochure 'Bedrijven en milieuzonering' beschikt niet over een categorie volkstuinen. Het lijkt verstandig om enige afstand aan te houden vanwege mogelijke geurhinder (als gevolg van compost/groenafval). Gezien de afstand tussen het volkstuinencomplex en het plangebied van ongeveer 30 meter wordt geen dusdanige invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied verwacht.

Het Lachende Paard (tussen het plangebied en het ecologisch tuinenpark)

Het Lachende Paard is een hobbymatige activiteit, vergelijkbaar met een kinderboerderij. Het is geen bedrijfsmatige functie, er wordt geen paardrijles gegeven. Het aantal dieren (3 paarden, 2 pony’s, 2 ezels en enige geiten en kippen op 10 april 2014) is geen reden om te toetsen op “bedrijfsmatige activiteiten”. De opslag van mest is bij deze omvang geen belemmering. Groei naar meer dan 5 paarden (waardoor sprake is van een instelling vergelijkbaar met een manege) wordt niet nagestreefd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

5.5.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van appartementengebouwen ten behoeve van nieuwe (zorg)woningen. Daarmee is sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0014.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig.

Mobiele bronnen

Rijkswegen

Op circa 700 m ten oosten van het plangebied ligt de rijksweg A27. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. Over de rijksweg A27 worden volgens het Basisnet Weg gevaarlijke stoffen vervoerd. De 10-6 contour van deze weg bedraagt 0 m voor het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt eveneens buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor deze weg, een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Spoorlijnen

Op circa 250 m ten noorden van het plangebied de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is het Basisnet Spoor van belang. Beide spoorlijnen zijn niet opgenomen in het Basisnet Spoor. Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over beide spoorlijnen.

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

5.6.2 Toetsing

NIBM

Bijlage 3A en 3B van de Regeling NIBM geven aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. De NIBM-grens bij de categorie woningbouwlocaties bedraagt 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2). Een (netto) toename van 80 woningen zoals voorzien in het bestemmingsplan Kop van Tuindorp is daarmee in ieder geval NIBM. De bijdrage kan ook rekenkundig worden bepaald. De berekening volgt hierna.

Rekenmethode

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de luchtverontreiniging.

Voor het plangebied is de toename van verkeersbewegingen als gevolg van de toevoeging van woningen maatgevend voor de emissie van luchtverontreinigende stoffen. De berekeningen zijn uitgevoerd met de NIBM-tool versie 2015.

Invoergegevens

Om te bepalen of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging wordt een vergelijking gemaakt van de nieuwe situatie met de bestaande situatie. Op de betreffende locatie is in de huidige situatie sprake van activiteiten die invloed hebben op de luchtkwaliteit. Daarom is een vergelijking gemaakt tussen de huidige en toekomstige situatie.

Voor het aantal huidige en toekomstige voertuigbewegingen van en naar het plangebied is aangesloten bij de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor wat betreft de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van 'sterk stedelijk' en voor het gebiedstype is 'rest bebouwde kom' aangehouden.

Huidige situatie

Voor de huidige situatie levert dit de volgende verkeersgeneratie op:

Woningaantallen en soorten en andere oorzaken voertuigbewegingen   Categorie CROW publicatie 317   Kencijfers verkeersgeneratie
per woning  
Kencijfers verkeersgeneratie totaal  
  Min.   Max.   Min.   Max.  
127x app. geschikt voor lichte zorgindicatie   Aanleunwoning en serviceflat   2,1   2,8   266,7   355,6  
Personeel         30   30  
Vrachtverkeer         4   4  
Totaal   300,7   389,6  

Voor het aantal voertuigbewegingen van het personeel van het verzorgingstehuis is uitgegaan van 30 werknemers waarvan 50% met de auto naar het werk komt. Dit levert 30 x 0,5 x 2 (heen- en terugrit) = 30 voertuigbewegingen per dag op. Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van twee bevoorradingen per dag. Dit komt neer op 2 x 2 (heen- en terugrit) = 4 voertuigbewegingen per dag. Het aandeel vrachtverkeer is 1,02% tot 1,33% van het totaal.

Toekomstige situatie

Voor de toekomstige situatie levert dit de volgende verkeersgeneratie op:

Woningaantallen en soorten en andere oorzaken voertuigbewegingen   Categorie CROW publicatie 317   Kencijfers verkeersgeneratie
per woning  
Kencijfers verkeersgeneratie totaal  
  Min.   Max.   Min.    Max.  
35x serviceflat / aanleunwoning   Aanleunwoning en serviceflat   2,1   2,8   73,5   98  
172x 3k app. a 85-110 m2 BVO   Koop, etage, midden   5,2   6,0   894,4   1032  
Vrachtverkeer         4   4  
Totaal   971,9   1134  

Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van twee bevoorradingen per dag. Dit komt neer op 2 x 2 (heen- en terugrit) = 4 voertuigbewegingen per dag. Voor het aandeel vrachtverkeer is uitgegaan van twee bevoorradingen per dag. Dit komt neer op 2 x 2(heen- en terugrit) = 4 voertuigbewegingen per dag. Het aandeel vrachtverkeer is 0,35% tot 0,41% van het totaal.

Verschil huidige en toekomstige situatie

Het verschil tussen het totaal aantal minimale voertuigbewegingen in de huidige en toekomstige situatie is: 671,2. Het verschil tussen het totaal aantal maximale voertuigbewegingen in de huidige en toekomstige situatie is 744,4. Ten behoeve van de beoordeling van de luchtkwaliteit (worst-case) is de maximale toename van verkeersbewegingen gebruikt. De toename bedraagt dus 744,4 verkeersbewegingen, waarvan het aandeel vrachtverkeer 0,53 % betreft.

Resultaten

Uit de berekeningen volgt dat de bijdrage in luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van de woningbouwontwikkeling maximaal 0,75 µg/m3 bedraagt voor NO2 en 0,14 µg/m3 voor PM10. Deze bijdragen zijn lager dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0015.jpg"

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied (ruim) onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.


Gevoelige bestemmingen

In het plangebied worden 35 zorgwoningen gerealiseerd. Daarmee worden in het plangebied gevoelige functies, zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen' beoogd. De zorgwoningen liggen op circa 700 m afstand van de dichtstbijzijnde rijksweg (A27) en circa 750 m afstand van de dichtstbijzijnde provinciale weg (N230). Zoals eerder aangegeven vindt er geen overschrijding van de grenswaarden plaats.

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

5.7 Bodemkwaliteit

5.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

5.7.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2016 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 3)4.

In het onderzoek wordt aangegeven dat op de locatie in het verleden reeds twee bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Als aanvulling op deze bodemonderzoeken is de locatie opnieuw onderzocht. Daarbij wordt het volgende geconcludeerd.

