Plan: | Beneluxlaan 901, Kanaleneiland Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPBENELUX901TRANSW-VA01 |
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer Huys te Voorn Vastgoed om op het terrein aan de Beneluxlaan 901-909 in Utrecht een woongebouw met 200 appartementen en kleinschalige commerciële ruimte te realiseren. De hoogte wordt maximaal 62 m. In de huidige situatie bevindt zich op de locatie een kantoorgebouw bestaande uit 5 bouwlagen en een bijbehorend parkeerterrein. Dit gebouw wordt gesloopt.
Om het woongebouw mogelijk te maken is een ruimtelijke procedure nodig. In dit geval wordt er een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van de wijk Kanaleneiland, en wordt begrensd door de Vasco da Gamalaan (noordzijde), de Beneluxlaan (oostzijde) en de Livingstonelaan (westzijde).
Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Utrecht, sectie R, nummers 555 en 739, en heeft een oppervlakte van 2.196 m2. Zie bijlage I voor een weergave van de kadastrale percelen. Op figuren 1.1 en 1.2 is de situering van de locatie in de omgeving weergegeven.
Het plangebied ligt in de beheersverordening ‘Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk’ (vastgesteld op 30 november 2017 door de gemeente Utrecht). In dit geval betreft het toegestane gebruik een kantoorfunctie. De toegestane bouwhoogte is 15 meter (5 bouwlagen). Verder is vastgelegd dat de percelen in een ‘gebied van archeologische verwachting’ liggen. Zie ook figuur 1.3 voor een uitsnede van de beheersverordening.
Het beoogde plan is op de volgende punten in strijd met de beheersverordening:
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt een korte beschrijving van de huidige en toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan geformuleerd. De verschillende milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 4. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 5. Daarin wordt ingegaan op enkele bepalingen per bestemming. In hoofdstuk 6 ligt de focus op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Afgesloten wordt met hoofdstuk 7 waarin de procedure wordt beschreven met aandacht voor de onderdelen inspraak en overleg ex
artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat ruimtelijk en functioneel relevant is voor de
projectlocatie. Het betreft hier zowel rijksbeleid, provinciaal beleid, gemeentelijk beleid en sectoraal
beleid.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
Het initiatief is een binnenstedelijke ontwikkeling en draagt bij aan de versterking van de bestaande stad en kenmerkt zich door een combinatie van functies. Daardoor past het plan binnen de nationale belangen zoals verwoord in de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 1 januari 2017 is het besluit geconsolideerd.
In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, opgenomen en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Ten tijde van de inwerkingtreding van het Barro waren zes
‘projecten’ beschreven:
Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringzone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Plangebied
Het plangebied ligt in het Barro-gebied ‘Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde’. Het betreft in dit geval de Romeinse Limes. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn verder uitgewerkt en geobjectiveerd in de provinciale Omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening zijn verder regels gesteld in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. Voor de toetsing aan de regels uit de Omgevingsverordening wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
Het plangebied ligt ook in het Rarro-gebied ‘Radarstations’. Het betreft in dit geval het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Soesterberg. In de bijbehorende regel in het Rarro is opgenomen dat de maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne. De top van de radarantenne van Soesterberg is 25 m en het plangebied ligt op ca. 14,1 km van het radarstation. Conform bovenstaande rekenmethode uit het Rarro zou het bouwwerk een maximale hoogte mogen hebben van 86,5 m. Het gebouw in dit bestemmingsplan wordt maximaal 62 m hoog. Het past daarmee in het Rarro.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij ook de Ladder voor duurzame verstedelijking aangepast is. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Volgens artikel 3.1.6, lid 2 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering voorkomen te worden. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing door de gemeente plaats.
In de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt beschreven wat de behoefte aan de betreffende ontwikkeling is, en, als de ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Plangebied
In dit plan is er sprake van de realisatie van een woongebouw met 200 woningen en 1000 m² commerciële ruimte. De woningen zijn in strijd met de beheersverordening, en ook is er sprake van een aanzienlijke uitbreiding van het bouwvolume. Gelet hierop is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren moet op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Daarom is volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst wat de behoefte is van de onderhavige ontwikkeling.
Woningbehoefte
Utrecht behoort op dit moment tot één van de sterk groeiende provincies van Nederland. In de Omgevingsvisie van de provincie utrecht van van 10 maart staat over de woningbouw opgave in de provincie het volgende vermeld. Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin wordt verwacht dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, is het noodzakelijk om de woningbouwproductie te versnellen.
Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'- woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
De afgelopen decennia kende de regio Utrecht een sterke groei in met name het stedelijk gebied. Prognoses wijzen uit dat dit de komende decennia zo zal blijven. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio zo’n 99.000 – 125.000 woningen extra nodig zijn. De ambitie is om deze groei te accommoderen, met behoud van de Utrechtse kwaliteiten en de daarmee samenhangende hoge kwaliteit van leven en versterking van de concurrentiekracht.
Uit de actualisering van de Woonvisie blijkt dat in Utrecht nog altijd een woningtekort bestaat. Ook blijkt dat er een toenemende vraag is in de categorie middenhuur, waardoor er nog steeds schaarste is op de markt. In het gemeentelijke Actieplan Middenhuur, Actualisatie 2017 is daarom opgenomen dat de productie moet toenemen en dat het accent op een redelijke prijskwaliteitsverhouding moet komen te liggen. Dit plan voorziet in de ontwikkeling van 200 woningen in de categorie middenhuur, met een gebruiksoppervlakte tussen de 50 en 85 m2.
Hiermee draagt het plan bij aan de vermindering van het woningtekort in Utrecht en wordt ook voldaan aan het Actieplan Middenhuur.
Behoefte commerciële functies
In het plangebied wordt voor 1000 m2 voorzien in niet-woonfuncties. Het gaat daarbij om een commerciële functie, waarbij de focus ligt op een horecafunctie (t/m categorie D2). Deze functie is gericht op de nieuwe bewoners in het nieuwe woongebouw en hebben een lokale functie. In het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 is beschreven dat Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn.
Na het dieptepunt van de afgelopen recessie begin 2013, is de horeca weer explosief gegroeid. Als we kijken naar het aantal restaurants, de snelservice sector (cafetaria, ijssalons, lunchrooms e.d.) en kantines en catering, zien we een stijgende lijn in het aantal bedrijven. Alleen het aantal cafés neemt al jaren gestaag af. In 2008 telde Nederland nog ruim 13 duizend cafés. Medio 2017 waren er dit nog maar een kleine 9.600. Niet alleen het totaal aantal horecabedrijven stijgt, ook de omzet en het volume stijgt sinds 2013, evenals de werkgelegenheid in de horeca. In 2016 had Utrecht 156 (eet)cafés. Dit komt neer op circa 4,5 café per 10.000 inwoners. Dat is weliswaar meer dan Flevoland en de rest van de provincie Utrecht, maar minder dan alle andere provincies.
Bij het totaal aantal van 1147 horecagelegenheden zijn niet de afhaalzaken, hotels, coffeeshops, kantines en speelhallen meegeteld. In de jaren 2012 tot en met mei 2016 zijn er 316 nieuwe exploitatievergunningen voor horecabedrijven afgegeven. September 2017 bedroeg het aantal afgegeven exploitatievergunningen 1530. Dit aantal is inclusief nieuwe afhaalzaken, hotels, para commerciële horeca (zoals (sport)kantines), slijterijen etc.
De stad groeit, bewonersaantallen nemen snel toe, bouwplannen worden stap voor stap ingevuld. Daarnaast is de vraag naar allerlei vernieuwende diensten groot, stijgt het aantal toeristische overnachtingen, nemen winkelomzetten weer toe en ook de bezoekersaantallen aan de stad en centrum groeien weer gestaag na jaren van krimp. In de woonwijken willen bewoners om meerdere motieven graag een bezoek brengen aan de koffiecorner of lunchroom om de hoek. Bewoners zijn meer gewend om buitenshuis af te spreken om wat te eten of te drinken. Horeca in directe omgeving van woonwijken biedt hierdoor een belangrijke sociale functie en zorgen voor een prettige buurtbeleving en gevoel van saamhorigheid.
In een stad waar een groot aantal bewoners een gevoel van eenzaamheid kennen zou horeca in de directe omgeving mogelijk dit gevoel kunnen wegnemen. In het Ontwikkelingskader maakt de gemeente nieuwe vestiging van lichtere vormen van horeca in de wijken buiten de binnenstad mogelijk. Horecavoorzieningen zoals een gezellige lunchroom die ook in de avonduren geopend is, kunnen juist in de wijken een belangrijke rol spelen om de sociale cohesie en buurtfunctie te versterken. Een belangrijke voorwaarde voor een gezonde stad. Dit ziet de gemeente op meerdere plekken ontstaan. Op de hoek van een plein of winkelstraat als ontmoetingspunt of gelegenheid om te ontspannen voor buurtbewoners. Uiteraard moet het wooncomfort hier niet onder lijden. Nieuwe mogelijkheden voor lichtere horeca in de wijken kan bijdragen aan een gezonde groei van de stad.
In het gemeentelijke Ontwikkelingskader is aangegeven dat uitgaande van de trends en ontwikkelingen de prognose is dat er tussen 2018 en 2021 nog 140 tot 180 exploitatievergunningen kunnen worden afgegeven. Een groot deel hiervan zal bestemd zijn voor horecabedrijven in Leidsche Rijn Centrum en het Stationsgebied. Echter wordt in het Ontwikkelingskader ook aangegeven dat er ruimte is voor horeca in de wijk. De sociale functie of buurtfunctie die een horecagelegenheid in de wijk kan hebben, speelt daarbij een belangrijke rol.
Wijkhoreca kan de wijkfunctie, sociale cohesie en sociale controle versterken. Juist op de onderhavige locatie, waar in de toekomst veel transformatie/herontwikkeling gaat plaatsvinden en waar de leefbaarheid en sociale cohesie moeten verbeteren kan de horeca in dit bestemmingsplan een belangrijke rol spelen. De toevoeging van horeca past dus in het gemeentelijk Ontwikkelingskader horeca. Er is vraag naar wijkhoreca. Opgemerkt wordt wel dat voor nieuwe horeca, inclusief daarbij behorende terrassen, geldt dat er in een woongebied per geval een afweging dient te worden gemaakt met het oog op de leefbaarheid van de wijk. Voor nieuwe horeca in het woongebied worden concrete initiatieven afgewacht en in dat geval bekeken op ruimtelijke inpassing.
Conclusie
Het plan voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte en horecabehoefte in Utrecht. Er is een behoefte aan woningen in de categorie middenhuur en horeca in de wijk.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vorm gegeven worden. De Omgevingsverordening zal rond de zomer van 2021 ter inzage liggen en eind 2021 vastgesteld worden.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich mee brengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
Dit plan betreft de realisatie van een woongebouw met commerciële functies binnen het bestaand stedelijk gebied. Gezien de vraag naar woningen is de herontwikkeling naar woningbouw op deze locatie wenselijk. Wat betreft het ontwerp van het woongebouw en de inrichting van het erf wordt er aangesloten bij bebouwing langs de Beneluxlaan. Op basis hiervan is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het woon-en leefklimaat. Tevens wordt langdurige leegstand en daarmee aantasting van de ruimtelijke kwaliteit voorkomen. Het plan sluit aan bij het provinciaal beleid om de woningbehoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te lossen. Dit plan voldoet daarom aan de ambitie van de Omgevingsvisie.
