direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hamersveldseweg 136
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.317-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Hamersveldseweg 136 is voor de realisatie van de Grasdrogerijweg door de gemeente aangeschaft. Nu de weg gerealiseerd is, wil de gemeente de gronden verkopen. De gemeente heeft in principe een akkoord bereikt over het stedenbouwkundig plan met de ontwikkelaar. De gemeente is nog in gesprek over wanneer en met welke verantwoordelijkheden de grond overgaat naar de nieuwe eigenaar. Het gaat om de bouw van vier twee-onder-een-kap woningen (koopwoningen), met op het achterterrein bedrijfsruimten. Een dergelijke ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het initiatief toch mogelijk te maken wordt een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd.

Voor de omgevingsvergunning vraagt de gemeente onder andere een voldoende gemotiveerde ruimtelijke

onderbouwing voor de legalisatie van de activiteiten. Deze ruimtelijke onderbouwing staat hieronder beschreven. Een besluit over een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op: de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie; de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid, water, archeologie, cultuurhistorie en ecologie. Deze aspecten komen in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing aan de orde.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van Leusden-Zuid, aan de rand van Bedrijventerrein Paardenmaat. Op de hoek van de Hamersveldseweg en de Grasdrogerijweg, met de achterzijde tegen het parkeerterrein van PON aan.

Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0001.png"

Afbeelding: plangebied aangeduid met rood kader

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening 'Paardenmaat-zuid en Leusden-west', vastgesteld op 30 mei 2013. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch', en 'Groen'. Ter plaatse van deze bestemmingen mag een agrarisch bedrijf worden uitgevoerd. Het plangebied heeft verschillende archeologische dubbelbestemmingen: laag, middelhoog en hoog. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0002.png"

Uitsnede verbeelding beheersverordening 'Paardenmaat-zuid en Leusden-west' met plangebied in rood kader.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal niveau en gemeentelijke

niveau. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijk relevante milieuaspecten. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een onbebouwd terrein met een agrarische bestemming. De boerderij die er ooit gestaan heeft, is gesloopt ten behoeve van de aanleg van de Grasdrogerijweg. Het plangebied wordt tijdelijk gebruikt als weide voor paarden.

Aan de oostzijde van het gebied bevindt zich de Hamersveldseweg. Tussen de weg en het perceel ligt een sloot. Aan de zuidzijde wordt het plangebied omsloten door de Grasdrogerijweg. Aan de westzijde van het perceel bevindt zich het terrein van autodealer PON. Aan de noordzijde van het perceel bevindt zich een burgerwoning.

Op onderstaande afbeelding is een indruk van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0003.png"

Afbeelding: zicht vanaf de Hamersveldseweg (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het behouden van het karakter van de Hamersveldseweg als historisch bepaald lint is een belangrijk vertrekpunt. Bij de verdere ontwikkeling van de weg worden de vertrouwde ordeningsprincipes opnieuw toegepast. Voor de ontwikkeling van het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld voor de Hamersveldseweg 136. Dit stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1.

Ontwikkelingskader
Het behouden van het karakter van de Hamersveldseweg als historisch bepaald lint is een belangrijk vertrekpunt. Bij de verdere ontwikkeling van de weg worden de vertrouwde ordeningsprincipes opnieuw toegepast. Aan de weg staat het hoofdhuis en achter op de kavel staan bedrijfsopstallen. Aan de weg staan de meest representatieve gebouwen, achter op het erf kunnen de gebouwen een meer industriële uitstraling krijgen. De architectonische verschijningsvorm is niet vastgelegd, wanneer een modern handschrift wordt gekozen komt deze duidelijk voort uit de oorspronkelijk in dit landschap aanwezige type woningen en bedrijfsgebouwen.

Voor het perceel is gesteld dat:

  • het ruimte biedt aan een combinatie van wonen en werken. Het perceel geheel in gebruik nemen ten behoeve van wonen is niet mogelijk;
  • er ruimte geboden wordt voor maximaal vier woningen;
  • aan de weg het meest representatieve gebouw staat en op het achterterrein de meer utilitaire gebouwen een plek krijgen;
  • de volledige parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost;
  • de wateropgave (voortkomend uit de toename van het verhard oppervlak op het kavel) op eigen kavel wordt opgelost.

