Plan: | Wieksloterweg OZ 73 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.BPLG0033-0301 |
Aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan vormt een particulier initiatief voor de herontwikkeling en bijbehorende functiewijziging op het perceel Wieksloterweg OZ 73 te Soest.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de bouw van 2 vrijstaande woningen op het perceel Wieksloterweg OZ 73 na sloop van de bestaande villa op hetzelfde perceel. Het bestaande perceel zal daartoe gesplitst worden, zodat de twee nieuwe vrijstaande woningen elk op hun eigen perceel gebouwd kunnen worden.
Om deze nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, moet ze planologisch-juridisch worden geregeld in een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
Het bestemmingsplangebied is gelegen aan de Wieksloterweg OZ 73 aan de rand van de bebouwde kom van Soest. Het plangebied is ongeveer 2.000 m2 groot. Op het achterste gedeelte van het perceel staat een vrijstaande woning met praktijkruimte.
In de bijgaande figuren is de ligging van het plangebied in beeld gebracht.
Figuur 1: Ligging plangebied in groter verband (Bron: Arcgis.com)
Wanneer we nader inzoomen, dan is de ligging van het plangebied beter te zien. Dat is in de volgende figuur weergegeven.
Figuur 2: Ligging plangebied nader ingezoomd (Bron: Google-Earth)
Het plangebied valt momenteel in het bestemmingsplangebied “Landelijk Gebied”. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Soest op 19 december 2013 en op 3 juni 2015 onherroepelijk geworden na een uitspraak van de Raad van State.
In het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” heeft het plangebied reeds de bestemming “Wonen”, echter slechts een klein deel van het plangebied is voorzien van een bouwvlak. Bovendien is uitdrukkelijk bepaald, dat binnen de begrenzing van dat bouwvlak uitsluitend een vrijstaande woning gebouw mag worden met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. Daarnaast is in het bestemmingsplan aangegeven, dat er een praktijkruimte aanwezig mag zijn (gelegen achter de woning). Voorts is op de plankaart de gebiedsaanduiding “geluidzone weg” aangegeven ter weerszijden van de Wieksloterweg OZ. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt, dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Tenslotte is het gehele plangebied voorzien van de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie - Middelhoge verwachting”. Op basis hiervan is het verboden om zonder een afwijking van het bevoegd gezag te bouwen, tenzij de grond reeds geroerd is, de ingreep in de bodem beperkt blijft tot 30 centimeter diep of de oppervlakte van de nieuwe bebouwing niet meer bedraagt dan 500 m2
Hieronder is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan “Landelijk Gebied” (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Allereerst wordt, in Hoofdstuk 1 , ingegaan op de BESTAANDE SITUATIE van het plangebied. Hier komen onderwerpen aan bod als ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.
Hoofdstuk 3 geeft een PLANBESCHRIJVING . Deze beschrijving dient als uitgangspunt bij het verdere ontwerp van het plangebied. Het ruimtelijk beleid wordt per thema beschreven. Als er sprake is van nieuwbouwplannen, gaat dit hoofdstuk ook in op de belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige inrichting.
Hoofdstuk 4 gaat in op de BELEIDSKADERS van de Rijksoverheid en de provincie Utrecht. Ook komt het gemeentelijke beleid aan de orde in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 5 verwoordt de RESULTATEN ONDERZOEK van de onderzoeken naar milieu- en andere aspecten.
Hoofdstuk 6 geeft een TOELICHTING OP DE REGELS en geeft aan waarom voor een bepaalde regeling is gekozen. In meer algemene zin wordt eerst de juridische plansystematiek uiteengezet. De afstemming van het bestemmingsplan met andere wetten en verordeningen komt eveneens in dit hoofdstuk aan de orde. Vervolgens wordt per bestemming kort ingegaan op de (on)mogelijkheden binnen de betreffende bestemming.
In Hoofdstuk 7 komt de ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID aan de orde.
Tenslotte is in Hoofdstuk 8 de MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID , te weten de resultaten van het vooroverleg, opgenomen.
Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande situatie van het plangebied en geeft een beeld van alle voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Daarna komt de ruimtelijke structuur aan de orde. Deze ruimtelijke structuur wordt opgesplitst in deelstructuren, waaronder de bebouwingsstructuur, de verkeersstructuur en de groenstructuur.
Op de overgang van hoog naar laag is al vóór 1300 een nederzetting met een langgerekte vorm ontstaan. Tijdens het ontstaan van de nederzetting was de Eemvallei moerasachtig en bestonden de enggronden uit woeste grond en heide. De omgeving van de Oude Kerk is de kern van die eerste nederzetting. Van daaruit waaieren de wegen in de Eemvallei in de richting van Baarn en Amersfoort. Het Kerkpad vormde de verbinding tussen Amersfoort en Baarn. De Soesterbergse-straat vormde de verbinding naar Soesterberg. In de periode tot 1800 is de Eemvallei geleidelijk in een slagenverkaveling ontgonnen en ontstond er weiland. De verkaveling van de Eemvallei, de boerenerven, de Oude Kerk, de Lange Brinkweg, de Soesterbergsestraat en de Birkstraat zijn nog als herkenbare elementen aanwezig. In de periode tussen 1800 en 1930 vond een aantal structurele veranderingen plaats. Deze hebben geleid tot de huidige ruimtelijke situatie. De geleidelijke overgang “weiland - erven en agrarische bebouwing – akkerbouw” verdween en in de zone met erven, agrarische bebouwing en akkerland ontstond eind vorige eeuw een losse villa-achtige bebouwing langs de Rijksstraatweg (tracé Soesterbergsestraat-Kerkstraat- Torenstraat-Middelwijkstraat-Steenhoffstraat). Nu is het gebied vrijwel geheel verstedelijkt en hebben nog maar een paar boerderijen een agrarische functie.
Het plangebied bevindt zich aan de Wieksloterweg OZ, in het buurtschap Soesterveen. Deze naam geeft al aan, dat hier vanouds een uitgestrekt veengebied bevond. Langs de Wieksloterweg OZ is vanaf het midden van de 19e eeuw steeds meer lintbebouwing gerealiseerd. Deze lintbebouwing was en is heel gevarieerd en laat op deze manier een tijdsbeeld zien van verschillende architectuurstromingen. Deze lintbebouwing werd van het dorp Soest gescheiden door een uitgebreid veengebied. Het dorp Soest was eerst nog ver weg, maar rukte in de afgelopen decennia steeds verder op in de richting van de Wieksloterweg OZ door de stelselmatige ontginning van de veengebieden. De Wieksloterweg OZ vormt echter nog steeds de begrenzing van de bebouwde kom van Soest. Aan de westzijde bevinden zich uitgestrekte landerijen en bossen, terwijl aan de oostzijde de bestaande lintbebouwing vanaf de 80er jaren van de vorige eeuw steeds meer ingesloten wordt door de nieuwbouw van Soest.
De ontstaansgeschiedenis van afgelopen ca. 150 jaren is op onderstaande figuren in beeld gebracht. Daarbij is vooral gekeken naar de directe omgeving van het plangebied, dat in het midden van de rode cirkel is gesitueerd. Bron: Topotijdreis.nl.
Figuur 4: topografische situatie rond het jaar 1860 (links) en het jaar 1900 (rechts)
Figuur 5: topografische situatie rond het jaar 1970 (links) en het jaar 1978 (rechts)
Figuur 6: Topografische situatie rond 1984
Figuur 7: Topografische situatie rond 2017
In de welstandsnota (2014) wordt geconstateerd, dat het Soesterveen zich heeft ontwikkeld als dorpsrandzone. De oorspronkelijke lintbebouwing aan de Wieksloterweg OZ is sterk verdicht, de achtererven zijn veelal bebouwd en van de gebiedseigen openheid is weinig meer over. Daarmee is direct de toon gezet voor de ruimtelijke hoofdstructuur. Deze bestaat uit gevarieerde lintbebouwing langs de Wieksloterweg OZ. De bebouwing is georiënteerd op de Wieksloterweg OZ en daarmee ook op de uitgestrekte bosgebieden aan de overzijde van de Wieksloterweg OZ.
De bebouwing langs de Wieksloterweg OZ bestaat vrijwel uitsluitend uit vrijstaande bebouwing. De lintbebouwing is in de loop van ongeveer anderhalve eeuw steeds verder verdicht. Juist door deze organische groei is er sprake van zeer gevarieerde bebouwing, zij het dat de bebouwing hoofdzakelijk bestaat uit 1 tot anderhalve bouwlaag met een kap. Van complexgewijze bebouwing is geen sprake. Huurwoningen ontbreken dan ook volledig. De bestaande bebouwing op het perceel Wieksloterweg OZ 73 vormt daarop geen uitzondering. Op onderstaande afbeelding is de bestaande situatie in beeld gebracht.
Figuur 8 Bestaande situatie
Op deze afbeelding is goed te zien, dat de bestaande bebouwing helemaal achter op het perceel gesitueerd is. Door de dichte begroeiing langs de Wieksloterweg OZ is de woning vanaf de openbare weg niet te zien.
Onderstaande foto’s geven een impressie van de bestaande situatie (Bronnen: Luijk architecten en/of Blom Ecologie):
Figuur 9: Bestaande inrit Wieksloterweg 73 met links de woning op nr. 71.
Figuur 10: Aanzicht vanaf de Wieksloterweg: de voortuin en de bebouwing liggen verscholen achter dichte begroeiing.