Verdachte locatie verontreiniging met PAK

Aan de noordzijde van het onderzoeksgebied zijn is in eerder onderzoek in een mengmonster van twee boringen een PAK-verontreiniging aangetroffen. Uit het verrichte onderzoek blijkt dat deze sterke verontreiniging (gehalte > Interventiewaarde) zich beperkt tot één boring (boring 2), waarbij deze boring door middel van aanvullende boringen is afgeperkt. Bij deze boring is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met PAK. De omvang van de sterke verontreiniging bij boring is beperkt en bedraagt circa 15 m3 met gehaltes boven Interventiewaarde.

Verdachte locatie verontreiniging met minerale olie

Aan de noordwestzijde is in eerder onderzoek in één boring (boring 1) een verontreiniging met minerale olie aangetroffen ter plaatse van een voormalige kleine bovengrondse brandstofopslag bij een schuurtje. Rond deze boring zijn aanvullende boringen gedaan. In de onderzochte grond(meng)monsters van deze boringen liggen de gehaltes minerale olie onder de achtergrondwaarde. De bij deze boring geconstateerde lichte verontreiniging van de grond met minerale olie en vluchtige aromaten is van beperkte omvang. Uitgaande van het onderzoek komt circa 15 m3 bij graafwerkzaamheden niet voor hergebruik in aanmerking.

Verdachte locatie verontreiniging met asbest in bodem

Uit eerder onderzoek bleek dat er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest. Het betreft onder andere het toegangspad naar Het Lachende Paard en de directe omgeving daarvan. In dat kader is nieuw onderzoek uitgevoerd en zijn op 1,5 m afstand van de rand van de asfaltverharding van het toegangspad 4 asbestgaten gegraven. Er is daarbij geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Er is geen reden te veronderstellen dat de ernstige verontreiniging met asbest van het funderingsmateriaal aanwezig onder en direct langs het toegangspad zich tot ver buiten het toegangspad uitstrekt.

Afgesproken is dat de gemeente Utrecht het geval van ernstige verontreiniging met asbest saneert. Mocht de verontreiniging met asbest zich toch verder uitstrekken dan maakt het deel uit van het geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.

Overige terrein

Het overige terrein is eveneens onderzocht. Daarbij komt naar voren dat de grond van het overig terrein ten hoogste licht verontreinigd is met de diverse onderzochte parameters. In het grondwater is voor barium een gehalte boven de tussenwaarde gemeten, hetgeen als een verhoogde achtergrondwaarde kan worden beschouwd. Tevens is het zinkgehalte licht verhoogd. Het overige terrein is niet verdacht met betrekking tot de aanwezigheid van asbest.

Na uitvoering van de besproken maatregelen en het saneringsplan vormt de kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Flora en fauna

5.8.1 Algemeen

Op grond van de Wet natuurbescherming dienen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden in beeld te zijn gebracht. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan.

5.8.2 Toetsing

Door Staring Advies is in juli 2015 een quick scan natuurtoets uitgevoerd5 (zie bijlage 4). De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000 gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door de aard van de ingreep in het plangebied en de relatief grote afstand tot het Natura 2000 gebied 'Oostelijke Vechtplassen' en overige Natura 2000 gebieden en het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000 gebieden niet te verwachten.

Het plangebied ligt niet in de EHS. Er vindt geen ruimtebeslag op de EHS plaats. Bij het toetsingskader van de EHS is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op de EHS zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van de bestaande de EHS. De kernkwaliteiten van de EHS worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De bevindingen uit het onderzoek worden hierna behandeld.

Flora

In het plangebied, bestaande uit een gazon, bomen, struweel en een extensief grasland komen mogelijk het licht beschermde soorten als het akkerklokje, brede wespenorchis, gewone vogelmelk en grasklokje voor. Voor deze en andere licht beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 1) geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het extensieve grasland is potentieel geschikt als groeilocatie voor de matig beschermde rietorchis (Flora- en faunawet, tabel 2).

Door het extensieve gebiedsgebruik in het noorden van het plangebied kan het voorkomen van de matig beschermde rietorchis (Flora- en faunawet, tabel 2) niet worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van de rietorchis is dan ook noodzakelijk.

Overige matig en/of streng beschermde plantensoorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3), zoals de in de literatuur vermelde prachtklokje, steenanjer, steenbreekvaren, tongvaren en wilde marjolein worden niet verwacht binnen het plangebied, door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen.

Broedvogels

Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Daarom moet er buiten het broedseizoen gestart worden met de werkzaamheden.

De literatuur maakt melding van de buizerd, huismus, roek en sperwer als broedvogel voor de omgeving van het plangebied. Dit zijn vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Het plangebied behoort echter niet tot het essentieel leefgebied van deze vogelsoorten.

Grondgebonden zoogdieren

Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied door enkele algemene, licht beschermde soorten als egel, haas, konijn, mol en algemene muizensoorten. Voor licht beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch de vrijstellingsregeling. Mogelijk komt de in de literatuur vermelde matig beschermde eekhoorn (Flora- en faunawet, tabel 2) voor in de omgeving van het plangebied. Overige matig of streng beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) worden niet verwacht.

Het aanvragen van een ontheffing voor de soort eekhoorn is alleen noodzakelijk wanneer er sprake is van vaste verblijfplaatsen (nesten). De bomen in het plangebied vormen geschikte verblijfplaatsen voor eekhoorns. In de omgeving van het plangebied zijn echter voldoende alternatieve verblijfplaatsen voorhanden. Indien de bomen worden gekapt buiten de gevoelige periode van de eekhoorn (maart-oktober) is nader onderzoek naar het voorkomen van de eekhoorn niet noodzakelijk.

Vleermuizen 

Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk aangezien er door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen verblijfplaatsen en essentiële foerageergebieden worden aangetast.

Amfibieën

Mogelijk wordt het plangebied sporadisch doorkruist door een algemene, licht beschermde soort als de bruine kikker of gewone pad (Flora- en faunawet, tabel 1). Voor licht beschermde soorten geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Matig en streng beschermde amfibieën (Flora- en faunawet, tabel 2/3) worden gezien de afstand tot geschikt voorplantingswater en de inrichting van het plangebied niet verwacht.

Reptielen

Het extensieve grasland binnen het plangebied is geschikt als zomerhabitat voor de streng beschermde ringslang (Flora- en faunawet, tabel 3). In de achterliggende volkstuintjes bevinden zich compost en mesthopen die geschikte ei-afzetlocaties vormen voor deze soort. Nader onderzoek naar het voorkomen van de ringslang is dan ook noodzakelijk.

Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied en waarnemingen van overige reptielen uit de directe omgeving van het plangebied worden geen overige matig en/of streng beschermde reptielen verwacht in het plangebied.