Bebouwing
Het initiatief betreft de bouw van vier twee-onder-een-kap woningen (koopwoningen). Op het achterterrein van de woningen komen bedrijfsruimten.

De woningen worden vormgegeven als een villa en als schuurwoningen. De bedrijfsruimten worden vormgegeven als schuren. Het geheel krijgt daarmee een uitstraling van een agrarisch erf.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele indrukken van de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0004.png"

Impressie nieuwe villa

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0005.png"

Impressie schuurwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0006.png"

Impressie bedrijfsgebouwen

Erfafscheiding
Aan de westzijde van het plangebied, langs het PON-terrein, zal een hoge groene erfafscheiding geplaatst worden van maximaal 2 m.

Aan de oostzijde van het gebied, langs de Hamersveldseweg, wordt een lage groene erfafscheiding geplaatst van maximaal 80 cm. hoog (niet aaneengesloten).

Aan de zuidzijde van het gebied, langs de Grasdrogerijweg, zal een hoge groene erfafscheiding geplaatst worden van maximaal 1,6 m. hoog i.c.m. leilinden.

Aan de noordzijde van het perceel, grenzend aan het naastgelegen perceel, zal een hoge groene erfafscheiding geplaatst worden van maximaal 2,0 m i.c.m leilinden.

Groen en water
Aan de oostzijde van het gebied, langs de Hamersveldseweg, worden een drie bomen verwijderd. Aan de zuidzijde van het gebied, langs de Grasdrogerijweg, worden vijf nieuwe bomen geplaatst.

Aan de westzijde van het plangebied, langs het PON-terrein, worden twee bomen behouden waarvan de exacte locatie nog ingemeten moet worden.

De watergang aan de oostzijde van het gebied, langs de Hamersveldseweg, en de watergang aan de westzijde van het plangebied, langs het PON-terrein, blijven bestaan. De watergang aan de westzijde van het plangebied, langs het PON-terrein, zal deels worden verlegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0009.png"

Tekening groen en water (bron: Stedenbouwkundig plan)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheden.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Nationale belangen en vier prioriteiten
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.

Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bevorderen van duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie
Over het plangebied doet de NOVI geen concrete uitspraken. Er spelen ook geen ontwikkelingen die raken aan het nationale belang. Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Conclusie
Het Barro doet geen concrete uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Wel dient er getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.

Dit project voorziet in de ontwikkeling van 4 woningen en 2 bedrijfsgebouwen. Woningen en bedrijven zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Om deze reden dient een toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
In de eerste plaats dient onderzocht te worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Met betrekking tot woningen is er sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer er 12 of meer woningen gebouwd worden. Ter plaatse van het plangebied worden 4 woningen gebouwd. De woningen zijn hiermee niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken.

Met betrekking tot de bedrijfsgebouwen moet er gekeken worden naar het ruimtebeslag. Op basis van jurisprudentie is er sprake van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 500 m2 nieuw ruimtebeslag in gebruik wordt genomen. Dat is hier het geval. Een verdere toetsing aan de ladder is voor de bedrijfsgebouwen noodzakelijk

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
In de tweede plaats moet onderzocht worden of de stedelijke ontwikkeling nieuw is. Op basis van dezelfde jurisprudentie is vastgelegd dat een stedelijke ontwikkeling met bedrijven nieuw is wanneer er sprake is van een nieuw ruimtebeslag. De gronden kennen in de huidige situatie een agrarisch gebruik. De bedrijfsontwikkeling is daarmee als nieuw aan te merken.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
In de eerste instantie zijn de bedrijfsgebouwen bestemd voor kleine lokale bedrijven, eventueel voor de mogelijke ondernemers die in de nieuwe woningen komen te wonen. Er is sprake van een lokaal verzorgingsgebied. Er wordt niet voorzien in nieuwe regionale concurrentie.