Figuur 11: De ruime voortuin met de afschermende beplanting langs de Wieksloterweg OZ
Figuur 12: De bestaande woning
De woonfunctie overheerst langs de Wieksloterweg OZ. Ook bebouwing, die eerst benut werd voor andere functies is in de afgelopen decennia van kleur veranderd in de richting van wonen.
Op 31 januari 2018 is de Erfgoedverordening Soest 2017 van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedverordening gemeente Soest 2014 komen te vervallen. In de Erfgoedverordening Soest 2017 is de instelling van een Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geregeld. Deze commissie zal advies uitbrengen op het gebied van welstand en monumentenzorg. In de Erfgoedverordening is tevens een wettelijk verplicht hoofdstuk over archeologie opgenomen.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten aanwezig. Ook bevindt het plangebied zich niet binnen de begrenzing van een beschermd dorpsgezicht.
Gemotoriseerd verkeer
De Wieksloterweg OZ fungeert als erfontsluitingsweg. Doorgaand verkeer is onmogelijk, omdat een deel van de Wieksloterweg OZ uitsluitend toegankelijk voor fietsers.
Parkeren
Binnen de gemeente Soest vraagt het parkeren om bijzondere aandacht. Het toenemende autobezit vraagt om een steeds groter ruimtebeslag voor het parkeren. Het autobezit in Soest is relatief hoog. Daarnaast blijkt, dat het autogebruik op de korte afstand in Soest hoger dan gemiddeld is. Deze beide aspecten zijn van belang op het parkeren binnen de gemeente. Omdat er langs de Wieksloterweg OZ overwegend grote percelen aanwezig zijn, is er voldoende ruimte om op eigen erf te parkeren. Van een parkeerprobleem is dan ook geen sprake. Op het perceel Wierksloterweg OZ 73 zijn op dit moment 4 parkeerplaatsen gesitueerd: 2 direct grenzend aan de Wieksloterweg OZ en 2 nabij de praktijkruimte
Langzaam verkeer
De Wieksloterweg OZ wordt door fietsers benut als belangrijke hoofdfietsverbinding.
Openbaar vervoer
Langs de Wieksloterweg OZ is geen halte voor openbaar vervoer aanwezig. Daarvoor dient men zich te begeven naar de Koningsweg.
Natuur Netwerk Utrecht
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau).
Figuur 13: De locatie grenst aan een bosgebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland
Groenstructuur in het plangebied
Aan de westzijde van de Wieksloterweg OZ liggen uitgestrekte bosgebieden. Deze zorgen voor een groene uitstraling van de Wieksloterweg OZ. Deze uitstraling wordt nog ondersteund door het opgaande groen in particuliere tuinen. De dichte begroeiing op de voorzijde van het perceel Wieksloterweg OZ 73 draagt hieraan zeker bij.
Op het perceel zijn enkele solitaire bomen aanwezig:
Figuur 14: de Ceder nabij de praktijkruimte.
Figuur 15: Fijnsparren op de achterste perceelsgrens
Beschermenswaardige bomen
Er zijn in het plangebied geen bomen aanwezig, die als beschermenswaardig aangeduid zijn. Wel is door middel van een boomeffectanalyse nagegaan welke bomen op het perceel aanwezig zijn, wat de vitaliteit van deze bomen is en of er mogelijkheden zijn om deze bomen te behouden bij de voorgenomen ontwikkeling. Hier wordt verderop in deze toelichting nader op ingegaan.
Grondwater
De Wieksloterweg OZ vormt vanouds een iets hoger gelegen lint, dat aan de oostzijde geflankeerd wordt door laaggelegen gronden (het “veen”) en aan de westzijde door hogere gelegen gronden, waarop zich bosgebieden ontwikkeld hebben. Door deze ligging in een overgangsgebied varieert de grondwaterstand ook aanzienlijk. Gronden, die dichtbij de Wieksloterweg OZ gelegen zijn liggen hoger dan de gronden “achterop de percelen”.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Afval- en hemelwater
Regenwater, dat op onverharde gebieden is gevallen, wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier, te weten via infiltratie naar het grondwater, verdamping via de grond, beplanting en via het oppervlaktewater. Regenwater, dat op verharde gebieden is gevallen, wordt afgevoerd via het rioolstelsel, geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar oppervlaktewater. Infiltratie in de bodem is gezien de lage grondwaterstand een goede oplossing. De oude bebouwde gedeeltes van de wijk hebben een gemengd stelsel. De meer recent bebouwde gedeelten van de wijk hebben een gescheiden stelsel. Bij een gemengd stelsel wordt hemelwater van daken en verharding met afvalwater gemengd en wordt al het water afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij een gescheiden stelsel wordt hemelwater van verhardingen en afvalwater in twee aparte stelsels ingezameld en getransporteerd. Het huidige waterbeleid (Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan (GWRP) Soest-Baarn 2018-2022) is om het hemelwater niet te mengen met afvalwater en niet via het riool af te voeren naar de rioolwaterzuivering. Bij nieuwe ontwikkelingen is er daarom bergingscapaciteit voor hemelwater nodig. In gebieden met een lage grondwaterstand en een doorlaatbare bodem kan hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem. Meer informatie over infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug is opgenomen in de “Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug”, bijlage bij het “Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug, herziening 2015”.
Zoals in Hoofdstuk 1 al is aangegeven vormt de bouw van een tweetal vrijstaande woningen de belangrijkste reden voor het opstellen van dit bestemmingsplan. De bestemmingen uit de hiervoor geldende bestemmingsregelingen zijn zoveel mogelijk overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.
De bestaande ruimtelijke hoofdstructuur en bebouwingsstructuur, zoals beschreven in paragraaf 2.3 is leidend voor de situering van de vrijstaande woningen. Dit betekent, dat de nieuwe woningen zich dienen te voegen in de bestaande ruimtelijke structuur, waarbij het straatbeeld gerespecteerd wordt. Concreet betekent dit, dat de woningen maximaal mag bestaan uit 2 lagen met een kap. Hieronder is aangegeven op welke manier de vrijstaande woningen gesitueerd zouden kunnen worden op het te splitsen perceel.
Figuur 16: Situering nieuwe vrijstaande woningen in het straatbeeld (Bron: Luijk architecten)
Op de tekening is goed te zien, dat er nu twee vrijstaande woningen gesitueerd zijn op het perceel. Deze woningen zijn zodanig gesitueerd, dat zij op een natuurlijke manier passen in het bestaande bebouwingslint.
Van de gelegenheid zal gebruik gemaakt worden om de aanwezige beplanting langs de Wieksloterweg OZ fors uit te dunnen en te vervangen door nieuwe beplanting. Na splitsing van het perceel kan er voorzien worden in 2 parkeerplaatsen op elk perceel.
Op onderstaande impressies is aangegeven op welke manier de nieuwe panden zich voegen in het straatbeeld.
Figuur 17: Impressie van de twee nieuwe woningen in het straatbeeld (Bron: Luijk architecten)
Figuur 18: Impressie van een van de beide woningen (Bron: Luijk architecten)
Figuur 19: Impressie van een van de beide woningen in het straatbeeld (Bron: Luijk architecten)
De nieuwe bebouwing op het perceel Wieksloterweg OZ 73 mag de bestaande functionele structuur langs dit deel van de Wieksloterweg OZ niet verstoren. Het plangebied is gelegen in een deel van Soest, dat een overwegende woonfunctie heeft. Het is dan ook gewenst om de woonfunctie te handhaven en waar mogelijk te versterken. Deze versterking van de woonfunctie mag niet ten koste gaan van de lintbebouwingstructuur, karakteristieken van het gebied en/of cultuurhistorie. Delen van het gebied hebben een eigen karakteristiek. Deze zijn te waarborgen door verdichting van woningbouw te voorkomen; alleen waar nu al meer dan twee aaneen gebouwde woningen staan, is dat toegestaan (elders niet). De beoogde nieuwe situatie gaat zeker niet ten koste van de bestaande lintbebouwing. In tegendeel: zij vult een bestaand “gat” in deze lintbebouwing op, waardoor er meer continuïteit ontstaat.
Binnen het plangebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd.
Hemelwater
Alle hemelwater dat binnen het plangebied valt, zal worden afgekoppeld en binnen het perceel worden verwerkt. Grondwaterstand en bodemopbouw zijn hiervoor geschikt. Volgens de LFL (Leidraad Fysieke Leefomgeving) Soest moet op particulier terrein minimaal 25 mm statische berging worden gerealiseerd. Hieraan kan voldaan worden. Om verontreiniging bij infiltreren van hemelwater te voorkomen, zullen bij oppervlakken die in contact komen met hemelwater geen uitlogende materialen worden toegepast die verontreiniging kunnen veroorzaken. Voor de dimensionering van hemelwateropvang- en infiltratievoorzieningen zal rekening worden gehouden met eventuele beperkingen voortvloeiend uit de hoge archeologische verwachtingswaarde.
Afvalwater
Het afvalwater zal worden geloosd op het bestaande gemengde riool.
Grondwater
Het grondwater staat vrij diep (bij meting ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek was dit meer dan 2m-mv). Er zijn geen problemen te verwachten bij traditionele bouw (met kruipruimte).
Al eerder is opgemerkt, dat het plangebied betrekking heeft op een perceel particuliere grond. Uit de boomeffectanalyse is gebleken, dat de solitaire ceder dendrologisch behoudenswaardig is. Daar staat echter tegenover, dat een direct omwonende een stuifmeelallergie heeft en al jaren hinder ondervindt van deze boom. Daarom zal een kapvergunning aangevraagd worden. Achterop het perceel staan enkele fijnsparren. De toekomstige eigenaar wil deze bomen graag kappen, omdat ze ’s ochtends de zontoetreding in de tuin belemmeren en omdat deze bomen hier niet gebiedseigen zijn. Het vellen van deze bomen wordt ook aanbevolen in de boomeffectanalyse, omdat deze bomen gebiedsvreemd zijn.