In de Interim Omgevingsverordening is vooral artikel 9.15 (instructieregel verstedelijking) relevant voor het onderhavige plan. In dit artikel is vastgelegd dat een plan kan voorzien in nieuwe woningbouw als het past binnen het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en de woningbouw niet leidt tot extra bodemdaling. Daarna moet de duurzame verstedelijkingsladder worden toegepast. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Zie hiervoor ook de beoordeling in paragraaf 2.1.3.
Naast de hiervoor genoemde regels voor het stedelijk gebied gelden ook nog de volgende
algemene regels voor het plangebied:
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.8 Gezond stedelijk leven.
Plangebied
Het verbeteren van leefomstandigheden kan helpen voorkomen dat sociale stijgers een wijk als Kanaleneiland verlaten. Waar zich kansen voordoen zet de gemeente in Kanaleneiland in op een grote variatie van de woonmilieus. Eén van de onderwerpen waar afspraken over zijn gemaakt met de Utrechtse corporaties is dat een groter aanbod van middeldure huur- en koopwoningen de kansen biedt aan doorstromers uit de sociale huursector zodat ook in de sociale sector meer aanbod vrijkomt voor degenen die daarop zijn aangewezen. Het biedt hun ook mogelijkheden om in de wijken zelf een wooncarrière te maken. De integrale herontwikkeling (sloop-nieuwbouw) zorgt hierbij voor een impuls in de kwaliteit van de leefomgeving.
Ook wil de gemeente de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid. De 2040 bevat ook een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt levert een bijdrage aan de beoogde inbreiding, duurzaamheid, gezondheid en intensief ruimtegebruik en past daarmee in de RSU 2040.
In het Meerjaren Perspectief Utrecht 2020 (MPR) is vastgelegd dat in Kanaleneiland 1.700 woningen gebouwd moeten worden. Onderhavige ontwikkeling is concreet opgenomen in het MPR.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.
Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
Relevant voor dit bestemmingsplan is dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor huishoudens met midden- en lagere inkomens, zowel in het gereguleerde deel van de woningvoorraad als in het onderste deel van de vrije sector. In de middencategorie moet urgent een inhaalslag worden gemaakt. Voor de behoefte op de korte termijn, maar ook om het streefpercentage van 25 procent in 2040 te behalen. De gemeente zet daarom de lijn voort die is ingezet met het Actieplan middenhuur. Daarmee blijven de kaders met betrekking tot prijs-kwaliteit leidend. De gemeente zet in op een zo hoog mogelijk aandeel middenhuur binnen gedifferentieerde woonprogramma’s. Dit zorgt er ook voor dat er een goede doorstroming blijft, specifiek ook in een wijk als Kanaleneiland waar gezocht wordt naar een betere aansluiting van de woningen op de doelgroepen in die wijk.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woningbouwplan waarbij alle 200 woningen in het middenhuur segment vallen zoals bedoeld in het Actieplan middenhuur. Dit bestemmingsplan is daarom in lijn met de Woonvisie.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de beleidsregels zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brenge. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Plangebied
De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.
Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)
In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.
Plangebied
Het plan voorziet in een woongebouw met in de onderbouw ruimte voor commerciële voorzieningen. Op deze wijze draagt het bij aan de functiemenging in de wijk.
Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.
Plangebied
Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.
Bedrijventerreinen Strategie Utrecht 2012
Het bedrijventerreinenbeleid van de gemeente Utrecht is gericht op het bieden van toekomstgerichte bedrijfslocaties voor (zelfstandige) ondernemers en bedrijven in Utrecht. Voldoende en goede (niet louter mono-functionele) werklocaties zijn belangrijk voor het algemene vestigingsklimaat van de stad. Om de concurrentiekracht van en werkgelegenheid in onze stad op peil te houden, zijn goede werklocaties waaronder bedrijventerreinen onontbeerlijk.
De doelstelling van het bedrijventerreinenbeleid is om voldoende en toekomstbestendige werklocaties te bieden, die voldoen aan de wensen van hedendaagse en toekomstige ondernemers en daarmee een bijdrage te leveren aan de economische ontwikkeling van de stad.
Plangebied
Het plangebied betreft geen bedrijventerrein. De bedrijvenstrategie is niet van toepassing.
Ontwikkelingskader detailhandel (2012) en Detailhandel Utrecht (2015)
Het Ontwikkelingskader detailhandel (2012) wordt gebruikt om de detailhandelsontwikkelingen te toetsen en beschrijft op hoofdlijnen de winkelstructuur in Utrecht, de verwachte marktontwikkelingen voor de komende jaren en hoe de gemeente daarmee de komende jaren wil omgaan.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. Op basis van een strakke regie en planologie is de huidige winkelstructuur tot stand gekomen. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. De gemeente wil deze, daar waar mogelijk, ook behouden.
Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn het komende decennium. Ook beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe we als gemeente willen omgaan met detailhandel buiten winkelgebieden.
Internetwinkels in of bij woningen:
De vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Sinds de vaststelling van het Utrechts detailhandelsbeleid in 2012 is de landelijke winkelmarkt verder gestagneerd. De positie van Utrecht ten opzichte van de landelijke ontwikkeling is gunstig door de groei van de bevolking in stad en regio en de relatieve aanbodachterstand die er (nog) is. Desondanks wordt ook Utrecht geconfronteerd met de veranderde winkelmarkt. Per wijk wordt ingegaan op de stand van zaken in de winkelgebieden en het bijbehorende beleid en de te nemen acties.
Plangebied
Hoewel het planvoorziet in een commerciële plint, voorziet het niet in het mogelijk maken van detailhandel ter plaatse. Het plan heeft geen invloed op de detailhandelsstructuur.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van
Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
Het plangebied grenst aan locaties die in het Groenstructuurplan als stedelijke groenstructuur zijn aangewezen. Het ligt op een kruispunt van twee ecologische verbindingen. Eén verbinding loopt in oost-westelijke richting tussen Park Transwijk en het Amsterdam Rijnkanaal. De andere verbinding loopt in noord-zuidelijke richting langs de Beneluxlaan. Bij herinrichting wordt geadviseerd te zoeken naar mogelijkheden om het groen aan de groenstructuur en openbare ruimte te verbeteren en te versterken. Deze verbindingen kunnen versterkt worden door het plan zo groen mogelijk te maken. Bijvoorbeeld door diervriendelijk te bouwen (voor vleermuis, gierzwaluw en huismus), groene daken, groene gevels, veel groen (struiken, bomen) rond het gebouw en water- en groen doorlatende bestrating op parkeerplaatsen.
Ondanks dat het hier een plan op kavelniveau betreft wordt met de bovenstaande groenstructuur zo goed mogelijk rekening gehouden. Het dak van de plint wordt zo veel mogelijk benut voor groen. Er komen groene daken en er wordt een daktuin ingericht. Het parkeren wordt zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare ruimte opgelost, zodat ook de landschappelijke waarde behouden blijft. De bestaande groenstructuur nabij het plangebied blijft gehandhaafd. Dit plan is in lijn met het Groenstructuurplan.
Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
De bestaande bomen in het plangebied zijn in beeld gebracht. Drie á vier bomen kunnen niet worden behouden. Voor het verwijderen van deze bomen is waarschijnlijk een omgevingsvergunning benodigd. Het betreft hier een gewone esdoorn, een goudes en een gewone vlier. Verder staan er nog een aantal bomen op omliggende gemeentegrond, waarvan nog niet duidelijk is of ze behouden kunnen blijven. Van de meeste hiervan is de toekomstverwachting laag.
Onderzocht wordt of deze gespaard kunnen worden al dan niet met verplanten. Conform het gemeentelijk beleid is er een omgevingsvergunning nodig voor bomen met een stamdoorsnede van meer dan 15 cm op 1,3 m hoogte. Bij een grotere stamomtrek is een omgevingsvergunning niet benodigd als de boom op grond staat die in eigen bezit is en de boom jonger is dan 50 jaar.
De bomen worden gecompenseerd volgens de regels van de gemeentelijke herplantplicht. Het opnieuw planten van bomen of andere vormen van groen gebeurt op de plek waar gekapt wordt of in de buurt daarvan. Bij uitzondering kan het ook op een andere plek. De nieuwe bomen moeten geplant worden binnen 36 maanden na het verkrijgen van de omgevingsvergunning. In de te verwijderen bomen en struiken nestelen in het voorjaar vogels. De beplanting moet daarom buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) worden weggehaald of in het broedseizoen eerst gecontroleerd worden op de aanwezigheid van nestelende vogels. In de bomen en struiken zitten geen jaarrond beschermde nesten of verblijfplaatsen van beschermde dieren. Dit plan voldoet aan het gemeentelijke bomenbeleid.
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
De Utrechtse soortenlijst is betrokken bij de quick scan flora en fauna die gemaakt is voor het gebied Bijlage 5 Bijlage V: Quickscan ecologie. Planten-, en paddenstoelsoorten van de Utrechtse soortenlijst zijn ook niet aangetroffen.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als ‘centrale zone’ met een extra aanduiding voor ‘zoekgebied 60 – 80 meter’. Het gebouw in dit bestemmingsplan krijgt een hoogte van circa 62 meter, en voldoet daarmee aan de Hoogbouwvisie.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
Het plangebied is op de analysekaart aangeduid als ‘open’. Hiervoor geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als naar architectuur, maar met behoud van landschappelijke waarden. Het betreft in dit geval een plan op kavelniveau.
De landschappelijke waarden blijven dus behouden. Er wordt voldaan aan de Welstandsnota.
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen is verwezen naar de verordening en is een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden ook zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel is geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
Dit bestemmingsplan bevat de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ ter bescherming van de archeologische waarden. Voor het plan is wel een archeologische verkenning en een onderzoek uitgevoerd. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 5.12 Archeologie en
cultuurhistorie.
Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.
Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.
Plangebied
Aangetoond moet worden dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. In paragraaf 4.2.2 is dit nader uitgewerkt.
Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:
De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.
Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.
Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.
Plangebied
Het plangebied wordt ingericht overeenkomstig het mobilititeitsplan 'Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen'.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.
Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.
Plangebied
Het bouwplan is voorzien van een daktuin op het basement en draagt op die manier bij aan het beperken van hittestress en draagt bij aan en prettig woonklimaat voor bewoners. Tevens wordt er natuurinclusieve voorzieningen getroffen zie paragraaf 5.10 Flora en fauna
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
De aangetroffen hooguit lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de toekomstige ontwikkelingen (nieuwbouw woontoren) zie voor een nadere toelichting 5.7
Bodem
Plan Gemeentelijke Watertaken 2016-2019
Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:
Plangebied
Voor het plan is een waterparagraaf opgesteld waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan worden toegelicht zie paragraaf 5.8 Waterhuishouding
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Plangebied
Het gebouw zal voldoen aan Beng 1 waarbij het streven is om de energiebehoefte zo laag mogelijk te houden. Zichtbare daken worden groen ingevuld de overige daken worden benut voor toepassing van PV panelen. Door de toepassing van PV-panelen kan de energie direct gelijktijdig gebruikt worden door thermische- of elektrische opslag. Er wordt ingezet op maximale invulling van PV.
Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.
Plangebied
Het verwarmen en koelen van het gebouw vindt plaats op een wijze waarbij de energiebehoefte zo laag mogelijk is. In het plan wordt gebruik gemaakt van een “bovengronds” WKO systeem.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
Plangebied
In de plint van het gebouw wordt een horecavoorziening mogelijk gemaakt in maximaal categorie D2 van de lijst van toegelaten horeca activiteiten. Een dergelijke functie achten wij toevoeging aan het voorzieningen niveau van de wijk.
