direct naar inhoud van 2.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Centrum kanaleneiland deelgebied 3
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPCENKANDEELGEB3-0601

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)

Voor de stad Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Hierin zijn de drie kern kwaliteiten van de stad uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuin. Het centrumgebied Kanaleneiland is verbonden aan het ontwikkelingsperspectief “De Markt”. Dit perspectief sluit aan bij de kern kwaliteit: Utrecht als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. Doelstellingen binnen het ontwikkelingsperspectief de Markt zijn:

    • 1. stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke, regionale en landelijke context;
    • 2. vergroten van de herkenbaarheid van de kern kwaliteit door o.a. het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu;
2.4.2 Hoogbouwvisie "Waar wel en waar niet hoog?" (2004)

De doelstelling van de Hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouw plannen. Het Centrumgebied Kanaleneiland ligt in de Centrale Zone. De basis maat voor de hoogte van nieuwe bebouwing bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk, maximaal 60 meter. Direct langs het talud van de Prins Clausbrug en het tracé van de sneltram kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst.

2.4.3 Welstandsnota (2004)

In de Welstandsnota Utrecht, getiteld "De schoonheid van Utrecht", is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. In de Welstandsnota Utrecht wordt een onderscheid gemaakt in een drietal beleidsniveaus met een verschillende vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige structuur en architectuur. Op de Beleidskaart van de Welstandsnota heeft het plangebied de aanduiding ontwikkelingsgebied gekregen met Welstandsniveau “Open”. De aanduiding ligt op gebieden binnen de gemeentegrenzen waarvoor stedenbouwkundig plannen en in voorbereiding zijn, maar die nog geen formele status hebben (vastgesteld door de gemeenteraad).

2.4.4 Wonen in een sterke stad 2009 - 2019 (2009)

Utrecht is een sterke stad en aantrekkelijke stad. Veel mensen willen hier wonen en blijven wonen. Dit legt een grote druk op de woningmarkt. Naast verruiming van het aanbod door nieuwbouw in Leidsche Rijn en Rijnenburg wil de gemeente ook de kwaliteit woningen in de bestaande stad verbeteren. Binnenstedelijke vernieuwing biedt veel kansen voor een groter woning aanbod dat tegelijkertijd van een hogere kwaliteit is. En daarmee ook beter aansluit bij de wensen van (toekomstige) bewoners. De speerpunten van het woningbeleid voor de jaren tot 2019 zijn:

  • Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen druk op de woningmarkt.
  • Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit.
  • Doorstroming en toegankelijkheid woningmarkt voor doelgroepen.
  • Kwaliteit woningvoorraad.
  • Stad van Kennis en Cultuur.
2.4.5 Waterplan

De waterpartners hebben met het opstellen van het Waterplan Utrecht afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. De ruimtelijke structuur van Utrecht biedt daarvoor de mogelijkheden en wordt erdoor versterkt. Het hoofddoel van het waterplan is als volgt geformuleerd: het beheer van het watersysteem en de waterketen is samenhangend, doelmatig, voor de burger inzichtelijk en gericht op verschillende vormen van menselijk gebruik en natuur. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits vasthouden, bergen, afvoeren en aan de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Het beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een Watertoets.

2.4.6 Economisch profiel Utrecht 2010 (2003)

In het Economisch Profiel is een visie gegeven op de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkelingen voor de stad. Utrecht wil een ontmoetingsruimte zijn voor talent, waar perspectief rijke ondernemingen zich vestigen en bewoners goede opleidingsmogelijkheden en een prettig leefklimaat een getalenteerde beroepsbevolking vormen. Om dit waar te maken is een aantal sectoren aangewezen waar de gemeente zich in stimulerende/faciliterende zin de komende periode extra op wil richten. Hieronder bevinden zich twee groepen die voor Centrum Kanaleneiland van direct belang zijn: de detailhandel en het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Een goed functionerende detailhandel wordt van belang geacht als onderdeel van het gastvrijheidscluster. Het MKB wordt essentieel geacht gezien de mogelijkheid tot zelfontplooiing die zelfstandig ondernemerschap mensen biedt.

2.4.7 Stedelijk horecabeleid (2007)

Utrecht wil ruimte bieden aan nieuwe horecagelegenheden in concentratie gebieden en gemengde functiegebieden in de stad. In de Binnenstad zijn dat onder meer de Neude en omgeving, delen van de Oude Gracht, Domplein en het Janskerkhof. Grootschalige ontwikkelingen vinden vooral plaats in het Jaarbeursgebied en in Leidsche Rijn Centrum. Voor het winkelcentrum Kanaleneiland denkt de gemeente aan:

  • het ontwikkelen van een compleet horeca-aanbod met een winkel ondersteunende functie voor de dag en de vroege avond;
  • aan de randen beperkt ruimte scheppen voor stadsdeelcentrumfuncties.