Vissen

De matig beschermde kleine modderkruiper (Flora- en faunawet, tabel 2) komt voor in stilstaande en zwak stromende wateren met een sliblaag en plantengroei. De watergang die het plangebied doorkruist is daarmee potentieel geschikt als habitat voor deze soort. Deze watergang wordt deels gedempt ten behoeve van de ontwikkelingen binnen het plangebied. Aangezien slechts een deel van deze watergang wordt gedempt en deze watergang deel uitmaakt van een groter netwerk van watergangen blijft er voldoende habitat aanwezig voor de kleine modderkruiper. Vanuit de Zorgplicht is het noodzakelijk dat deze watergang visvriendelijk wordt gedempt. Dit houdt in dat de demping start bij het uiteinde (zuid) en in noordelijke richting plaatsvindt. Hierdoor krijgen de kleine modderkruiper en andere aanwezige vissen de kans om te vluchten richting de blijvende watergangen. Indien de hierboven beschreven maatregelen worden gehandhaafd is nader onderzoek naar de kleine modderkruiper niet noodzakelijk.

De streng beschermde bittervoorn (Flora- en faunawet, tabel 3) komt mogelijk voor in de watergang die deels gedempt door de ontwikkelingen in het plangebied. Van deze streng beschermde soort mag het habitat niet worden aangetast tijdens of na de ontwikkelingen. Nader onderzoek naar het voorkomen van de bittervoorn is dan ook noodzakelijk.

Ongewervelden 

Matig en streng beschermde ongewervelden (Flora- en faunawet, tabel 2/3) zijn niet aangetroffen. Gezien het ontbreken van voortplantingswater en geschikt leefgebied worden matig en/of streng beschermde ongewervelden ook niet verwacht in het plangebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Nader onderzoek

Door Staring Advies is in juni 2016 een aanvullend natuuronderzoek naar de soorten rietorchis, vleermuizen, ringslang en vissen uitgevoerd6 (zie bijlage 5). De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld.

Rietorchis

In het plangebied zijn geen groeiplaatsen van de rietorchis aangetroffen. Voor de geplande ruimtelijke ontwikkelingen hoeven geen mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen te worden. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk voor deze soort.

Vleermuizen

Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied en de directe omgeving vier soorten vleermuizen aangetroffen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis.

De gewone dwergvleermuis is een gebouwbewonende soort. De te slopen bebouwing in het plangebied is niet geschikt als verblijfplaats voor deze of andere gebouwbewonende soorten.

Eenmalig, tijdens de inventarisatieronde van 29 september 2015, zijn twee foeragerende laatvliegers waargenomen in het plangebied. Deze laatvliegers foerageerden aan de oostzijde van het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen verblijfplaatsen, vliegroutes en/of essentiële foerageergebieden van deze soort.

Ook de rosse vleermuis is slechts eenmalig (op 2 juni 2016) aangetroffen in het plangebied. Het betrof in eerste instantie één foeragerend exemplaar boven het vochtig grasland aan de noordzijde van het plangebied. Enige tijd later werd deze vergezeld door een tweede exemplaar. De rosse vleermuizen foerageerden hoofdzakelijk boven het nat grasland en de bosrand van het naastgelegen terrein van het volkstuinencomplex. Deze groenstructuren blijven behouden. In het plangebied bevinden zich geen verblijfplaatsen, vliegroutes en/of essentiële foerageergebieden van deze soort.

De ruige dwergvleermuis is uitsluitend tijdens de inventarisatieronde van 20 mei 2016 aangetroffen. Er is één foeragerend exemplaar in het plangebied en één overvliegend exemplaar aangetroffen. De foeragerende ruige dwergvleermuis gebruikte de bosrand van het naastgelegen terrein van het volkstuinencomplex als jachtgebied. Deze groenstructuur blijft behouden. In het plangebied bevinden zich geen verblijfplaatsen, vliegroutes en/of essentiële foerageergebieden van deze soort.

Door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen verdwijnen er geen vaste rust- en verblijfplaatsen, vliegroutes of essentiële foerageergebieden van vleermuizen. Er hoeven geen mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen te worden. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Ringslang

De streng beschermde ringslang is tijdens het nader onderzoek niet aangetroffen. Door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen verdwijnen er geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentieel leefgebied van de ringslang. Er hoeven geen mitigerende en/of compenserende getroffen te worden. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Vissen

Tijdens het nader onderzoek is geen bittervoorn aangetroffen. Wel is de matig beschermde kleine modderkruiper aangetroffen. Om schade aan individuen van de kleine modderkruiper te voorkomen dienen er bij het dempen van de sloot mitigerende maatregelen getroffen te worden, conform een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet. Deze maatregelen worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. Wanneer gewerkt wordt volgens de gedragscode is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

5.8.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.9 Water

5.9.1 Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

5.9.2 Beleid

Waterbeheerplan ‘Waterkoers 2016-2021’ Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Op 16 maart 2016 heeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' vastgesteld. Hierin legt het waterschap zijn koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast op het gebied van bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.

De waterkoers is een middel om het gesprek aan te gaan met partners in het gebied. Het waterschap werkt samen met mede-overheden, belangen- en maatschappelijke organisaties, bedrijven en bewoners aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Maatschappelijke ontwikkelingen bepalen de prioriteiten in het werk.

De Waterkoers is opgesteld aan de hand van een zogenaamde piramide. Daarin wordt de relatie gelegd tussen de maatschappelijke behoeften en het waterschapswerk. De piramide geeft symbolisch de prioriteiten van het waterschapswerk weer. De behoeften van de samenleving veranderen. Ook verandert het klimaat. Daardoor is het waterbeheer continu in beweging. Thema’s als ruimtelijke ordening, beheer openbare ruimte, landbouw, natuur en milieu spelen daarbij een belangrijke rol. De vraag verschuift daarmee van ‘wat moet?’ naar ‘wat heeft de samenleving nodig’ om het werk goed te doen.

De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Waterkoers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen het waterschap waar en hoe het beste op kunnen pakken, bepaalt het waterschap samen met haar gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.

Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019

In het gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019 staat welke investeringen de gemeente Utrecht doet in het onderhoud en beheer van de Utrechtse riolering en watergangen. De gemeente draagt zorg voor een schone, functionele en veilige openbare ruimte. Goed onderhoud van de openbare ruimte is belangrijk omdat het de publieke ruimte betreft die directe invloed heeft op het woon-, leef- en werkklimaat van de stad. Daarnaast heeft de gemeente voor water wettelijk een aantal specifieke zorgplichten toegewezen gekregen. Op basis van deze zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.
5.9.3 Situatie plangebied

Oppervlaktewater

In de wijk Tuindorp-Oost zijn de Singel Tuindorp, de singel De Driehoek en de waterstructuur van het volkstuincomplex De Driehoek belangrijke karakteristieke en stedenbouwkundige dragers. In de navolgende afbeelding wordt het watersysteem van de wijk Tuindorp-Oost weergegeven. Gebied Tuindorp-Oost ligt in het peilgebied ‘Tuindorp’ dat een vast peil van NAP +0.20 m kent. De singel De Driehoek betreft een primaire watergang, staat in verbinding met het peilgebied ‘Utrecht Centrum’ en heeft een streefpeil van NAP +0.58 m. In Tuindorp-Oost hebben de watergangen in De Groene Kop (volkstuincomplex De Driehoek) de status van tertiair water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0016.png"

Watersysteem Tuindorp-Oost (bron: gemeente Utrecht, Wijkwaterplan Noordoost, november 2011)

Grondwater

Het maaiveld bevindt zich ter plaatse van het plangebied op circa NAP +1,80. De gemiddelde, langjarige grondwaterstanden van het eerste watervoerende pakket zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de ‘Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht’ (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden en seizoensvariatie verondersteld: droge periode (GLG) = NAP 0,00 m, natte periode (GHG) = NAP +0,25 m en gemiddeld (GGG) = NAP +0,10 m. De grondwaterstroming is westelijk gericht.