Ruimtelijke Visie Kanaleneiland (december 2005) en Gebiedsplan Kanaleneiland Zuid 2010
De gemeente Utrecht werkt momenteel aan een nieuwe omgevingsvisie voor de wijken Kanaleneiland en Transwijk. De planning is dat de omgevingsvisie in de 2e helft van 2021 vastgesteld kan worden. Tot die tijd is de Ruimtelijke Visie Kanaleneiland (vastgesteld op 8 december 2005) het meest actuele beleidsdocument voor de wijk. In deze visie is het beleid voor de woningmarkt om een gevarieerder aanbod aan woningen en woonmilieus te realiseren om draagkrachtigere bewoners met een stedelijke woonwens te behouden en aan te trekken. Ook het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande betaalbare woningvoorraad is een ambitie. Dit betekent een wijziging van de aard van het woningaanbod door middel van sloop/nieuwbouw, herpositionering en woonmilieudifferentiatie. Voor wat betreft woonbebouwing heeft de gemeente het doel om bij herstructurering meer differentiatie aan te brengen in woningdichtheden, woonsferen en woningtypen. Uitgangspunten hierbij zijn dat het totaal aantal woningen in Kanaleneiland minimaal gelijk blijft en dat er gestreefd wordt naar een hogere overall woningdichtheid van circa 80 woningen per hectare (nu circa 60 woningen per hectare). Tussen de deelgebieden moet echter wel een differentiatie in woningdichtheid worden aangebracht.
In het Gebiedsplan Kanaleneiland Zuid 2010 is over de woonvoorraad verder benoemd dat (met name de kern van) de wijk wordt gedomineerd door portiekflats zonder lift. Deze woningen zijn niet erg geliefd bij sociale stijgers en ongeschikt voor ouderen. Om deze groepen aan de buurt te binden moet in ieder geval geïnvesteerd worden in verbetering van de uitstraling en identiteit van de flats en moet zo mogelijk nieuw worden gebouwd. De conclusie van de analyse in het Gebiedsplan is dat stedenbouwkundige structuur van de wijk goed is en de volgroeide natuur op veel plaatsen prachtig. Maar de buurt is wel versleten en aan een grondige opknapbeurt toe. De flats zijn in de loop der jaren ‘verschilderd’. De oorspronkelijke ontwerpkwaliteiten zijn verloren gegaan. Bovendien mag de soberheid van weleer, bijvoorbeeld bij de entrees, plaats maken voor een meer duurzame uitstraling. Dit bestemmingsplan zorgt voor een kwaliteitsimpuls en een duurzame uitstraling van de entree in de wijk. Er vindt differentiatie in de woningvoorraad plaats en het nieuwe woongebouw krijgt een moderne uitstraling.
De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.
De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
Plangebied
Het bestaande pand betreft geen monument en kent geen bijzondere aandachtspunten voor wat betreft architectuur of bouwhistorie.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
Vanwege de geluidsbelasting van omliggende wegen zal een hogere waarden besluit worden genomen. De woningen zullen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling. Het plan voldoet ten opzichte van omliggende functies aan de richtafstanden die qua geluid gelden. Hiermee wordt voldaan aan de geluidnota.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
Vanuit Externe veiligheid zijn er geen bijzondere aandachtspunten voor dit plangebied. In paragraaf 5.6 van dit plan wordt op dit nader toegelicht.
Het plangebied is in de bestaande situatie bijna volledig verhard en bevat een kantoorgebouw dat in 1989 gebouwd is. Het gebouw heeft een rechthoekige vorm en is georiënteerd op de Livingstonelaan. De afmetingen van de voetprint zijn circa 20,5 x 37,5 meter. De oppervlakte van de voetprint is circa 770 m2 en de totale bruto vloeroppervlakte is circa 4.000 m2. Het gebouw heeft een hoogte van 17 meter met een hoogteaccent van 21,5 meter ten behoeve van installaties. Het gebouw heeft rechte gevels met witte beplating. De gevels bevatten vierkante ramen die op gelijke afstand van elkaar geplaatst zijn. Het terrein is omringd door een hekwerk en kan ook afgesloten worden.
Op het terrein bevinden zich enkele kleine groenvoorzieningen/houtopstanden. Zie ook figuur 3.1 voor een impressie van het bestaande gebouw.
Per fiets is de locatie te bereiken via het tweerichtingsfietspad aan de westzijde van de Beneluxlaan. Vanuit de achterliggende wijk kan de locatie via de Vasco da Gamalaan of de Livingstonelaan bereikt worden.
Te voet is de locatie zowel vanuit de Beneluxlaan, als de Vasco da Gamalaan en de Livingstonelaan ontsloten. De hoofdentree van het bestaande gebouw is gelegen aan de Livingstonelaan. De openbaar vervoersvoorzieningen liggen direct naast het gebouw op de Beneluxlaan. Hier stoppen meerdere buslijnen (10 en 162) van en naar het centrum van Utrecht.
Daarnaast ligt op loopafstand de halte van de sneltram tussen Utrecht Centraal Station en Nieuwegein/IJsselstein (Halte Vasco da Gamalaan). De locatie is met de auto vanaf de rijksweg A12 of vanuit de stad bereikbaar via de route Europalaan – Europaplein – Beneluxlaan. Dit geldt voor in- en uitgaand verkeer.
Parkeren
Het auto- en fietsparkeren vindt plaats op eigen terrein. Het parkeerterrein is bereikbaar via de Livingstonelaan. Op het perceel zijn circa 39 parkeerplaatsen voor auto’s aanwezig. Vier hiervan zijn voorzien van een oplaadpaal. In geval dat de parkeerplaatsen vol zijn kan er aan de Livingstonelaan geparkeerd worden. Tussen het kantoorgebouw en de woontoren ten zuiden er van (ook aan de Livingstonelaan) bevindt zich ook een vrij toegankelijk parkeerterrein.
Omgeving en openbare ruimte
In de omgeving zijn vooral woningen aanwezig. De Beneluxlaan is de doorgaande weg naar het centrum en de Wijk Oog in Al. De naastgelegen Vasco da Gamalaan is de entree naar Kanaleneiland. De Beneluxlaan is breed opgezet met aan beide zijden een groenstrook, een tweezijdig fietspad en dubbele rijbanen. In het midden loopt de tramverbinding tussen Utrecht en IJsselstein/Nieuwegein Aan de overzijde van de Beneluxlaan ligt Park Transwijk. In dit grote park, gelegen tussen de Beneluxlaan en de Europalaan, worden evenementen georganiseerd.
Daarnaast is er een stadsboerderij, horeca en een skatebaan in de omgeving aanwezig. De onbebouwde ruimte op eigen terrein is functioneel en met verharding ingericht voor het parkeren van het huidige kantoor.
Op het perceel staan drie bomen van verschillende condities en groottes.
Het beoogde gebouw bestaat uit grofweg 2 delen, namelijk een basement en daarboven een toren.
Hieronder worden de bouwdelen toegelicht.
Basement
Het basement heeft een vierkante vorm, bestaat uit 3 bouwlagen en heeft een bouwhoogte van 14 meter. De afmetingen van het basement zijn 47,5 x 43,5 m, wat resulteert in een oppervlakte van circa 2.066 m2. De basement benut bijna de volledige oppervlakte van het plangebied. In de kern van de basement bevinden zich de parkeergarage en de halfverdiepte fietskelder. In de plint langs de Livingstonelaan, Vasco da Gamalaan en de Beneluxlaan bevinden zich woningen en de commerciële ruimtes. De commerciële ruimtes bevinden zich uitsluitend op de begane grond aan de zijde van de Vasco da Gamalaan en de Beneluxlaan. Op de begane grond aan de Livingstonelaan bevinden zich woningen, evenals in de gehele plint van de tweede en derde bouwlaag. Op het dak van het basement wordt een collectief dakterras gerealiseerd, met ook ruimte voor een gezamenlijk Urban Farming of een sedumdak en een buitenruimte voor appartementen in de onderste bouwlaag van de toren.
Toren
Bovenop het basement is een toren voorzien met 16 bouwlagen. De footprint van de toren wordt circa 27,2 x 34,2 meter. De toren bevindt zich in de noordelijke hoek van het basement/plangebied. De gevel aan de zijde van de Beneluxlaan loopt schuin af ten opzichte van de gevel van het basement, en de gevel aan de zijde van de Livingstonelaan kent een kleine knik. De oppervlakte van de toren wordt daarom circa 900 m2. De maximale bouwhoogte van het gebouw wordt circa 62 meter, inclusief het basement. De toren bevat uitsluitend woningen. Langs de gevels zijn loggia's en balkons voorzien en op het dak wordt ruimte mogelijk gemaakt voor PV-panelen.
Figuur 4.1 Impressie bouwplan gezien vanaf het noordwesten
Figuur 4.2 Impressie van het Basement
Figuur 4.3 Impressie basement, dakterras en onderste bouwlagen van de toren
Figuur 4.4 Aanzichten op de gevels
4.1.2 Programma
De totale bruto vloeroppervlakte van het gebouw is 19.275 m2 (exclusief parkeervoorziening). Hiervan is 17.906 m2 bestemd voor de woningen, 660 m2 voor commerciële dienstverlening, 2.954 m2 voor autoparkeren, 590 m2 voor de fietsenstalling en 118 m2 bvo voor overige ruimtes. De verdeling van het programma is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4.1 Programma per bouwlaag
Bouwlaag | Woningen | Commercieel | Parkeerplekken | Stalling |
Kelder | 520 m2 | |||
Begane grond | 8 | 660 m2 | 761 m2 | 70 m2 |
1e verdieping | 10 | 875 m2 | ||
2e verdieping | 13 | 875 m2 | ||
3e verdieping | 9 | 443 m2 | ||
4e t/m 19e verdieping | 10 | |||
Totaal | 200 | 660 m2 | 2954 m2 (87 plekken) | 590 m2 (672 plekken) |
Het woonprogramma bestaat uit 2-kamerwoningen (57 stuks) en 3-kamerwoningen (143 stuks). Alle woningen hebben een gebruiksoppervlakte tussen de 54 en 84 m2 en vallen in het middenhuur segment. De doelgroep voor de woningen zijn ouderen, starters en doorstromers.
De invulling van de commerciële ruimtes is nog niet bekend. Er wordt onderzoek gedaan naar het inpassen van publiekgerichte en wijkondersteunende functies, zoals een horecafunctie.
Bij de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool van de gemeente. Het bestaande kantoorgebouw heeft een totaal bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van 4.000 m2 en behoort tot de categorie 'kantoor zonder baliefunctie'. Volgens de rekentool is er dan sprake van 89 verkeersbewegingen op een werkdag. Het programma uit het onderhavige plan bestaat uit 47 woningen in de categorie 'groot sociaal midden (80 -130 m2)', 152 woningen in de categorie 'woning sociale huur 55-80 m2) en 1.000 m2 commerciële diensteverlening. Volgens de rekentool van de gemeente is er dan sprake van een verkeersgeneratie van 597 bewegingen op een werkdag. Zie ook de onderstaande uitsneden uit de rekentool van de gemeente. Er is dus sprake van een toename van 508 bewegingen per werkdag.
Figuur 5.1
Uitsneden uit gemeentelijke rekentool verkeersgeneratie, met de bestaande situatie (boven) afgezet tegen de nieuwe situatie (onder).