Voorstellen voor aanvulling voor het Winkelcentrum Kanaleneiland zijn een koffiecafé, een grandcafé, een ijssalon, een pizzeria een grillroom of een lunchroom.

2.4.8 Strategisch kader functiemenging en kleinschalige bedrijfshuisvesting (2000)

De gemeente Utrecht zet met deze nota in op versterking van de kleinschalige bedrijvigheid. Dit streven moet resulteren in extra werkgelegenheid, meer functiemenging en verbetering van de leefbaarheid van de wijken. De gemeente ziet bedrijfshuisvesting primair als een zaak van de markt, maar wil de ontwikkeling ervan waar mogelijk ondersteunen. In de vraag naar bedrijfsruimte kan worden voorzien door het aanbieden van zelfstandige units in bedrijvenclusters of verzamelgebouwen.

2.4.9 Ontwikkelings- en toetsingskader grootschalige leisurevoorzieningen (2003)

De ambitie van het kader is een ontwikkeling van Utrecht tot een volwaardige en veelzijdige leisurelocatie van nationale allure. Er wordt gekozen om Utrecht te positioneren op de drie leisure kernmarkten waarin de stad al beschikt over belangrijke bovenregionale voorzieningen: cultuur, shopping en entertainment & uitgaan. Ruimte voor grootschalige, boven lokale leisurevoorzieningen wordt geconcentreerd aangeboden in de binnenstad, het stationsgebied, Leidsche Rijn en in enkele bestaande locaties in Utrecht.

2.4.10 Groenstructuurplan Utrecht (2004), Visie ARK (in ontwikkeling) en Bomenvisie (2009)

Het Groenstructuurplan van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. De gemeente wil de woonkwaliteit in onder meer Kanaleneiland verhogen. Er is weinig ruimte om hier het groen areaal uit te breiden. Daarom wordt ingezet op de aanleg en verbetering van groene recreatieve verbindingen (bijvoorbeeld langs de Utrechtse kanalen) met recreatiegebieden aan de stadsrand.

Het Amsterdam-Rijnkanaal komt met de ontwikkeling van Leidsche Rijn midden in de stad te liggen. Hierdoor ontstaan kansen om het kanaal en haar oevers meer betekenis te geven en om te vormen tot een bijzondere stedelijke ruimte. Een visie voor het gehele kanaal is in ontwikkeling. Voor het deel ter hoogte van Kanaleneiland is een eerste aanzet gemaakt voor de inrichting:

  • 1. een nieuwe stedelijke ruimte van formaat als bindend element tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad;
  • 2. continuïteit in een voor het ARK karakteristieke inrichting met veel parallelle elementen met een lineair karakter zoals routes en bomenrijen;
  • 3. afwisseling door ruimte voor lokaal (recreatief) gebruik.

De Bomenvisie uit 2009 legt een ruimtelijke structuur in wens beeld vast, geeft nadere regels hoe het college omgaat met bomen bij de ontwikkeling van de stad en aanvullingen op het huidige beheer en onderhoud ten aanzien van bomen in de stad. Het talud van de Prins Clausbrug en de Churchilllaan zijn in het streef beeld opgenomen als 'parkway'. Een begeleiding van verkeerswegen met bomen helpt automobilisten, fietsers en voetgangers zich te oriënteren. Bomen kunnen ook worden ingezet om hiërarchie en continuïteit van wegen weer te geven. Na een kruising kan bijvoorbeeld duidelijk zijn dat de weg doorgaat, door de opvallende bomenrij aan beide kanten van de weg of doordat hoofdwegen grotere bomen hebben dan woonstraten.

2.4.11 Gemeentelijk archeologiebeleid

Het gemeentelijke archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijke archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat het tracé van de noordgrens van het Romeinse rijk ('Limes', met hoge archeologische waarde) aanwezig is in het plangebied. Voor het overig deel van het plangebied wordt een hoge archeologische waarde verwacht.