4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
Op basis van de recente provinciale behoefteraming (Stec, 2023) is te zien dat er in de regio Amersfoort een vraag is van 45 – 105 hectaren ruimte voor bedrijvigheid tot 2040. Deze vraag is ook aanwezig in Leusden. Voor 2 bedrijfskavels meldden zich 60 gegadigden en er is geen schuifruimte (de leegstand op bestaande terreinen bevindt zich de afgelopen jaren steevast tussen de 1% en 3%, ver onder frictieniveau). De markt geeft veel signalen van krapte. Bureau Stec heeft berekend dat de (uitbreidings)behoefte voor bedrijvigheid (niet zijnde kantoor) in Leusden tussen de 2 en 5 hectaren is tot 2040 (Stec, 2023).

Er is een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De voorgenomen ontwikkeling ligt tegen het terrein van PON aan op een plaats waar in de huidige situatie reeds bebouwing aanwezig is. Het initiatief ligt binnen de rode contouren van de kern Leusden. Er is sprake van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
De behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond. Het initiatief is getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de 'Omgevingsvisie provincie Utrecht' vastgesteld en deze is op 1 april 2021 in werking getreden. De Omgevingsvisie vervangt de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, het Mobiliteitsplan en het Afwegingskader Uitbreidingslocaties voor wonen.

In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie hoe zij zich wil voorbereiden op de toekomst (2050), gezien alle

ontwikkelingen die op de provincie afkomen en ruimte vragen. Denk daarbij aan de groeiende behoefte aan

woningen en bereikbaarheid, de aantrekkende economie, de energietransitie, de klimaatadaptatie en het tegengaan van bodemdaling. Slimme combinaties van functies en maatwerk per gebied zijn nodig om het mooie diverse landschap te behouden en versterken. De Omgevingsvisie laat zien hoe de provincie het fijne

woon- en leefklimaat van de provincie Utrecht wil behouden en versterken. De Omgevingsvisie is op grond van de Omgevingswet zelfbindend voor de provincie Utrecht. Dit betekent dat de Omgevingsvisie alleen voor de provincie Utrecht verplichtingen schept.

Zeven beleidsthema's
Door middel van zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie streeft ernaar in 2050 een inclusieve en circulaire provincie te zijn:

  • waarin stad en land gezond zijn;
  • die klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin duurzame energie een plek heeft;
  • met vitale steden en dorpen;
  • die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Deze zeven thema's vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema's zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit wordt bereikt door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren, zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren.

Deze ontwikkeling kan vooral worden geplaatst binnen het thema ‘vitale steden en dorpen’. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling (verstedelijking t.b.v. wonen/werken), zal hieronder nader worden ingegaan op dit thema.

Vitale steden en dorpen
Prognoses wijzen uit dat de provincie Utrecht de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De provincie beziet de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom hanteert de provincie bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop willen we onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).

Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd als

overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samenwerken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ en het is dus zaak hierin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwacht de provincie dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn

Conclusie
Met deze ontwikkeling wordt het mogelijk om een combinatie van bedrijvigheid en wonen te combineren. Dit is in lijn met de provinciale doelstellingen uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 heeft Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Deze is op 1 april

2021 in werking getreden. De interim omgevingsverordening is een tijdelijke verordening die een looptijd zal hebben totdat de Omgevingswet van kracht is (1 januari 2024) en de omgevingsverordening in werking treedt.

De interim omgevingsverordening vervangt bestaande verordeningen zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De interim omgevingsverordening is gebaseerd op een aantal wetten en AMvB’s, en bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers. In relatie tot de voorgenomen ontwikkeling zijn met name de thema’s ‘Wonen, werken, recreëren’ en ‘bereikbaarheid en mobiliteit' relevant. Hierna wordt nader op deze thema’s ingegaan.

Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid

  • 1. Een bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat knelpunten in de
  • 2. bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    • c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    • d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen wordt verslechterd en of de reistijd significant toeneemt.
  • 4. Indien uit de analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets als bedoeld in de bijlage 13 Mobiliteitstoets bij deze verordening uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Beoordeling
Met dit initiatief wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling. Er dient in dit geval gewaarborgd te worden dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen. In deze ruimtelijke onderbouwing moet dit gemotiveerd worden. Indien uit de analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets uitgevoerd. Voor de toetsing aan deze regel wordt verwezen naar paragraaf 4.1.1.

Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  • 3. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Beoordeling
In dit artikel is vastgelegd dat een plan kan voorzien in nieuwe woningbouw als het past binnen het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en de woningbouw niet leidt tot extra bodemdaling. Daarna moet de duurzame verstedelijkingsladder worden toegepast. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Zie voor de beoordeling van de duurzame verstedelijkingsladder paragraaf 3.1.3. In dit geval wordt een braakliggend terrein herontwikkeld voor woningbouw door het realiseren van vier twee-onder-een-kap woningen en op het achterterrein komen bedrijfsruimten binnen het stedelijk gebied van Leusden. Het toevoegen van deze woningen past binnen de gemeentelijke kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte (zie paragraaf 3.3.3). Daarnaast wordt in voldoende mate rekening gehouden met het voorkomen van (de effecten) van bodemdaling.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming is met de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gemeente Leusden

Per 1 januari 2024 treed de Omgevingswet in werking, een bundeling van wetten voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie maakt onderdeel uit van een aantal, samenhangende, instrumenten binnen de Omgevingswet. Elke gemeente moet één Omgevingsvisie hebben voor haar hele grondgebied, de Omgevingsvisie geeft daarbij de strategische lange termijn ambities en doelen aan voor de fysieke leefomgeving, de Omgevingsvisie wordt vastgesteld door de gemeenteraad.

De Omgevingsvisie Gemeente Leusden is tot stand gekomen aan de hand van een beleidsneutrale samenvoeging van de ‘Omgevingsvisie Stedelijk gebied’ en ‘Omgevingsvisie Landelijk gebied’, beiden vastgesteld in 2018. De Omgevingsvisie wordt gebruikt om plannen uit de samenleving die niet passen in de geldende juridische en/of planoloigische situatie af te wegen. Hierbij wordt de vraag gesteld of de ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit en ambities van de gemeente Leusden. Leusden is een dynamische gemeente in een dynamische regio, met kwaliteit en vitaliteit voorop.

Leusden is onderverdeeld in verschillende deelgebieden. Het projectgebied valt onder het deelgebied 'Woonwijken Leusden'. Leusden wil de wijken functioneel laten doorgroeien; ze mogen meer gemengd (minder eenzijdig woningaanbod) worden en door acupunctuur kunnen stedenbouwkundige verbeteringen worden aangebracht of kan er meer variatie in het woningaanbod ontstaan. De wijken zijn echter niet allemaal hetzelfde. De mogelijkheden en omvang zijn afhankelijk van de huidige staat van de verschillende wijken. Doelen voor dit gebied zijn:

  • Behoud van het dorpse, groene karakter en de huidige stedenbouwkundige structuur waarin woningen van 2 lagen met een kap dominant zijn. Ook de flexibiliteit in aan- en uitbouwen moet aansluiten bij de huidige stedenbouwkundige hoofdopzet.
  • Meer functiemenging en variatie in woningtypen met behoud van wonen als hoofdfunctie.
  • Hogere waarde van het openbare groen. In zijn totaliteit willen we de biodiversiteit en samenhang versterken en het gebruik van het groen verbeteren.
  • Versterken van de fysieke duurzaamheid in de wijken door het stimuleren van duurzame mobiliteit, meer parkeren in de randen van de wijk, energiebesparing en het streven naar volledige afkoppeling van hemelwater van de riolering. Voor bestaande wijken komt een wijkaanpak in het kader van de energietransitie, zodat gebouwen duurzaam verwarmd gaan worden.
  • Behoud van een lage geluidsbelasting en daarmee een hoge milieukwaliteit.
  • De verkeersdruk in de wijken mag niet toenemen. Nieuwe functies in een wijk zullen getoetst worden op het effect van verkeersaantrekking. Verkeersdruk dient klein te zijn of afgewikkeld te worden via de hoofdwegen en randen van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0010.png"

Uitsnede omgevingsvisie deelgebied Woonwijken Leusden, plangebied globaal aangegeven met rood

In het stedenbouwkundig plan (Bijlage 1) zijn randvoorwaarden voor het ontwerp opgenomen die ervoor zorgen dat ontwikkelingen aansluiten op de doelen die gesteld worden in de omgevingsvisie.

Conclusie
De ambities gesteld in de 'Omgevingsvisie Gemeente Leusden' worden worden voldoende beschermd in deze ontwikkeling. De omgevingsvisie vormt geen belemmering voor dit project.

