Plan: | IKC Groenhouten, Leusden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.249-0401 |
De gemeente Leusden heeft het voornemen om op de locatie van de bestaande basisscholen 'De Hobbit' en 'Het Kompas' aan De Meent 2 en 3 in de wijk Groenhouten in Leusden een Integraal Kind Centrum (IKC Groenhouten) te realiseren. In het IKC komen de twee hiervoor genoemde basisscholen, een kinderopvang en een buitenschoolse opvang (BSO).
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan De Meent in de wijk Groenhouten. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan De Meent in wijk Groenhouten in Leusden. De woonbuurt Groenhouten is grotendeels in de jaren 1972 - 1976 gebouwd. Het zuidelijk deel van de wijk is gerealiseerd in de periode 1975- 1988, net als de flatgebouwen in het noordoostelijk deel van de wijk. De buurt Groenhouten bestaat hoofdzakelijk uit eengezinswoningen in rijtjes, voornamelijk uitgevoerd in twee lagen met een kap. Aan de randen van het plangebied bevinden zich ook twee-onder-een-kapwoningen. In de wijk komen ook gestapelde woningen voor in de vorm van flats en etagewoningen, deze gestapelde woningen bevinden zich met name in het noordoosten en zuidoosten van de Groenhouten.
De hoofdgroenstructuur van de wijk wordt bepaald door de water- en/of groenstroken langs de hoofdontsluitingswegen (de Groene zoom, de Noorderinslag en de Burgermeester van der Postlaan) en de groenstroken op de scheiding met de oudere bebouwing langs de Hamersveldseweg. Centraal in de buurt liggen een buurtpark met een vijver en een trapveldje. Deze liggen aansluitend op het voorliggende plangebied.
De Landweg is een ringvormige wijkontsluitingsroute die op vier punten aansluit op de omliggende hoofdontsluitingswegen.
Luchtfoto met het plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bovenstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. Binnen het plangebied liggen de twee basisscholen van Groenhouten: aan de westzijde De Hobbit en aan de oostzijde Het Kompas. Ten noorden van het plangebied ligt een speelveld. Daarnaast was voorheen een sporthal gevestigd welke inmiddels is gesloopt.
De gemeente Leusden heeft het voornemen om op de locatie van de bestaande basisscholen 'Het Kompas' en 'De Hobbit' aan De Meent in de wijk Groenhouten in Leusden een Integraal Kind Centrum (IKC Groenhouten) te realiseren. In het IKC komen de twee hiervoor genoemde basisscholen, een kinderopvang en een buitenschoolse opvang (BSO). Er is een aantal modellen voor de nieuwe invulling ontwikkeld, waarvan er één is aangewezen als voorkeursmodel. De navolgende afbeelding geeft een impressie van het voorkeursmodel van de toekomstige situatie.
Voorkeursmodel toekomstige situatie
Er is voor bovenstaand voorkeursmodel gekozen omdat het model goed aansluit op de huidige stedenbouwkundige opzet van de wijk. De huidige functionele indeling blijft grotendeels gelijk. Het noordelijk gelegen speelveld blijft behouden. Tevens biedt dit model goede mogelijkheden voor de versterking van de groene kwaliteit in het plangebied en voor de verbetering van de verkeerssituatie. Het voornemen is om op de plek van de voormalige sporthal woningen te bouwen (dit is niet opgenomen in voorliggend plan).
Impressie van de ligging van het gebouw (tekening: ARX architecten)
Voorlopig ontwerp
Het streven is een compact en duurzaam gebouw neer te zetten. Het voorlopig ontwerp gaat uit van een alzijdig gebouw, dat wordt uitgevoerd in maximaal twee bouwlagen. De twee scholen en de kinderopvang krijgen elk een eigen ingang, om de leerlingenstromen te spreiden. De speelterreinen komen te liggen aan de oost- en westzijde van het gebouw.