Drooglegging en ontwateringsdiepte

Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De ontwateringsdiepte ter plaatse van het plangebied is daarmee voldoende.

Ondergrondse bouwwerken

Bij de toepassing van ondergrondse bouwwerken dient de gehele ondergrondse constructie volledig waterdicht uitgevoerd te worden om grondwateroverlast te voorkomen. Structurele beïnvloeding of onttrekking van het grondwater tijdens de gebruiksfase is niet toegestaan. Bij de aanleg van de kelder dient rekening te worden gehouden met de invloed die bemaling kan hebben op het grondwaterregime en eventuele grondwaterverontreinigingen in de omgeving. Om bij hevige neerslag wateroverlast te voorkomen, is het belangrijk dat er bovenaan de hellingbaan een drempel wordt aangelegd. De lijngoot die vaak onderaan een hellingbaan wordt toegepast, is enkel geschikt om het hemelwater dat op de hellingbaan zelf valt af te voeren. De dimensies en capaciteit ervan zijn niet toegesneden op veel aanbod vanaf de rijbaan. Een verhoging van circa 10-15 cm voor de hellingbaan is vaak al voldoende om wateroverlast in de kelder door afstroming vanuit het openbare gebied te voorkomen.

Riolering

In de Winklerlaan en de Eykmanlaan en ter plaatse van het plangebied is in de huidige situatie een gemengd riool aanwezig waar zowel huishoudelijk afvalwater als regenwater vanaf daken en verhardingen in één buis wordt ingezameld en getransporteerd. Bij hevige neerslag kan de gemengde riolering niet alle neerslag verwerken en bergen. Overtollige neerslag wordt, vermengd met afvalwater, via overstorten geloosd op het oppervlaktewater.

Wateropgave

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de benodigde watercompensatie afhankelijk van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 (de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom) maatregelen vereist. In dit geval is hier sprake van.

In de bestaande situatie is binnen het plangebied 7.345 m² aan verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie zal deze oppervlakte toenemen tot 10.545 m². Ten opzichte van de huidige situatie is derhalve sprake van een toename van 3.200 m2. Daarnaast wordt een deel van de tertiaire watergangen binnen het plangebied gedempt. De watergangen dienen 1 op 1 te worden gecompenseerd. Het betreft een oppervlakte van circa 250 m².
De toename aan verharding dient te worden gecompenseerd door minimaal 15% van deze oppervlakte aan extra waterberging te realiseren, zijnde 480 m². Er wordt voor een deel voorzien in watercompensatie in het gebied De Groene Kop waar inmiddels extra oppervlaktewater is gerealiseerd. Voor de overige benodigde compensatie en de compensatie van de te dempen watergangen worden voorzieningen getroffen binnen het plangebied dan wel in het gebied De Groene Kop.

Door het toepassen van zoveel mogelijk groene daken wordt voorzien in een deel van de benodigde compensatie. Na uitwerking van de bouwplannen zal blijken hoeveel watercompensatie nog moet worden gerealiseerd. In nauw overleg met Careyn wordt bepaald waar deze wordt aangelegd, binnen het plangebied dan wel in De Groene Kop. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden wordt hierbij betrokken.

Afkoppelen

Ten behoeve van de ontwikkeling dient een rioleringsplan opgesteld te worden, dat voorziet in de toepassing van infiltratie-transportriool met een overloopvoorziening naar het oppervlaktewater. Bij voorkeur wordt het wateroverschot geloosd op de kopse zijden van de doodlopende oorspronkelijke kavelsloten. Afvoer op oppervlaktewater is het ontwerpuitgangspunt, evenals de toepassing van groene daken.

Alle nieuwe vuilwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. De inzamelleidingen voor de HWA en de DWA dienen op eigen terrein te worden aangelegd. De diameter, hoogteligging en de exacte locatie van de aansluitingen op de riolering in het openbaar gebied worden afgestemd met Stedelijk Beheer van de gemeente Utrecht.

Beheer

Het plangebied ligt in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Dit waterschap is verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de primaire watergangen. De gemeente Utrecht – Stadswerken heeft de zorg voor het operationele waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de tertiaire watergangen die in eigen beheer zijn.

5.9.4 Watertoets

Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt HDSR de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd7. Dit betekent dat in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gekeken moet worden naar de waterkansen en –knelpunten voor het initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage 6 bijgevoegd.

5.9.5 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft op 1 maart 2017 een formeel wateradvies uitgebracht.

De watercompensatie is op verzoek van HDSR in deze paragraaf verder uitgewerkt. In de beschrijving van de bestemming Groen in paragraaf 7.4.2 is opgenomen dat ook een watervergunning moet worden aangevraagd.

5.9.6 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.10 Archeologie

5.10.1 Algemeen

Gemeentelijke verordening en bestemmingsplan

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.10.2 Toetsing

Archeologische waardenkaart

Op de archeologische waardenkaart van gemeente Utrecht (2009) heeft een deel van het plangebied een archeologische verwachting en een deel heeft geen verwachting. In het deel zonder verwachting hoeft geen onderzoek verricht te worden. In het deel met archeologische verwachting dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden om risico's in kaart te brengen voor bodemingrepen vanaf 1.000 m² en dieper dan 50 cm onder maaiveld. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Daarop is een projectie van het bouwplan weergegeven. Plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0017.png"

Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart

Bureauonderzoek

Door Hamaland Advies is in augustus 2015 een bureauonderzoek uitgevoerd8 (zie bijlage 7). Het bureauonderzoek toont aan dat het plangebied een verwachting heeft op archeologische resten uit de periode in de prehistorie en vanaf de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Het plangebied is in 1969 deels bebouwd. Archeologische resten uit de prehistorie worden verwacht op het pleistocene zand op een diepte van circa 1,50 m -mv. Er was geen bewoning mogelijk in het veen en de klei. Hier worden offsite-resten vanaf de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen verwacht vanaf ongeveer 1,2 m -mv op het veen en de komafzettingen van de Vecht/Oude Rijn. Het veen is ontgonnen in de Late Middeleeuwen. De archeologische laag bestaat meestal uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat. De meeste typen archeologische resten (bot, houtskool, aardwerk, metaal) zullen door de natte en zuurstofloze condities goed zijn geconserveerd.

