Plan: | Upgrade vakantiepark De Thijmse Berg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.OVecolodgesTB-ON01 |
Vakantiepark De Thijmse Berg is een begrip in Rhenen en omstreken. Er is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het bestaande park. Voor de verdere kwaliteitsverbetering van het park is een plan gemaakt voor het gebied ter hoogte van de bestaande parkeerplaats. De ontwikkeling betreft de realisering van 10 eco-lodges met eigen, kleinschalige wellness voorzieningen. Om ruimte te maken voor de lodges zullen het parkeerterrein en de aanwezige gastanks worden verplaatst naar een nabijgelegen veld waar nu 5 verouderde chalets staan. Deze te vervangen chalets worden overgenomen door een ander recreatiepark zodat sprake is van hergebruik.
De oprichting van 10 eco-lodges is voorzien binnen de bestemming 'Recreatie', echter zijn er geen kampeermiddelen en bebouwing toegestaan. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het projectgebied behoort tot vakantiepark De Thijmse berg aan de Nieuwe Veenendaalseweg in Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het projectgebied in de omgeving (www.openstreetmaps.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Vakantiepark De Thijmse Berg is een begrip in Rhenen en omstreken. De afgelopen jaren is er fors
geïnvesteerd in het park. Zo is er begin 2020 nog het bestemmingsplan 'Uitbreiding Thijmse Berg' vastgesteld om een aanzienlijke uitbreiding van het vakantiepark richting het oosten mogelijk te maken.
Het projectgebied betreft de bestaande parkeerplaats aan de westkant van het vakantiepark. De parkeerplaats heeft een oppervlak van ca 3.700 m². Aan de westkant van het parkeerterrein staan, binnen het projectgebied, enkele gastanks. De 5 oudere chalets (geen onderdeel van het projectgebied) staan op een nabijgelegen terrein ten zuiden van de parkeerplaats (groene cirkel). De parkeerplaats en deze chalets worden van elkaar gescheiden door een tennisbaan. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van de bestaande situatie waarop het projectgebied is aangeduid met de rode doorbroken lijnen en de 5 de verwijderen chalets ter plaatse van de groene cirkel (bron afbeelding: googlemaps.nl)
De ontwikkeling betreft de realisering van 10 eco-lodges met eigen, kleinschalige wellness voorzieningen ter hoogte van het huidige parkeerterrein. Het bestaande parkeerterrein wordt, inclusief de aanwezige gastanks, verplaatst naar het veld waar nu de 5 verouderde chalets staan. De te vervangen chalets worden overgenomen door een ander recreatiepark zodat sprake is van hergebruik.
De nieuwe eco-lodges sluiten aan op twee bestaande eco-lodges ten oosten van het tennisveld. Alle nieuwe lodges krijgen een eigen duurzame dipping pool. Dit sluit volledig aan op de huidige en toekomstige vraag naar duurzaam en luxe recreëren. Bij de landschappelijke inpassing zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande beplanting en bomen zodat het aansluit op het kenmerkende boskarakter van de Thijmse Berg. Zo blijft de bosschage in het noorden van het projectgebied behouden. Tevens zal groen en natuur worden toegevoegd voor het creëren van privacy rondom de lodges. Een nadere uitwerking van de groene aankleding is opgenomen in bijlage 2.
Het nieuwe parkeerterrein is goed ontsloten via de hoofdweg van het park en er is rekening gehouden met de bereikbaarheid van de gastanks die achter op het perceel komen te staan. Het parkeerterrein zal voornamelijk bestaan uit halfverharding, enkel de rijbaan wordt verhard uitgevoerd. Verder zal de parkeerplaats worden ingepast met groen. De realisatie van het parkeerterrein en de verplaatsing van de gastank is toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen blijven daarom buiten beschouwing in het vervolg van voorliggend document. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie. Een compleet overzicht van de toekomstige situatie, inclusief bouwtekeningen en inrichtingstekeningen maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De verkaveling van de 10 nieuwe lodges (bron: Virtual architecture)
3D impressie van één van de 10 nieuwe eco-lodges (bron: Virtual architecture)
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het projectgebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Voorliggend initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuwe functie maar in de verplaatsing van de verblijfsrecreatieve functie naar een andere plek binnen een bestaand vakantiepark. Omdat er geen nieuwe functie wordt toegevoegd en het aantal nieuwe recreatieverblijven beperkt toeneemt (per saldo met 7) is voorliggend initiatief niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijk is niet nodig.