3.3.2 Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016-2030 en 2019 - 2022

De gemeenteraad heeft de Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2016 – 2030 vastgesteld. Het doel is om uiterlijk in 2040 energieneutraal te zijn. Inzet vanuit de gemeente is om te komen tot energieneutrale gebouwen. Dus bijvoorbeeld uitgaan van all-electric (zonder gasaansluiting).

In het kader van planontwikkeling dient de duurzaamheidsagenda als inspiratiebron gebruikt worden. De gemeente heeft er een bijstelling bovenop gelegd voor de periode 2019 - 2022. De hoofdambitie blijft staan: energieneutraal in 2040, maar maar de specificering van die ambitie gebeurt in het Energieakkoord, het CUP en het Samenlevingsakkoord. De Duurzaamheidsagenda 2016 – 2030 blijft echter wel gewoon bestaan. De meeste ambities blijven van kracht en een groot deel van de activiteiten loopt gewoon door.

3.3.3 Woonvisie 2021-2025 Leusden

De 'Woonvisie 2021-2025 Leusden' is een actualisatie van de Woonvisie 2016-2025. Leusden bestaat uit de vitale kernen Leusden, Achterveld en Stoutenburg. Visie op deze gebieden is: Leusden is een dynamische gemeente met kwalitatief goede woningen voor starters, gezinnen en senioren en een goed voorzieningenaanbod. De gemeente is tussen 2020 en 2030 een belangrijke rol blijven spelen als prettige woongemeente in de regio; met het dorpse, ruime en groene woonmilieu is Leusden een ideale gezinskern gebleven. Daarnaast trek Leusden veel vestigers aan vanwege de gunstige ligging ten opzichte van bijvoorbeeld Amersfoort en Utrecht. De goede bereikbaarheid speelt hierin ook zeker een rol.

Op basis van de meest recente prognose zal het aantal huishoudens in de gemeente Leusden toenemen van 13.100 (2020) naar 14.150 (2030); een toename van +1.050. Om in deze groei te kunnen voorzien, moeten er jaarlijks gemiddeld 105 woningen worden toegevoegd. De komende vijf jaar (2021 t/m 2026) wordt er in de gemeente Leusden rekening gehouden met een productie van ongeveer 625 woningen. Hiermee worden de lopende plannen waarover afspraken zijn gemaakt voortgezet. Voor de periode na 2026 gaat de gemeente Leusden uit van een woningbouwopgave van 1.050 woningen tot en met 2035.

In Leusden is nog steeds een grote vraag naar ruime grondgebonden koopwoningen; de traditionele eengezinswoning die een Leusden al in grote mate aanwezig is. Een signaal dat Leusden nog steeds zeer aantrekkelijk is voor gezinnen die een woning zoeken. In vergelijking met eerdere onderzoeken blijkt dat de vraag naar iets kleinere en vooral levensloopgeschikte woningen toeneemt, zowel in de huur- als koopsector. Deze vraag is deels afkomstig van senioren die iets kleiner en comfortabeler willen gaan wonen, maar deels ook van alleenstaanden en starters die op zoek zijn naar een betaalbare woonruimte. De komende jaren wil de gemeente Leusden daarom meer koopwoningen bouwen die betaalbaar zijn voor starters. Daarbij is het belangrijk dat deze woningen niet alleen nu, maar ook op de lange termijn betaalbaar blijven voor starters. Daarom continueert Leusden het beleid door in het woningbouwprogramma niet alleen in te zetten op de behoefte van gezinnen (koop eengezinswoningen), maar ook te voorzien in de behoefte van starters (betaalbare koop), senioren (levensloopgeschikt) en huishoudens met een lager- en middeninkomen (sociale huur, middeldure huur en sociale koop).

Conclusie
Het initiatief voorziet in de ontwikkeling van vier twee-onder-een-kap woningen en twee bedrijfsgebouwen. Dit initiatief geeft daarmee een invulling aan de Woonvisie. De ontwikkelingen passen dan ook binnen de uitgangspunten van de Woonvisie.