Met het voorstel wordt voldaan aan een aantal belangrijke stedenbouwkundige uitgangspunten en wensen vanuit de omgeving:
Toekomstige inrichting van het terrein (het water is indicatief weergegeven) (tekening: Infra Plus)
Mogelijk wordt bij de herinrichting van het terrein ook de waterpartij aan de noordzijde gereconstrueerd. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
Het parkeren en halen en brengen van leerlingen wordt gefaciliteerd aan de oostzijde van het nieuwe IKC, bereikbaar via de Dissel. Hier wordt een kiss & ride zone aangelegd. Een nadere onderbouwing van de gewenste verkeersafwikkeling en parkeren staat beschreven in paragraaf 4.4. Voor langzaamverkeer is de school vanuit alle richtingen goed bereikbaar via de aanwezige fiets- en voetpaden.
Impressie van de toekomstige situatie aan de westzijde (ontwerp: ARX architecten)
Impressie van de toekomstige situatie aan de oostzijde van het gebouw (ontwerp: ARX architecten)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen. Voor overheidsgebouwen geldt deze eis al vanaf 1 januari 2019. De overheid heeft namelijk een voorbeeldfunctie.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met onderhavig plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De verouderde bebouwing van twee basisscholen wordt vervangen door nieuwbouw. Het Integraal Kind Centrum (IKC) zal voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit BENG (bijna energie neutraal) worden gebouwd. Door de compacte vormgeving van het gebouw in twee verdiepingen ontstaan er meer mogelijkheden om energiezuinig te bouwen en blijft er meer ruimte voor spelen en groenvoorzieningen. Het groen is medebepalend voor de kwaliteit van de wijk Groenhouten en is belangrijk voor het voorkomen van hittestress.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit het Barro zijn er daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan is sprake van sloop en nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied. De bestaande bebouwing van de basisscholen De Hobbit en Het Kompas wordt gesloopt. Door beide scholen, een kinderopvang en een buitenschoolse opvang op één locatie te combineren wordt er efficiënt met de ruimte in bestaand stedelijk gebied omgegaan. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft een binnenstedelijke herontwikkeling, waarbij een Integraal Kind Centrum wordt gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten bij de provinciale belangen van de structuurvisie. Het plangebied ligt op basis van de PRV in het 'Stedelijk gebied'. Hier is verstedelijking toegestaan, waarbij in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving is opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (zie ook paragraaf 2.3). Bij het uitwerken van de bouwplannen zal rekening gehouden worden met mogelijkheden voor energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. De ontwikkeling sluit aan bij het provinciale beleid.
In de omgevingsvisie heeft de gemeente zoveel mogelijk al het gemeentelijke strategische beleid voor de fysieke leefomgeving opgenomen. Het strategische beleid is in drie strategische keuzen samen te vatten:
Deze hoofdkeuzen zijn uitgewerkt in de volgende thema's:
Per gebied is de visie op deze thema's gespecificeerd.
Planspecifiek
Op de visiekaart die onderdeel is van de omgevingsvisie is voor de wijk Groenhouten aangegeven dat de ambitie is om de structuur met kleinschalige aanpassingen te versterken. Binnen het plangebied liggen een aantal groenstroken. Aan de noordwestzijde zijn grotere groenstructuren aanwezig. De positie van de school is zodanig gekozen dat de groenstructuren met deze ontwikkeling niet worden aangetast. Tevens biedt het initiatief goede mogelijkheden voor versterking van de groene kwaliteit. In de visie op het gebied Wijken, waarin het plangebied ligt, is aangegeven dat kleine verbeteringen op maat in de openbare ruimte wenselijk zijn. Het thema 'voorzieningen als sociale plekken' is van belang voor deze ontwikkeling. De gemeente gaat bij bestaande maatschappelijke voorzieningen sturen op bundeling van activiteiten om deze activiteiten laagdrempeliger te maken en de gebouwen ook op lange termijn betaalbaar te houden. Een strategie hiervoor is het bundelen van functies en activiteiten in de schoolgebouwen (gebruik vrijkomende ruimtes of dubbelgebruik). Met de ontwikkeling van het IKC wordt hierbij aangesloten. Het initiatief past daarmee binnen de omgevingsvisie van de gemeente Leusden.