Het rijksbeleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling in Landelijk gebied
Op basis van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht ligt het projectgebied in landelijk gebied. Conform artikel 9.2 is verstedelijking in Landelijk gebied niet toegestaan. Conform artikel 9.7 kunnen
percelen waar al een specifieke stedelijke functie is toegestaan een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot vergroting van de locatie en tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
In het projectgebied is nu de stedelijke functie van een parkeerplaats toegestaan. Hiervoor in de plaats komen 10 lodges. De omvang van het gebied dat onderdeel is van het vakantiepark wordt niet vergroot. In de omgeving zijn enkel natuur en wandelpaden aanwezig. Dat er geen invloed is op de natuur is onderbouwd onder het kopje Natuur Netwerk Nederland. De wandelpaden blijven intact en door behoud van de bosschage aan de noordzijde binnen het projectgebied en de groene aankleding van de kavels van de lodges zelf blijft er vanuit de wandelpaden sprake van zicht op een groen vakantiepark.
Natuur Netwerk Nederland
Het projectgebied ligt, net als de rest van vakantiepark Thijmse Berg, binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Hierbinnen dienen nieuwe ontwikkelingen conform artikel 6.2 te strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het natuurnetwerk Nederland. Ruimtelijke ontwikkelingen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland, worden niet toegestaan (artikel 6.3). Hier zijn een paar uitzonderingen op. Voor dit plan wordt aangesloten bij artikel 6.3 lid 1, sub c: ruimtelijke ontwikkelingen in het natuurnetwerk Nederland die beperkt worden gewijzigd of worden toegevoegd, waarbij die wijziging of toevoeging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande bestemming, zijn wel toegestaan. Dit is alleen toegestaan als de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt en de overblijvende aantasting tijdig wordt gecompenseerd. De compensatie dient te voldoen aan artikel 6.5. Hoe voorliggend plan aansluit bij bovengenoemde artikelen uit de omgevingsverordening is nader toegelicht in de Nee tenzij-toets in bijlage 1 en het compensatieplan van bijlage 2. Het realiseren en in stand houden van de beplanting zoals aangegeven in het compensatieplan wordt als voorwaarde aan de vergunning gekoppeld. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden die de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht stelt aan de ontwikkeling binnen het NNN.
Grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones
Het projectgebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Conform artikel 3.7 zijn binnen dit gebied geen activiteiten toegestaan die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones liggen als een schil rond de waterwingebieden. De grens van deze gebieden is de lijn vanaf waar het grondwater een periode van 25 jaar nodig heeft om de pompputten te bereiken (de 25-jaarszone). Het onderscheid tussen deze zones hangt af van het antwoord op de vraag of het grondwater waaruit gewonnen wordt direct vanaf het oppervlak beïnvloed kan worden (grondwaterbeschermingsgebieden), of dat tussen maaiveld en het grondwaterpakket met de winning nog een voldoende afschermende kleilaag aanwezig is (boringsvrije zones).In artikel 3.37 en 3.38 van de verordening zijn algemene regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk te beperken.
Voorliggend initiatief voorziet niet in de ontwikkeling van activiteiten die een negatief effect tot gevolg hebben op de kwaliteit van het grondwater. De warmtepompen die worden gerealiseerd zijn luchtwarmtepompen en halen geen warmte uit de grond. Daarnaast wordt er bij de materiaalkeuze van de lodges op gelet dat deze geen gevaar vormen voor de kwaliteit van het grondwater (er worden geen uitlogende materialen gebruikt). De lodges worden ook niet diep gefundeerd. Het nieuwe parkeerterrein is al planologisch toegestaan en geen onderdeel van het projectgebied, toetsing aan de provinciale verordening is in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing dan ook niet aan de orde. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op de beschermingszone drinkwaterwinning.
Archeologisch waardevolle zone
In artikel 7.7 zijn regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Het projectgebied is specifiek gelegen binnen de Archeologisch waardevolle zone Utrechtse Heuvelrug. In paragraaf 4.5 en het onderzoek in bijlage 7 is nader ingegaan op de archeologisch waardevolle zone. Uit het onderzoek blijkt dat hn de kans klein is dat het projectgebied archeologische sporen bevat en geadviseerd wordt om het projectgebied vrij te geven.
Recreatiewoningen
De provincie wil conform artikel 9.6 voorkomen dat recreatiewoningen functioneren als permanente woningen. De recreatiewoningen in onderhavig plan zijn enkel beschikbaar voor verblijfsrecreatie en permanente bewoning is als strijdig gebruik opgenomen in de regels.