2.4.12 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan; GVVP (2005)

In het plan is het streven naar een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu vastgelegd door te kiezen voor selectieve bereikbaarheid. Het beleid is vertaald naar netwerken voor auto, openbaar vervoer en goederenvervoer. Door het stedelijke verkeer te bundelen op de hoofdstructuur ontstaan zo groot mogelijke verblijfsgebieden. In de wijken krijgen verkeersveiligheid en leefmilieu prioriteit. De relevantie voor het centrumgebied is:

  • De bereikbaarheid van het kerngebied wordt verzorgd door de RING Utrecht en door de primaire assen. Het grootste deel van het autoverkeer en de bevoorrading naar de kerngebieden gaat via deze assen. Secundaire assen zorgen voor aanvullende bereikbaarheid van de kerngebieden;
  • De wijkontsluitingswegen (50 km/u) zorgen voor de aansluiting van de wijken op de hoofdstructuur en een goede bereikbaarheid van de wijk- en buurtvoorzieningen (onder meer voor bevoorradend verkeer). De rest van de wijk is verkeersluw en wordt zo veel mogelijk ingericht als 30 km/u-gebied.
  • Bij de ontwikkeling van het Verbindend Openbaar Vervoer worden relevante locaties bij de stedelijke kerngebieden verkend voor ontwikkeling tot een aanvullend OV-overstappunt.

Een tekort aan parkeerruimte in kerngebieden buiten de binnenstad kan worden aangevuld door de aanleg van bezoekers garages. Daarnaast onderzoekt Utrecht in hoeverre bestaande of geplande parkeerterreinen bij voorzieningen tevens bruikbaar zijn als P+R-locatie op piek momenten in het verkeersaanbod. In principe is dit niet van toepassing voor het plangebied. Het gaat hierbij om kerngebieden waarbij (ver)bouw zou kunnen blijken dat er op eigen terrein geen ruimte is voor voldoende parkeer-gelegenheid. Het alternatief is dan om collectieve garage(s) in een dergelijk gebied te bouwen. In het plangebied is er geen tekort aan parkeren op de bouwvlek.

2.4.13 Parkeernota (2003) en Nota partiële herijking parkeernormen Utrecht (2008)

De Parkeernota uit 2003 legt de kaders van het nieuwe parkeernormen beleid vast. In de Parkeernormen 2004 zijn deze parkeernormen gedefinieerd. Het uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en de functie, het parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden, bij voorkeur ondergronds. De gemeente Utrecht heeft besloten de parkeernormen te herijken om de belangen van openbare ruimte en leefbaarheid, van stedelijke ontwikkeling en het gebruik van gebouwde voorzieningen beter met elkaar in balans te brengen. Het gewenste effect is dat vertragingen in de bouw verminderen en er meer en beter rekening kan worden gehouden met bestaande praktijksituaties. Met de Partiële Herijking Parkeernormen 2008 is de eis t.a.v. ondergronds parkeren niet komen te vervallen. De herijking had betrekking op de hoogte van de parkeernormen en de gebiedsindeling.

2.4.14 Fietsnota Verder met de Fiets

Het stedelijke hoofd fietsnetwerk dat Utrecht nastreeft, is vastgelegd in de Fietsnota "Verder met de Fiets" (2002). Het stedelijke hoofd fietsnetwerk is een fijnmazig netwerk van hoogwaardige verbindingen dat alle stadsdelen met elkaar verbindt. In de Fietsnota is vermeld aan welke eisen dit netwerk dient te voldoen. In het uitwerkingsprogramma van de Fietsnota zijn concrete projecten geformuleerd om het hoofd fietsnetwerk te vervolmaken. De Prins Clausbrug en de Churchilllaan zijn onderdeel van het hoofd fietsnetwerk. De Fietsnota richt zich daarnaast op de ontwikkeling van een netwerk van fiets parkeervoorzieningen door de hele stad, zowel bij woningen, bestemmingen (voorzieningen, kantoren, bedrijven) als overstap punten (OV-stations, transferia).

2.4.15 Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (2008)

Het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht beoogt een gezonde ontwikkeling van de stad en zorgt ervoor dat de gemeente Utrecht in 2010 kan voldoen aan de Europese normen voor fijn stof en in 2015 aan de normen voor stikstofdioxide. De gemeente Utrecht wil met dit plan bijdragen aan een bereikbare stad en aantrekkelijke stad met een fors investeringsprogramma in openbaar vervoer, P+R voorzieningen en fiets mogelijkheden. Het gebied 'Europalaan' behoort tot de grootste knelpunten in Utrecht. Op deze weg is de verkeersintensiteit zeer hoog in relatie tot de wegvak capaciteit. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat de luchtkwaliteit voor onderhavige ontwikkeling geen belemmering vormt (zie hoofdstuk 5).