Verkennend en karterend booronderzoek

In navolging op het bureauonderzoek is door Hamaland Advies in december 2015 een Verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd9 (zie bijlage 8). Uit de resultaten van het verkennend en karterend booronderzoek blijkt dat het merendeel van het plangebied bestaat uit A-C profielen, die ontstaan zijn bij de bouw van het verzorgingstehuis en de aanleg van de tuin, de parkeerplaatsen en de ontsluitingsweg van het verzorgingstehuis. In het centrale deel van het plangebied bevindt zich een intacte bodem met podzolgronden en op de flank daarvan een oud akkercomplex, maar bewoningslagen of relevante archeologische indicatoren ontbreken. Op grond van de grote mate van bodemverstoring en het ontbreken van concrete aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen, wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren.

Selectiebesluit

Het bevoegd gezag (gemeente Utrecht) heeft de voorgenoemde onderzoeken beoordeeld en kan instemmen met het advies uit het verkennend booronderzoek. Een archeologievergunning hoeft niet aangevraagd te worden en een vervolgonderzoek is niet nodig.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

5.10.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.11 Kabels en leidingen

5.11.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

5.11.2 Toetsing

In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die vragen om een nadere planologische afweging. Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren is een zogenaamde KLIC10-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC-melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

5.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.12 Niet Gesprongen Explosieven

5.12.1 Algemeen

In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en om het plangebied nog Niet Gesprongen Explosieven (NGE) in de (water)bodem aanwezig zijn.

5.12.2 Toetsing

Door Explosive Clearance Group BV, is in oktober 2015 een vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven uitgevoerd11 (zie bijlage 9).

Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en luchtfoto-interpretatie zijn er in de nabijheid van het onderzoeksgebied indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van conventionele explosieven. Deze indicaties bestaan uit: een tankgracht en meerdere inslagen van afwerpmunitie. Geen van deze indicaties bleken echter feitelijk herleidbaar tot het specifieke onderzoeksgebied, waardoor een verhoogd risico ter plaatse niet vast is komen te staan. De locatie wordt daarom als onverdacht aangemerkt.

Op basis van het contra-indicatie12 onderzoek is voldoende feitelijk vastgesteld dat er in de naoorlogse periode diverse werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij bodemingrepen zijn gepleegd. Hoewel de conclusie 'onverdacht' reeds getrokken is, kan tevens geconcludeerd worden dat op deze bewerkte locaties het risico op het aantreffen van conventionele explosieven tevens is verminderd tot op de naoorlogs geroerde bodem.

5.12.3 Conclusie

Het aspect Niet Gesprongen Explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

5.13.1 Algemeen

Naast geluid, lucht, veiligheid en groen wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald zoals wind en zon.

5.13.2 Toetsing

Hoogbouw

Wind en zon zijn elementen die ook bij hoogbouw (vanaf ongeveer 25 meter) van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben.

Voor de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is als bijlage 10 toegevoegd. In de huidige situatie is er reeds sprake van hoogbouw in het plangebied. In de bezonningsstudie is een vergelijking gemaakt tussen de huidige en toekomstige situatie. Er is geen sprake van onacceptabele gevolgen op de bezonningsmogelijkheden van omliggende percelen.

Sociale veiligheid

Een deel van de parkeerplaatsen worden onder de gebouwen gesitueerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de sociale veiligheid deze gebieden door het aanbrengen van goede verlichting.

5.13.3 Conclusie

Het aspect kwaliteit van de leefomgeving vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.14 Duurzaam bouwen en energie

Het coalitieakkoord van de gemeente Utrecht 2014-2018 vraagt nadrukkelijk aandacht voor duurzaamheid en gezonde leefomgeving. Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen, zoveel mogelijk kringlopen sluiten en energie duurzaam opwekken. Bij nieuwbouw en renovatie stellen we hoge eisen aan duurzaamheid.

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om transparant te zijn in de keuzes die ze maken ten aanzien van duurzaamheid en energie waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor het onderhavige plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang. Een instrument dat de keuzes inzichtelijk maakt is GPR gebouw of GPR stedenbouw.

Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.

Woningbouw

Tussen gemeente en woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt onder de titel 'Bouwen aan de stad', waarin eisen staan over tegengaan vervuiling van (grond)water door diffuse bronnen vanwege uitloging door verontreinigende bouwmaterialen en gebruik van hout met een goed duurzaamheidscertificaat (FSC of goedgekeurd door de TPAC), naast zaken als Politiekeurmerk Veilig Wonen. Voorts wordt een aantal adviezen gegeven op het gebied van toegankelijkheid en bruikbaarheid. Die kwaliteitseisen gelden voor alle ontwikkelaars.

Energie

De gemeente Utrecht heeft de ambitie om in 2030 als grondgebied CO2-neutraal te zijn. Dit vereist een stevige inspanning van alle betrokken partijen. Voorwaarde voor het kunnen realiseren van de nodige maatregelen, ook op gebouwniveau, is een optimale energie-infrastructuur op bouwblok-, buurt- en wijkniveau. Daarbij kan het gaan over het gebruik van stadsverwarming als dat in de nabijheid ligt of over de inzet van overtollige (koel)warmte uit de omgeving. De gemeente streeft naar fossielvrije opwekken van warmte. Bij nieuwbouw wordt geen nieuwe gasleiding aangelegd. Ook andere technieken zijn denkbaar zoals het inzetten van warmtepompen met bijvoorbeeld warmte-koude opslag in Phase Change Materials (PCM) of in het grondwater in de bodem. Maar de belangrijkste eerste stap is een goed geïsoleerd en kier/naad-dicht gebouw, rekening houdend met gezondheidscondities en oververhittingsgevaar in de zomer.

Een reële bijdrage aan de gemeentelijke energieambitie vereist een energieprestatie ruim beter dan het wettelijk vereiste. De wettelijke eis ligt vast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie PrestatieCoëfficient (EPC) van 0,. De gemeentelijke ambitie ligt op een EPC = 0,0.. In een anterieure overeenkomst is vastgelegd dat de initiatiefnemer de haalbaarheid van een EPC van 0 zal onderzoeken.

De aanvraag voor de wabo omgevingsvergunning zal het toetsmoment zijn voor de bovengenoemde duurzaamheids-en energie-eisen.