Het plangebied wordt ontsloten door de Livingstonelaan en de Vasco da Gamalaan (beide 30 m/u-wegen), waarna de ontsluiting aansluit op de drukke Beneluxlaan, waar het verkeer in het verkeersbeeld op gaat. Relevant in de beoordeling van de verkeerssituatie is dat het plangebied dus aan de entree van de wijk ligt. Auto's hoeven hierdoor relatief weinig afstand af te leggen om vanaf de Beneluxlaan het plangebied te bereiken. Het gaat hier om een afstand van circa 120 meter, waarbij sprake is van twee aansluitingen (van de Beneluxlaan op de Vasco da Gamalaan en de Vasco da Gamalaan op de Livingstonelaan. Omdat de Vasco da Gamalaan een relatief drukke weg is omdat het de entree naar Kanaleneiland betreft is het in dit geval voordeliger dat het verkeer eerst de Livingstonelaan op rijdt om daarna het terrein aan de Beneluxlaan 901 te bereiken.
Op basis van de verkeerstoename van 508 verkeersbewegingen per etmaal en waarbij circa 90% van deze bewegingen plaatsvinden in de periode 07.00 – 23.00 is er sprake van een toename van circa 29 bewegingen per uur. Volgens de rekentool van de gemeente is de toename tijdens het ochtendspitsuur 35 bewegingen en tijdens het avondspitsuur 46 bewegingen. Gezien de ontsluitingsfunctie, gebruiksintensiteit en capaciteit van de Vasco da Gamalaan en de Livingstonelaan is deze toename beperkt en kan en kan het verkeer naar verwachting zonder noemenswaardige problemen verwerkt worden. Door de lage snelheid op deze wegen worden verder geen onaanvaardbare verkeerseffecten verwacht.
Verder wordt opgemerkt dat de onderhavige herontwikkeling/verdichtingsopgave, waarbij er sprake is van een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte, past bij het beleid/visie van de gemeente. De gemeente accepteert daarom ook een lichte toename in het aantal verkeersbewegingen. De gemeente doet er daarbij ook zoveel mogelijk aan om minder verkeer te genereren. Zo wordt er ook gerekend met lagere parkeernormen i.v.m. toekomstig betaald parkeren en extra fietsparkeren.
Volgens de Nota Stallen en Parkeren (2013) van de gemeente ligt het plangebied in zone B2. Dat betreft een stedelijk gebied waar geen betaald parkeren van toepassing is. De gemeente heeft wel het voornemen om in dit gebied betaald parkeren in te voeren, om daarmee te voorkomen dat bewoners uit de Merwedekanaalzone (waar een lage parkeernorm geldt) in omliggende gebieden gaan parkeren. Bij betaald parkeren vermindert het aantal geparkeerde auto's die niet uit de buurt komen. Hierdoor komen er meer plaatsen vrij voor de bewoners en bedrijven uit de buurt en hun bezoekers. Ook komt er hierdoor meer ruimte voor vergroening, fietsparkeren en andere functies. Dit heeft tot gevolg dat niet de parkeernormen voor zone B2 van toepassing zijn, maar dat het streven is om de parkeernormen van zone B1 te gebruiken (stedelijk gebied met betaald parkeren).
Figuur 5.2 Oorspronkelijke afbakening zones in Nota Stallen en Parkeren
Voor het berekenen van de juiste parkeernormen is ook gebruik gemaakt van de rekentool van de gemeente. In de nieuwe situatie is er sprake van een parkeerbehoefte van 153 parkeerplekken. Zie ook figuur 5.3.
Figuur 5.3 Uitsnede uit gemeentelijke rekentool voor parkeren
Het gemeentelijke parkeerbeleid heeft verder nog een aantal mogelijkheden om de parkeernorm te verlagen door het gebruik van deelauto's, extra fietsparkeerplekken of dubbelgebruik tussen woon- en niet-woonfuncties. In dit geval gaat het om de volgende reductie:
Daarnaast is er nog sprake van een rechtens verkregen niveau van het bestaande kantoor. Conform een kantoor met een oppervlakte van 4.000 m2 bvo betekent dat een parkeernorm van 44 parkeerplekken. Voor 39 van de parkeerplekken was ruimte op eigen terrein. Het rechtens verkregen niveau is dus 5 parkeerplekken.
De initiatiefnemer zal volgens de parkeerberekening 7 deelauto's inzetten om de parkeernorm de reduceren. De totale parkeernorm voor het onderhavige plan (na aftrek door de genoemde maatregelen en het rechtens verkregen niveau) is dan 94 parkeerplekken. In de parkeergarage worden 87 parkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor er nog een tekort is van 7 parkeerplekken voor bezoekers. Voor deze 7 plekken is de intentie om gebruik te maken van de bestaande parkeerplekken in de openbare ruimte. Om te onderzoeken of hiervoor voldoende ruimte bestaat in de openbare ruimte is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. Deze parkeerdrukmeting is door middel van tellingen op diverse momenten in maart 2021 uitgevoerd door DataCount en is gedeeld met de gemeente Utrecht. Hoewel deze meting is uitgevoerd terwijl er coronamaatregelen golden, is geobserveerd dat op de maatgevende momenten de parkeerdruk overeenkomt met een parkeerdrukonderzoek die uitgevoerd is in 2016. Uit deze parkeerdrukmeting blijkt dat er binnen acceptabele loopafstand en op maatgevende momenten voldoende vrije parkeerplaatsen zijn om deze parkeervraag op te vangen. Hierbij geldt wel dat gebruikers van het onderhavig plan niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning wanneer het gebied betaald parkeren wordt.
Fietsparkeren
Voor het aantal fietsparkeerplekken is het uitgangspunt dat er per woning een aantal fietsparkeerplekken aanwezig moeten zijn. Voor woningen met een gebruiksoppervlakte van 50 - 75 m2 moeten er 3 plekken aanwezig zijn en voor woningen met een gebruiksoppervlakte van 75 - 100 m2 moeten er 4 plekken aanwezig zijn. In dit geval komt dit neer op een totale fietsparkeernorm van 644 fietsparkeerplekken. Daarbij moeten nog de 22 opgeteld worden die nodig zijn om de autoparkeernorm te verlagen. In totaal is de norm dus 666 fietsparkeerplekken. Deze plekken moeten op eigen terrein (in een berging of in fietsenrekken) gerealiseerd worden. In het onderhavige plan gebeurt dat in een berging.
Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor het onderhavig plan.
Voor een ruimtelijke procedure moet voor een aantal wettelijk verplichte haalbaarheidsaspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling moet inzichtelijk gemaakt worden of er vanuit milieu hygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. De plannen voor het plangebied hebben echter niet een omvang die het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig maken. Hieronder wordt een en ander nader toegelicht.
Aan de hand van de in het Besluit m.e.r. omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is. Echter, als gevolg van het Arrest van het Europese Hof van 30 17/10/2009(C-255/08) moet hierbij ook gekeken te worden naar andere factoren als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een m.e.r. of m.e.r-beoordeling, hoewel de drempelwaarde van de desbetreffende categorie van de D-lijst niet wordt overschreden.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. De onderhavige ontwikkeling valt onder activiteit D11.2: ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Zie tabel 5.1.
In het onderhavige plan worden 200 woningen gerealiseerd. De drempelwaarden in de derde kolom van tabel 5.1 worden niet overschreden. Het bevoegd gezag moet echter ook bij activiteiten die de genoemde drempelwaarden in de derde kolom niet overschrijden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zodanig dat er toch een m.e.r.- procedure doorlopen moet worden. Het bevoegd gezag moet daar een gemotiveerd oordeel over geven. Het oordeel moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij een volledige m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Dit wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. De initiatiefnemer moet daarvoor voldoende informatie over de activiteit geven.
De benodigde informatie is opgenomen in een aanmeldingsnotitie die opgesteld is door LBP|SIGHT en is ingediend op 23-02-2021. De gemeente Utrecht heeft bij besluit van 7 juni 2021 kenmerk 8601965, 8941371 aangegeven dat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven om een MER op te stellen. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is bijgevoegd als Bijlage II: M.e.r.-beoordelingsbesluit bij deze toelichting.
Er hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden voor het onderhavig plan.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. In artikel 5.16 van de Wm is vastgelegd dat voor een plan dat ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd hoeft te worden en het plan doorgang kan vinden. Met andere woorden, draagt een project niet of niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In het Besluit NIBM is in artikel 5 een zgn. anticumulatiebepaling opgenomen. Hiermee wordt de verplichting opgelegd om nieuwe plannen die van dezelfde ontsluitingswegen gebruik maken en individueel als NIBM aan te merken zijn, ook als één geheel te beschouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een groot plan met een grote invloed op de luchtkwaliteit opgedeeld wordt in kleinere NIBM deelplannen.
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen’ zijn een aantal activiteiten opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Hieronder vallen woningbouwlocaties die, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bevat. In onderhavig plan worden 200 woningen gerealiseerd. Hiermee blijft het plan ruim onder de grens voor niet in betekenende mate.
Heersende luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aanvullend inzicht gegeven in de heersende luchtkwaliteit op de beoogde planlocatie. Uit de monitorkaarten van het Nationaal Samenwerkings- programma Luchtkwaliteit (NSL) blijkt dat, voor de maatgevende stoffen (fijn stof, zeer fijn stof en stikstofdioxide), bij het meest nabijgelegen rekenpunt aan de Beneluxlaan (zie figuur 5.3) de
volgende waarden van toepassing zijn:
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidgevoelige bestemmingen' zoals wonen, zorg en onderwijs.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een ruimtelijk plan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48- 53 dB voor rijkswegen en 48-63 dB voor lokale wegen, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen.
In het kader van het plan is door Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie ook Bijlage III: Akoestisch onderzoek , 25 mei 2021). Het doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting ten gevolge van de omliggende geluidbronnen inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder en Geluidnota Utrecht 2014-2018. In het akoestisch onderzoek is getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
In onderstaande tabel zijn de aan te vragen hogere waarden opgenomen.
Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan, mits de hogere waarden verleend worden voor de betreffende gevels en aan de uit de hogere waarden voortvloeiende maatregelen wordt voldaan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van ruimtelijke plannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid moet erop toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
De VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ editie 2009 is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De publicatie hanteert een tweetal verschillende omgevingstypen voor de richtafstanden: het omgevingstype ‘gemengd gebied’ en het omgevingstype ‘rustige woonwijk/rustig buitengebied’.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en in rustig buitengebied komen vrijwel
geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van een rustig woongebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd als sprake is van omgevingstype ‘gemengd gebied’. In de navolgende tabel zijn de richtafstanden weergegeven.
De bovengenoemde richtafstanden voor een rustige woonwijk en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Binnen gebieden waar functiemenging is, bijvoorbeeld in een centrumgebied met veel winkels en voorzieningen, is er sprake van milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstanden van elkaar gesitueerd zijn. De richtafstanden uit tabel 54.3 zijn dan niet meer toepasbaar. In dat geval wordt er middels categorieën aangegeven
onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn:
Milieuhinder in de omgeving van de planlocatie Vanwege de ligging langs de drukke Beneluxlaan en de aanwezigheid van verschillende functies in de omgeving kan de locatie getypeerd worden als een ‘gemengd gebied’. De richtafstand kan dus met één afstandsstap verlaagd worden. De afstand wordt gemeten tussen de perceelgrenzen.
De volgende relevante functies zijn aanwezig. Bij deze functies is al rekening gehouden met een verlaging van de richtafstand met één afstandsstap als gevolg van het ‘gemengd gebied’:
Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Er worden dus geen belemmeringen verwacht op het gebied van hinder als gevolg van geur, stof, geluid en veiligheid.