Niet onvermeld mag blijven, dat aan de voorzijde van het perceel een dichte begroeiing aanwezig is, die ten gevolge van achterstallig onderhoud slecht van kwaliteit is. Deze begroeiing zal in overleg met de gemeente vervangen worden door nieuwe beplanting. Daarbij zal onderzocht worden of de aanwezige esdoorn in deze zone wellicht nog behouden kan blijven.
Resumerend betekent dit, dat de bouw van de nieuwe woningen niet van invloed is op het aanwezige structurele en/of wijkgroen in de buurt.
De benodigde parkeerplaatsen zullen op eigen erf gerealiseerd moeten worden. De hoeveelheid parkeerplaatsen, die gerealiseerd moeten worden is afhankelijk van de grootte van de nieuwe woningen. De nieuwe woningen zullen naar verwachting een grootte krijgen van ongeveer 130 tot 150 m2 GO. Voor woningen met een grootte van meer dan 120 m2 GO geldt een parkeernorm van 2,0 per woning. Aan deze parkeernorm kan voldaan worden door per woning op eigen erf een tweetal parkeerplaatsen te realiseren. Deze parkeerplaatsen zijn toegankelijk door gebruik te maken van de bestaande inritten op de Wieksloterweg OZ. Geconcludeerd kan worden, dat er op deze manier geen beroep gedaan hoeft te worden op beschikbare openbare parkeerplaatsen. Op figuur 20 is te zien op welke manier deze 2 parkeerplaatsen per woning gesitueerd kunnen worden op eigen erf.
Figuur 20: Situering van 2 parkeerplaatsen per woning op eigen erf.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het in hoofdstuk 3 beschreven plan getoetst aan bestaand beleid, wet- en regelgeving.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan “Wieksloterweg OZ 73” op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Dit vormt gezamenlijk het toetsingskader voor de huidige situatie en voor nieuwe ontwikkelingen. Dit beleidskader is één van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en voor de bijbehorende juridische regelingen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk gaat voor verstedelijking en economische activiteiten uit van de bundelingsstrategie. Voordelen hiervan zijn dat steden ondersteund worden in hun economische en culturele functie. Zowel in dorpen als steden wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het bundelingsbeleid is een taak van decentrale overheden. Het Rijk heeft een stimulerende rol. Doel is dat in iedere gemeente voldoende mogelijkheid is om in de natuurlijke bevolkingsaanwas te voorzien. Naast de eigen bevolkingsaanwas moet ook voldoende ruimte zijn voor de lokaal gerichte bedrijvigheid. Bundeling houdt in dat nieuwe bebouwing geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk nadrukkelijk een rol vervullen.
Voor de gemeente Soest betekent dit het volgende:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het voorgaande vertaald in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De inhoudelijke eisen, waaraan voldaan moet worden bij deze zogenaamde "duurzaamheidsladder", zijn op 1 juli 2017 gewijzigd. Vanaf die datum behoeft de "actuele" en "regionale" behoefte niet langer beschreven te worden. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), immers geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.
Wel zijn in artikel 3.1.6. lid 2 van de Bro aanvullende eisen opgenomen voor bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Een dergelijke motivering is echter niet vereist voor woningbouwplannen met een maximale capaciteit van 11 woningen.
Omdat op basis van het onderhavige bestemmingsplan per saldo slechts 1 extra woning mogelijk wordt gemaakt, kan de genoemde motivering dus achterwege blijven.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een gebied van nationaal belang of de Ruimtelijke Hoofdstructuur. De in hoofdstuk 1 genoemde ontwikkeling sluit aan bij het streven van het Rijk om verstedelijking binnen bestaande steden en dorpen op te vangen. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van het Rijk.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (1e tranche in werking getreden op 30 december 2011, 2e tranche per 1 oktober 2012) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB’s in de regelgeving geborgd. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) te verwezenlijken, dan wel te beschermen.
Het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed ( het Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) geeft aan dat archeologie internationaal in de belangstelling staat. Het Verdrag van Malta bepaalt onder andere dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij besluitvorming in ruimtelijke ordeningsaspecten en -procedures. Bij elke activiteit waarmee de bodem wordt verstoord in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.
In 2007 is als uitwerking van het Verdrag van Malta de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezig en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden, waar resten aanwezig (kunnen) zijn, kunnen met een dubbelbestemming archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan de bodemverstorende ingrepen dient dan in bepaalde gevallen nader onderzoek te worden uitgevoerd. De Wamz geeft aan dat bij bodemverstorende ingrepen van meer dan 100 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Voor archeologisch waardevolle gebieden gelden voor bodemingrepen strengere eisen. Hiervan mag met goed onderbouwd beleid worden afgeweken. Voor het grondgebied in Soest is een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld die aangeeft welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde hebben. Deze kaart, de Beleidsnota Archeologie en de Beleidsregels archeologisch onderzoek bij bodemverstorende ingrepen zijn op 28 juni 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Soest vastgesteld. In paragraaf 5.4 zal nader op het aspect archeologie worden ingegaan.
In de Nota Belvedère wordt de relatie tussen het ruimtelijk beleid en de cultuurhistorie aangeduid. De doelstelling met betrekking tot het ruimtelijk beleid luidt: het erkennen en herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit, in zowel het stedelijk als het landelijk gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen.
Verspreid over heel Nederland worden de meest waardevolle cultuurhistorische gebieden aangegeven, de zogenaamde 'Belvedèregebieden'. Daar geldt een speciale aandacht voor het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten. Het plangebied ligt niet in een Belvedèregebied.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen).
Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Gebiedenbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000- gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen.
Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000).
Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudings- doelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren.
De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden onder conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat. In bijlage 1 (tabel V) worden de regels nader toegelicht.
Wanneer houtopstanden geveld worden, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Op basis van deze melding wordt door de provincie beoordeeld of de voorgenomen velling aanvaardbaar is in het kader van natuur- en landschapswaarden.
Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te plan- ten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Indien bij de voorgenomen ontwikkeling herplantplicht geldt, maar niet voldaan kan worden aan de herplantplicht op de projectlocatie zelf, dan dient een ontheffing aangevraagd te worden met betrekking tot de herplantplicht bij de desbetreffende provincie.
De provincie toetst vervolgens of voldaan wordt aan de bij de provinciale verordening gestelde regels voor herbeplanting op andere perceels- gronden. Deze regels hebben onder andere betrekking op de kwaliteit, oppervlakte en locatie van de andere grond en de natuurwaarde van de te vellen houtopstand. Tevens kan ontheffing verleend worden van herplantplicht ter plaatse, indien gewerkt wordt via een door het ministerie goedgekeurde gedragscode die gebruikt mag worden door een van de betrokken partijen voor een wijze van vellen en een wijze van herplanten.
De toetsing van het plan aan bovenstaand beleid vindt plaats in paragraaf 5.3.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW 2003) is samen met provincies, waterschappen en gemeenten, het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd.
Daarbij is vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Aanleiding voor het akkoord vormen de structurele veranderingen die zich voordoen in de aard en omvang van de nationale waterproblematiek. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. Kern van die aanpak is dat water meer ruimte zal moeten krijgen voordat het die ruimte zelf neemt. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen van de dijken en het verminderen van wateroverlast door piekbuien door het hebben van "droge voeten". Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan duurzame ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen.
In 2008 is het NBW geactualiseerd. Het NBW-actueel benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Momenteel wordt een nieuw Nationaal Waterplan 2016-2021 opgesteld.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de Provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Gemeenten kunnen binnen het PRS-beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
De verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid rust op 2 belangrijke pijlers:
Binnen de rol van de provincie is het accent verlegd van toetsing naar sturing (ontwikkelings-planologie). In de verordening komt bijvoorbeeld het ontheffingsinstrumentarium niet langer voor. In plaats daarvan biedt de verordening ruimte voor lokale ontwikkelingen binnen regionale randvoorwaarden. Als aan die randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder enige betrokkenheid van de provincie.
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016) vastgesteld. De verordening schrijft voor hoe gemeenten moeten omgaan met provinciale belangen in bestemmingsplannen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bij de herijking van deze regeling is gekozen voor een meer gebiedsgerichte indeling waarbij de functie leidend is.
In dit plan, dat is verlengd tot en met 2013, staan de voornemens van de provincie Utrecht op het terrein van het milieu voor de komende jaren beschreven. Het Provinciaal Milieubeleidsplan heeft de volgende speerpunten: Leefbaarheid werkt aan de leefomgevingskwaliteit met gezondheid als richtinggevend criterium. Duurzaamheid werkt aan duurzame ontwikkeling met als speerpunten duurzame energie, energiebesparing en klimaatadaptatie.
Conclusie
De in Hoofdstuk 3 genoemde ontwikkeling sluit aan bij het streven van de provincie om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van de provincie.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. De provincie geeft aan deze verplichting invulling via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV). Artikel 1.2 van de Wm bepaalt dat de PMV regels moet stellen: voor de grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning in bij de PMV aangewezen gebieden én voor het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de PMV aangewezen gebieden, de zogenaamde stiltegebieden.
Conclusie
Het plangebied is niet gesitueerd in een grondwaterbeschermingsgebied. Ook is het plangebied niet gesitueerd in een stiltegebied. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van de provincie.