5.15 Gezondheid

5.15.1 Algemeen

Gezonde verstedelijking betekent: gezond, vitaal, sociaal en zelfstandig samenleven, in een schone, prettige, duurzame en economische welvarende stad. Het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid in het fysieke domein gaat vanuit drie invalshoeken:

  • De druk op gezondheid zo laag mogelijk houden. Het bouwen van woningen op een redelijke afstand van de snelweg, een schonere lucht, een betere water- en bodemkwaliteit en minder geluidhinder. Het gaat hier om meer dan alleen het naleven van de milieunormen.
  • De inrichting van de leefomgeving wordt door mensen als prettig ervaren. Het gaat er dan om of de omgeving levendig, afwisselend en veilig is ingericht. Belangrijk zijn voldoende bereikbaar, aantrekkelijk en bruikbaar groen, voldoende ruimte voor ontmoeting en voldoende aangename geur en kleur.
  • De leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag. Belangrijk is dat mensen elkaar ontmoeten en voldoende bewegen. Dat kan onder meer door dagelijkse beweging in de buurt beter te faciliteren met goede wandel- en fietsroutes, fietsparkeervoorzieningen en speelmogelijkheden.
5.15.2 Toetsing

Met de aanwezigheid van een vrij drukke weg (de Eykmanlaan) en het spoor aan de rand van het plangebied dient voor wat betreft gezondheid rekening gehouden te worden met de invloed van verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en geluidhinder door wegverkeer en railverkeer. Het inrichten van een parkachtig gebied, waar de volkstuinen deel van uitmaken biedt kansen voor gezondheidsbevordering. Het ontsluiten van het volkstuinencomplex vergroot de mogelijkheid van rondwandelingen door het gebied te maken en de aanwezigheid van veel en divers groen door de volkstuinen is gezond voor de bewoners. Op dit moment is het niet onmogelijk om door het volkstuinencomplex te lopen, maar het is niet vanzelfsprekend, doordat het aantal toegangsmogelijkheden beperkt is. De aanwezigheid van het Lachende Paard met een aantal geiten en paarden in het gebied geeft een leuke afwisseling, waardoor het gebied meer gebruikt wordt voor recreatie. Recreatie bevordert de gezondheid.

Het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om een levendige, afwisselende en veilige inrichting te realiseren. Het plangebied biedt tevens voldoende ruimte om ontmoetingsplaatsen voor de toekomstige bewoners te creëren.

De ontwikkelaar zal de daken voor zover mogelijk en zoveel als mogelijk uitvoeren als 'groene daken'. Dit heeft het een positief effect op de biodiversiteit en vangt het fijn stof, CO2 en NOx af.

5.15.3 Conclusie

Voor de volksgezondheid zijn er geen bedreigingen die wonen in het plangebied belemmeren en er zijn voldoende kansen om de gezondheid van de toekomstige bewoners te bevorderen.

5.16 Bomen

Zoals al in paragraaf 3.2 is aangegeven, staan op het terrein circa 47 bomen van verschillende soorten. De conditie van de bomen varieert. Aan de noordwest- en oostzijde van het zorgcentrum zijn de bomen van groot formaat, goede kwaliteit en beeldbepalend. Aan de zuidzijde langs de Winklerlaan staat een rij met grote essen. De es is een bekende en inheemse boom. De essen vormen de rand van het gebied en de overgang naar de zuidelijk gelegen stedelijke omgeving.

De boomgroep aan de oostzijde van het zorgcentrum bestaat uit essen en zilveresdoorns. De bomen zijn geplant in gras. De essen vormen een groep. Op het parkeerterrein staan japanse notenbomen. De rij platanen vormt de noordwesthoekhoek van het perceel. In de tuin van het zorgcomplex staan bomen die bestaan uit een mix van verschillende soorten. De standplaats van de bomen aan de rand van het binnenterrein is niet optimaal; ze staan onder druk van de grote essen rondom het terrein.

Zoveel mogelijk verplanten en actief zoeken naar alternatieve locaties voor bomen is uitgangspunt. Om te komen tot een optimum in te handhaven en te verplanten bomen en de nieuwe aanplant en kap zoveel mogelijk te beperken heeft de ontwikkelaar een deskundig bureau onderzoek laten doen en een rapport laten opstellen. Dit rapport is de basis geweest voor overleg met de gemeente. In overleg met de gemeente is verder onderzoek gedaan en zijn een aantal aanpassingen gedaan waardoor meer bomen konden worden behouden. Het overzicht (zie bijlage 2) is genomen als uitgangspunt voor het beplantings- en verplantingsplan. Van de 47 bomen is volgens voorliggend inrichtingsplan 49% behouden, verplanten en te onderzoeken. Voor elke te kappen boom wordt minimaal één nieuwe boom teruggeplant. De ambitie is deze zo groot mogelijk aan te planten.

1. Platanen langs de Eykmanlaan en Winklerlaan (25 tot en met 32). In een eerder inrichtingsplan was bedacht de halfverdiepte parkeerplaatsen geheel aan het zicht vanaf de Eykmanlaan te onttrekken door een lage wal aan te leggen. Daardoor moesten de platanen verdwijnen. Daarvan wordt na overleg met Stadswerken afgezien; behoud van de bomen is mogelijk; de wal wordt een haag en de platanen direct om de hoek aan de Winklerlaan worden zonodig herplant langs de Eykmanlaan als ze moeten wijken voor een oprit.

2. Japanse notenbomen op de parkeerplaats (20 tot en met 24). Gezien de stamdiameter, zijn deze bomen relatief eenvoudig te verplanten. In overleg met Stadswerken is besproken deze bomen ter beschikking te stellen aan de gemeente, zodat de gemeente deze kan inzetten voor herplanting elders. Eveneens behoort herplanting binnen het plangebied tot de mogelijkheid.

3. De esdoorns achter het tankstation (33, 34 en 36 tot en met 38). Deze verkeren in een redelijke conditie. Esdoorns zijn over het algemeen slecht verplantbaar. Deze soort reageert slecht op wortelschade en veranderingen in de groeiplaats. Bovendien staan enkele bomen (36 tm 38) deels in een talud, waardoor deze slecht ingepast kunnen worden op een andere standplaats. Deze bomen worden gekapt.

4. De essen langs de Winklerlaan (1 tot en met 9). Langs de Winklerlaan komen insteekparkeerplaatsen. Er is in het ontwerp ruimte gehouden om met de parkeerplaatsen te schuiven zodat bij realisatie van het plan de parkeerplaatsen zo ingepast kunnen worden dat deze Essen (deels) behouden kunnen blijven. Enkele essen zullen gekapt worden vanwege opritten naar verdiepte parkeerterreinen of te dicht op nieuwe bebouwing komen te staan. Deze bomen vormen veel dood hout. Mocht behoud mogelijk zijn dan zal de gemeemte een hogere beheerfrequentie toepassen om schade van takval op auto’s te voorkomen.

5. Essengroep (10 tot en met 16). Door de bebouwing zullen enkele bomen gekapt moeten worden. Ten gevolge hiervan veranderd de samenstelling van de boompartij, wat de overlevingskansen van de over gebleven bomen zeer klein maakt. Tevens zal de windbelasting op de bomen sterk veranderen. Hierbij valt te denken aan versnelling van de wind tussen de bebouwing maar ook draaiwinden. Als gevolg van de korte plantafstand hebben de bomen hoge kronen ontwikkeld. De binnenkronen zijn slechts beperkt begroeid als gevolg van lichtgebrek.Tevens wordt veel dood hout gevormd. Daarnaast komen de bomen dicht op de geplande bebouwing en de aangrenzende balkons te staan. Deze boomgroep wordt gekapt.

