Plan: | Autoweg 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPAutoweg1-VA01 |
De initiatiefnemer heeft de wens om een woning aan de Oude Veensegrindweg 37 te slopen en in ruil daarvoor een woning te bouwen aan de Autoweg 1. Beide locaties zijn gelegen in de gemeente Rhenen. Het plan past niet in het geldende bestemmingsplan. In 2016 is voor deze ontwikkeling een principeverzoek ingediend bij de gemeente Rhenen en op 13 juni 2017 hebben B&W aangegeven onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Oude Veensegrindweg 37 en de Autoweg 1 te Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de omgeving, Oude Veensegrindweg 37 rood omcirkeld en de Autoweg 1 blauw omcirkeld (bron: openstreetmap.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied bestaat uit 2 deelgebieden, de Oude Veensegrindweg 37 en de Autoweg 1. Van beide deelgebieden wordt de huidige situatie beschreven.
Oude Veensegrindweg 37
Het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 ligt aan de rand van de Utrechtse Heuvelrug in het buitengebied van de gemeente Rhenen. Ten noorden van het plangebied ligt een voormalige zandgroeve dat tegenwoordig functioneert als recreatieplas. De woning ligt midden in het bos op de heuvelrug. In de huidige situatie staat er een woning in dit deelgebied
Luchtfoto deelgebied Oude Veensegrindweg 37 (bron: googlemaps)
Autoweg 1
Het deelgebied aan de Autoweg 1 ligt tussen de uiterwaarden van de Rijn en de Utrechtse Heuvelrug in het buitengebied van de gemeente Rhenen. Het betreffende gebied is halverwege de 20e eeuw ontgonnen. Het deelgebied ligt ten noorden van het bedrijventerrein. Verder liggen rondom het deelgebied enkele woningen en een weiland. Op het perceel staat een klein gebouw dat werd gebruikt voor de voormalige intensieve kwekerij op het perceel. Voor dit gebouw is reeds een inrit aangelegd, die in eigendom is van de initiatiefnemer.
Luchtfoto deelgebied Autoweg 1 (bron: googlemaps)
In het deelgebied van de Oude Veensegrindweg 37 wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Vervolgens wordt er bos aangeplant, aansluitend bij het omringende bosgebied.
In het deelgebied aan de Autoweg 1 wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Het hoofdgebouw wordt uitgevoerd met een kap en wordt centraal op het perceel gerealiseerd, in de rooilijn van naastgelegen woningen. Daarnaast wordt parallel aan het hoofdgebouw een bijgebouw gerealiseerd. Het perceel wordt ontsloten door de Autoweg via de bestaande toegangsweg.
De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast met inheemse boomsoorten (grove dennen, eiken en/of beuken) op de perceelsgrenzen. In de achtertuin van de woning wordt een solitaire boom in kruidenrijk grasland aangelegd. Het erf van het hoofd- en bijgebouw wordt omsloten door een haag.
Bijgevoegde tekening toont het landschappelijk inpassingsplan van de toekomstige situatie. Het landschappelijk inpassingsplan is met een legenda ook opgenomen in bijlage 1 van de regels. De beoogde ligging van de woning is een suggestie. De rooilijn ligt wel vast. De aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt in de regels gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
Landschappelijk inrichtingsplan plangebied (bron: BuroSRO)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 ond.er 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan betreft het verplaatsen van een perceel met een woonbestemming. Daarbij blijft het aantal woningen gelijk. Hierdoor heeft het plan geen invloed op de behoefte en het regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Bij een ontwikkeling als deze is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet te worden doorlopen.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016)
Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), en de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016) vastgesteld. Op bepaalde onderdelen worden de PRS en PRV t.o.v. de vigerende plannen gewijzigd. De wijzigingen, t.a.v. stedelijk gebied, hebben voornamelijk betrekking op de beschrijving van duurzaamheid. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is in de herijking het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Deze wijziging heeft echter geen directe gevolgen voor het initiatief.
Planspecifiek
Vanuit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zijn de aspecten cultuurhistorie, landschap, natuur en landelijk gebied relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Het deelgebied langs de Oude Veensegrindweg 37 ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Het stuwwallenlandschap van dit gebied kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopend van de Steentijd (Kwintelooyen) tot de Tweede Wereldoorlog, en worden beschermd vanwege deze variatie en rijkdom. Mogelijke effecten van het plan voor de cultuurhistorie van de omgeving zijn nader toegelicht in paragraaf 4.5.