Het Bomenplan 2012-2021 bestaat uit een aantal modules. Module C en D zijn van belang voor voorliggend plan. In module C worden de instrumenten beschreven om bomen probleemloos te laten groeien tot de gewenste omvang en kwaliteit. Er worden eisen gesteld aan het planten, het aantal en de
kwaliteit van de bomen. Ook aan de plantplaats, de soortkeus, de intensiteit van het beheer en het plantmateriaal worden eisen gesteld. Voor de bestaande bomen worden de voorwaarden voor het inpassen, verplanten of rooien van bomen beschreven.
In module D komt de Bomenverordening aan bod. De huidige Bomenverordening is gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging Stadswerk. Momenteel wordt veel gewerkt met twee nieuwe varianten: het 'algemene' model en het 'Groene Kaart' model van de Bomenstichting. De voorkeur gaat uit naar het 'Groene Kaart' model. Op basis van dit model is een Leusdens model ontwikkeld.
Planspecifiek
Doel is om zo veel mogelijk de bestaande waardevolle bomen/groenstructuur te behouden. In de uitvoering zal rekening gehouden worden met het Bomenplan, waaronder de technische kwaliteitseisen die in Module C staan beschreven.
Het Strategisch Huisvestingsplan Leusden 2015 – 2030 (SIHPL) is een meerjarenplan ter besluitvorming voor nieuwe onderwijshuisvesting in Leusden en Achterveld. Het sluit aan bij een gedeelde visie op onderwijsinhoudelijke en maatschappelijke vernieuwing met het onderwijsveld. Daarnaast zijn beleidsuitgangspunten opgesteld die in geval van (ver)nieuwbouw belangrijke en nieuwe ontwikkelingen zoals Passend Onderwijs, doorlopende leerlijnen 0-12 jaar en interactie met jeugdzorg ondersteunen. Andere uitgangspunten zijn efficiënte benutting van middelen en het scheppen van kansen voor meer samenwerking. De zeven niet-MFC scholen zijn opgedeeld in drie spreidingsgebieden. Binnen elk spreidingsgebied zullen de betreffende besturen samen de haalbaarheid onderzoeken van de gebouwelijke vorm die verdergaande samenwerking kan krijgen.
Het meerjarenplan is gebaseerd op het aflopen van kapitaallasten voor de 7 scholen, op het onderwijskundig-functioneel niet langer voldoen aan de eisen van nu en in de toekomst. Slechte bouwkundige staat en minimaliseren van leegstand krijgt in het voorstel prioriteit. Voor het eerste van de spreidingsgebieden wordt ingebruikname in 2020 (Berkelwijk) voorgesteld, voor het tweede 2023 (Groenhouten) in het derde (Achterveld) is het voorstel ingebruikname in 2030.
Voor het spreidingsgebied Groenhouten wordt geconcludeerd dat de vervangende nieuwbouw alle scholen in het spreidingsgebied een gezonde exploitatiebasis biedt en de kans biedt om hun onderwijskundig concept en bijpassende omvang te actualiseren.
Planspecifiek
De ontwikkeling van een IKC in het plangebied is een uitwerking van het Strategisch Huisvestingsplan Leusden 2015 – 2030. De basisscholen De Hobbit en Het Kompas worden in een IKC gevestigd, gecombineerd met de kinderopvang en buitenschoolse opvang. Het SIHPL vormt de basis voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Leusden-west", dat is vastgesteld op 2 oktober 2014. Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduidingen 'onderwijs' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - wijk en buurtcentrum'. Tevens heeft het plangebied deels de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Fiets en voetpaden', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'. De gehele planlocatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.
Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het 'Parapluplan Cultureel Erfgoed', vastgesteld op 11 december 2019.