Conclusie
Het initiatief past binnen de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Met de Visie recreatie en toerisme 2020 wil de provincie het recreatieve aanbod in de toekomst beter aan laten sluiten op de vraag. Randvoorwaarde hierbij is dat de toeristisch-recreatieve sector moet bijdragen aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap en waardevol erfgoed. Er is een verdeling gemaakt van recreatieprofielen die passen bij de gebieden binnen de provincie. Er zijn vier grote gebiedsgerichte, thematische opgaven benoemd:
Planspecifiek
Voor de omgeving van Rhenen is aangegeven dat het recreatieprofiel 'ingetogen' het meest voorkomt. De voorgenomen ontwikkeling op de Utrechtse Heuvelrug sluit aan bij de ambitie om het landschap beter te beleven doordat de eco-lodges in een bosrijk gebied worden gebouwd. Tevens draagt de ontwikkeling bij aan de ambitie om de recreatiedruk te accommoderen. Er is namelijk behoefte aan meer hectares recreatieterrein en meer behoefte aan recreatieverblijven. De realisatie van 10 eco-lodges met dipping pool levert daarmee zowel een kwaliteitsverbetering voor het vakantiepark en het landschap en voor een gewenste stijging van het aanbod van recreatieverblijven.
De ontwikkeling past daarmee goed binnen de Visie recreatie en toerisme 2020.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Correctieve Herziening Buitengebied 2014', vastgesteld door de gemeente Rhenen op 11 februari 2016. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie ter plaatse van het projectgebied.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het projectgebied geldt de bestemming 'Recreatie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zonder kampeermiddelen of bebouwing'. In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze functieaanduiding geen kampeermiddelen en gebouwen zijn toegestaan. Verder ligt er een dubbelbestemming 'Archeologie' over het projectgebied met een bijbehorende gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. In de regels is bepaald dat een archeologisch onderzoek dient te worden voorgelegd als er sprake is van een nieuw bouwwerk met een oppervlak van 100 m² of groter of indien bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd waarbij de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld worden verstoord.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
In de regels van het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zonder kampeermiddelen of bebouwing' geen kampeermiddelen en gebouwen zijn toegestaan. Daarmee is de oprichting van 10 lodges in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de lodges binnen het projectgebied mogelijk te maken wordt daarom de uitgebreide procedure doorlopen om met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (art. 2.12 lid 1, sub a onder 3 Wabo) de lodges mogelijk te maken. Voorliggend document dient als ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunningaanvraag.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege het huidige gebruik van het projectgebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het plan en dat er geen nader onderzoek nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 38260 (aan de Cuneraweg ter hoogte van projectgebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | ||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 22,0 µg/m3 | 19,2 µg/m3 | 11,4 µg/m3 | |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend project voorziet per saldo in het toevoegen van 7 recreatieverblijven. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Een recreatiewoning is volgens de Wgh geen geluidsgevoelig object. Wel dient vanuit een goede ruimtelijke ordening en goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Hiervoor is het geluidseffect van omliggende bedrijven en inrichtingen van belang. In subparagraaf 4.1.5 is geconcludeerd dat er geen sprake is van geluidshinder uit de omgeving. Binnen het projectgebied is er vanuit het aspect geluid daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: |
maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Volgens de Wgh is een recreatiewoning een geurgevoelig object. In de omgeving van het projectgebied zijn geen agrarische veehouderijen gelegen. Geurhinder kan op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De recreatiewoningen hebben enig milieubelastend effect. De categorie van het VNG die het meest aansluit bij de ontwikkeling is de categorie kampeerterreinen en vakantiecentra (met keuken). Voor deze categorie geeft de VNG een maximale richtafstand van 50 meter op basis van het aspect geluid. Er is in dit geval echter sprake van kleine vakantiewoningen zonder algemene voorzieningengebouwen zoals een centrale keuken. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het passender om de richtafstand voor een milieucategorie van één stap lager aan te houden: een richtafstand van 30 meter. Binnen deze afstand staan geen milieugevoelige objecten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten.