2.4.16 Nota externe veiligheid (2007)

De nota omvat het beleid van de gemeente Utrecht voor de risicobeheersing als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest daarbij om geen strengere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risico normering van de Rijksoverheid. De beleidskeuzen hebben betrekking op nieuwe situaties. Het plangebied ligt niet binnen de risico contouren van het Amsterdam-Rijnkanaal.

2.4.17 Wijkvisie Zuidwest 2003 - 2013 (2004)

De Wijkvisie Zuidwest 2003-2013 is op 24 juni 2004 door de gemeenteraad vastgesteld voor de 'subwijken' Kanaleneiland, Transwijk, Rivierenwijk en Dichterswijk. In Zuidwest zullen de komende jaren veel veranderingen plaatsvinden. Dit geldt vooral voor het noordelijk deel van de wijk, gelegen tussen het Stationsgebied en Leidsche Rijn. Ontwikkelingen in dit deel zijn niet alleen van belang voor de wijk, maar cruciaal in de ontwikkeling van het westelijk deel van Utrecht. De opgave bij deze ontwikkeling is dit deel van de wijk duurzaam leefbaar te houden en tegelijkertijd de kansen voor de wijk te grijpen. Het overkoepelende motto voor de wijk Zuidwest is: "Kansrijk door diversiteit, leefbaar door verbondenheid". De doelstellingen tot 2013 zijn:

  • het woonmilieu in de wijk is gedifferentieerder;
  • behoud en versterking van de bedrijven functies;
  • het voorzieningenniveau en winkelbestand zijn versterkt en uitgebreid;
  • beperking van autoverkeer in de woongebieden;
  • in Zuidwest is het veilig wonen, opgroeien, ondernemen en recreëren;
  • de buitenruimte is schoon, heel, veilig en functioneel.

2.4.18 Ruimtelijke Visie Kanaleneiland (2005)

De gemeenteraad van Utrecht heeft op 9 september 2005 ingestemd met de 'Ruimtelijke Visie Kanaleneiland'. Deze visie geeft weer wat in hoofdlijnen het toekomstbeeld voor Kanaleneiland is tot aan 2015: meer variatie in woningaanbod, verbetering kwaliteit woningen, behoud en versterking groenstructuur, verbetering verkeersverbindingen binnen de wijk en met de rest van de stad en versterking van het economisch en sociaal-maatschappelijk klimaat. Vanwege de bouw van Leidsche Rijn krijgt Kanaleneiland steeds meer een centrale ligging in de stad en is het wenselijk dat de wijk een meer stedelijk karakter krijgt.

De Ruimtelijke Visie Kanaleneiland neemt de herkenbare geometrische opzet van bebouwing, verkeerswegen en fietspaden als uitgangspunt voor herstructurering van de wijk. De meer centrale ligging van de wijk maakt het gewenst om de (langzaam) verkeersroutes met de rest van de stad te verbeteren. De visie geeft aan waar en in welke mate van verdichting van bebouwing mogelijk is. Daarbij geldt dat als uitgangspunt dat de inrichting van de openbare ruimte veel aandacht krijgt. Een zelfde aandacht is nodig voor behoud en verbetering van het groene karakter van de wijk. De Ruimtelijke Visie Kanaleneiland vormt het toetsingskader voor vernieuwingsplannen, die per deelgebied worden uitgewerkt

2.4.19 Vernieuwingsplan (2003) en Structuurplan Centrumgebied Kanaleneiland (2006)

Uitgangspunt bij het vaststellen van het Vernieuwingsplan uit 2003 en het Structuurplan 2006 was het doorbreken van de negatieve spiraal waarin het centrum van Kanaleneiland verkeert. Het beleid is tot stand gekomen door de samenwerking van de gemeente met een vijftal bij het gebied betrokken partners (ROC Midden Nederland, Ceylonstaete, de corporaties Mitros en Portaal, Proper Stok en de gemeente Utrecht) en is uitgebreid gepresenteerd aan bewoners van het gebied, winkeliers, andere gebruikers en belanghebbenden.