Uitsnede geldend bestemmingsplan "Leusden-west" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voorgenomen ontwikkeling van het Integraal Kind Centrum past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Belangrijkste wijzigingen zijn de veranderde situering van het gebouw en de gewijzigde bouwhoogte. Ook de parkeersituatie verandert. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor onderhavig bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om middels een bodemonderzoek aan te tonen dat de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor de toekomstige functie. De toekomstige onderwijsfunctie is in de huidige situatie al toegestaan en verandert niet in de nieuwe situatie.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Lucht bestaat uit twee onderwerpen. De luchtkwaliteit ter plaatse op zich en wat het project toevoegt. Het deel Bijdrage aan luchtkwaliteit behandel je altijd / is vrij eenvoudig. De luchtkwaliteit ter plaatse kun je behandelen door middel van een check op (www.nsl-monitoring.nl of op basis van luchtkwaliteitskaarten van de gemeente/regio als die gemakkelijk te krijgen zijn. Dit tweede onderwerp hoef je echter niet altijd op te nemen bij ieder project. Menig gemeente doet het namelijk al lang zonder deze paragraaf!
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 199960 (aan de Groene Zoom ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 19,3 µg/m3 | 19,5 µg/m3 | 7,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (sloop van 2 scholen en realiseren IKC) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Een IKC met daarin schoolfuncties is een geluidsgevoelig object volgens de Wet Geluidhinder. Het plangebied ligt in een 30 km-gebied. Voor 30 km-wegen is een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder niet nodig. Wel kan verkeerslawaai een rol spelen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Gezien er sprake is van rustige wegen en woonerven rondom het plangebied is er op de locatie geen sprake van verkeerslawaai. Het plangebied ligt met circa 180 meter afstand nog net in de onderzoekszone van de Burgemeester van der Postlaan. Dit is een 50 km-weg. Gezien de afstand tot deze weg en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing die een afschermende werking heeft, is het redelijkerwijs te verwachten dat er geen sprake is van geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Een IKC bevat functies die een effect hebben op de omgeving, namelijk basisscholen, een kinderopvang en een buitenschoolse opvang. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG adviseert hiervoor een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Volgens het Activiteitenbesluit heeft de richtafstand geen betrekking op het stemgeluid van spelende kinderen van 1 voor aanvang tot 1 uur na schooltijd. Voor stemgeluid afkomstig van een kinderopvang zijn geen specifieke tijden genoemd. Van de richtafstand van 30 meter kan gemotiveerd worden afgeweken. Een basisschool, kinderopvang en BSO worden gezien als passende functies in een woonwijk.
De meest dichtbijgelegen milieugevoelige functies zijn de woningen ten zuiden van het plangebied. In de huidige situatie is deze afstand kleiner: circa 10 meter tot de bestemming 'Maatschappelijk' en ca. 13 meter tussen de zijgevel van de woning en het schoolgebouw. Tussen de woningen en de school ligt een groenstrook met een fietspad.
In de nieuwe situatie wordt de afstand tussen de woningen en het schoolgebouw vergroot naar minimaal 20 meter. Deze afstand wordt in het bestemmingsplan geborgd door het verleggen van de bouwgrens. Aangezien er in de huidige situatie ook al twee scholen aanwezig zijn in het plangebied en de woningen en het plangebied gelegen groenstrook en fietspad niet worden gewijzigd, is het aannemelijk dat de bestaande afstand tussen de scholen en de woningen voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen.
Rondom het plangebied zijn geen andere, milieubelastende functies aanwezig, waardoor de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van bedrijven.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omlijnd
Uit de risicokaart is op te maken dat ten westen van het plangebied op circa 350 meter afstand een regionale weg ligt waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg (200 meter). Verder komen er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 1. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Ten noorden van het plangebied ligt wel een als zodanig bestemde watergang. Mogelijk wordt deze waterpartij gereconstrueerd, als onderdeel van de nieuwe inrichting rondom de school. Per saldo zal de waterbergingscapaciteit minimaal gelijk blijven. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt.
In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak naar verwachting niet toe. Een compensatie van toename van verhard oppervlak is niet aan de orde.