6. Zilveresdoorns (18 en 19) Op basis van de huidige conditie en de ruimte rond de bomen wordt geconcludeerd dat ze verplantbaar zijn en dus verplant gaan worden.

7. Losse bomen (35, 39 t/m 48). De Plataan (nr. 35) is aangetast door bladvlekkenziekte. Op basis van mogelijk herstel wordt verplaatsing onderzocht. De overige bomen waarvan de meeste in de huidige tuin van het zorgcentrum staan worden eveneens gekapt tengevolge van de slechte conditie waar deze in verkeren.

5.17 Conclusie

In voorliggend hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling aan de Winklerlaan getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat geen van deze aspecten een belemmering opwerpen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

De gemeente Utrecht voert voor deze gebiedsontwikkeling geen actief grondbeleid en vervult in die zin een faciliterende rol. De kosten die de gemeente maakt om deze ontwikkeling mogelijk te maken kunnen niet zoals bij een actief grondbeleid worden verhaald via de gronduitgifte.

De onderstaande paragraaf beschrijft hoe het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Vervolgens wordt voor deze nieuwe ontwikkeling bekeken of hieruit planschade voortvloeit. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden of het plan economisch uitvoerbaar is.

6.1.2 Kostenverhaal

Het verhaal van kosten voor deze ontwikkeling is verzekerd via een inmiddels gesloten anterieure overeenkomst. De te verhalen kosten betreffen hier alleen kosten voor planvorming, aangezien de projectontwikkelaar zelf alle overige werkzaamheden (inclusief de aanleg van de openbare ruime conform een door de gemeente goedgekeurd inrichtingsplan) zal uitvoeren. Uitzonderingen hierop vormen de kosten voor de aanleg van waterberging (buiten het plangebied) en de sanering van de asbestverontreiniging binnen het plangebied (zie paragraaf 5.7.2). De kosten voor de waterberging en de sanering komen voor rekening van de gemeente Utrecht, hierover zijn afspraken gemaakt met ontwikkelende partij. Verder worden de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en alle kosten voor het voeren van juridische procedures na het vaststellen van het ruimtelijk besluit verhaald via de leges. De verplichting om een exploitatieplan op te stellen vervalt hiermee.

6.1.3 Planschade

Planschade is mogelijkerwijs aan de orde, daar waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Kosten die voorvloeien uit eventuele claims zijn niet voor rekening van de gemeente. Deze afspraak is opgenomen in de anterieure ontwikkelingsovereenkomst.

6.1.4 Conclusie economische uitvoerbaarheid

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de kosten die de gemeente maakt verhaald kunnen worden. Daarmee is dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Vanaf de start van de planontwikkeling is een participatieproces opgezet voor verschillende belanghebbenden. Het proces is zo vormgegeven dat de deelnemers denkkracht kunnen leveren om de initiatiefnemers te helpen en de verschillende deelbelangen samen te smeden. Onderstaand zijn de verschillende belanghebbenden opgesomd.

  • Careyn staat voor de opgave om binnen wet en regelgeving en bedrijfseconomische mogelijkheden haar transitie uit te voeren.
  • De gemeente zoekt ruimte voor waterberging en ecologie en staat voor een bodemsaneringsopgave. Vanuit ruimtelijke optiek kunnen in dit deel van de stad verbeteringen aangebracht worden en kan er een nieuw park voor de buurt worden gerealiseerd.
  • De volkstuinders van De Driehoek willen beter zichtbaar zijn voor de buurt, zouden hun complex willen aansluiten op wandelroutes met als rustpunt het Pannendak, maar willen overzicht houden en de veiligheid waarborgen.
  • Bewoners uit Tuindorp-Oost hebben behoefte aan groen, zijn bezorgd over verkeersoverlast en zien het nieuwe aanbod aan levensloopbestendige woningen als een kans.
  • De eigenaren van het Lachende Paard, nu bruikleners in de Groene Kop, willen graag blijven, zien zichzelf als extra kwaliteit/beleving voor de omgeving.
  • Het Gerrit Rietveldcollege heeft met zijn 1200 kinderen nauwelijks uitloopruimte, zien hiervoor een beheersbare kans in de Groene Kop en vinden het leuk om met de leerlingen mee te denken over de inrichting.
6.2.2 Participatieproces

Careyn en gemeente hebben in januari 2014 een intentieovereenkomst ondertekend waarin vastgelegd is dat in een nader onderzoek de kaders verzameld worden en de haalbaarheid van de herontwikkeling bepaald wordt. Tegelijkertijd liep het herinrichtingsproject van de aangrenzende Groene Kop met een eigen projectteam bestaande uit gemeenteambtenaren, vertegenwoordiging van de wijkraad, gebruikers van het gebied en de volkstuinvereniging De Driehoek. Zij hadden al het pad gebaand voor het participatieproces rond de herontwikkeling van de locatie van het zorgcentrum Tuindorp-Oost. In het proces zouden beide projecten gelijk optrekken met als doel de gebruikskwaliteit zo hoog mogelijk te krijgen.

Op 4 maart 2014 vond een startbijeenkomst plaats in het Pannendak, het verenigingsgebouw van De Driehoek. Daar werd samen met de intiatiefnemers, wijkraad en De Driehoek verkend wat de ambitie zou kunnen zijn en welke kaders gelden voor het gebied. Het belangrijkste thema dat kwam bovendrijven was “verbinden”.

Op 3 april 2014 vond de eerste participatieavond plaats. Nadat de kaders, het door initiatiefnemers gewenste programma en het proces toegelicht waren, konden de deelnemers aan verschillende tafels aan de slag om met makettemateriaal en een grote luchtfoto greep te krijgen op het bouwvolume, de hoogte, bouwoppervlakte en verbindingsroutes. Tevens stelden 4 leerlingen van het Gerrit Rietveld College zich voor die via een enquete op school en een ontwerp van de Groene Kop een project wilden doen.

Op 10 juli 2014 vond de tweede participatieavond plaats. Op basis van ervaringen en leerpunten van 3 april werden 3 modellen gepresenteerd van bouwvolumes, ontsluitingen, parkeren en verbindingen naar Groene Kop en De Driehoek. De leerlingen van het Gerrit Rietveld College lichtten hun ontwerp met makette toe; er was een uitloopruimte bedacht direct aansluitend op de nieuwe oversteekplaats van de Eykmanlaan. Afgesproken werd dat de school een rol krijgt bij uitwerking en realisatie.

Met alle nieuwe informatie zijn gemeente, Careyn en de projectmedewerkers van de Groene Kop aan de slag gegaan. Er werd een model gekozen. Uiteindelijk kon begin 2015 de haalbaarheidsfase afgerond worden met de voorlopige conclusie dat het project op grote lijnen haalbaar is. Dat moest wel bevestigd worden in een 3e afsluitende partcipatieavond.