Milieuhinder binnen het plangebied
In het plan wordt 1000 m2 aan commerciële functies gerealiseerd. Omdat deze functie zich bevindt in hetzelfde gebouw als de woningen kan er geen gebruik gemaakt worden van de richtafstanden, maar moet de toelaatbaarheid beoordeeld worden aan de hand van de het principe functiemenging. De commerciële functies behoren volgens dit principe tot categorie A. Functies uit categorie A zijn toegestaan aanpandig aan woningen. Er is in het woongebouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De commerciële functies zorgen ook niet voor hinder op omliggende gevoelige functies. De commerciële functies behoren maximaal tot milieucategorie 2 (richtafstand van 10 meter). Er liggen geen gevoelige functies binnen deze richtafstand.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van
risico’s voor de omgeving van:
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt. Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden sinds 1 april 2015 het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. De Basisnetten Weg, Water en Spoor geven de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.
De normering voor risico’s als gevolg van het transport, het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen en windturbines is gebaseerd op enkele begrippen.
Het bevoegd gezag moet bij een nieuwe ontwikkeling bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar risico. Vervolgens moet het bevoegd gezag over de hoogte van het groepsrisico verantwoording moeten afleggen. Bij de verantwoording van het groepsrisico door het bevoegd gezag wordt er nader gekeken naar de gevolgen van de diverse scenario’s die zich kunnen voltrekken. Zo kan er gekeken worden naar de mogelijkheden voor het terugbrengen van de risico’s en optredende effecten, de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor bestrijding en hulpverlening.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes van toepassing (Bevt). Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is moet ook aandacht worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerstgenoemde aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Ontwikkeling in relatie tot de omgeving
In het onderhavige plan worden geen functies mogelijk gemaakt die tot een risicovolle inrichting behoren. Ook wordt er geen transportroute voor gevaarlijke stoffen of een brandstofleiding mogelijk gemaakt. De ontwikkeling heeft geen invloed op de veiligheid in het gebied.
Omgeving in relatie tot de ontwikkeling
Er bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het LPG-tankstation aan het Europaplein is de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting. Deze ligt op ruim 470 m afstand.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN
5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
In het plangebied wordt de aanwezige bebouwing gesloopt en vindt er nieuwbouw plaats, met een woontoren en een half verdiepte parkeergarage. Op het terrein hebben in het verleden voor zover bekend geen verdachte bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden. Eind jaren ’50 is het gebied opgehoogd, waarbij ook de voormalige sloten zijn gedempt. In 1989 is er een kantoorpand aanwezig. In de omgeving van het terrein is een enkele brandstoftank aanwezig.
In het kader van het plan is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie ookBijlage IV: Verkennend bodemonderzoek, d.d. 14-12-2020). Uit het onderzoek blijkt het volgende. Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Ook zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen ten opzichte van de achtergrondwaarde zijn aangetoond. Tevens is geen asbest aangetoond. Op basis van het tijdelijk Handelingskader PFAS wordt zowel de boven- als de ondergrond ingedeeld in de klasse ‘landbouw/ natuur’. In het ondiepe grondwater zijn behoudens zeer lichte verontreinigingen aan barium en 1,1-dichlooretheen geen overschrijdingen van de streefwaarde gemeten. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van nader
bodemonderzoek.
In de omgeving van het terrein zijn lichte tot plaatselijk sterke verontreinigingen bekend, er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging geregistreerd. Het plangebied bevindt zich binnen de zogenaamde dynamische zone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Het diepere grondwater binnen deze zone, in het eerste watervoerend pakket, is diffuus licht tot sterk verontreinigd met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen. Bij bouwbemalingen, onttrekken en infiltreren van grondwater kan deze verontreiniging verspreiden. De gemeente wil verdere verspreiding van verontreinigingen door doorboring van de eerste scheidende laag in de dynamische zone voorkomen, om zo het grondwater uit het tweede watervoerende pakket te beschermen. Dit betekent dat er sprake is van een dieptebeperking voor bijvoorbeeld aanleg van bodemenergiesystemen tot de scheidende laag op een diepte van circa 55 m-mv. Bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en WKO kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak.
Op basis van de Nota Bodembeheer 2017-2027 is de ontgravingskwaliteit en de toepassingseis voor grond kwaliteit wonen.
Ondergrond
Geadviseerd wordt om bij de herontwikkeling inzicht te krijgen in zowel bestaande als gewenste ondergrondse ruimteclaims, die nodig zijn om het gewenste bovengrondse gebruik te realiseren. Om de ondergrond duurzaam te gebruiken en beheren moet er een balans zijn tussen bescherming (gezonde, schone, levende en veilige bodem, archeologie) en benutting
(parkeerkelder, bodemenergie, groen, waterberging, infrastructuur, afval). Het kan noodzakelijk zijn om ondergrondse functies te ordenen, clusteren en waar mogelijk te minimaliseren of optimaliseren. En om effecten van ondergronds gebruik mee te nemen in de beschouwing om (toekomstige) conflicten te voorkomen. Zo gaan bijvoorbeeld ondergrondse bouw met waterglas en verticale hemelwaterinfiltratie niet goed samen met de aanwezigheid van open warmte/koude opslagsystemen in de bodem (verstopping).
Zetting
Het plangebied is op basis van de indicatieve zettingsgevoeligheid gevoelig voor zetting. De
huidige bebouwing en ophoging heeft de grond geroerd en gezet, waardoor de kans op daadwerkelijke zetting klein is.
Bodemenergie
Een van de mogelijkheden om te voorzien in duurzame energie is bodemenergie. Vanwege de dieptebeperking voor boringen moet bekeken worden of gesloten bodemenergiesystemen rendabel zijn, of dat er beter kan worden ingezet op (collectieve) open warmte koude opslagsystemen. Er kan voor de energievoorziening in de toekomst ook gebruik gemaakt worden van het aanwezige stadswarmtenet.
De aangetroffen hooguit lichte verontreinigingen vormen geen belemmering voor de toekomstige ontwikkelingen (nieuwbouw woontoren). Omdat er alleen uitpandig boringen zijn verricht, moet na sloop van de bebouwing vóór de herinrichting actualiserend onderzoek worden verricht. Dit kan plaats vinden in het kader van de omgevingsvergunning. Ook bij de afvoer van grond (parkeerkelder) moet rekening gehouden worden met extra onderzoek om de afvoerbestemming te bepalen. Er geldt een dieptebeperking voor boringen en bodemenergiesystemen. Bij bouwbemalingen en grondwateronttrekkingen kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak van het grondwater volgens het Gebiedsplan. Onder deze voorwaarden vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Inzicht en ordening in de bestaande en gewenste ondergrondse ruimteclaims en de onderlinge beïnvloeding daarbij, kan toekomstig conflicterend ruimtegebruik beperken. In het plan wordt gebruik gemaakt van een “bovengronds” WKO systeem. Dit betekent dat er geen boringen gedaan worden in de bodem voor energiesystemen
Met inachtneming van het bovenstaande zijn er vanuit bodemaspecten geen belemmeringen voor het plan.
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Voor het project is via de website www.dewatertoets.nl op 24-03-2021 een watertoetsproces doorlopen. Op basis van de digitale procedure blijkt dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang) en dat er volstaan kan worden met een standaard wateradvies van het waterschap.
Waterkeringen, oppervlaktewateren, watergangen of kunstwerken
Binnen het plangebied bevinden zich geen waterkeringen, oppervlaktewateren, watergangen of andere kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding. Het dichtstbijzijnde water is het wateroppervlak aan de noordzijde van de Vasco da Gamalaan. Dit wateroppervlak is gecategoriseerd als 'primair water'. Het wateroppervlak heeft een te beschermen natuurvriendelijke oever en een beschermingszone A. De beschermingszone A ligt niet in het plangebied van de Beneluxlaan 901. Zie onderstaand figuur.
Het plangebied is al verhard, dus er komt geen extra oppervlakteverharding bij. Het uitgangspunt is dat bij de bouw gebruik wordt gemaakt van niet-uitloogbare materialen, zodat de grondwaterkwaliteit optimaal blijft.
Voor de aanleg van de halfverdiepte fietsenkelder moet mogelijk bronbemaling toegepast moeten worden om de grondwaterstand tijdelijk te verlagen. Als dit het geval worden hiervoor te zijner tijd de benodigde toestemmingen bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aangevraagd.
Grondwater
1e watervoerend pakket
De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het 1e WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:
De grondwaterstroming in het plangebied is van oost/noordoost naar west/zuidwest en varieert in natte perioden.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder. Daarnaast is de verwachting dat in de toekomst grondwaterstanden in de zomer soms te ver kunnen gaan uitzakken met droogteschade tot gevolg. Het vasthouden van regenwater voor nuttig gebruik, zoals voor groen, is ook daarom van belang.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet volgens de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied is +1,80 m NAP – +0,10 m (GHG) = 1,70 m. Deze voldoet in de huidige situatie ruim aan de gestelde norm.
Riolering
In de Vasco Da Gamalaan, de Livingstonelaan en onder het parkeerterrein parallel aan de Livingstonelaan liggen gemengde stelsels. Het advies is, om onder het parkeerterrein een huisaansluiting te realiseren.
Het hemelwater dient gescheiden aangeboden te worden. Het hemelwater moet zoveel als mogelijk afgekoppeld worden en infiltreren in de bodem. Extra berging kan gecreëerd worden door groene daken toepassen op gebouwen of ondergronds met infiltratieriolering. Overtollig regenwater dat niet geborgen en geïnfiltreerd kan worden mag aangesloten worden op het gemengde stelsel.
Voor installatietechnische eisen voor leidingwerk binnen het perceel geldt het Bouwbesluit en de voorschriften in de Omgevingsvergunning voor de Wabo activiteit Bouw. In de aanvraag om
Omgevingsvergunning moet het leidingplan voor riolering en hemelwater tot en met de grens van het terrein of erf zijn uitgewerkt. Voorschriften en instructies voor het aan (laten) sluiten op openbare voorzieningen voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater worden gesteld in de Omgevingsvergunning. Onder meer worden voorschriften aan plaats, aanlegdiepte en diameter van leidingwerk ter plaatse van de grens van het erf in de omgevingsvergunning gesteld wanneer sprake is van aansluiting op openbare riolering en afvalwater die op riolering kan en mag worden gebracht.
Voor de afvoer of verwerking van huishoudelijk afvalwater, eventueel bedrijfsafvalwater, en hemelwater gelden de op de activiteit betrekking hebbende algemene lozingsregels van het Activiteitenbesluit Milieubeheer, het Besluit Lozen Afvalwater Huishoudens of het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen. Het hemelwater mag niet aangesloten worden op het gemengde stelsel en zal middels een voorziening geïnfiltreerd moeten worden in de bodem.
Klimaatadaptief inrichten
De voorgenomen ontwikkeling moet "klimaat adaptief" worden ingericht. Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt.
Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:
Andere suggesties zijn:
Doorwerking in het plan:
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
- Doe altijd verkennend onderzoek naar de in het plangebied voorkomende soorten en de gevolgen van de geplande ontwikkelingen op die soorten.
- Volg de aanwijzingen uit het onderzoek dat je aan het bestemmingsplan ten grondslag legt nauwkeurig op. (en dat geldt niet alleen voor de aanwijzing dat er nader onderzoek uitgevoerd moet worden, ook andere aanwijzingen uit rapporten die aan een bestemmingsplan ten grondslag gelegd worden, moeten natuurlijk serieus worden genomen. Steeds zal bekeken moeten worden wat er met die aanwijzingen gedaan moet worden).
Beleidsregels: Utrechtse soortenlijst
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie /groe n/2018-Nota-Utrechtse-Soortenlijst.pdf
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming (hoofdstuk 2) en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitatten en de habitatten van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk
Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar moet het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen aan (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (vogel- en habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten.
Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht, zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.
In het kader van het plan is door Schenkeveld een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie ookBijlage 5 Bijlage V: Quickscan ecologie). Uit de quick scan blijkt het volgende. De aanwezigheid van nesten of verblijfplaatsen in het gebouw kan worden uitgesloten. Bij het grondverzet voor het bouwrijp maken verdwijnen er geen groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en worden er ook geen verblijfplaatsen van beschermde diersoorten vernietigd. Tijdens de bouw kan door lawaai, bouwlampen, trilling, bewegingen verstoring de omgeving optreden. In de stedelijke omgeving van de Beneluxlaan zijn de aanwezige dieren echter niet verstoringsgevoelig.
Het gebruik (wonen en commerciële functies) zorgt voor een toename in verstoring door geluid, licht, trilling en (auto)bewegingen op de omgeving. De planten en diersoorten die in de omgeving voorkomen zijn echter al aangepast aan de bestaande situatie, die ook al hoog belast is. Op het perceel staan verder drie á vier bomen die verwijderd worden zie paragraaf 5.11. Er is daarom geen significant negatief effect in het kader van soortenbescherming.
Uit een in 2020 uitgevoerde quickscan door Bureau Schenkeveld is gebleken dat de huidige situatie geen hoge ecologische waarde heeft. Wel heeft de gemeente Utrecht in de zogenaamde bouwenvelop gevraagd een aantal voorstellen te doen voor het diervriendelijk maken van de te realiseren woontoren. In de Bijlage 10 Bijlage X Natuurinclusief bouwen wordt een aantal aanbevelingen gedaan om de toren geschikt te maken voor broedvogels als Gierzwaluw, Huismus, Zwarte roodstaart. Ook worden er aanbevelingen gedaan voor het plaatsen van vleermuiskasten. Verder worden er aanbevelingen gedaan ten aanzien van de groene inrichting van de buitenruimte. Deze aanbevelingen zullen worden opgevolgd.
Stikstof
Voor het plan is door LBP|SIGHT de stikstofdepositie inzichtelijk gemaakt (zie ook bijlage Va, d.d. 30 maart 2021). Uit de berekening blijkt het volgende:
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op 3 november 2020 zijn alle bomen op het terrein van de Beneluxveste geïnventariseerd, zie Bijlage 11 Bijlage XI Bomen. Hieronder wordt het resultaat getoond en kort besproken.
Methode
Alle bomen met een diameter op 1,5 m hoogte van tenminste 15 cm zijn in het veld genummerd en gekarteerd. Per boom is genoteerd:
- soort inclusief eventuele ondersoort of cultuurvariëteit
- diameter
- habitus
- conditie
- toekomstverwachting
- gebreken
- ecologische waarde
- overige bijzonderheden
De verspreiding van de bomen is afgebeeld in bijgevoegde figuur.
Figuur 5.11: verspreiding bomen Beneluxveste (nr. 1-11)
In totaal zijn van 11 bomen de eigenschappen in beeld gebracht. Dit betreft Gewone esdoorn,
Gewone vlier, Goudes, Hollandse iep, Meelbes en Taxus. De toekomstverwachting van de meeste is slecht. Alleen de 3 exemplaren Taxus (nr. 7, 8 en 9) en 1 exemplaar Hollandse iep (nr. 11) is het behouden waard.
Alle bomen van de bomeninventarisatie1 worden verwijderd. Dit betreft 11 exemplaren, waarvan de
meeste een lage toekomstverwachting hebben (zie notitie). Om dit te compenseren worden nieuwe
inheemse bomen aangeplant. Dit betreft:
- Aan de oostzijde 4 bomen 2e orde in de bestrating
- Aan de zuidzijde 2 bomen 2e orde in de verharding
- Aan de oostzijde 5 bomen 2e orde in de groenstrook.
In aanmerking komen Appel, Esp, Peer, Tweestijlige meidoorn, Veldesdoorn, Vogelkers, Wilde
lijsterbes.
De 5 exemplaren Gewone esdoorn aan de Beneluxlaan tussen trottoir en fietspad en het 1 exemplaar Plataan tussen fietspad en weg ter hoogte van de nieuwbouw blijven staan.
Er is gekozen voor bomen 2e orde aan de oostzijde mede in verband met de bereikbaarheid van de nest- en vleermuiskasten in de oostgevel. Verder wordt geadviseerd de kruidachtige ondergroei van de groenstrook aan de oostzijde zoveel mogelijk te sparen. Als deze in de bouwfase niet te redden valt, plant dan inheemse kruidachtige terug zoals Speenkruid, Geel nagelkruid, Reuzenzwenkgras, Groot heksenkruid eventueel aangevuld met stinzenplanten als Wrangwortel, Lenteklokje, Boerencrocus, Maarts viooltje, Gevlekte aronskelk, Maagdenpalm, Wilde hyacinth, Daslook.
N.b. De 3 slechte exemplaren Meelbes en het gezonde exemplaar Hollandse iep, die bij de nieuwbouw verdwijnen, staan op de Utrechtse bomenlijst. Deze worden dus door 11 nieuwe bomen vervangen. Daarmee blijft de hoofdgroenstructuur van Utrecht waar deze bomen onderdeel van zijn intact.
Uiteindelijk komen maar vier bomen in aanmerking voor behoud of verplanting. Dat zijn drie taxussen en de grote iep. Deze bleken niet gespaard te kunnen worden. Verplanten van de grote iep is geen optie en is besloten dat ook niet met de taxussen te doen omdat deze in de schaduw van elkaar en de iep een scheve en deels kale habitus hadden ontwikkeld. Er worden forse en ecologisch interessantere bomen voor terug geplant.
Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het bodemarchief beter te beschermen, dient de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachte monumenten.
Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet
opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologie
In het kader van het plan is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie ook Bijlage VI: Archeologisch onderzoek, d.d. 27 januari 2021). Daaruit blijkt dat de top van de oorspronkelijke bodemopbouw waarschijnlijk bij het bouwrijp maken van de grond verstoord is geraakt. Op basis van de aangetroffen bodemopbouw en de mate van verstoring van het plangebied, kan de archeologische verwachting voor het plangebied worden bijgesteld naar laag. Eventuele archeologische waarden zijn verstoord geraakt bij de bouwwerkzaamheden in tweede helft van de vorige eeuw. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) dan ook niet noodzakelijk geacht. Aantasting van c.q. een significant effect op archeologische waarden niet aan de orde.
Cultuurhistorie
In of rond het plangebied is ook geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden en het bestaande gebouw is ook niet aangemerkt als monument.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De schaduwwerking van de beoogde bebouwing voor de omgeving is in de bestaande als ook in de nieuwe situatie ter plaatse van in de nabije omgeving gelegen woningen inzichtelijk gemaakt. Voor een goede ruimtelijke ordening worden op het gebied van bezonning en beschaduwing geen wettelijke of publiekrechtelijke eisen gesteld.
Wel wordt voor woningen vaak gekeken naar de lichte TNO-norm. Lichte en strenge TNO-norm
Een woning krijgt de waardering 'voldoende' wanneer er sprake is van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober (acht maanden). Dit is de 'lichte' TNO-norm. Als beoordelingspunt geldt het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer. De twee uur zon hoeven niet aansluitend plaats te vinden en de bezonning op de voor- en achtergevel mogen bij elkaar opgeteld worden.
Een woning krijgt de waardering 'goed' wanneer er sprake is van ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in het
In het kader van het plan is een bezonningstudie uitgevoerd (zie ook Bijlage VII: Bezonningstudie, d.d. 22 maart 2021). Uit de studie blijkt het volgende. Rond en tussen 21 maart en 21 september zal rond het plangebied minimale schaduw van de toren en/of plint op de gevels van de woningen/bebouwing in de directe omgeving vallen. In de periode rond 21 januari en 21 november zal ook beperkt schaduw door het geplande bouwvolume over de omliggende bebouwing vallen en zal er gezien de afstand tot de geplande bebouwing hier voldaan worden aan de eis van minimaal 3 mogelijke bezonningsuren per dag ('strenge' TNO-norm). Aan de oostzijde van het plangebied zal door de nieuwbouw (toren volume) later op de dag wel schaduw vallen op de bebouwing die aan andere zijde van de Beneluxlaan ligt. Echter, hier is de afstand van deze gebouwen tot aan de geplande nieuwbouw groot en zal deze schaduw tijdens de dag zich verplaatsen (van 9.00 uur tot aan circa 18.00 uur), waardoor de in de 'strenge' TNO-norm gehanteerde eis van minimaal 3 mogelijke bezonningsuren per dag gehaald wordt. Schaduw door het plintvolume valt hierbij in maart en september niet over de omliggende bebouwing alleen bij zonsondergang aan de oostzijde van de Beneluxlaan.
Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het windklimaat rond de woontoren Beneluxlaan is inzichtelijk gemaakt met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) simulaties aan de hand van de methodiek die omschreven staat in de NEN8100 (1). Er is inzicht verschaft in het windklimaat op straatniveau in de directe omgeving van de ontwikkeling.
Een CFD simulatie geeft inzicht in de te verwachten luchtstromingen, rekening houdend met verschillende fysische verschijnselen. Bij een dergelijke simulatie wordt een geometrie voorzien van een rekengrid waarbinnen de massa-, energie- en impulsbalansen worden opgelost.
In het kader van het plan is een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie ook Bijlage VIII: Windhinderonderzoek, d.d. 15 april 2021). Het windklimaat is inzichtelijk gemaakt met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) simulaties aan de hand van de methodiek die omschreven staat in de NEN8100. Aan de hand van de NEN8100 is inzicht verschaft in het windklimaat op straatniveau rond de ontwikkeling. Uit het onderzoek blijkt dat het windklimaat in de nabije omgeving van de woontoren over het algemeen kwaliteitsklasse A of B waarneembaar is. Dit betekent dat er een goed windklimaat geldt voor de activiteit ‘langdurig zitten’. In de directe omgeving van alle hogere torens langs de Beneluxlaan is kwaliteitsklasse C tot E waarneembaar. Nabij de nieuwe woontoren uit het onderhavige plan is deze versnelling ook waarneembaar, maar is het minder aanwezig door het aanwezige plintgebouw. Door deze versnelling is op de hoeken van de nieuwe toren, langs de Vasco Da Gamalaan, kwaliteitsklasse E waarneembaar. Dit betekent dat hier een slecht windklimaat voor de activiteit ‘doorlopen’ geldt. Het plaatsen van extra bomen of een luifel rondom de woontoren zou kunnen zorgen voor een verbetering van het windklimaat op maaiveldniveau.
Verder blijkt dat op een groot deel van de tramhaltes kwaliteitsklasse C of beter geldt, wat een matig klimaat voor de activiteit ‘slenteren’ is. Ook is te zien dat langs twee van de vier gevels kwaliteitsklasse A wordt behaald en langs twee gevels kwaliteitsklasse C, wat een goed tot matig klimaat voor ‘slenteren’ inhoudt (dit is gunstig voor commerciële activiteiten in de plint). Daarnaast is te zien dat voor alle ingangen van de woontoren kwaliteitsklasse A of B wordt behaald.
Op 1,75 m boven het maaiveld rondom de woontoren wordt nergens de grens van 0,30% overschrijding van windgevaar per jaar gepasseerd. Op de hoek van de Vasco Da Gammalaan en de Livingstonelaan is een overschrijding van de drempelwaarde voor windgevaar 0,10% per jaar waarneembaar. Dit betekent dat hier zeer lokaal een beperkt risico geldt. Volgens de NEN8100 mag dit alleen voorkomen in een gebied waar de activiteit doorlopen geldt.