Op basis van de watertoets is door het waterschap een positief advies voor onderhavig plan gegeven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Arkemheen'. Dit gebied ligt op circa 11 kilometer afstand van het plangebied. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Ook wat betreft stikstofdepositie kan, gelet op de afstand en de schaal van de werkzaamheden, het uitgesloten worden dat deze uitstoot leidt tot een toename van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
In het plangebied kunnen mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw aanwezig zijn. Daarnaast is het gebouw geschikt als nestlocatie voor huismussen en gierzwaluwen. In de heg die twee zijden van het schoolgebouw van het Kompas omrandt, kunnen algemene beschermde vogels zoals de merel, roodborst en winterkoning nestelen. Met betrekking tot huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is daarom in de periode april - september 2020 aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Binnen de begrenzing van het plangebied is een paarterritorium van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Door de voorgenomen werkzaamheden gaat dit paarterritorium verloren. Het is daarom noodzakelijk mitigerende maatregelen uit te voeren en een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Er zijn geen (nestlocaties van) gierzwaluwen of nestlocaties van huismussen aangetroffen in het plangebied. Om negatieve effecten van de werkzaamheden op algemene broedvogels te voorkomen, dienen algemene mitigerende maatregelen uitgevoerd te worden. De mitigerende maatregelen zijn beschreven in paragraaf 5.2 van bijlage 3.
Met betrekking tot overige beschermde soorten is het plan op basis van het onderzoek uitvoerbaar. Wel dienen er algemene mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd in het kader van de algemene zorgplicht. Deze zijn beschreven in paragraaf 4.2 van bijlage 2.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Onderhavig plan betreft de realisatie van een IKC (twee basisscholen, een kinderopvang en een BSO) op de locatie van de twee basisscholen die in het IKC worden ondergebracht. Uitgangspunt is dat beide scholen samen 330 leerlingen gaan tellen, 32 plaatsen in de kinderopvang en 46 BSO-plaatsen.
De schooltijden van De Hobbit en Het Kompas zijn dagelijks van 8.30 tot 14.00 uur. De BSO is aansluitend geopend van 14.00 tot 18.30 uur. De kinderopvang is dagelijks geopend van 7.30 tot 18.30 uur.
Huidige situatie
De wijk Groenhouten is grotendeels gebouwd in de jaren '70. Kenmerkend voor veel wijken uit die tijd is de goede ontsluitingsstructuur voor het langzaam verkeer met vrijliggende fiets- en voetpaden die zich door groenstroken slingeren. De planlocatie is vanuit alle windrichtingen via vrijliggende fietspaden bereikbaar en ook via verschillende woonstraten. De ontsluiting voor het autoverkeer gaat via de Dissel. Dit is een doodlopende weg die eindigt ter hoogte van de huidige school.
Ten tijde van de bouw van de wijk was het brengen en halen van kinderen met de auto nog geen gemeengoed. Inmiddels is dit ingeburgerd gebruik. Begin 2020 zijn er gedurende drie weken verkeerstellingen gehouden bij de huidige scholen. Tussen 8.15 en 8.45 uur werden er tussen de 50 en 90 autobewegingen geteld.
Nieuwe situatie
Voor het langzaam verkeer is het IKC goed bereikbaar via de bestaande routes. Voor het autoverkeer is de Dissel de aanvoerroute. Om te voorkomen dat het autoverkeer zich aan het eind van de Dissel vast rijdt (doodlopende weg) wordt bij het IKC een kiss & ride-zone aangelegd. De kiss & ride-zone voorziet in parkeergelegenheid, maar ook in een gecontroleerde verkeersafwikkeling; het autoverkeer gaat er via één entree in en rijdt in één richting en via een andere uitgang het terrein weer af. Zo wordt ook voorkomen dat de auto's het doodlopende deel van de Dissel inrijden.
De routes voor het langzaam verkeer lopen buiten het kiss & ride-terrein om.
Voorstel voor de kiss & ride-zone aan de Dissel (tekening: Infra Plus)
Parkeren
De parkeervraag voor het IKC is afgeleid van de CROW-richtlijnen. De parkeerbehoefte bestaat naast parkeerplaatsen voor het personeel vooral uit parkeerplaatsen voor het halen en brengen van kinderen. Voor het personeel is dit een vaste normering (0,5 tot 1 pp per klaslokaal). Voor het halen en brengen komt de parkeerbehoefte tot stand op basis van een berekening. Deze bestaat uit een aantal onderdelen en luidt:
Totale parkeerbehoefte van een basisschool / kinderdagverblijf (kdv) =
voor groep 1-3: <aantal> x <% leerlingen met auto> x <parkeerduur> x <kinderen in auto> =
voor groep 4-8: <aantal> x <% leerlingen met auto> x <parkeerduur> x <kinderen in auto> =
voor kdv: <aantal> x <% leerlingen met auto> x <parkeerduur> x <kinderen in auto> =
Dit is het aantal kinderen dat op de locatie op school in groep 1-3, groep 4-8 dan wel het kinderdagverblijf zit.