3.3.4 Welstandsnota 2018

De Welstandsnota 2018 beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Leusden en dient als toetsingskader voor de welstandstoetsing in het kader van een omgevingsvergunning voor bouwen. Bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen of aanpassingen van bestaande bouwwerken moet daarmee rekening worden gehouden.

Bij het ontwerp van de woning zal door de initiatiefnemer rekening worden gehouden met de in de welstandsnota opgestelde richtlijnen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in criteria voor kleinere bouwwerken, objectgerichte criteria, gebiedsgerichte criteria en algemene welstandscriteria. Voor de bouw van de woningen zijn met name de gebiedsgerichte criteria van belang.

Gebiedsgerichte criteria
De gemeente Leusden heeft de welstandscriteria gedifferentieerd naar gebieden. Per gebied zijn specifieke criteria opgesteld. Het plangebied behoort tot het deelgebied 'Bedrijventerreinen'. In de tekst wordt specifiek verwezen naar de oude boerderijen langs de Hamersveldseweg: 'deze bebouwing, die bepalend is voor het oorspronkelijke karakter van dit deel van de Hamersveldseweg, dient in stand gehouden te worden. Nieuwbouw zal qua uitstraling moeten aansluiten bij de gemiddelde hoogte die in deze omgeving voorkomt. Uitgangpunt is om langs de Hamersveldseweg gebouwen met een kap te realiseren, in aansluiting op de omgeving.' Aanvullend daarop zijn voor het deelgebied 'Bedrijventerreinen' aanvullende criteria voor massa en vorm bebouwing en voor detaillering, kleur- en materiaalgebruik geformuleerd.

Bij het ontwerp van de bebouwing moet de initiatiefnemer rekening houden met de in de welstandsnota opgestelde richtlijnen. Daartoe is een stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 1) opgesteld waarin o.a. de richtlijnen uit welstandsnota vertaald zijn naar een invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Planaspecten

4.1.1 Verkeer, vervoer en parkeren

Kader
Een van de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid in het plangebied betreft het voorzien van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of elders. Voor het plangebied worden de kengetallen van het CROW gebruikt voor de parkeernormering (CROW publicatie 381).

Voor een twee-onder-een-kap koopwoning in 'rest bebouwde kom' geldt een minimum van 1,7 parkeerplaatsen per woning in matig stedelijk gebied met 0,3 parkeerplaatsen per woning voor het bezoekersaandeel. Voor de realisatie van één woning moeten dus twee parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dat betekent dat er voor dit initiatief in totaal acht parkeerplekken gerealiseerd moeten worden. De parkeerplaatsen worden op eigen erf gerealiseerd.

De nieuwe woningen en bedrijfsgebouwen voorzien in een minimale extra verkeersgeneratie. Het perceel wordt ontsloten via de Hamersveldseweg en de Grasdrogerijweg. Deze wegen kunnen de extra verkeersgeneratie goed aan. Aanpassingen aan de infrastructuur zijn niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.2 Water en klimaatadaptatie

Kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn, zie Bijlage 2.

Beoordeling
Met deze watertoets is het initiatief plan naast het beleid van het waterschap gelegd. Hieruit is de conclusie naar voren gekomen dat het plan invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Deze beoordeling heeft plaatsgevonden vanuit het beleid van het waterschap. Voor het waterschap leidt een toename van verharding alleen tot een watercompensatieopgave (noodzaak tot waterberging) als er een toename is van 1500 m2 of meer. Een groot aantal gemeenten stelt ook eisen bij de reasliatie van nieuw verhard oppervlak of bij herontwikkeling van bestaand verhard gebied. Het kan dan ook zijn dat de gemeente

wel/ook eisen aan uw plan stelt. Het is van belang om dit na te vragen bij de betreffende gemeente. Naar aanleiding van de digitale watertoets blijkt dat het initiatief waterschapsbelangen raakt. Er dient afstemming plaats te vinden met het waterschap.

Conclusie
De vergunning wordt voorgelegd aan het waterschap.

4.1.3 Ecologie

Flora en fauna

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De volledige inventarisatie is na te lezen in Bijlage 3.