In de structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente Soest er in 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als aantal en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is om het dorp Soest levendig en groen houden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente Soest. Daarom wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom. Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. Het combineren van deze punten leidt tot een integrale visie voor de kern Soest met enkele nieuwe ontwikkelmogelijkheden. Deze nieuwe mogelijkheden worden, waar mogelijk vertaald naar het bestemmingsplan. Omdat nog niet alle mogelijkheden voldoende zijn uitgekristalliseerd is het niet altijd mogelijk om alle maatregelen uit de structuurvisie direct mee te nemen in het bestemmingsplan.
Conclusie
De bouw van (per saldo) één extra woning gaat niet ten koste van het groene en dorpse karakter. Juist het feit, dat er een woning gebouwd zal worden, die past in het straatbeeld zal zorgen voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zal het groen met achterstallig onderhoud aan de voorzijde van het perceel vervangen worden door nieuwe aanplant, passend in de directe omgeving.
In 2012 is de Nota Wonen in Soest vastgesteld. Deze nota doet uitspraken over de woningbehoefte in de gemeente Soest.
Voor Soest geeft de trendraming aan dat er een groei verwacht kan worden van circa 1.500 huishoudens. Dit aantal moet enigszins genuanceerd worden aangezien deze raming nog uitgaat van een beter economisch scenario. Het is raadzaam om een bandbreedte aan te houden waarbij de trendraming fungeert als bovengrens. De ondergrens kan gesteld worden op 1.000. In dat geval wordt geanticipeerd op een vraaguitval van 33%; dit komt ongeveer overeen met de terugloop in verstrekte vergunningen voor nieuwbouw. In de gemeente Soest manifesteert de vraag zich in de periode 2010-2020 ten eerste in de groei van de koopsector. Binnen deze periode ligt het accent binnen de vraagontwikkeling vooral op de middeldure koopwoning (€215.000- €350.000). Binnen het koopsegment is de eengezinswoning gewild. De tweede manifestatie is de groeiende vraag naar de meergezinswoning in zowel de huur- als de koopsector. Hierbij de groei even groot in de huur als in de koopsector. Het marktaandeel van de huursector is gelijk aan dat van de koopsector. De derde manifestatie is de afname van de vraag naar de goedkope en de middeldure huurwoning. De vraag naar de huur van een eengezinswoning daalt zeer sterk wat verklaard wordt door de wens om een eigenaar-bewoner te zijn van een eengezinswoning.
De gemeente noemt de volgende beleidsambities en prioriteiten:
Eén van de belangrijke ontwikkelingen binnen Soest is dat sprake is van kleinstedelijke, groen-kleinstedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus, er zal vooral ingezet moeten worden in een kwalitatieve impuls (´gaten vullen´). De te realiseren woningen betreffen woningen die vallen onder een dorps woonmilieu.
De gemeente Soest heeft samen met Baarn, Eemnes en Bunschoten een Landschaps- ontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Hierin wordt de gewenste ontwikkeling per deelgebied beschreven. Belangrijkste doel is het stimuleren van initiatieven in het buitengebied door particulieren, instanties en gemeenten, die te maken hebben met het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit. Het uitvoeringsprogramma bevat een groot aantal uit te voeren concrete projecten.
Binnen het plangebied komen geen grote overgangsgebieden voor die in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voorkomen.
In het groenstructuurplan van de gemeente Soest (De groene kernkwaliteit, 2014) is de hoofdgroenstructuur van de gemeente aangegeven. Het groenstructuurplan beschrijft de belangrijkste groenstructuren op dorps- en wijkniveau van Soest en Soesterberg, waarbij bomen de belangrijkste dragers van het groene karakter van de gemeente zijn. De bos- en natuurgebieden zijn daarbij niet meegenomen. De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.
Het doel van de nota ‘de groene kernkwaliteit van Soest’ en de groenstructuurkaart is:
Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom tegenover een aaneengesloten bosgebied. Ter plaatse van het plangebied ondersteunt de aanwezige beplanting op het perceel het groene karakter van de Wieksloterweg onvoldoende. Dit komt door de verwaarloosde staat waar de beplanting zich in bevindt. De beplanting aan de voorzijde van het perceel zal gerooid worden en vervangen worden door beplanting, die beter passend is in het straatbeeld.
In de nota 'Bescherming en kap van bomen' is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De juridische regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (APV Soest). Het beschermen van bomen is gericht op het behoud van het groene karakter van de gemeente Soest, dat hoofdzakelijk wordt bepaald door bomenstructuren. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek.
De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in 5 categorieen:
De beschermwaardige bomen van categorieen 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt geen vergunning verleend voor kap, tenzij sprake is van een zwaarwegend planologisch argument van algemeen belang. Daarbij geldt de juridische voorwaarde dat eerst aantoonbaar gekeken moet worden naar alternatieve ruimtelijke en boomkundige oplossingen om de monumentale boom te behouden. Er wordt altijd een herplantplicht opgelegd. Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mist geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij dient aangetoond te worden dat de boom in de planvorming uitdrukkelijk is meegewogen, er geen haalbare alternatieven zijn en het belang van het doorgaan van de plannen/ontwikkeling(en) groter is dan de waarde van de boom. Bij vergunningverlening kan een herplantplicht worden opgelegd.
Het plangebied behoort tot categorie 4 (toekomstig monumentale particuliere bomen op percelen > 175m2). Bomen met een stamomtrek van minimaal 80 cm. zijn vergunningplichtig.
Bomen en ruimtelijke ontwikkelingen
In de oriëntatiefase van een planontwikkeling moet door de initiatiefnemer het aanwezige groen en de bomen/houtopstanden worden ingemeten, geïnventariseerd en gewaardeerd. Bij het inventariseren is het van belang dat ook de kroonprojectie wordt ingemeten en de mogelijkheid tot verplanten van de bomen wordt onderzocht. Op basis van deze inventarisatie beoordeelt de gemeente welke bomen behouden moeten blijven en worden randvoorwaarden gesteld. Ook bomen binnen de directe invloedssfeer van de ontwikkeling (5 meter uit bouwwerk (rondom) of binnen 5 meter uit perceelsgrens) moeten geïnventariseerd worden, om mogelijke schade / noodzaak tot vellen vooraf in beeld te hebben en bepalend te laten zijn voor de vergunningverlening van het bouwwerk.
In de ontwerp-/ voorbereidende fase moet inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van het (bouw)plan / de werkzaamheden op de bomen. Een Bomeneffectanalyse (BEA) beoordeelt of de boom/houtopstand, in het perspectief van de voorgenomen bouw/aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en standplaats, duurzaam behouden kan blijven. Ook worden knelpunten in beeld gebracht. Op basis van een BEA worden passende oplossingen gezocht. Tevens worden maatregelen en randvoorwaarden (ontwerpeisen) aangegeven met als doel de bomen duurzaam te behouden, zowel tijdens de sloop, de bouw als daarna. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de resultaten van de uitgevoerde bomeneffectanalyse in het plangebied.
De gemeenteraad van Soest heeft het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022 vastgesteld. Het plan heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan.
Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht word gewerkt. Het hemelwater van de bebouwing zal worden opgevangen in infiltratiekratten. Het water dat op straat valt zal naar straatkolken worden geleid.
Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewaterbeleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken. Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vaker voorkomen en nog heviger worden. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek. Dit vraagt om een vroegtijdige verbinding tussen disciplines als ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer. De initiatiefnemer zal over de definitieve uitvoering in overleg treden met gemeente.
Vanuit het Beeldkwaliteitplan Buitengebied 2004 gelden voor het Soesterveen en in het bijzonder voor woningen langs de Wieksloterweg de onderstaande randvoorwaarden.
De beeldvisie is gericht op het handhaven van een bepaalde mate van afwisseling in de bebouwing, die aansluit bij het kenmerk van het gebied als overgang tussen stedelijk en landelijk gebied. Voor het Wiekslootgebied gelden de volgende aandachtspunten voor de gewenste beeldkwaliteit “behoud van groen langs dorpsrand”:
Welstandsregime:
Gewenste beeldkwaliteit ontwikkelingen:
Plaatsing:
Vorm/ maatvoering:
Bij nieuwe bebouwing gelden aanvullend de volgende aandachtspunten:
Materiaal/kleur:
Het initiatief gaat uit van het slopen van alle aanwezige bebouwing teneinde daarvoor in de plaats twee nieuwe woningen op de locatie te kunnen realiseren. De nieuwe woningen zijn dichter op de Wieksloterweg geprojecteerd, waardoor er diepere achtertuinen en daarmee courante percelen ontstaan.
Het is de bedoeling om aan de Wieksloterweg een kwaliteitsverbetering door te voeren, onder andere door de bestaande bebouwing te slopen en het perceel op te schonen. Hierdoor worden nieuwe doorzichten gerealiseerd. Om het geheel mogelijk te maken heeft men financiële dragers nodig. Deze financiële dragers bestaan uit de verkoop van twee nieuw te bouwen woningen.
Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de positie van de twee nieuwe woningen en de te behouden groenstructuur en bomen.
Figuur 21: Positionering van de beide woningen op het erf (Bron: Luijk Architecten)
De positie van de woningen, en hun korrelgrootte passen in de ruimtelijke structuur van de Wieksloterweg. Er straalt een zeker mate van informaliteit uit, van openheid en geslotenheid mede ingegeven omdat ze dichter bij elkaar staan maar ook omdat ze onderling verspringen.
Bewust is de woning met de kopse kant op de Wieksloterweg georiënteerd, hiermee wordt de kavelrichting van het veen benadrukt en wordt voorkomen dat er een “bebouwingswand” ontstaat. De uiteindelijke positionering van beide woningen is het resultaat van diverse overleggen tussen initiatiefnemer en de gemeente. Deze tekening vormt de basis voor de plankaart.