Landschap
Het deelgebied Oude Veensegrindweg 37 ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vraagt de provincie aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug wil de gemeente in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten. Met het plan wordt een woonbestemming vanuit het bos verplaatst naar de rand van een bedrijventerrein. Hierdoor kan het perceel aan de Oude Veensegrindweg 37 getransformeerd worden tot bos waardoor het beter wordt ingepast in de omgeving. Deze ingreep sluit aan bij de structuurvisie.
Natuur
Oude Veensegrindweg 37 is gelegen in gebied van Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het verplaatsen van een woning uit dit gebied naar stedelijk gebied bevordert de natuurontwikkeling van Natuurnetwerk Nederland. Daarmee sluit het plan aan bij de ambities van de structuurvisie.
Landelijk gebied
Het perceel aan de Autoweg 1 ligt in een kernrandzone. Binnen een kernrandzone kan verstedelijking worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ad:
Kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen
De kwaliteitsgids is onderdeel van het Ruimtelijk Actieprogramma. De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen.
Het provinciaal landschap vraagt:
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug zijn als volgt geformuleerd:
Ambities
De provincie ondersteunt het unieke karakter van het gebied door de ambities te richten op de meest onderscheidende kenmerken ten opzichte van de andere Utrechtse landschappen. Dit betekent dat de provincie haar ambitie met betrekking tot de kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug toespitst op drie zaken.
Planspecifiek
De kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen omschrijft dat nieuwe bebouwing niet is gewenst op de Utrechtse Heuvelrug, maar alleen op de flanken. Met het plan wordt een woonbestemming op de heuvelrug vervangen door bos. Hierdoor wordt het deelgebied Oude Veensegrindweg 37 weer ingepast in het landschap, waardoor het boscomplex op de locatie wordt hersteld. Het plan past binnen de kaders van het door de provincie vastgestelde ruimtelijk beleid. Het deelgebied aan de Autoweg 1 wordt middels gebiedseigen hagen en bomen landschappelijk ingepast.
Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen
Op 23 september 2008 heeft de raad van de gemeente Rhenen een stedenbouwkundige structuurvisie vastgesteld, die ten aanzien van woningbouw een perspectief biedt op langere termijn. Belangrijk kenmerk is dat het eindresultaat een ontwikkelingsvisie is die richting geeft van de gewenste bouwinitiatieven, passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen. De woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020, moet op basis van de Stedenbouwkundige structuurvisie gerealiseerd kunnen worden. De visie is een toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen en een basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitplannen en (herzieningen van) bestemmingsplannen.
Planspecifiek
Onderhavig plan wordt stedenbouwkundig ingepast in de omgeving. De te realiseren woning aan de Autoweg 1 wordt gebouwd op de rooilijn van de naastgelegen woningen. Daarnaast wordt vanaf de Autoweg een zichtlijn gecreëerd richting de woning. De ontwikkeling draagt mede door de landschappelijke inpassing bij aan een verbeterde uitstraling van de noordelijke entree van het bedrijventerrein Remmerden. Deze kleinschalige ontwikkeling past binnen het open overgangslandschap tussen Elst en Rhenen. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de stedenbouwkundige structuurvisie.
Woonvisie 2013
In 2013 heeft de gemeente Rhenen haar woonvisie geactualiseerd. Eén van de veranderingen t.o.v. het voorgaande beleid is dat de gemeente Rhenen meer uit gaat van de zelfredzaamheid van de maatschappij. Alleen op thema's waarin de gemeente het algemeen belang of het lange termijn belang bewaakt, wil de gemeente regisseren, op andere thema's gaat de gemeente vooral faciliteren en stimuleren meer aan de markt en maatschappij overlaten.
Dit houdt onder meer in dat de gemeente gezinnen meer mogelijkheden wil geven voor zelfbouw / particulier opdrachtgeverschap, door zelf grond daarvoor beschikbaar te stellen en ontwikkelaars hiertoe te stimuleren.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt een woning vanaf de Utrechtse Heuvelrug verplaatst naar de Autoweg 1. Het aantal woningen neemt daarmee niet toe. Het plan is daarmee uitvoerbaar wat betreft de Woonvisie.
Geldend bestemmingsplan
Voor beide deelgebieden gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' van de gemeente Rhenen, vastgesteld op 10 november 2011 en de partiële herziening 'Buitengebied 2010 partiele herziening 2013', vastgesteld op 17 december 2013.