Onderzoek
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen mogelijk vleermuizen en grote modderkruiper voorkomen in het plangebied. Met inachtneming van volgende voorwaarden worden negatieve effecten op deze soorten voorkomen:

  • Handhaven van de bomengroep in de zuidwesthoek van het plangebied zodat geen negatief effect op een mogelijke verblijfplaats van vleermuizen optreedt.
  • Handhaven van de watergang met bomengroep langs de oostrand van het plangebied zodat geen negatief effect op een mogelijke essentiële vliegroute van vleermuizen optreedt.
  • Toepassing van vleermuisvriendelijke verlichting in de aanleg- en gebruiksfase die niet op de houtige beplantingen is gericht zoveel mogelijk neerwaarts gericht is. In de gebruiksfase bij voorkeur inzet van gerichte armaturen en gebruik van bewegingssensoren.
  • Handhaven van de watergang langs de oostrand van het plangebied zodat geen negatief effect op mogelijk leefgebied van grote modderkruiper optreedt.

Als bovenstaande maatregelen niet worden toegepast is nader onderzoek naar aan- of afwezigheid van vleermuizen, dan wel grote modderkuiper noodzakelijk. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is en of deze in voorkomend geval verkregen kan worden.

Van de overige soortgroepen is een voldoende beeld ontstaan. Een ontheffing voor deze soorten is niet nodig. Wel moet bij de planning van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Gebiedsbescherming
Het initiatief voorziet in de realisatie van vier woningen en twee bedrijfsgebouwen. Gelet op de aard en omvang van het initiatief en de afstand tot beschermde natuurgebieden is het niet aannemelijk dat de ontwikkeling effecten heeft op deze gebieden. Ook in het kader van stikstof is het niet aannemelijk dat dit initiatief voorziet in een stikstofdepositie.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.1.4 Cultuurhistorie

Kader
Het behouden van het karakter van de Hamerveldseweg als historisch bepaald lint is een belangrijk vertrekpunt bij het realiseren van dit initiatief. Het plangebied ligt in een agrarisch cultuurlandschap. Bij de verdere ontwikkeling van de weg worden de vertrouwde ordeningsprincipes opnieuw toegepast. Aan de weg staan de woningen en achter op de kavel staan bedrijfsgebouwen. Aan de weg staan de meest representatieve gebouwen, achter op het erf kunnen de gebouwen een meer industriële uitstraling krijgen. De architectonische verschijningsvorm is niet vastgelegd, wanneer een modern handschrift wordt gekozen komt deze duidelijk voort uit de oorspronkelijk in dit landschap aanwezige type woningen en bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0011.png"

Uitsnede Webkaart Provincie Utrecht. Agrarisch cultuurlandschap is met groen aangeven.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.5 Archeologie

Kader

Het college van Burgemeester en wethouders heeft op 6 maart 2018 de beleidsnota archeologie 2018 en de archeologische verwachtings- en beleidskaart 2018 vastgesteld. Volgens de archeologische verwachtingskaart van gemeente Leusden geldt er een hoge archeologische verwachting binnen het plangebied. Binnen het plangebied stond tot 2007/2008 een boerderij. Deze boerderij is vanaf 1832 op gedetailleerd kaartmateriaal zichtbaar, maar meer historische informatie over de boerderij is niet bekend. Er kunnen resten van een middeleeuwse voorloper aanwezig zijn. Het beleid stelt bij een hoge verwachtingswaarde het volgende: ''bij plangebieden groter dan 100 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk''.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0012.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Leusden 2018. Plangebied aangeduid met rode lijn .

Het plangebied is groter dan 100 m², namelijk 5400 m². Om deze reden is door de bevoegde overheid besloten om een proefsleuven onderzoek te laten uitvoeren voorafgaand en ter plaatse van de voorgenomen nieuwbouw, zie Bijlage 4. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat archeologie geen belemmering gaat vormen voor het project.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Kader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor dit initiatief een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De wegen hebben in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. In dat kader is onderzoek voor de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch besloten deze wegen akoestisch nader te onderzoeken. Met name de Jan van Arkelweg kent een zekere doorgaande functie en is deels uitgevoerd in klinkers.

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat voor twee woningen een hogere waarde aangevraagd moet worden. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Voor twee woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd.

Conclusie
Voor twee woningen moet een hogere waarde worden vastgesteld. Ook moeten de binnenwaarden van de woningen gegarandeerd worden. Het aspect geluid vormt daarna geen belemmering voor dit initiatief.