Op de Cultuurhistorische Waardekaart zijn voor het stedelijk gebieden aangeduid, die:
De kleine schaal van de directe woonomgeving en de grote schaal van het dorp en het landschap zijn mooi met elkaar verweven door de manier waarop verkaveling en hoofdstructuur elkaar versterken. Hiërarchie in de ruimtelijke opbouw zorgt voor verbindingen tussen het kleine en het grote schaalniveau.
Ook een aanzienlijk deel van het buitengebied van de gemeente Soest heeft een hoge cultuurhistorische waarde toegekend gekregen. Voor de 'civiele landschappen' geldt dat onder meer voor aanzienlijke delen van het veenweidelandschap (waar de spoorlijn slechts een beperkte visuele verstoring vormt), de opstrekkende verkaveling aan weerszijden van de Birkstraat, de veenontginningen ten zuidwesten van Soest en het stuifzandgebied langs de noordrand van de stuwwal. Een bijzonder complex binnen deze waarderingscategorie is de gave, door bebouwing ingesloten geraakte eng. Ook vrijwel alle buitenplaatsen in Soest vallen in deze categorie.
Vanwege zijn ensemblewaarde en de uitkomsten van diverse studies zijn de militaire landschappen in de gemeente Soest, d.w.z. het militair vliegveld en de verschillende oefen- en kazerneterreinen in zijn geheel in de hoogste waarderingscategorie geplaatst.
Bestaande visueel-ruimtelijke kwaliteit van de Wieksloot
Het Wiekslootgebied kenmerkt zich door lintbebouwing, met voornamelijk woningen, met veel doorzichten naar het agrarische coulisselandschap tussen de Wieksloot en de dorpsrand. Het landschap is kleinschalig met veel lijnvormige beplantingen en bospercelen. Het opgaande groen langs de dorpsrand van Soest draagt in belangrijke mate bij aan de beeldkwaliteit (minder harde bebouwingsrand).
In februari 2016 is het Duurzaamheidsplan 2016-2020 vastgesteld. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.
Ambities voor 2030
Doelstellingen voor 2020
Beleid
Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2008
Verkeer- en vervoerstromen zijn de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de hiermee samenhangende, groeiende vraag naar mobiliteit zijn daarvan de oorzaken. Alle verkeer- en vervoerstromen moeten in goede banen worden geleid. Er moet tijdig ingespeeld kunnen worden op ontwikkelingen en de overlast van verkeer moet zoveel mogelijk beperkt worden. Hieraan is invulling gegeven in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan, dat in 2008 is vastgesteld. Belangrijk onderdeel binnen het verkeersbeleid is bereikbaarheid. De bereikbaarheid van de gemeente is van groot belang voor de ruimtelijke en economische ambities. De verschillende vervoerssystemen (fiets, openbaar vervoer en auto) moeten ervoor zorgen, dat Soest bereikbaar is en bereikbaar blijft.
Omdat het plangebied geen betrekking heeft op openbaar terrein, is de voorgenomen bouw van de nieuwe woning niet van invloed op het GVVP.
Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening 2017
In deze nota zijn de parkeernormen van de gemeente Soest vastgesteld. Deze parkeernormen gelden voor elke bouwactiviteit en/of wijziging van gebruik van een gebouw. De nota geeft uitleg over de berekening van de parkeereis en hoe daaraan te voldoen. Daarbij is ook de mogelijkheid van het college opgenomen om ontheffing te verlenen van de parkeereis tegen betaling van een afkoopsom. De gemeente neemt daarmee de verplichting van een ontwikkelaar over om parkeerplaatsen in de omgeving te realiseren. Hiervoor heeft de gemeente een parkeerfonds opgericht. Op 12 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de nota herzien. Met de herziening van de beleidsnota zijn ook fietsparkeernormen opgenomen. De aangepaste beleidsregel is op 30 april 2014 in werking getreden. Vanaf dat moment is het van belang om in het vigerende bestemmingsplan na te gaan welke nota voor welk perceel van toepassing is. Wordt in het bestemmingsplan niet verwezen naar een beleidsnota, dan geldt de nieuwe nota.
Omdat het parkeren bij de geprojecteerde nieuwe woningen op eigen erf zal plaatsvinden, wordt geen beroep gedaan op parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Naast de toetsing aan het bestaande beleid, zoals verwoord in het voorgaande hoofdstuk, zal de nieuwe ontwikkeling ook moeten worden getoetst aan de wettelijke voorschriften omtrent milieu. Dit om de impact op de omgeving te verantwoorden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken naar een aantal milieuaspecten besproken, die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Het gaat dan vooral om geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geur, zoneringsafstanden tussen bedrijven, etc. Naast milieu gaat dit hoofdstuk in op de onderdelen water, natuur, cultuurhistorie, archeologie en kabels en leidingen.
Wet- en regelgeving
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming gaat primair over bescherming en sanering van de bodem, zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van ernstige bodemverontreiniging en of er gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater en de mate van vervuiling zijn criteria voor de mate van bodemverontreiniging. Sanering is nodig als er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De urgentie hangt ook af van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De provincie Utrecht heeft alle gevallen van ernstige bodemverontreinigingen in beeld gebracht; ook in de gemeente Soest.
Onderzoek
Door bureau PJ Milieu is in maart 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de Onderzoeksstrategie voor een onverdachte niet lijnvormige locatie (ONV-NL). Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. Enkele parameters zijn in de bovengrond en het grondwater aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Het onderzoek is onder Kwalibo (een onderdeel van het Besluit bodemkwaliteit) uitgevoerd. Het betreft echter geen partijkeuring. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van verwerkingskosten. Door derden kan, ongeacht de resultaten van dit bodemonderzoek, een keuring van de af te voeren partij verlangd worden.
Wet- en regelgeving
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid hebben als doel om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven andere ‘inrichtingen’ enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Oftewel het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate het milieu sterker wordt belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Soest hanteert voor het bepalen van de afstanden de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Hierin staat een hele reeks van milieubelastende activiteiten met richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend. De afstanden worden gemeten tussen de grens van de milieubelastende bestemming en gevel van een milieugevoelige functie. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn. In bestaande situaties kan de afstand kleiner zijn dan de gewenste richtafstand. Naast de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Bijvoorbeeld uit de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de nieuwe ontwikkelingen.
Rustige woonwijk
Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de VNG gelden standaard voor het omgevingstype rustige woonwijk. In een ‘rustige woonwijk’ zijn functies gescheiden: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de ‘rustige woonwijk’ zijn ‘rustig buitengebied’, ‘stiltegebied’ en ‘natuurgebied’. Voor al deze omgevingstypes gelden dezelfde richtafstanden.
Gemengd gebied
Naast het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ hanteert de VNG ook het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Als hier sprake van kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies (vooral het aspect geluid) met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is in dit soort gebieden vaak maatgevend. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Gezien de functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied een hogere milieube-lasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per milieucategorie bij de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied weergegeven.
Tabel: relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.
Functiemenging
Naast ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’ is er een derde categorie: ‘gebieden met functiemenging’. Hier kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gelegen zijn of worden gesitueerd. In deze gebieden is het niet goed mogelijk om functiescheiding toe te passen. Denk bijvoorbeeld aan stads- en wijkcentra, horecaconcentraties en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om meer levendigheid tot stand te brengen. De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden heeft de VNG een "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging". Hierin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen, die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten.
De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden samengevat de volgende randvoorwaarden:
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een school. Het betreft de Insingerschool aan de Insingerstraat nr. 57. Op basis van de Handreiking bedrijven en milieuzonering dient rekening gehouden te worden met een richtafstand van 30 meter, gemeten vanaf de perceelsgrens tot de gevel van het dichtstbij gelegen gevoelige object (de nieuwe woningen). Deze afstand bedraagt in werkelijkheid ongeveer 80 meter.
Conclusie
Er kan op het gebied van de ruimtelijke ordening ruimschoots voldaan worden aan de richtafstanden van de handreiking. Hierdoor is een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd.
Wet- en regelgeving
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Geluidsonderwerpen die niet in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn onder andere:
Bij vaststelling van een bestemmingsplan houden we rekening met deze regels en wetten als:
De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
Bij de situering van de twee te bouwen vrijstaande woningen is rekening gehouden met de aanduiding “geluidzone – weg” zoals aangegeven in het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied”.
Figuur 22: Uitsnede plankaart “Landelijk Gebied”, met daarop aangegeven de “geluidzone – weg”.
Op onderstaande tekening van de nieuwe situatie is de “geluidzone – weg” ook aangegeven. Te zien is, dat beide woningen geprojecteerd zijn buiten deze zone. Om deze reden behoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 23. Nieuwe situatie met positionering woningen buiten de geluidscontour
Spoorweglawaai
De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Daarom behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van spoorweglawaai.
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde.
Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijventerrein, waarop de vestiging van bedrijven is toegestaan, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Om die reden behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van industrielawaai op de bouw van de nieuwe woning.
Onderzoek
Op basis van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden, dat er geen akoestisch onderzoek verricht hoeft te worden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen beletsel voor de bouw van de nieuwe woningen. Omdat er geen sprake is van mogelijke geluidhinder kan de ontwikkeling van 2 nieuwe woningen plaatsvinden in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wet- en regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De “Wet geurhinder en veehouderij” (Wgv) 2006 geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken voor een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Bij deze geurnorm, gemeten in odeur units, zijn slechts twee factoren van belang. In de eerste plaats of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. En ten tweede is het van belang of een geurgevoelig object in een gebied ligt waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt. Op grond van de Wgv kan de gemeente geurbeleid ontwikkelen. Hiermee kan worden afgeweken van de wettelijke normen. Hiervoor moet wel een gebiedsvisie en een gemeentelijke verordening over geurhinder worden opgesteld. In de gemeente Soest wordt/is momenteel geurbeleid ontwikkeld.
Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Besluit Landbouw milieubeheer (vervallen per 01-01-2013)
Alle agrarische bedrijven vallen sinds 01-01-2013 onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit besluit is sinds 1 januari 2013 uitgebreid met 'agrarische activiteiten'. Daarmee zijn de eerdere agrarische besluiten vervallen, zoals het Besluit landbouw en het Besluit glastuinbouw milieubeheer.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Daarom behoeft er geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van geur op de bouw van de nieuwe woning.
Conclusie
De bouw van de nieuwe woningen past binnen de wettelijke bepalingen ten aanzien van geur(hinder).
Wet- en regelgeving
Wet milieubeheer
De hoofdlijnen voor luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (Wm). Het verkeer langs drukke wegen kan voor overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zorgen. Aspecten van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.
De belangrijkste zijn:
Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is, dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van minder dan 3%. Deze 3 %-grens is van toepassing sinds 2009 toen het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht in werking trad. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen of luchtkwaliteit-onderzoek nodig is.
Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteit-onderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in zo’n onderzoekzone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen, dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Vestiging van bijvoorbeeld een school is dan niet toegestaan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit geldt voor nieuwbouw, uitbreiding van gevoelige bestemmingen én voor functiewijziging van bestaande gebouwen naar een gevoelige bestemming. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekzone.
Onderzoek
Omdat er per saldo slechts 1 nieuwe woning wordt toegevoegd kan zonder onderzoek gesteld worden, dat de bouw van deze woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Conclusie
De nieuwe ontwikkeling is niet strijdig met het beleid op het gebied van lucht.
Wet- en regelgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken, dat wil zeggen 24-uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
De "Wet basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid
Op 28 juni 2016 is de “Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.
Onderzoek
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi 2004) een potentiële belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Eveneens liggen in of nabij het gebied geen buisleidingen of vervoerstromen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Weliswaar is op 2000 meter afstand de N234 (Biltseweg) gelegen, die deel uitmaakt van de route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Maar het plangebied ligt ruimschoots buiten de zone welke voor dergelijke routes geldt. Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van de voorgenomen bouw.
Wet- en regelgeving
Alvorens activiteiten die opgenomen zijn in de zogenaamde bijlagen C en D van het “besluit milieueffectrapportage (MER) gerealiseerd kunnen worden, dient aangetoond te worden, dat zij geen onevenredige aantasting teweegbrengen van het aanwezige woon- en leefklimaat.
Onderzoek/Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten uit bijlagen C en D van het “Besluit milieueffectrapportage (MER)” mogelijk. Er is daarom geen aanleiding voor een MER-beoordeling of het opstellen van een MER. Ook bevindt zich in het plangebied en omgeving geen Natura-2000 gebied. Daarom is een rapportage in het kader van de Europese Habitatrichtlijn niet nodig.
Beleid, Wet- en regelgeving
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In de Waterwet is vastgelegd, dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen, die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. De Kaderrichtlijn Water (KRW) is ook van toepassing voor de grondwaterkwaliteit. De KRW schrijft voor dat verslechtering van de grondwaterkwaliteit in beginsel niet is toegestaan en dat de inbreng van verontreinigende stoffen dient te worden voorkomen of beperkt (art. 4 KRW resp. art. 6 Grondwaterrichtlijnen). Een andere doelstelling van de KRW is het verlagen van zuiveringsinspanning van drinkwaterbedrijven.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt ‘meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten’. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij 'Ruimte voor de Rivier'. Het Rijk vindt het daarbij van belang, dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Bij ruimtelijke plannen geldt de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Onderzoek ten behoeve van het wateradvies zal door de initiatiefnemer moeten worden uitgevoerd. Met andere woorden: de 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Provinciale Waterhuishoudingsplan (2010-2015)
De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In haar beleid gaat zij uit van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie Utrecht zelf neemt ten aanzien van het grondwater.
De provincie ziet in dit verband de volgende drie belangrijke opgaven in het waterbeleid voor de lange èn de korte termijn:
De provincie Utrecht ziet de ontwikkeling naar duurzame, robuuste systemen als een belangrijke maatschappelijke investering. Daarbij wordt gestreefd naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde. Naast ingrijpen in het watersysteem zelf kan dit echter ook betekenen dat functies, de locatie daarvan en de wijze waarop die worden ingevuld ter discussie komen te staan.
Het plan beschrijft wat de provincie Utrecht in de periode 2010-2015 wil bereiken op het gebied van waterbeheer. In het waterhuishoudingsplan worden de hoofdlijnen vastgelegd van het in de provincie te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding. Hierbij heeft een verregaande integratie plaatsgevonden van recente ontwikkelingen in het waterbeleid zoals Waterbeheer in de 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Daarnaast wordt specifieke aandacht gegeven aan watertekort in de zomer en de veiligheid van regionale waterkeringen. Het plangebied is gelegen in het waterhuishoudkundige subgebied "Parels en Hoenders". Voor dit gebied ligt de nadruk op het vasthouden van het grond- en oppervlaktewater (niet afwentelen, verdroging en bodemdaling tegengaan) in combinatie met het gebruik van het water binnen het gebied.
Grondwaterplan (2008-2013)
Het plan, waarvan de looptijd is verlengd tot eind 2015, beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008-2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.
Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie.
Twee van de in het oog springende beleidsmaatregelen zijn dat indien na evaluatie blijkt dat als een waterwinning ongewenst is, in het uiterste geval, na zorgvuldige beoordeling en schadeloosstelling, de vergunninghouder zijn vergunning kan verliezen. Daarnaast worden, om de risico’s voor de grondwaterkwaliteit rondom drinkwaterwinningen te beperken, bodemwarmtewisselaars rondom deze winningen verboden.
Leidraad 'Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug'
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug, herziening 2015’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2016-2020, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Soest. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de ondiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder.
De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
Waterschappen
De Nederlandse waterschappen hebben alle relevante informatie gemakkelijk toegankelijk gemaakt met de website www.dewatertoets.nl. Met behulp van een digitale watertoets op deze website is te bekijken welke waterschapbelangen er spelen binnen het plangebied. Ook genereert de digitale watertoets een waterparagraaf, die kan worden gebruikt bij het afwikkelen van de ruimtelijke procedure. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een vroeg stadium met elkaar in gesprek brengt.
De grootste winst van het watertoetsproces ligt in het gezamenlijk commitment; de vroegtijdige, wederzijdse betrokkenheid tussen initiatiefnemer en waterbeheerder, die uiteindelijk leidt tot het wateradvies van de waterbeheerder en de expliciete afweging van de wateraspecten in het plan.
Die afweging en de verantwoording daarvan krijgen bij voorkeur de vorm van een waterparagraaf in het ruimtelijke plan of besluit. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging, en alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.
Waterbeheerplan (2010-2015)
Het waterbeheerplan van het Waterschap Vallei & Veluwe geeft het beleidskader voor het watersysteem in het stedelijk gebied. Het doel in dit gebied is het voorkomen van wateroverlast en watertekort en het behouden en versterken van de belevingswaarde, de recreatieve waarde en de ecologische waarde van het water. Daarnaast wordt het beleid gericht op het voorkomen van wateroverlast in omliggende gebieden en het verminderen van lozingen van verontreinigende stoffen. Doelen zijn het zo goed mogelijk vasthouden van water en het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van (diffuse) lozingen en het verbeteren van het beheer.
Wet gemeentelijke watertaken (2008)
In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor hemelwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Gemeenten hebben via een zorgplicht een formele rol toegekend in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijke grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Indien er in het bebouwd gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aanwezige bestemming, dan heeft de gemeente een zorgplicht. Dit betekent, dat de gemeente maatregelen moet nemen waarmee de problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen als het gaat om maatregelen, die doelmatig zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of provincie behoren. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van afstromend hemelwater, voor zover de perceeleigenaar zelf dit water niet kan verwerken. Alle voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gemeentelijke stelsels voor afvalwater, hemelwater en grondwater kunnen uit de verbrede rioolheffing worden bekostigd. Iedere gemeente dient de grondwaterzorgplicht te concretiseren naar de eigen lokale situatie. Er is beleidsruimte om op gemeentelijk niveau vast te stellen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van structurele overlast en welke minimale ontwateringsdiepte gewenst is.
Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2018-2022
De gemeenteraad van Soest heeft het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018- 2022 vastgesteld. Het plan heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving.
Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan. Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht wordt gewerkt. Het hemelwater van de bebouwing zal worden opgevangen in infiltratiekratten. Het water dat op straat valt zal naar straatkolken worden geleid.
Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewaterbeleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken. Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vakervoorkomen en nog heviger worden. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld.
Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek.
Onderzoek
Op 3 mei 2019 is een digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Het Waterschap Vallei en Veluwe concludeert op basis van deze digitale watertoets het volgende:
“In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of Awatergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven”. (einde citaat).
Conclusie
Het aspect “water” vormt geen beletsel voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Wet- en regelgeving
Het beleidskader is reeds verwoord in Hoofdstuk 4.
Onderzoek
Door Blom Ecologie is in november 2018 een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.