Voor recreatiewoningen is een goed woon- en leefklimaat van belang. Rondom het projectgebied zijn geen andere milieubelastende functies aanwezig dan het bestaande terrein van De Thijmse Berg. Aangezien de nieuwe recreatiewoningen van hetzelfde vakantiepark deel uit gaan maken, is het bestaande recreatieterrein niet van belang voor milieuzonering. Er zal sprake zijn van een goed- woon en leefklimaat en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede van de risicokaart met het projectgebied ter plaatse van de groene stip(bron: risicokaart.nl)
Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat het aantal beperkt kwetsbare objecten per saldo toeneemt met 7. Vakantiepark Thijmse Berg is aangewezen als risicovolle inrichting. Dit is te verklaren door de aanwezige gastanks op het terrein. Ook binnen het projectgebied zijn enkele gastanks aanwezig die zullen worden verplaatst naar een nabijgelegen terrein binnen het vakantiepark. Om de gevolgen van de verplaatsing van deze gastanks vanuit het aspect externe veiligheid te kunnen bepalen, wordt advies gevraagd aan de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ORU). Zodra beschikbaar zullen de uitkomsten van dit advies worden opgenomen in voorliggende paragraaf.
Verder zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Aan de zuidwestkant loop op ca 1 km vanaf het projectgebied de Autoweg. Deze weg wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanwege de ruime afstand kunnen risico's echter op voorhand worden uitgesloten.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Planspecifiek
Het projectgebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie bijlage 4. In het projectgebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Verhard oppervlak
Vanwege de bestaande inrichting als parkeerterrein is het projectgebied in de bestaande situatie al voor een groot deel verhard. De realisatie van 10 eco-lodges zorgt niet voor een toename van het verhard oppervlak. De eco-lodges worden straks omgeven door groene tuinen en afscheidingen. Daarmee is er voldoende ruimte aanwezig om overtollig hemelwater op te vangen en in de bodem te infiltreren.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
De eco-lodges worden aangesloten op de bestaande riolering van het park. Bij de realisatie van de lodges worden geen uitloogbare materialen gebruikt.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn van voorliggend initiatief op het aspect ecologie zijn een
quickscan Flora en Fauna en een Voortoets Stikstofdepositie opgesteld. De rapporten zijn te raadplegen als bijlage 5 en 6. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Binnenveld' ligt op ca 1,5 km afstand ten noorden van de projectlocatie. Vanwege deze ruime afstand kunnen negatieve effecten vanuit trillingen, geluid en optische verstoring op voorhand worden uitgesloten. Om te kunnen wat het effect is van voorliggend initiatief vanuit het aspect stikstof is voor de gebruiksfase een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 6 (hierin is nog uitgegaan van 12 in plaats van 10 lodges, daarmee is de stikstofuitstoot in het onderzoek enigszins overschat). De belangrijkste conclusie luidt dat als gevolg van de ontwikkelingen binnen het projectgebied de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op de beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied ligt in een gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.2.1.
Soortenbescherming
De projectlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Om negatieve effecten op nesten van broedvogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd. Tijdens de werkzaamheden zal ten alle tijden de Algemene zorgplicht zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming in acht worden genomen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
In de afgelopen jaren is er op de Thijmse Berg een reorganisatieslag geweest, waarbij er kavels zijn samengevoegd ten behoeve van groter en luxer recreëren. In het verleden stonden ongeveer 45 meer recreatieverblijven dan nu het geval is. De bestaande verkeersaantrekkende werking is daarmee een stuk lager dan in het verleden.
In het beleidsplan van de gemeente is geen norm opgenomen voor een vakantiewoning. Het CROW adviseert een gemiddelde parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per bungalow. Met het plan worden er 10 lodges gerealiseerd en verdwijnen 5 chalets. De toename is daarmee 5 lodges. Dit zorgt voor een extra parkeerbehoefte van 8,5 parkeerplaatsen. Op het parkeerterrein dat verdwijnt als gevolg van de ontwikkeling was ruimte voor circa 40 auto's om te parkeren. Het nieuwe parkeerterrein krijgt 65 parkeerplaatsen. Er is daarmee sprake van een toename van circa 25 parkeerplaatsen. Bovendien krijgen de nieuwe lodges ieder een parkeerplaats bij de lodge. Hiermee wordt ruimschoots op eigen terrein aan de parkeerbehoefte voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het project en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten aanwezig. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Vanwege de bodemwerkzaamheden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 7. Hierin is geconcludeerd dat de kans klein is dat het projectgebied archeologische sporen bevat en geadviseerd wordt om het projectgebied vrij te geven.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak opgenomen.
Dit plan met een beperkte reikwijdte is niet voor inspraak ter visie gelegd. Ook zijn er in de omgeving van het projectgebied geen mensen woonachtig zijn die mogelijk hinder kunnen ervaren van de ontwikkelingen.
Overleg
Onderhavig initiatief wordt in het kader van het wettelijk overleg voorgelegd aan de relevante instanties.
De adviezen worden verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.