4.2.2 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Milieuzonering beoogt het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten.

In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG, 2009) zijn richtafstanden opgenomen tussen hinderlijke functies, in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof, en gevoelige functies. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Er gelden ook vaste afstanden waarvan niet worden afgeweken, zoals een geurcontour of de afstand met betrekking tot gevaar. De richtafstanden hebben betrekking op de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de nieuwe gevoelige functie.

Vorenstaande moet op twee manieren worden getoetst. Enerzijds wordt gekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kwetsbaar is voor hinder en/of bestaande functies belemmert in hun bedrijfsvoering.

Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een gemengd gebied. Er is een mix van bedrijven, woningen en andere functies aanwezig in en om het gebied. Het plangebied bevindt zich in een bebouwingslint tegen het terrein van PON aan. Het terrein van PON is zodanig ingedeeld dat er voldoende afstand wordt gehouden tot de woningen. Op het terrein van PON is maximaal bedrijvigheid van categorie 3.2 toegestaan. Bij een gemengd gebied moet tot deze categorie een afstand van 50 meter worden aangehouden. Aan deze afstand wordt voldaan.

Op het perceel zelf worden twee bedrijfsgebouwen gerealiseerd waarin bedrijven van maximaal categorie 2 zijn toegestaan. Op basis van de VNG publicatie moet voor een gemengd gebied een afstand worden aangehouden van 10 meter. De nieuw te bouwen woningen staan op meer dan 10 meter afstand van de bedrijfsgebouwen. Het bedrijf aan de overkant van het perceel gelegen aan de Bedrijfsweg 2 heeft een milieucategorie 3. Op basis van de VNG publicatie moet er voor gemengd gebied een afstand worden aangehouden van 50 meter van de bedrijfsgebouwen. De afstand van de gevel van de woningen tot het perceel van het bedrijf is circa 60 m. Dit betekent dat aan de richtafstand wordt voldaan.

Nader onderzoek naar milieuzonering is niet noodzakelijk. Aan alle richtafstanden wordt voldaan.

Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure.

4.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op activiteiten die een risico voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. Voorbeelden zijn de productie of transport van gevaarlijke stoffen. Om ongelukken te voorkomen worden bij externe veiligheidsrisico's minimum afstanden gehanteerd van wonen, werken en recreëren tot activiteiten die een gevaar kunnen opleveren.

Wettelijk kader
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; buisleidingenbesluit), en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:

  • Het plaatsgebonden risico
  • Het groepsrisico

Het plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.

Het groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc.) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico wordt uitgerekend voor het invloedsgebied, en berekent de kans op 10 of meer slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt niet een grenswaarde maar een oriëntatiewaarde.

Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied is een gastransportleiding aanwezig. De risicocontour van deze leiding reikt niet tot in het plangebied. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaartweergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.317-0301_0013.png"

Uitsnede risico kaart. Plangebied paars omlijnd.

Conclusie
Uit voorgaande blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van de planontwikkeling. Het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Kader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het Besluit Nibm. In het Besluit Nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Planspecifiek en conclusie
Dit initiatief voorziet in de realisatie van 4 woningen en 2 bedrijfsgebouwen. De ontwikkeling voorziet in een beperkte verkeersgeneratie. Het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

4.2.5 Bodem

Kader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Ter plaatse van het plangebied is reeds een gevoelige functie mogelijk. De nieuw te bouwen woningen zijn geen gevoeligere functie dan de bestaande scholen. In het kader van artikel 2.1.5 van de bouwverordening 2018 van de gemeente Leusden is een bodemonderzoek verplicht bij de bouw van woningen.

Onderzoek
In het kader van dit initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een lichte verontreiniging met lood. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure.

Asbest
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Algemeen
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is niet nodig, aangezien geen sprake is van een bouwplan op grond van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure
De ontwerp vergunning wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze op het plan in te dienen.

Participatie
In het kader van dit initiatief heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Een verslag van deze omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 7. Uit het verslag blijkt dat het plan in lijn der verwachting is bij de omwonenden. Er zijn geen bezwaren opgemerkt bij de omwonenden.