Op basis van het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Samenvatting
In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De te slopen bebouwing heeft, behoudens voor mogelijk vleermuis en huismus, geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Deze diersoorten kunnen echter desgewenst zonder problemen uitwijken naar gelijkwaardige locaties in de directe omgeving.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
In het rapport is een overzicht opgenomen van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap:
Conclusies
De werkzaamheden leiden (met voorbehoud ten aanzien van vleermuis en huismus) niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient middels een technische inspectie of aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuis en huismus. Mogelijk dient in het verlengde hiervan een ontheffing te worden aangevraagd. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van overige beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Wieksloterweg OZ 73 te Soest uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Onderzoek
Door Voet Bomenbeheer is in januari 2019 een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.
Voet Bomenbeheer heeft allereerst geïnventariseerd welke bomen op het perceel aanwezig zijn.
Dit leidt tot de afbeelding, die hieronder is opgenomen:
Figuur 24. Situering bomen op het perceel
Vervolgens is per boom geinventariseerd wat de kenmerken zijn (soort, hoogte, diameter van de stam, leeftijd, kroonprojectie, conditie, levensverwachting en de verplantbaarheid).
De resultaten zijn in tabelvorm weergegeven:
Figuur 25: Tabel, waarin de kenmerken per boom zijn geinventariseerd.
In de wetenschap, dat er twee nieuwe woningen gebouwd zullen worden is vervolgens aangegeven welke bomen gehandhaafd kunnen worden en welke niet. In de BEA is dit in de vorm van conclusies als volgt verwoord:
Met betrekking tot de ceder (nr. 1) en de esdoorn (nr 24) zullen beschermende maatregelen tot behoud moeten worden genomen als deze gehandhaafd blijven. (nader overleg buitendienstmedewerker gemeente Soest). Deze maatregelen bestaan uit bescherming van de groeiplaats binnen de kroonprojectie van de ceder middels het aanbrengen van rijplaten. Onder de rijplaten dient een 20 cm dik zandcunet te worden aangebracht ten behoeve van stabiliteit. Dit is noodzakelijk om bodemverdichting, met verstikking van boomwortels tot gevolg, te voorkomen.
Deze voorzieningen dienen gecombineerd te worden met stambescherming of de plaatsing van bouwhekken rond de boom. Deze maatregelen dienen voor de sloop te worden aangebracht.
Belangrijk aspect is ook eventuele bronbemaling in geval van onderkeldering en de timing hiervan (niet in groeiseizoen bomen).
Met betrekking tot de fijnsparren aan de achterzijde (boomnrs. 5, 6, en 7) zal bij de sloop van de bijgebouwen acht moeten worden genomen van de aanwezigheid van deze bomen. Voorkeur heeft het om deze bomen te vellen vanwege de gebiedsvreemde soort. Mocht het noodzakelijk zijn te graven binnen de kroonprojectie van de bomen, dan mag dit enkel in overleg en eventueel in bijzijn van een boombeheerder of deskundig boomverzorger.
Met betrekking tot de 2 leilinden zal zorgvuldig gekeken moeten worden naar inpasbaarheid van de bomen. De soort leent zich goed om te verplanten. Mocht er een besluit tot verplanten worden enomen, dan dienen er maatregelen ter bescherming van de bomen te worden uitgevoerd. Deze maatregelen bestaan uit het plaatsen van bouwhekken op juiste afstand rondom de bomen.
Maatregelen moeten voor aanvang van de sloop worden uitgevoerd.
Gevolgen van de sloop en nieuwbouw zijn nihil mits de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften ten aanzien van boombescherming op bouwlocaties (zie bijlage 1).
Met betrekking tot de groenstructuur langs de Wieksloterweg dient een omgevingsvergunning tot kappen te worden aangevraagd.
Vanuit boomtechnisch en beheersoogpunt wordt voorgesteld deze bomen te vellen en nieuwe bomen terug te planten. Wel dient hierbij de bescherming van flora en fauna op grond van de Wet natuurbescherming in ogenschouw te worden genomen Voor uitvoering van de bouwplannen moet de conclusie worden opgemaakt welke bomen zonder meer niet behouden kunnen worden en welke in beginsel wel. Daarna kan worden aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de te behouden bomen duurzaam in te passen.
Tot slot kan geadviseerd worden om maatregelen vanuit beheer te treffen, zoals dunner, snoeien etc. Na inventarisatie met de buitendienstmedewerker van de gemeente Soest zal de definitieve paragraaf met beheersaspecten opgesteld worden, ruim voor de start van de uitvoering.
Bij het verlenen van de aanvraag zal eventueel een herplantverplichting worden opgelegd. De gemeente zal in dat geval met betrekking tot de soortkeuze, boommaat en aantallen bepalingen stellen. Het ontwerpplan zal hierop worden aangepast.
In Bijlage 1 bij het rapport zijn de volgende beschermende maatregelen weergegeven:
Conclusie
De bouw van 2 woningen op dit perceel gaat niet ten koste van behoudenswaardige dan wel beschermingswaardige bomen. Eerder is al gesteld, dat de eigenaar de voorkeur geeft aan het kappen van de ceder omdat een direct omwonende gezondheidsklachten heeft ten gevolge van stuifmeelallergie.
Wet- en regelgeving
Besluit ruimtelijke ordening
In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 4 onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie. De potentiële archeologische vindplaatsen zijn reeds in kaart gebracht (Archeologische beleids- en advieskaart Soest). Historische gebouwen worden beschermd via de Monumentenwet. Zij zijn aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument.
Cultuurhistorische Waardenkaart
De gemeenteraad van Soest heeft op 25 april 2013 ingestemd met het opstellen van een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). Op 27 mei 2014 hebben burgemeester en wethouders van Soest ingestemd met een als zodanig opgestelde cultuurlandschappelijke en historischstedenbouwkundige waarderingskaart en een cultuurhistorische kenmerkenkaart met bijbehorend onderzoeksrapport. Alsook hebben burgemeester en wethouders besloten de gedane beleidsadviezen af te wegen en voorstellen te ontwikkelen over in welke mate en op welke wijze de daarvoor in aanmerking komende beleidsadviezen kunnen worden vertaald in concreet beleid in de ruimtelijke plannen. Verwezen wordt verder naar hetgeen hierover vermeld is in paragraaf 4.3.8.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
Onderzoek
Het plangebied is niet gesitueerd binnen de begrenzing van een beschermd dorpsgezicht. Ook zijn in (de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en erfgoed levert geen belemmering op voor de bouw van de vrijstaande woningen.
Wet- en regelgeving
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
De Rijksoverheid wil de monumentenzorg op hoofdpunten moderniseren. Onder meer door gemeenten en provincies in hun ruimtelijke ordening rekening te laten houden met cultureel erfgoed.
Wet op de archeologische monumentenzorg (2007)
Het Europese Verdrag over de bescherming van archeologische erfgoed (het Verdrag van Malta) bepaalt onder andere dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij besluitvorming over ruimtelijke ordening. Bij elke activiteit waarmee de bodem wordt verstoord in een gebied met (verwachte) archeologische waarde, moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of nader onderzoek noodzakelijk is.
Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)
In 2007 is als implementatie van het Verdrag van Malta de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom moet bij het opstellen van een bestemmingsplan worden onderzocht in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig (kunnen) zijn, kunnen met een dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan bodemverstorende ingrepen moet dan in bepaalde gevallen eerst nader onderzoek worden uitgevoerd. De Wamz geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemverstorende ingrepen van meer dan 100 m2
Voor archeologisch waardevolle gebieden gelden voor bodemingrepen strengere eisen. Hiervan mag met goed onderbouwd beleid van worden afgeweken.
Archeologische beleids- en advieskaart Soest
Voor het grondgebied in Soest is een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, die aangeeft welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde hebben.
Archeologisch onderzoek is nodig als de (nog niet eerder verstoorde) bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt verstoord:
Onderzoek
Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent, dat er archeologisch onderzoek nodig is bij een ingreep van meer dan 500 m2.
Op basis van dit bestemmingsplan kunnen twee woningen gebouwd worden met een oppervlakte van maximaal 8 bij 14 meter, zijnde in totaal 224 m2.
Omdat de bestaande woning met praktijkruimte en bijgebouwen gesloopt zal worden, betekent dit, dat er per saldo wellicht geen extra vierkante meters bijgebouwd zullen worden. Maar de geprojecteerde nieuwe woningen blijven op zich al ruim beneden de grens van 500 m2.
Daarmee blijft de ingreep beneden de grens van 500 m2 en behoeft er dus geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor de bouw van de beide vrijstaande woningen.
Beleid, Wet- en regelgeving
Structuurvisie Buisleidingen
De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Deze leidingen, bestaand of nieuw, moeten volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leiding. Verder moet op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening worden gehouden met de risiconormering voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig, die behoren tot de hoofdtransportleidingen.
Conclusie
De nieuwe ontwikkeling past binnen het beleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Buisleidingen.
In Hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 tonen aan, dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling, die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 6.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 6.3 wordt tenslotte de verbeelding beschreven.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is gericht op de bouw van twee vrijstaande woningen. Onder welke voorwaarden mogen deze woningen ter plaatse gebouwd worden? (grootte van de bouwvlakken, maximale goot- en bouwhoogten van de hoofdbebouwing en regeling voor bijbehorende bouwwerken).
Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling (de regels en de verbeelding (plankaart) die nadere toelichting nodig hebben.
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de INLEIDENDE REGELS. Hier worden de in het bestemmingsplan voorkomende Begrippen gedefinieerd en wordt de Wijze van meten toegelicht.
Omdat het plangebied beperkt is en het bestemmingsplan slechts voorziet in de bouw van twee woningen (en per saldo slechts één), kan het aantal bestemmingen beperkt blijven.