In stedelijke gebieden zien we vaker de situatie ontstaan dat soms een slecht windklimaat ontstaat in de buurt van hoge gebouwen. Dit is meestal van zeer tijdelijke aard op momenten dat weinig mensen zich buiten wagen en beducht zijn op wind. In het huidige ontwerp is al met de terugliggende toren voorkomen dat echt gevaarlijke situaties ontstaan. Het plaatsen van bomen langs de Livingstonelaan heeft een positief effect op het windklimaat. Dit dienen dan wel bomen te zijn van enige omvang. Wij hebben In het inrichtingsplan zijn een aantal bomen aan de Livingstonelaan toegevoegd, maar het is aan de gemeente om dit over te nemen. Een luifel op de hoek van het gebouw is stedenbouwkundig niet gewenst. Het reliëf in de gevel zorgt ook voor een positief effect.
Het aspect windhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Bij gebouwen die niet van de gemeente zijn, zoals in dit geval, willen wij graag dat Utrecht Standaard Toegankelijk wordt gebruikt. De Utrecht Standaard Toegankelijk beschrijft een manier van werken om ervoor te zorgen dat in de gebouwen in Utrecht iedereen kan doen wat hij of zij volgens de bestemming komt doen (in een bioscoop kom je een film kijken en een kopje koffie drinken, een kaartje kopen en ga je naar de wc, etc.).
Woningen
Voor woningen is het Bouwbesluit van kracht. Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.
In dit plan is met de toegankelijkheid van het gebouw zo goed mogelijk rekening gehouden. Het uitgangspunt is dat hierbij aan het Bouwbesluit wordt voldaan, waarin de toegankelijkheid van gebouwen ook geregeld is. Bij het uitwerken van de omgevingsvergunning wordt dit inzichtelijk gemaakt. Hiermee wordt ook voldaan aan de eisen over bezoekbare woningen en nultredenwoningen uit het 'Uitvoeringsprogramma Utrecht voor iedereen toegankelijk'. Uitzondering hierop zijn de woningen op de begane grond. Deze voldoen niet aan de criteria 'bezoekbaar', waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn. Deze woningen zijn namelijk conform wens van de gemeente aangepast van één laags appartement naar woningen over twee verdiepingen en daardoor niet aan te passen naar nultredewoningen.
In het plan worden voldoende keermogelijkheden voor rolstoelen mogelijk gemaakt. Voor de bereikbaarheid van algemene buitenruimten bij de woningen wordt de mogelijkheid bekeken om een traplift op hefplateau toe te passen. In het Bouwbesluit zijn geen eisen opgenomen voor de bereikbaarheid van loggia's. Dit moet door de bewoner zelf opgelost worden. Om de loggia bereikbaar te maken kan een tranenplaat voor de deur worden geplaatst. Dit kan eenvoudig later worden toegevoegd voor een huurder die afhankelijk is van een rolstoel.
Voor de 35 seniorenwoningen wordt het toilet in de badkamer geplaatst. Hierdoor is het mogelijk om zorg te verlenen.
Ondanks dat het beleid Utrecht Standaard Toegankelijk enkel bedoeld is voor gebouwen in eigendom van gemeente, wil de initiatiefnemer ook maatregelen in het ontwerp verwerken om hieraan te voldoen. Zo wordt er bij de omgevingsaanvraag een rapport over de toegankelijkheid ingediend.
Bij de indiening van de vergunningsaanvraag wordt aangetoond dat er voldaan wordt aan de toegankelijkheidseisen.
Voor de versterking van de vitaliteit van steden en dorpen in de provincie Utrecht heeft de provincie in haar verordening de volgende regel opgenomen: 'In de toelichting van een ruimtelijk plan staat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.'
Gemeentelijk beleid
De gemeente stelt hoge duurzaamheids- en milieueisen aan de bebouwde omgeving met als doel een gezond stedelijk leven voor iedereen, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van duurzaamheid zijn de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie en diervriendelijk bouwen. De milieuthema's zijn onder te verdelen in geluid, lucht, bedrijven en milieuzonering, geur, flora & fauna, bodemkwaliteit en kwaliteit van de leefomgeving. Al deze thema's stellen eisen aan de ruimtelijke indeling en gebouwen. Gevraagd wordt om een integrale visie op duurzaamheid voor het gebied, met expliciete aandacht voor energie, circulair bouwen en klimaatadaptatie. In deze visie moet men ook aangeven welke risico's men ziet die succesvolle implementatie belemmeren en hoe die risico's geminimaliseerd kunnen worden. Onderstaande thema's geven een overzicht van de aandachtspunten en minimale eisen die in de duurzaamheidsvisie terug zullen moeten komen. Deze zijn gebaseerd op de Ruimtelijke Strategie Utrecht, het Utrechtse coalitieakkoord 2018-2022, Warmtevisie Utrecht en de moties “Utrecht bouwt BENG” en “Circulair bouwen”.
Algemeen
In de beginfase van het project is afgesproken dat de mogelijkheden voor realisatie van de ambities van Utrecht op het gebied van algemene duurzaamheid en energie onderzocht worden. Hierbij wordt aandacht besteed aan een haalbaarheidsonderzoek met de voorziene energievraag (warmte/koude en stroom) en het beoogde duurzame energieconcept en een onderbouwing van de algehele duurzaamheidscore. Op verzoek van de initiatiefnemer heeft Aveco de Bondt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het toekomstige woongebouw te laten voldoen aan het wettelijk kader (EPC en BENG). Daarnaast is onderzocht wat aan aanvullende aanpassingen en voorzieningen noodzakelijk is om een hogere duurzaamheidsscore voor de woningen te behalen. Uit de energievisie blijkt dat toepassing van een warmtepomp systeem met een WKO installatie tot het beste energetische resultaat leidt. Daarnaast heeft een WKO het grote voordeel dat ook (passief) gekoeld kan worden in de woningen. Dit is van belang voor het comfort en de BENG eisen. In het onderhavige plan wordt uitgegaan van de geldende BENG eisen. Het realiseren van een EPC-waarde van 0,2 is bij dit woongebouw mogelijk, bij toepassing van extra bouwkundige maatregelen en het plaatsen van PV-panelen op het hoogste dak. De lagere daken blijven dan beschikbaar als terras of groen dak. Een energieneutraal gebouw (EPC = 0,0) is lastig haalbaar. Dit vraagt het toepassen van extra isolatie en extreem veel PV-panelen. Een groot deel van de PV-panelen moet tegen de gevel geplaatst worden. Dit heeft esthetisch grote gevolgen en ook brandveiligheid vraagt in dat geval de nodige aandacht.
De gemeente Utrecht zet in op hogere ambities dan de wettelijke vereisten in het bouwbesluit. Omdat nu nog niet is onderzocht op welke manier en in hoeverre hier aan kan worden beantwoord, worden de gebruikelijke ambities gesteld. Voor het gebouw geldt een minimale gemiddelde GPR- gebouwscore van 8.
De invulling van de commerciële ruimten is nog niet meegenomen in de energetische beschouwingen. Meestal heeft een commerciële functie een positief effect op het balanceren van een WKO doordat de koudevraag van deze functie hoger is dan de warmtevraag.
Klimaatadaptatie
Waterbuffering op eigen perceel is lastig te realiseren, omdat het perceel geheel bebouwd wordt. Toch wordt het dak van de plint volledig benut voor groen. Er komen groene daken en er wordt een daktuin ingericht. Dit levert in de eerste plaats een bijdrage aan de steeds noodzakelijker wordende verkoeling van de stedelijke ruimte, maar vertraagt ook de afvoer van hemelwater. Wanneer de regenval de behoefte van het groen op bepaalde momenten overtreft kan het overtollige regenwater mogelijk worden opgeslagen in bassins of de vijver naast het gebouw.
Circulair bouwen
Circulair bouwen staat sinds 2016 scherp op de agenda, toen de motie 252 werd aangenomen, met daarin de verklaring: “In Utrecht is circulair bouwen de norm”. Daarop voortbouwend is in 2020 het actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 vastgesteld, waarin de prioriteiten en uitdagingen voor de komende jaren worden aangegeven, met als mijlpalen: 50% circulair in 2030 en 100% circulair in 2050. Voor de komende 3 jaar ligt de nadruk op leren en experimenteren, waarna de versnelling mogelijk wordt gemaakt richting de eerste mijlpaal. Er wordt nog onderzocht hoe circulair bouwen wordt vormgegeven. Hierbij is van belang dat de ingaande materiaalstromen bekend zijn, omdat een materialenpaspoort wordt opgesteld. Het uitgangspunt is dat met uitzondering van het casco flexibel en demontabel gebouwd wordt.
Hittestress
Door de grote stenige oppervlaktes is het in de steden op zomerse dagen enkele graden warmer dan er buiten. Er worden geen harde eisen gesteld aan temperatuurverlaging, wel zorgt het toevoegen van groen onder andere in de vorm van daktuinenvoor temperatuurverlaging.
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij een bestemmingsplan moet op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in de plantoelichting minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. geldt de verplichting om, als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Binnen het Exploitatiegebied is een deel van het te ontwikkelen perceel grond in eigendom bij Christo B.V. en is een deel van het te ontwikkelen perceel grond door de gemeente in erfpacht uitgegeven aan Christo B.V.. Voor de planontwikkeling dient Christo B.V. nog een perceel grond van de gemeente te verwerven en zal Christo B.V. een perceel grond aan de gemeente in eigendom overdragen voor de realisatie van toekomstig openbaar gebied.
De grondeigenaar Christo B.V. heeft een koopovereenkomst gesloten met Huys te Voorn Vastgoed B.V. , waarbij Huys te Voorn Vastgoed B.V. voor eigen rekening en risico de planontwikkeling zal verzorgen. Hierdoor is Huys te Voorn Vastgoed B.V. te beschouwen als initiatiefnemer. De anterieure overeenkomst wordt daarom door de gemeente gesloten met Huys te Voorn Vastgoed B.V., met instemming van Christo B.V..
In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat de gemeente het erfpachtrecht zal omzetten naar een eeuwigdurend erfpachtrecht (conversie), de privaatrechtelijke bestemming van het erfpachtrecht zal wijzigen inclusief een afdracht voor de economische meerwaarde en tenslotte de erfpacht zal omzetten naar vol eigendom. Ook de bovengenoemde grondruil is opgenomen in de anterieure overeenkomst.
Op deze wijze wordt het gehele nieuw te vormen kadastrale perceel grond onder één juridisch regime gebracht (zijnde vol eigendom).
De kosten voor het project worden geheel gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is in januari 2020 een intentieovereenkomst gesloten, waarin een voorschot op de plankosten overeen is gekomen. In de daarop aansluitende bovengenoemde anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verder verhalen van de gemeentelijke plankosten. Deze anterieure overeenkomst is inmiddels door de initiatiefnemer ondertekend. Hiermee is het kostenverhaal volgens art. 6.24 Wro anderszins verzekerd.
De kosten voor de begeleiding en toetsing van het te wijzigen bestemmingsplan evenals de kosten voor de vergunningaanvraag worden door middel van de verschillende leges gedekt.
De financiële en economische haalbaarheid is aannemelijk door het ondertekenen van de anterieure overeenkomst. De nitiatiefnemer realiseert het plan voor eigen rekening en risico. De gemeentelijke kosten zijn gedekt via de afspraken over het kostenverhaal.
Exploitatieplan
Het kostenverhaal is via grondverkoop/anterieure overeenkomst anderszins verzekerd. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén Exploitatieplan worden vastgesteld.
