direct naar inhoud van 4.6 Flora en fauna
Plan: De Berekuil
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPBEREKUIL-0601

4.6 Flora en fauna

Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier- (en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Flora- en faunawet. Hiervoor is een zogenaamd quickscan uitgevoerd. De conclusies uit de quickscan zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en een verkennend ecologisch veldbezoek. De volledige ecologische quickscan is opgenomen in bijlage 1.

Doel van de quickscan was nagaan of in redelijkheid kan worden aangenomen dat de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bovendien is bepaald of het plangebied in of nabij een beschermd natuurgebied is gelegen en wat daar de eventuele gevolgen van zijn.

Effecten op beschermde soorten

Het belangrijkste gevolg van het nieuwe bestemmingsplan is waarschijnlijk dat stacaravans/bungalows worden vervangen of aangepast omdat zij groter zijn dan het bestemmingsplan toelaat. Er zal mogelijk dus het een en ander afgebroken gaan worden. Ook is te verwachten dat in het kader van de werkzaamheden een tuin (gedeeltelijk) wordt ontdaan van beplanting.

Wanneer ingrepen aan de beplanting in het broedseizoen zouden worden uitgevoerd zou dat een ernstige verstoring betekenen van ter plaatse broedende vogels. Buiten het broedseizoen is de verstoring van vogels veel kleiner.

De aanwezige zoogdieren en hun verblijfplaatsen kunnen bij ingrepen aan de begroeiing en caravans of gebouwen kunnen worden verstoord.

Voor de amfibieën geldt hetzelfde als voor de kleine zoogdieren omdat zij ook in de tuinen leven en onder stacaravans zullen wegkruipen. Bij ingrepen aan begroeiing en bebouwing kunnen deze dieren en hun verblijfplaatsen worden verstoord.

Het is niet te verwachten dat bij ingrepen aan de oever beschermde vissoorten zouden worden verstoord.

Wettelijke verplichtingen

De verwachte ingrepen, zijn te beschouwen als ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor de vrijstelling van de licht beschermde soorten van toepassing is.

Vogels vallen onder het regime van tabel 2: de 'overige soorten'. Het is inmiddels gebruikelijk dat ingrepen aan beplanting buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd. In dat geval is geen ontheffing vereist.

De mogelijk aanwezige kleine zoogdieren en amfibieën zijn onbedreigde soorten uit tabel 1. Voor het verstoren van deze soorten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling is geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. De algemene zorgplicht van artikel 2 van de Flora- en faunawet is wel van toepassing. Negatieve effecten dienen daarom zoveel mogelijk voorkomen en beperkt te worden.

Voor vleermuizen zijn de effecten van kleine verbouwingen gering. Met betrekking tot deze groep zijn hier twee punten van belang: beschutting en duisternis. Bomen en struiken bieden windluwe plekken waar de vleermuizen goed op muggen kunnen jagen. Wanneer veel beplanting wordt verwijderd heeft dit een negatief effect op de waarde als foerageergebied. Daarnaast is verlichting voor veel soorten verstorend. Bij een toename van verlichting op de camping moet het effect op vleermuizen worden beoordeeld.

Negatieve effecten op beschermde vissen zijn niet te verwachten.

Aanbevelingen

1. Ingrepen aan bomen en struiken in de periode augustus-februari uitvoeren.

2. Ingrepen aan mogelijke schuilplaatsen van kleine zoogdieren en amfibieën zoals onder stacaravans, hopen stenen, hout, takken of ander tuinmateriaal, kunnen het beste in augustus tot in oktober worden uitgevoerd. De kans dat nesten met jonge dieren worden verstoord is kleiner dan in het voorjaar en de dieren zijn nog niet in winterrust.