Hieronder wordt per bestemming en artikelsgewijs een toelichting gegeven op de regels.
De gronden bij de woningen die vrij moeten blijven van bebouwing hebben de bestemming Tuin gekregen. In het onderhavige geval betreft dit niet allen de voortuin. Ook het gebied tussen beide bouwkavels in heeft de bestemming Tuin gekregen, alsmede een strook grond in het verlengde daarvan. Bovendien hebben de gronden met de bestemming Tuin - voorzover gelegen tussen de beide bouwvlakken - ook de dubbelbestemming Waarde - Openheid gekregen. Doel hiervan is het zoveel mogelijk openhouden van de doorzichten vanaf de Wieksloterweg OZ naar het gebied achter de percelen. In de tuin is in beginsel geen bebouwing mogelijk, met uitzondering van een tuinhekje van maximaal 1 meter hoogte. Met afwijking is ook een erker mogelijk.
De woningen met behorende tuinen/erven hebben -met uitzondering van de voortuin en het gebied tussen de beide bouwvlakken(deze heeft de bestemming Tuin)- de bestemming Wonen gekregen. Binnen de bestemming Wonen is het ook toegestaan aan-huis-gebonden beroepen uit te oefenen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten uit te voeren.
Binnen deze bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waar de hoofdbebouwing (in dit geval de vrijstaande woning) gebouwd mag worden. In de bouwvlakken is via codes op de verbeelding aangegeven, welk type woning gebouwd mag worden (hier: “vrijstaand”). De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen (respectievelijk 3 en 8 meter) zijn op de verbeelding vastgelegd. De maximale bouwhoogte van 8 meter komt overeen met de bouwhoogte van de bestaande woning aan de rechterzijde.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen deze woonbestemming (zowel binnen als buiten het bouwvlak) worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd volgens de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen behorende bij de woonbestemming. De dieptemaat van bijbehorende bouwwerken is gekoppeld aan de gevel van de betreffende woning, zoals op de verbeelding is aangegeven. Dat is in dit geval de in de toekomst nieuw te bouwen gevels van de vrijstaande woningen. Bedacht moet worden, dat het bouwvlakken in principe voor 100% mag worden bebouwd.
Als de gevels van de woningen in de grens van het bouwvlak worden gebouwd, kunnen vervolgens bijbehorende bouwwerken tot 3 m buiten het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal m² bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het perceel. Hiermee wordt voorkomen dat percelen dichtslibben. Hierdoor blijft er een zekere groene, open ruimte gehandhaafd.
Beroep-aan-huis
Het uitoefenen van een beroep aan huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Wonen. Om te voorkomen, dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Bedrijf-aan-huis
Bij bedrijf aan huis zoals in de begripsomschrijvingen in artikel 1 van de regels is omschreven, kan het gaan om activiteiten met wat grotere gevolgen voor de omgeving dan een beroep aan huis.
Om sturing te kunnen geven en omwonenden de gelegenheid te geven om hun zienswijzen naar voren te brengen over een aanvraag voor bedrijf aan huis is voor de vestiging van een bedrijf aan huis een ontheffing nodig. Voor afwijking moet worden voldaan aan de bij die afwijkingsbevoegdheid gestelde voorwaarden voor onder meer maximale vloeroppervlakte, opslag van goederen, verkeers- en parkeereffecten en aard en visuele uitstraling. Hierdoor wordt voorkomen, dat hinderlijke functies zich in woonwijken kunnen vestigen. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is ook deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Dubbelbestemmingen
In de regels is een dubbelbestemming opgenomen voor archeologie. Deze dubbelbestemming ligt als het ware over de andere bestemmingen heen en geniet voorrang. Bij de dubbelbestemming voor archeologie betekent dat bijvoorbeeld dat er pas gebruik kan worden gemaakt van de bouwmogelijkheden van de woonbestemming als er eerst, op kosten van de initiatiefnemer, archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor het onderhavige plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Concreet betekent dit, dat er geen nieuwe bebouwing of grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter zijn toegestaan, met een oppervlakte van meer dan 500 m2. Deze laatste uitzondering is opgenomen, omdat deze verwachtingswaarde ook over de woonpercelen heen ligt. Voor elke aan- of uitbouw en voor elke inrichting van de tuin zou dan een archeologisch onderzoek nodig zijn. De kosten van een dergelijk onderzoek staan in die gevallen (minder dan 500 m2) niet in verhouding tot de beoogde bebouwing of bewerking.
Daarom is voor kleinschalige bebouwing en grondbewerkingen een uitzondering gemaakt op de verplichting om archeologisch onderzoek te doen.
Daarnaast is een dubbelbestemming Waarde - Openheid opgenomen voor de gronden, die bestemd zijn voor Tuin, voorzover gelegen tussen de beide bouwvlakken. Doel hiervan is het doorzicht tussen de beide woningen door vanaf de Wieksloterweg OZ te waarborgen.
Op deze gronden is het bouwen van gebouwen en bouwwerken geheel uitgesloten, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen van maximaal 1 meter hoogte. Voorts is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor enkele werken en werkzaamheden die de openheid en de zichtlijnen mogelijk kunnen aantasten.
Met het opnemen van de hierboven beschreven regeling, worden de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Openheid uitgesloten van het begrip ‘bebouwingsgebied’ als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarmee vervallen de mogelijkheden om vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken op te richten op deze gronden. Dit is wenselijk, omdat dergelijke bouwwerken een verstoring van de waardevolle openheid en een belemmering van de zichtlijnen kunnen veroorzaken.
In de regels is een bepaling opgenomen om te voorkomen dat gronden die bij een eerder bouwplan al in aanmerking zijn genomen voor het toestaan van het bouwplan, nogmaals worden meegeteld.
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen, die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Zo is er een regel opgenomen, die waarborgt, dat er bij het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast is er een regel, die bepaalt, dat van het plan afwijkende maatvoering, die in het verleden is vergund ook mag worden aangehouden en dus niet onder het overgangsrecht komt.
In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo. Als in een bepaald geval strijdig gebruik (met bijvoorbeeld de doeleindenomschrijving van een bestemming of met een verleende vrijstelling) wordt geconstateerd, dan is er sprake van een overtreding, waartegen kan worden opgetreden.
Seksinrichtingen als strijdig gebruik
Aangezien seksinrichtingen vanaf 1 oktober 2000 als een normale bedrijfs-/dienstverlenende activiteit worden aangemerkt moet het bestemmingsplan zich expliciet uitspreken over het al of niet bieden van mogelijkheden voor vestiging van dergelijke inrichtingen. De gemeente Soest kent de regeling, dat seksinrichtingen in alle bestemmingsplannen zijn uitgesloten, behalve één bestaande massagesalon buiten het plangebied. Dergelijke inrichtingen zijn niet gewenst. Ze zijn dan ook expliciet voor de betreffende bestemmingen in dit bestemmingsplan als strijdig gebruik aangemerkt.
Een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het gaat vooral om:
Het plan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kunnen bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen op de verbeelding in beperkte mate worden verschoven. Verder kan de bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis" actueel worden gehouden.
Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd en zijn toegestaan. De overgangsrechtelijke bepalingen zijn bindend voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze overgangsrechtelijke bepalingen waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd, totdat in de loop van de planperiode wordt beslist over sloop respectievelijk beëindiging. Bouwwerken en gebruiksvormen, die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.
Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het plangebied is getekend op 1 gekleurde verbeelding, schaal 1:500. De verbeelding is IMROgecodeerd, conform IMRO2012. Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, die bindend is voorgeschreven vanuit het Ministerie I&M.
Op de verbeelding zijn twee bestemmingen weergegeven: Wonen en Tuin. Binnen de bestemming Wonen zijn twee bouwblokken aangegeven, waarbij door middel van een nadere aanduiding is bepaald, dat er uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd mogen worden. Tevens is aangegeven, dat de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 8 meter.
Het gehele plangebied is verder voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoge verwachting De gronden met de bestemming Tuin zijn -voor zover gelegen tussen beide bouwvlakken- voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Openheid.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten. De verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan kan in geval van wijzigingsbevoegdheden worden doorgeschoven naar het wijzigingsplan. Dit maakt ook een privaatrechtelijke overeenkomst na de vaststelling van het bestemmingsplan, maar vóór de wijzigingsprocedure, mogelijk. In dat geval is een exploitatieplan niet meer verplicht.
De economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is gewaarborgd door het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.
Dit is een ontwerpbestemmingsplan, dat voor een ieder ter inzage gelegd zal worden. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen ingebracht worden. De gemeenteraad zal vervolgens kennis nemen van deze zienswijzen en van overige reacties, die kenbaar worden gemaakt voor de vaststelling, en het bestemmingsplan vaststellen.
Het plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. De initiatiefnemer heeft de plannen voorgelegd aan direct omwonenden in de week van 18 tot 22 maart. Het betreft hier zowel bewoners van de Wieksloterweg als bewoners van de Insingerstraat. Zij hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkeling.
Gezien de beperkte omvang van het plangebied en gezien het feit, dat direct omwonenden hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkelingen is afgezien van het doorlopen van een aparte inspraakprocedure.
Ook het vooroverleg kan achterwege blijven: Het Waterschap heeft door middel van de digitale watertoets reeds aangegeven, dat haar belangen niet geschaad worden door de bouw van de vrijstaande woning. Het plan is verder zo beperkt van omvang, dat er geen belangen van de provincie in het geding zijn. Vooroverleg met de provincie is dan ook achterwege gelaten.