Voor het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen die relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling:
Bijgevoegd een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' van de gemeente Rhenen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het deelgebied aan de Autoweg 1 gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen die relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling:
De andere aanduidingen die gelden voor het plangebied hebben betrekking op de huidige agrarische functie en zijn daarom hier niet benoemd.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' en de functieaanduiding 'intensieve kwekerij' is de toevoeging van een woning niet toegestaan. Bijgevoegd een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen' van de gemeente Rhenen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De functie van het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 verandert met de wijziging van wonen naar bos in een minder gevoelige functie. Voor dit deelgebied zijn er geen belemmeringen op het gebied van bodem.
De functie van het deelgebied aan de Autoweg 1 verandert met de realisatie van een woning in een gevoeligere functie. Voor deze locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dat onderzoek is weergegeven in bijlage 1.
Met het onderzoek is in het opgeboorde materiaal geen zintuiglijk verontreinigingen of puinresten waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor bodem is hiermee aangetoond.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Door de sloop van de woning aan de Oude Veensegrindweg 37 neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar dit deelgebied af. Daarmee verbetert dit project de luchtkwaliteit van de omgeving.
De ontwikkeling van een woning aan de Autoweg 1 kan, aangezien de toevoeging van 1 woning ruim onder drempel van 1.500 woningen ligt, aangemerkt worden als een NIBM-project. Daarmee draagt dit project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 worden geen geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Daarmee is het aspect geluid niet van toepassing voor dit deelgebied.
Het plan voorziet met de ontwikkeling van een vrijstaande woning aan de Autoweg 1 in de toevoeging van een geluidgevoelig object. De beoogde woning ligt nabij de Autoweg. Op de Autoweg is een snelheid van maximaal 60 km/uur toegestaan. De afstand tot deze weg is 150 m. Voor deze locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dat onderzoek is weergegeven in bijlage 2.
De uitkomst van het onderzoek is dat de geluidbelasting door wegverkeer op de woning ten gevolge van wegverkeer op de Autoweg 1 en de N225 de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Voor de gevels van de te realiseren woning zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving (< 1000 m) van het deelgebied aan de Autoweg 1 zijn geen agrarische bedrijven waar dieren worden gehouden aanwezig.
In het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 wordt geen geurgevoelig object toegevoegd, maar juist gesloopt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
In- en uitwaartse zonering
Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.
Planspecifiek
In het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 wordt geen gevoelig object toegevoegd, maar juist gesloopt. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.
Ten zuiden van het deelgebied Autoweg 1 ligt het bedrijventerrein Remmerden, waar voorheen een militair complex gevestigd was en waar bedrijven van verschillende milieucategorieën zijn toegestaan. De toegestane categorieën zijn afgestemd op de ligging van bestaande woningen. Bedrijven moeten rekening houden met de bestaande woningen. Ten zuiden van het plangebied zijn woningen dichter bij het bedrijventerrein gevestigd dan de nieuwe woning. Deze woningen zijn leidend bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat van de omgeving. Voor de verder weg gelegen nieuwe woning zijn er dus geen belemmeringen.
Aanwezige bedrijven in de nabije omgeving (200 m) van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen)
Ten zuidwesten van het plangebied ligt op circa 185 m afstand van het plangebied een coatingbedrijf. Dit is een categorie 3.2 inrichting waarvoor een richtafstand van 100 m wordt geadviseerd. Aan deze afstand wordt voldaan. Verder zijn er geen andere milieubelastende functies in de directe omgeving aanwezig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling is een quick scan externe veiligheid uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is weergegeven in bijlage 3. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in de nabijheid van een hogedruk gasleiding, een provinciale weg en een industriële inrichting. De industriële inrichting, MOL Coatings, is geen Bevi-bedrijf en kent een 10-6 PR-contour die geen overlap heeft met het plangebied. Het invloedsgebied van de provinciale weg N225 heeft ook geen overlap met het plangebied. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de nabij gelegen hogedruk aardgastransportleiding. Aangezien er slechts 1 woning wordt toegevoegd, neemt het aantal personen in het plangebied zeer beperkt toe. Voor het groepsrisico zorgt dit niet voor een significante toename. Bovendien komt de nieuwe woning op meer dan 50 meter van de buisleiding te liggen. Hieronder is ingegaan op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan “een berg mooi water” van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen.
In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:
Concreet betekend dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.
Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:
Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben. De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente. bedrijven en bewoners worden beschreven.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Door de bouw van de woning is er sprake van een toename van verharding. Het is aannemelijk dat de toename van verharding binnen de vrijstelling van 500 m² blijft, die het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hanteert. Realisatie van het initiatief past daarmee binnen de uitgangspunten van het waterschap. Er zijn geen waterschapsbelangen in het geding. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd. Daarvoor is gezien de omvang van het perceel, genoeg ruimte.
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Deze toets heeft het plan van een positief wateradvies voorzien. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat het ruimtelijke plan in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd hoeft te worden aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Een samenvatting van de watertoets is bijgevoegd in bijlage 4.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument of Wetland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Beide planlocaties vallen binnen de begrenzing van het Nationale Park ‘Utrechtse Heuvelrug’. De planlocatie aan de Oude Veensegrindweg 37 valt tevens binnen de zone van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
De beoogde ontwikkelingen op beide locaties leiden niet tot aantasting van de wezenlijke natuurwaarden en kenmerken van het Nationale Park en Natuurnetwerk Nederland mits de werkzaamheden worden uitgevoerd conform het advies aangaande de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Het betreffende advies staat in de vorm van maatregelen in de rapportage van het flora en fauna onderzoek beschreven.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het perceel aan de Oude Veensegrindweg 37 wordt ontsloten via een zijweg van de Oude Veensegrindweg. Na de sloop van de bestaande woning vinden er geen verkeersbewegingen van en naar dit gebied meer plaats.
Het perceel aan de Autoweg 1 wordt ontsloten via een onverharde eigen weg richting de Autoweg. Door het plan neemt het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt toe. De Autoweg heeft voldoende capaciteit om dit op te vangen. Voor het parkeren op eigen terrein worden de normen van het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen gehanteerd. Het minimaal aantal aan te leggen parkeerplaatsen op eigen terrein is vastgesteld op 2 parkeerplaatsen. Het realiseren en in stand houden van deze parkeerplaatsen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van het bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt hierdoor geen belemmering voor het plan.
Archeologie
Volgens de beleidskaart archeologie van de gemeente Rhenen geldt voor beide deelgebieden een hoge archeologische verwachting, die in het vigerende bestemmingsplan 'Rhenen Buitengebied' is vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
In het deelgebied aan de Oude Veensegrindweg 37 vinden met onderhavig plan geen bouwwerkzaamheden plaats. Er wordt binnen een gebied van 8 bij 10 meter bosplantsoen aangebracht. De diepte van 30 cm onder maaiveld wordt hierbij niet overschreden. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het deelgebied aan de Autoweg 1 vinden werkzaamheden plaats met een grotere oppervlakte dan 100 m². Voor dit perceel is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage van het archeologisch onderzoek is weergegeven in bijlage 6. Op basis van dit onderzoek is de hoge archeologische verwachtingswaarde bevestigd voor de periode Laat Paleolithicum t/m de Middeleeuwen. Gedurende het onderzoek zijn archeologische vondsten gedaan. Vanwege deze vondsten is vervolgens een karterend onderzoek uitgevoerd. Uit het karterend onderzoek is gebleken dat in het gebied sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde op het aantreffen van een intacte archeologische vindplaats. Het is daardoor onwaarschijnlijk dat de bouw van de woning en het bijgebouw de archeologische waarden zal verstoren. De gehele rapportage van het archeologisch verkennend veldonderzoek is weergegeven in bijlage 7.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De verwachting is dat risico op het moeten uitkeren van een tegemoetkoming van planschade niet aanwezig is. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In de algemene regels van het bestemmingsplan (paragraaf 9.2) is de mogelijkheid toegevoegd om onderkeldering te realiseren onder een aangebouwd bijgebouw. De onderkeldering mag uit één laag bestaan waarvan de diepte niet meer dan 3 m mag bedragen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg op 19 februari 2018 toegezonden aan de provincie en het waterschap. Van de provincie is een vooroverlegreactie ontvangen. De provincie geeft aan zich te kunnen vinden in het plan. Wel ziet ze graag dat de sloop en inplant van de locatie Oude Veensegrindweg 37 als voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen. Het bestemmingsplan is op dat punt aangepast. De waterbelangen zijn eveneens via de uitgevoerde watertoets geborgd.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan, inclusief onderliggende stukken, heeft van donderdag 12 april 2018 tot en met woensdag 23 mei 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode was er de mogelijkheid een zienswijze op het plan in te dienen, van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.