De 3e participatieavond werd gehouden op 2 april 2015. De avond was zo opgezet dat eerst plenair het voorkeursmodel van Careyn gepresenteerd werd en daarna ingegaan werd op de verwachte verkeerssituatie in de omgeving. Vervolgens werd het plan voor de herinrichting van De Groene Kop gepresenteerd. Eveneens werd ingegaan op de planning en procedures. Na de pauze konden deelnemers bij de 3 verschillende tafels (Careyn, verkeer, Groene Kop) hun vragen en opmerkingen kwijt en kon men met elkaar in discussie gaan over de plannen. Als afronding hebben de tafelleiders plenair de belangrijkste punten de revue laten passeren en is een agenda opgesteld voor het vervolg.

Na de laatste participatieavond van de haalbaarheidsfase op 2 april 2015 lag er een basis voor het opstellen van SPVE, anterieure overeenkomst en voorliggend bestemmingsplan. Ook de inrichtingsplannen van De Groene Kop zijn verder uitgewerkt.

6.2.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herontwikkeling van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen.

Het bestemmingsplan is toegezonden aan een aantal instanties voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De provincie merkt op dat het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening, die op 20 januari 2017 in werking is getreden, zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. Hiermee is beoogd de provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De toelichting is aangepast conform het geldende provinciale ruimtelijk beleid.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft op 1 maart 2017 een formeel wateradvies uitgebracht. HDSR heeft drie opmerkingen:

  • 1. Ten noordoosten van het plangebied ligt een aantal tertiaire watergangen. HDSR verzoekt deze watergangen te voorzien van de bestemming Water.
  • 2. Opnemen groene daken in de planregels.
  • 3. HDSR verzoekt de watercompensatie verder uit te werken.

Binnen de bestemming Groen zijn water, waterbeheer en waterberging toegestaan. Op deze wijze zijn de tertiaire watergangen passend bestemd. Vanwege de gewenste flexibiliteit (binnen de door HDSR gestelde kaders) is het niet gewenst deze watergangen specifiek te bestemmen. Groene daken zijn reeds mogelijk binnen de bestemming Wonen.

De watercompensatie is in de waterparagraaf verder uitgewerkt.

Tot slot heeft HDSR een opmerking geplaatst over het aanvragen van een watervergunning. In paragraaf 7.4.2 is hierover een tekstpassage opgenomen in de beschrijving van de bestemming Groen.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan kenmerkt zich door een gebied met twee hoofdfuncties: (zorg)wonen en groen. Deze functies worden gedetailleerd bestemd, maar dit biedt wel voldoende ruimte om deze functies te realiseren. Daarnaast geeft het rechtszekerheid over de maximaal toelaatbare omvang van de gebouwen en ontwikkelingen. De gebouwen ten behoeve van het zorg(wonen) zijn bestemd als 'Wonen'. De gebouwen zijn omgeven door een bouwvlak en voorzien van een maximale hoogte. De openbare ruimte is bestemd als 'Groen'. Dit biedt voldoende flexibiliteit en ruimte om groen of stoepen aan te leggen. De parkeervoorzieningen vallen onder de bestemming 'Wonen'. De aansluiting van het plangebied op de Winklerlaan zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.

7.3 Opbouw regels


De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid.

7.4 Artikelsgewijze toelichting

7.4.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen.

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels vastgelegd.

7.4.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels van de bestemmingen binnen het plangebied opgenomen. In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 3 Groen

De buitenruimte rondom de appartementengebouwen is bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, gazons en beplantingen, fiets-en voetpaden, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemmingen en voorzieningen die bij de bestemming horen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van erf- en perceelafscheidingen welke niet meer dan 1 meter hoog mogen zijn. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water alsmede het laten toenemen van het verhard oppervlak is een watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.

De aansluiting van het plangebied op de Winklerlaan maken in voorliggend bestemmingsplan onderdeel uit van het plangebied. Hier zal een tweetal verkeersdrempels worden gerealiseerd om zo doorgaand verkeer op de Winklerlaan te weren.

Artikel 5 Wonen

De appartementengebouwen en de parkeervoorzieningen met bijbehorende terreinen zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor (zorg)wonen; maatschappelijke voorzieningen ten dienste van de woonfunctie; water, waterberging; voorzieningen en functies die bij de bestemming horen, zoals (ondergrondse) gebouwde parkeervoorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.

Eén van de appartementengebouwen is aangeduid als 'zorgwoning'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding de gebouwen uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen.

Onder voorwaarden mogen de woningen ook worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast. De voorwaarden zijn in de regels opgenomen.

De gebouwen zijn omgeven door een bouwvlak en voorzien van een aanduiding die de maximale bouwhoogte aangeeft. Tussen de twee westelijke (hogere) appartementengebouwen is een overdekte parkeervoorziening ten behoeve van de woningen beoogd. De bouwhoogte van deze parkeervoorziening is echter lager dan de genoemde appartementengebouwen. De lagere bouwhoogte is door middel van de aanduiding 'parkeergarage' in de regels geregeld.

In de bouwregels is een op het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) afgestemde regeling opgenomen voor balkons. De bouwvlakken mogen worden overschreden door balkons tot een diepte van maximaal 2,5 meter. Aan de zijde van de verdiept aangelegde parkeerplaatsen mogen balkons van de woningen op de begane grond een diepte hebben van maximaal 4 meter om het zicht op de daar geparkeerde auto's te beperken (zie onderstaande principedoorsnede uit het SPvE).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKOPOPTUINDORPOOS-VA01_0018.png"

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Erfgoedwet.

7.4.3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Overschrijden bouwgrenzen

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen die op de verbeelding zijn aangegeven.

Deze bepaling bevordert een flexibele toepassing van bouwgrenzen, omdat die grenzen in een aantal gevallen als te knellend ervaren kunnen worden. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal de gemeente in het geval van een overschrijding van een bouwgrens aan de hand van dit artikel beoordelen of die overschrijding vergunningverlening in de weg staat.

In het geval van vergunningvrij bouwen is ook de overschrijding van de bouwgrens vergunningvrij, zolang aan de regels van dit lid voldaan worden. Degene die de vergunningvrije bouwactiviteit uitvoert, moet dat zelf beoordelen. Als niet aan dit lid voldaan wordt, moet alsnog een omgevingsvergunning worden aangevraagd. De gemeente kan ook bij vergunningvrije bouwactiviteiten handhavend optreden als in strijd met dit lid wordt gebouwd.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".

Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd, ingevoerd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel regelt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is een bepaling opgenomen met betrekking tot het realiseren en veranderen van geluidsgevoelige bestemming.

7.4.4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotregels van hoofdstuk 4 bevatten de navolgende twee bepalingen.

Artikel 13 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 14 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.5 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. In voorliggend bestemmingsplan zijn alleen lichte bedrijfsactiviteiten toegestaan, die verenigbaar zijn met de woonfunctie. In de regels is opgenomen welke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Hierbij wordt verwezen naar de Lijst van Bedrijven 'Functiemenging'. Deze lijst wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies.

7.6 Handhaving

7.6.1 Algemeen

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

7.6.2 Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

7.6.3 Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.