Plan: | Hotel en Manege, Voordorp |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPHOTELENMANEGE-0601 |
Het gebied ligt in de Hoofdgroenstructuur en heeft ecologische kwaliteit danwel potentie. Het maakt deel uit van de belangrijke groene lob van Fort De Bilt en omgeving.
Door de herontwikkeling van het terrein inclusief parkeerplaatsen krijgt het gebied een meer groene uitstraling. Het parkeerterrein wordt 40% minder verhard en bij de inrichting wordt aansluiting gezocht bij het park. Er komen nieuwe bomen en hagen én de verharding wordt halfopen dan wel gemaakt van graskeien. Ook het verplaatsen en verkleinen van de buitenbak leidt ertoe dat de voorzijde van het hotel meer aansluit op de groene voorzijde van de horecaboerderij en het park. Aan de achterzijde en tussen de manege en het hotel krijgt een groene uitstraling en komt er uit te zien als een boerenerf. Materiaal wordt opgeslagen in de nieuwbouw waardoor het er minder rommelig uitziet.
Er zijn in totaal 46 bomen geïnventariseerd, 27 in het plangebied en 19 grenzend aan het plangebied. 10 bomen hebben een matige conditie, 29 bomen hebben een redelijke conditie en 7 bomen hebben een goede conditie. Er zijn geen bomen verplant baar.
De geïnventariseerde bomen staan niet in de aangegeven te bebouwen gebieden. Het streven is zoveel mogelijk bomen te handhaven. Dit is afhankelijk van de toekomstige inrichting van het gebied.
Een deel van de bomen heeft een bijzondere waarde:
Om de bestaande bomen langs de rand te kunnen handhaven moet de bouwgrens minimaal 6 m uit de kroonprojectie van de bomen komen. Deze maatvoering is nodig, als ruimte voor de bouwwerkzaamheden, zodat voldoende ruimte voor bijvoorbeeld steigers en bouwkranen aanwezig is.
Inleiding
Sinds april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Ten behoeve van deze wet moet de initiatiefnemer van een project zo vroeg mogelijk in het proces een natuur inventarisatie uitvoeren. Indien bij de inventarisatie beschermde planten of diersoorten worden aangetroffen en het leefgebied van deze soorten verkleint of verdwijnt tengevolge van het initiatief, dan moet de initiatiefnemer dit melden en ontheffing aanvragen bij de minister van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Aan deze ontheffing kan de minister voorwaarden verbinden, bijvoorbeeld compensatie van e en verloren gaande biotoop. Voor het bouwrijp maken van de gronden zal een aantal (school)gebouwen in het gebied door de gemeente worden gesloopt. De te slopen gebouwen in het plangebied kunnen een functie hebben als verblijfplaats voor vleermuizen. Deze worden beschermd in de Flora- en faunawet en de vogel- en habitatrichtlijn. Bij verwijderen van het leefgebied moeten mitigerende maatregelen worden getroffen door het creëren van een nieuwe verblijfplaats waardoor het leefgebied van de vleermuis niet wordt aangetast en er geen ontheffingsprocedure nodig is.
Natuurbeschermingswet
De bescherming van gebieden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het bestemmingsplan gebied is geen gebied aangewezen als beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet of als Ecologische Hoofdstructuur dan wel het perceel ligt op voldoende afstand van dat soorten gebieden.
Methodiek
Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora- en fauna inventarisatie de huidige natuurwaarde worden bekeken. Er moet inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Als er sprake is van ontwikkelingen, moet worden aangegeven of er (compenserende) maatregelen nodig zijn en of er een ontheffing moet worden aangevraagd.
Om voor het huidige plangebied te bepalen of de flora- en faunawet wordt overtreden is gebruik gemaakt van de Nationale databank Flora en fauna, verder de ecologische atlas genoemd. Tevens zijn de betreffende locaties bezocht.
Resultaten veldbezoek
Tijdens het veldbezoek bleek dat het plangebied bestaat uit verschillende van belang zijnde zaken. Tussen de Biltsestraatweg en het perceel ligt een sloot, die volledig is bedekt met kroos. Ten noorden hiervan is een ruigte aanwezig met struweel en parkeerplaatsen. Naast de bebouwing is een grote paardenbak op het terrein gelegen. Tussen deze bak en de parkeerplaatsen ligt een rij zomer eiken. Het gebied is grotendeels verhard. Bij de boerderij is nog een tuin aanwezig.
Resultaten soorten onderzoek
Van meerdere soorten groepen (zoals vleermuizen, reptielen, libellen) worden geen verbodsbepalingen overschreden. Alle vogel soorten zijn beschermd. In of in de omgeving van het plangebied zijn geen permanent bewoonde nesten of belangrijke rust- of foerageer gebieden van vogels aanwezig. Mogelijk zijn er enkele broedplaatsen van vrij algemeen voorkomende soorten aanwezig. Maar als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of voor het broedseizoen wordt gestart en continu doorgewerkt, worden geen verbodsbepalingen overschreden. Voor geen enkele soort is de goede staat van instandhouding in het geding.
Het is mogelijk dat in het plangebied enkele beschermde soorten voorkomen zoals vaatplanten, amfibieën en zoogdieren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de Flora en faunawet. Hieraan zijn geen aanvullende eisen verbonden en voor verstoring van deze soorten hoeft geen ontheffing worden aangevraagd. In het gebied zijn geen soorten aanwezig, waarvoor ontheffing nodig is.
Met betrekking tot de aanwezigheid van vleermuizen vormt het project gebied enkel jacht/foerageergebied voor voorkomende soorten. De te slopen opstallen zijn door de constructie (metaal, geen spouw) niet geschikt als verblijfplaats van vleermuizen. Het verwijderen van de twee rijhallen en paarden boxen zal dan ook niet lijden tot een overtreding van de Flora- en faunawet.
Na realisatie van de plannen is het project gebied van een vergelijkbare kwaliteit als jacht/ foerageergebied voor voorkomende vleermuizen. Een tijdelijke achteruitgang in kwaliteit gedurende de constructie fase zal gezien de aanwezigheid van voldoende uitwijkmogelijkheden niet tot effecten op vleermuizen lijden.
Eventuele buitenverlichting bij nieuwbouw zorgt derhalve niet tot een wezenlijk andere situatie in het project gebied. Desalniettemin zal buitenverlichting spaarzaam aangebracht worden en zal uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk voorkomen worden.
Hiermee ontstaat een voor vleermuizen, maar ook andere soorten betere leefomgeving.
Het realiseren van voorzieningen voor verblijf van vleermuizen in de nieuwbouw is een mogelijkheid maar geen verplichting.
Conclusie
De geplande ingreep zal niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen met betrekking tot de beschermde soorten van de flora- en faunawet. Voor het opstellen van het bestemmingsplan hoeft geen ontheffing van de flora- en faunawet te worden aangevraagd. Op basis van het veldonderzoek en de overige gegevens is een voldoende beeld verkregen van het plangebied. Nader onderzoek is niet nodig.