Artikel 6.1 van de Wro biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde ‘planschade’. Deze vergoeding wordt in beginsel toegekend door het besluitvormend orgaan aan degene die waarde-vermindering van onroerend goed ondervindt door het besluit. Artikel 6.4 onder a van de Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om een met een initiatiefnemer van een plan een overeenkomst te sluiten. De initiatiefnemer heeft een planschaderisico-analyse laten opstellen. In de anterieure overeenkomst is afgesproken dat de kosten van eventuele planschadeclaims voor rekening zijn van de initiatiefnemer.
Hiermee is het risico op planschade voor de gemeente afgedekt.
Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Met wijkberichten en gerichte mails worden belanghebbenden op de hoogte gehouden.
Daarnaast kan men het proces volgen via internet via www.benelux901.nl. Hier wordt informatie gedeeld en belangstellenden kunnen ook informatie achterlaten. Ook is er een informatiefilm gemaakt zodat belangstellenden een goed beeld kunnen vormen van het nieuwbouwplan. Door de coronamaatregelen is gekozen om het op deze manier te doen. Fysiek participeren was namelijk niet mogelijk. Bij de start van de zienswijzeperiode voor het ontwerp- bestemmingsplan wordt er eventueel een inloopavond georganiseerd. Voor het bestemmingsplan traject en de aanvraag omgevingsvergunning gelden de reguliere en wettelijke mogelijkheden tot inspraak.
Tijdens de ter inzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan wordt iedereen in de gelegenheid gesteld schriftelijke of mondelinge zienswijzen te geven op het ontwerp van het bestemmingsplang.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders waar nodig overleg plegen met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. In het kader van dit plan wordt vooroverleg gevoerd met de overlegpartners, namelijk met HDSR, de Provincie, Rijkswaterstaat, Defensie.
HDSR had geen opmerkingen over het plan. De provincie kon nog niet reageren op het plan omdat niet duidelijk is of de provinciale Instructieregel lokale spoorwegen op het plan van toepassing. Hierover vind nader overleg plaats tussen de gemeente en de provincie. Tenslotte vraagt Rijkswaterstaat aandacht voor de verkeersafwikkeling in het gebied zuid west. Dat is zeker het geval wanneer die plannen qua activiteiten en daaruit voortvloeiende verkeersproductie intensiveren en waar dat optelt bij andere plannen in hetzelfde gebied richting reeds onder grote druk staande aansluitingen. Dat laatste is in Utrecht en meer in het bijzonder Zuidwest het geval met plannen als Beurskwartier, Merwedekanaalzone, Papendorp Noord en daarmee verbonden maatregelen als downgraden Europalaan Noord, MegaHub XL e.d.
De opmerkingen van RWS overstijgen dit project. De strekking van vooroverleg reactie is duidelijk en de gemeente is voornemens met RWS in overleg te treden om een bredere regionale aanpak en monitoring strategie te ontwikkelen en om de verkeersafwikkeling in Utrecht Zuidwest, in het bijzonder, te bespreken. Daarbij bespreken wij ook graag hoe we in de tussentijd om kunnen gaan met de onderbouwing van bestemmingsplannen, om te voorkomen dat dit stadsbrede onderwerp bij elk individueel bestemmingsplan wordt ingebracht.
De provincie heeft ons in het vooroverleg gewezen op de Instructie regel lokale spoorwegen uit artikel 4.37 lid 1 van de Provinciale Interim Omgevingsverordening en het feit dat hiervoor een ontheffing moet worden aangevraagd omdat het plan binnen het beperkingen gebied van de lokale spoorlijn (tramlijn) valt. Inmiddels is de betreffende ontheffing aangevraagd en heeft de provincie aangegeven welwillend te staan tegenover het verlenen van deze ontheffing.
Gezien het voorgaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een adequate en actuele juridisch- planologische regeling voor de ontwikkeling van een woongebouw met een commerciële functie (horeca) in de plint. Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, kortweg SVBP.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op de planlocatie. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functieaanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om door een omgevingsvergunning een afwijking van bepaalde regels te verlenen, is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.
Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen "tot het maximaal mogelijke" zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Wonen. Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.
Artikel 1: Begrippen
In het eerste artikel zijn omschrijvingen opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 3: Wonen
Deze bestemming is opgenomen voor het gehele plangebied, omdat primair een woonfunctie wordt gerealiseerd. Binnen de woonbestemming is het bouwvlak opgenomen waarbinnen het gebouw gerealiseerd mag worden. Op de begane grond wordt tevens ruimte mogelijk gemaakt voor commerciële voorzieningen. De overige gronden kunnen gebruikt worden ten behoeve van de woonbestemming. Met aanduidingen is weergegeven waar de commerciële functies en de parkeerruimte voorzien zijn. Verder zijn het maximum aantal woningen en de maximale hoogte aangeduid.
Artikel 4: Waarde - Archeologie
Op basis van het archeologische beleid is aan het plangebied een dubbelbestemming toegekend. Met deze dubbelbestemming wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden, bijvoorbeeld aan de oppervlakte van een bouwperceel. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, kunnen de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.
Artikel 6: Algemene bouwregels
Dit artikel geeft regels ten aanzien van overschrijding van bouwgrenzen van met name ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen.
Artikel 7: Algemene gebruiksregels
Dit artikel geeft voor dit plan een beperking met betrekking tot het toegestane gebruik van gronden. Het gaat hierbij om ongewenst gebruik of gebruik dat enige vorm van hinder kan veroorzaken waardoor het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.
Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, die door een omgevingsvergunning kunnen worden verleend. Het betreft een standaardregeling uit het handboek die het mogelijk maakt om onder voorwaarden bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.
Artikel 9: Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat met een wijzigingsprocedure de bestemmingsgrenzen aangepast kunnen worden ten behoeve van het overschrijden van de bestemmingen.
Artikel 10: Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 11: Slotregel
In de slotregels is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Een horecabedrijf heeft door het komen en gaan van bezoekers invloed op de beleving van zijn omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het nodig zijn de omgeving te beschermen tegen geluids- en verkeersoverlast als gevolg van horecabedrijven. In hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 is een lijst opgenomen, waarin horeca-activiteiten aan de hand van ruimtelijk relevante criteria zoals de omvang, de ruimtelijke uitstraling en de parkeerdruk naar zwaarte in categorieën zijn ingedeeld. Met 'zwaarte' wordt het normaal te verwachten effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving bedoeld. Bij de zwaarste categorie, discotheek, is het effect het grootst door de grote aantallen bezoekers en de harde muziek en bij de lichtste categorie, lunchroom, is het effect het kleinst, vanwege het kleinschalige karakter en omdat deze vorm van horeca alleen open is, als de winkels open mogen zijn. Het beleid over hotels is niet in het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 opgenomen. De uitleg hieronder gaat alleen over horecabedrijven die geen hotel zijn.
In de regels van het bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van Bijlage 2 Lijst van
Horeca-activiteitendie inhoudelijk gelijk is aan de lijst in hoofdstuk 5 van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018. Bij het opstellen van de lijst is uitgegaan van de volgende begripsomschrijving van een horecabedrijf:
een horecabedrijf is een bedrijf of instelling waar:
De activiteit 'hotel' valt niet onder deze definitie en een coffeeshop of een shishalounge ook niet. Deze activiteiten zijn dus niet in de lijst opgenomen en zijn op grond van de regels van dit bestemmingsplan niet toegestaan. De lijst bevat de volgende categorieën, van 'licht' naar 'zwaar': D3 (lichte horeca plus), D2 (lichte horeca), D1 (middelzware horeca), C (snelle horeca), B (zware horeca), A2 (grootschalige zware horeca) en A1 (grootschalige zware horeca).
Onderscheid tussen de categorieën A2 , A1 en B
Bij de activiteit A2 ligt het accent op zaalverhuur voor grootschalige, besloten feesten, zoals bruiloften, al dan niet met muziek, verstrekking van dranken en etenswaren. Bij de activiteit A1, disco, ligt het accent op het gelegenheid geven tot dansen op muziek, als wezenlijk onderdeel van de inrichting. In een café is het schenken van dranken voor consumptie ter plaatse de belangrijkste activiteit.
Onderscheid tussen de categorieën C en D
Een cafetaria of snackbar (categorie C) is een laagdrempelige inrichting met veel in- en uitgaande bewegingen, die vaak laat open is. Bij deze categorie ligt het accent op het snel verstrekken van etenswaren en alcoholvrije dranken voor consumptie ter plaatse. Bij dit soort gelegenheden nemen bezoekers de gekochte waren ook vaak mee, in plaats van ze ter plaatse te nuttigen. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door geluidsoverlast van bezoekers die komen en gaan, of door bezoekers die buiten de inrichting eten en door stankoverlast.
In restaurants of lunchrooms worden de maaltijden rustig in het pand gegeten. De lichtere variant, categorie D2, richt zich op het winkelende publiek en is gebonden aan de sluitingstijden zoals die gelden voor detailhandel. De lichte horeca plus, categorie D3, is dag- en avondhoreca voor consumptie ter plaatse met een sluitingstijd om 23.00 uur.
Coffeeshop, shishalounge
In de APV is de regulering van coffeeshops opgenomen die voorziet in een maximaal aantal gedoogde vestigingen. De vestigingsvereisten zijn vastgelegd in het Cannabisbeleid. Een coffeeshop is veelal een horecavestiging in de categorie D en past dan alleen in panden met die bestemming.
Een shishalounge is een bedrijf dat zich vooral richt op het aanbieden van een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Daarbij wordt ook wel een drankje en een hapje aangeboden, waarmee zo'n bedrijf horeca-achtig wordt. Dergelijke bedrijven hebben niet de naam een positieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de leefkwaliteit van een straat. Daar komt bij dat shishalounges zich vaak niet aan winkeltijden houden en zich niet richten op winkelend publiek. In een rustige woonwijk en in een wijkwinkelcentrum zijn dergelijke bedrijven daarom niet gewenst.
Horeca-achtige activiteiten
Afhaalzaak
Een afhaalzaak is een bijzondere vorm van detailhandel. In een afhaalzaak worden etenswaren bereid die niet ter plaatse genuttigd worden. Het horeca-aspect, het bereiden van het voedsel, is een ondergeschikt deel. In bestemmingsplannen worden afhaalzaken apart bestemd, omdat de planologische uitstraling vaak lijkt op een cafetaria, door de openingstijden, de geur, de brommers van de bezorgservice, het komen en gaan van bezoekers en het voor de deur opeten van het voedsel.
Ondersteunende horeca
In de detailhandelsbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dit is horeca die een relatie heeft met en ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Dat moet blijken uit de aard van de hoofdfunctie en uit de omvang van de horecafunctie.
Het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 geeft hiervoor de volgende randvoorwaarden:
Additionele horeca
Additionele horeca is een horeca-activiteit die als vanzelfsprekend hoort bij de hoofdfunctie. Deze activiteit wordt gezien als normale activiteit bij de hoofdfunctie. Voorbeelden van additionele horeca zijn de kantines bij buurthuizen, scholen, sportfaciliteiten, kantoren, bedrijven, theaters, bioscopen en musea. De bestemming is in deze voorbeelden 'maatschappelijk', 'sport', 'kantoor', 'bedrijf' en 'cultuur en ontspanning'. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:4039) volgt dat duidelijk moet zijn waar de additionele horeca-activiteiten mogen plaatsvinden. Daarom is additionele horeca alleen in een bovengenoemde bestemmingen toegestaan, als additionele horeca in de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen is opgenomen.
Kenmerken van additionele horeca zijn:
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.