In het Vernieuwingsplan zijn de belangrijkste elementen van de nieuwe stedenbouwkundige structuur voor Centrum Kanaleneiland vastgelegd. Deze elementen zijn in het Structuurplan overgenomen en zijn tevens de uitgangspunten zijn bij dit bestemmingsplan:

  • de bebouwing in het centrumgebied moet een sterke onderlinge samenhang hebben;
  • de bebouwing en de openbare ruimte moeten een hoge kwaliteit hebben, die past bij de stedelijkheid en bij de centrum functies;
  • er worden hoge eisen gesteld aan veiligheid en leefbaarheid;
  • er wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande verkeersstructuur;
  • de huidige stempelstructuur als basis voor woonblokken moet worden gehandhaafd;
  • introductie van meerdere bouwrichtingen;
  • een duidelijkere ontsluiting van bouwblokken en het parkeren;
  • de maatvoering moet worden aangepast op de gebruikers.
2.4.20 De Utrechtse Opgave (DUO)

In het kader van het Grote Stedenbeleid is het duurzaam herstel van de kwetsbare wijken als doel gesteld. Vooral in de verhuizingen zit de schakel tussen het fysieke en het sociale programma voor de wijk. De sleutel voor de gewenste daling van het aantal verhuizingen ligt in het aanbrengen van differentiatie in de woningvoorraad en in woonmilieus; kortom een breder woningaanbod in de wijk. Daarmee wordt het mogelijk dat bewoners een wooncarrière kunnen maken in eigen wijk. Talent dat in de loop der jaren met energie van de wijk is opgebouwd kan zo behouden blijven voor de wijk. Dat draagt bij aan stabiliteit en aan de sociale structuur.

Variatie in woningvoorraad geeft heterogeniteit, geeft menging van verschillende inkomensgroepen en biedt daarmee integratie een kans. Bij wijzigingen in de woningvoorraad in Kanaleneiland gaat het er om een deel van deze voorraad een nieuwe positie én een nieuw imago te geven op de woningmarkt. Door woningaanbod met verschillen in prijs en kwaliteit wordt het mogelijk wooncarrière te maken in de eigen wijk en belangstelling te trekken van groepen die eerder wegtrokken. Een gedifferentieerde woningvoorraad levert een bijdrage aan de nieuwe toekomst van de wijk; dat is ook de kern van het DUO-programma.

In de Raamovereenkomst-DUO van juli 2001 hebben woningcorporaties en de gemeente Utrecht vastgelegd om in de periode tot 2015, de woningvoorraad fundamenteel aan te pakken. De intentie is dat ongeveer 12% (± 12.500 woningen) van de bestaande Utrechtse woningvoorraad (± 100.000 woningen) de komende 15 jaar gerenoveerd en her ontwikkeld worden. De vernieuwing van Kanaleneiland Centrum is onderdeel van De Utrechtse opgave en omvat de sloop van circa 450 woningen en de terug bouw van circa 1300 woningen. Bij het opstellen van het Vernieuwingsplan is ervoor gekozen 50 particuliere eengezinswoningen te betrekken in de herontwikkeling.

2.4.21 Bodembeleid

Het gemeentelijke bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en calamiteiten op openbaar terrein.

Bodemsanering
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd indien er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functie gerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de toekomstige bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Hiermee wordt een zo min mogelijke nazorg bereikt. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij gevallen van ernstige verontreiniging. Voor ontgraving en onttrekking of verplaatsing van ernstig verontreinigde grond en grondwater in gemeente Utrecht is een saneringsplan of een melding volgens het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) noodzakelijk, die moeten worden goedgekeurd door gemeente Utrecht.

Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe 'wat schoon is moet schoon blijven' en 'wat vies is mag niet viezer worden'. Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik. Hergebruik van licht verontreinigde grond bij onverdachte terreinen kan plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart (binnen de zone) en conform het bodem beheersplan.

Bij reguliere omgevingsvergunningen voor het bouwen en is een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek moet aantonen of de locatie geschikt is voor de nieuwe functie en of er gebouwd mag worden. Bouwen op een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt zonder saneringsmaatregelen niet toegestaan. Bij grondwater onttrekkingen voor bijvoorbeeld bouwactiviteiten is het verder van belang om te weten of er in de invloedssfeer van de onttrekking een verontreiniging in het grondwater aanwezig is. In een saneringsplan moeten hiervoor voldoende monitoring en tegenmaatregelen worden beschreven. Er zijn ten aanzien van het aspect bodem en water ook andere procedures voor vergunningverlening of melding van toepassing: grondwater onttrekking en infiltratie (Provincie Utrecht), lozing (verontreinigd) water op oppervlaktewater (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden), lozing (verontreinigd) water op riool (Dienst Stadswerken, gemeente Utrecht) et cetera.