Het percentage leerlingen dat met de auto naar school wordt gebracht en gehaald is variabel en onder meer afhankelijk van de type gemeente, de verstedelijkingsgraad van de (directe) omgeving, of de school een streekfunctie heeft en de gemiddelde afstand voor de kinderen naar school. Gebruikelijk zijn voor groepen 1 t/m 3: 30 - 60%, groep 4 t/m 8: 5 - 40% en voor kinderdagverblijven 50 - 80%. In onderhavige situatie is gerekend met gemiddelde rekenpercentages van 45, 25 en 65%. (Bij slechte weersomstandigheden kunnen deze percentages hoger zijn, maar dit is niet maatgevend).
In de formule is een reductiefactor m.b.t. de parkeerdruk ingebouwd. Groepen 1 t/m 3 parkeren gemiddeld 10 minuten in een periode van 20 minuten = 0,5. Groepen 4 t/m 8 gemiddeld 2,5 minuten in een periode van10 minuten = 0,25. Bij een kinderdagverblijf is dit gemiddeld 15 minuten in een periode 60 minuten - 0,25.
Kind in auto
Berekening
Voor de basisscholen wordt uitgegaan van 330 leerlingen en 32 plaatsen in de kinderopvang. De BSO wordt in de parkeerberekening niet apart meegenomen, omdat dit over het algemeen leerlingen van de school betreft die reeds aanwezig zijn. Dit leidt niet tot een extra parkeerbehoefte.
Gegeven bovenstaande waarden kan de formule vereenvoudigd worden tot:
voor groep 1-3: 125 x 0,16875 = 21,1
voor groep 4-8: 205 x 0,053125 = 10,9
voor kdv: 32 x 0,121875 = 3 ,9
totaal aantal parkeerplaatsen = 36
Daarnaast zijn er parkeerplaatsen nodig voor het personeel:
basisschool: 0,75 pp per klaslokaal = 12
kdv: 1,4 pp/100 m² (196 m²) = 2,75
totaal aantal parkeerplaatsen = 15
Op het kiss & ride terrein zoals op de afbeelding hierboven weergegeven, kunnen 51 parkeerplaatsen worden ingericht. Daarmee wordt in voldoende mate aan de parkeerbehoefte voldaan.
Alternatieve parkeermogelijkheden
De gemeente wil faciliteren dat de Dissel wordt ontlast als aanrijroute naar het IKC. Hiertoe wordt aan de Landweg een uitstapstrook gerealiseerd en aan het begin van de Dissel enkele extra parkeerplaatsen aangelegd. Door de spreiding van parkeren wordt ook het verkeer meer verspreid over de wijk.
Verkeersgeneratie
Op basis van de kencijfers van het CROW kan ook de verwachte verkeersgeneratie worden berekend. Voor een kern als Leusden (matig stedelijk, rest bebouwde kom) worden de volgende kencijfers gehanteerd:
basisschool: min. 12,8 tot max. 19,4 verkeersbewegingen per 100 leerlingen = 42 tot 64
kdv: min. 32,6 tot max. 37,7 verkeersbewegingen per 100 m² bvo = 64 tot 74
totaal aantal verkeersbewegingen per dag 106 tot 138
Fietsparkeren
Een groot deel van de basisschoolleerlingen komt op de fiets naar school. Bij de school moet voldoende stallingsruimte zijn om deze fietsen te parkeren. Hiervoor wordt wel het kencijfers gebruikt van 5 fietsparkeerplaatsen per 10 leerlingen (voor de leerlingen) + 0,4 per 10 leerlingen (voor de medewerkers) (bron: CROW). Dit komt neer op een stallingsbehoefte voor (5 x 33) + (0,4 x 33) = 179 fietsen. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig voor de inrichting van een of meerdere fietsenstallingen.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische Beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de archeologienota door een collegebesluit op 6 maart 2018 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in het bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Leusden zijn er in het plangebied en in de directe omgeving geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig die met de ontwikkeling aangetast zouden kunnen worden.
Archeologie
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting. In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 10.000 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingen
Het plangebied ligt in een vlakte van verspoelde dekzanden en beekeerdgronden tussen de hoger gelegen stuwwal in het westen en de dekzandkoppen- en ruggen in het oosten. Deze lager gelegen en relatief natte gronden zijn in het verleden vaak gebruikt als graslanden en waren slecht geschikt voor bewoning. Er is daarom een lage verwachting op het aantreffen van archeologisch resten vanaf de vroege prehistorie.
Omdat de ontwikkelingen in het gebied de beleidsmatige ondergrens van 10.000 m² behorend bij een lage verwachting niet overschrijden, hoeft er geen archeologisch onderzoeksrapport te worden voorgelegd voorafgaand aan de werkzaamheden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag (gemeente Leusden). In de praktijk wordt de melding gedaan bij de gemeentelijke archeoloog van het Centrum voor Archeologie Amersfoort.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente
Leusden
Legenda archeologische beleidskaart gemeente Leusden
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gemeente Leusden is eigenaar van de gronden en gebouwen en financiert de ontwikkeling. De gemeente sloopt de bestaande panden, maakt de gronden bouwrijp en richt de openbare ruimte opnieuw in. De gemeente heeft hiervoor een budget beschikbaar gesteld. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de systematiek van dit plan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan "Leusden-west", vastgesteld op 2 oktober 2014.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan zal in het kader van het wettelijk vooroverleg worden toegestuurd aan de belanghebbende instanties. Het Waterschap Vallei en Veluwe is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
In het voortraject van voorliggend plan hebben er diverse bijeenkomsten met de buurt en een klankbordgroep plaatsgevonden. In oktober 2019 is er een informatieavond voor omwonenden gehouden.
In december 2019 is er een eerste bijeenkomst met de klankbordgroep geweest. Met name de huidige en toekomstige verkeerssituatie werd als belangrijk aandachtspunt genoemd. Afgesproken werd om samen met de klankbordgroep en verkeersdeskundigen van de gemeente in de komende bijeenkomsten te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de verkeerssituatie/verkeersveiligheid te verbeteren.
In januari 2020 heeft een tweede bijeenkomst van de klankbordgroep plaatsgevonden. Voor het verbeteren van de verkeerssituatie werd als optie aangedragen om het parkeren verspreid te laten plaatsvinden in plaats van geconcentreerd. De aanwezigen staan hier positief tegenover.
In maart 2020 is een bijeenkomst met de klankbordgroep gehouden waarin de verschillende parkeer- en verkeersoplossingen en de verschillende indelingsmodellen werden besproken. Hierbij zijn diverse ideeën aangedragen voor de verbetering van de ontsluiting, maar deze blijken financieel niet haalbaar. Op de volgende bijeenkomst in juni 2020 werd het voorlopig ontwerp van het schoolgebouw gepresenteerd. De reacties waren overwegend positief. Ook is men toen geïnformeerd over het voorgenomen tracé voor een tijdelijk bouwweg.
Omdat de omgeving op de hierboven beschreven manier al bij de planvorming is betrokken, wordt voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Bij de start van de terinzagetermijn wordt de klankbordgroep opnieuw uitgenodigd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 oktober tot en met 18 november 2020 ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging is vanuit 10 adressen een gezamenlijke zienswijze ingediend, ondertekend door 20 personen, en een individuele zienswijze. In de Nota van Zienswijzen (opgenomen in bijlage 4) zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Dit heeft op enkele onderdelen geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn vermeld in de Nota van Zienswijzen.
Daarnaast is het plan ambtshalve gewijzigd door het toevoegen van het vervolgonderzoek 'Vleermuis- en broedvogelonderzoek' in bijlage 3 en het vermelden van de conclusies uit dit onderzoek in paragraaf 4.3.