Plan: | Waterlooweg 28a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0327.238-0401 |
Zorgmanege Horsewise is sinds 2009 gevestigd aan de Waterlooweg 28a in Leusden (zie afbeelding 1). Horsewise is een kleinschalige manege die zich richt op kinderen, jongeren en (jong) volwassenen met sociaal-emotionele en leerproblemen, al dan niet veroorzaakt door een beperking. Anno 2020 is Horsewise uitgegroeid tot een volwaardig bedrijf. Vanwege de specifieke eisen van de doelgroep en de zonering die dat op het terrein vergt, is er behoefte aan een afzonderlijke wachtruimte voor de ouders en begeleiders van de zorgcliënten. Daarnaast is er, met name vanwege de aanwezigheid van de 'levende have' (paarden) die de kern van het bedrijf vormen, er behoefte aan een dienstwoning zodat 24/7 toezicht kan worden gehouden.
Afbeelding 1: ligging plangebied
Bron: maps.google.nl
In de directe omgeving van de zorgmanege zijn geen (dienst)woningen beschikbaar, zodat de eigenaresse van de zorgmanege in 2017 een verzoek heeft ingediend bij de gemeente met de vraag in hoeverre de gemeente medewerking zou willen verlenen aan de bouw van een dienstwoning bij haar bedrijf. Naar aanleiding van dat verzoek heeft het College van Burgemeester en wethouders laten weten een positieve grondhouding te hebben ten aanzien van dit verzoek (zie raadsinformatiebrief 2017-05, L146738). Daarop heeft initiatiefneemster een locatiestudie laten uitvoeren en in februari 2018 een formeel principeverzoek ingediend. Dit verzoek is met de brief en bijbehorende stukken in februari 2019 aangevuld.
In reactie op dit principeverzoek heeft het College van Burgmeester en Wethouders bij brief van 3 juni 2019 laten weten bereid te zijn een planologische procedure te starten voor de realisering van een nieuw op te richten bedrijfswoning en een wachtruimte op het perceel Waterlooweg 28a. Gelet op het feit dat er een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Leusden in voorbereiding is en hierin zal worden voorzien in een specifieke regeling voor de zorgmanege, is in overleg met de gemeente gekozen voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw van de gewenste wachtruimte en de dienstwoning. De planologische borging van deze omgevingsvergunning zal, nadat de vergunning is verleend, worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Leusden.
Op het perceel is het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (onherroepelijk 2 december 2010) van toepassing. Daarin heeft het perceel meerdere bestemmingen: een klein deel van het perceel heeft de bestemming 'Wonen' en de overige gronden hebben de bestemming Recreatieve voorzieningen R3.1 (zie afbeelding 2). Er is geen bouwvlak aangegeven. Uit de planregels blijkt echter (artikel 18 lid 1) dat de gronden zijn bestemd voor een manege waarbij 5000m² aan bebouwing en 1 dienstwoning is toegestaan. De maximale bouw- en goothoogte mag respectievelijk 8m en 4m bedragen. De bouw- en goothoogte van een dienstwoning mag 10m en 6m bedragen; mits de inhoud van de dienstwoning niet groter is dan 600m³. Dit betreft een planologische regeling voor het manegebedrijf waar de huidige stallen van de zorgmanege van oorsprong deel van uitmaakten.
Afbeelding 2: uitsnede plankaart Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Aangezien de huidige regeling de bestaande feitelijke situatie niet dekt en ook de bouw van de door Horsewise gewenste dienstwoning binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk is, is ervoor gekozen een omgevingsvergunning voor de ten behoeve van de zorgmanege gewenste voorzieningen.
De zorgmanege ligt achter en deels naast de daar aanwezige woningen (nummers 28 en 30) en direct ten westen van het terrein van manege De Treekhoeve. De aanvraag heeft betrekking op de bouw van een dienstwoning en een wachtruimte voor de ouders / verzorgers van de cliënten van Horsewise. Beide voorzieningen zijn gelegen op de gronden die (kadastraal) eigendom zijn van initiatiefneemster. Het terrein wordt ontsloten vanaf de Waterlooweg.
Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan: de planbeschrijving (hoofdstuk 2). Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente en hogere overheden komt aan bod in hoofdstuk 3. De omgevingsaspecten, waaronder cultuurhistorie, ecologie en milieuhygiënische aspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. Ten slotte komen in hoofdstuk 5 de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Zorgmanege Horsewise ligt aan de Waterlooweg in het buurtschap Waterloo net ten oosten van de Doornseweg in het buitengebied van de gemeente Leusden. Het buurtschap vormt een entreegebied naar de bosgebieden van het landgoed Den Treek - Henschoten. Het buurtschap bestaat uit (woon)bebouwing die als een lint langs de Doornseweg en de zuidzijde van de Waterlooweg. Daarnaast bevinden zich enkele horecagelegenheden en enkele (kleinere) bedrijven in het buurtschap, waaronder een bouwbedrijf, een hovenier, een kweker en een manegebedrijf. Ten oosten van de bebouwing van het buurtschap ligt (eveneens aan de zuidzijde van de Waterlooweg) een voormalige landbouwenclave.
Het perceel zelf wordt ontsloten via een eigen (smalle) toegangsweg die tussen de woonpercelen van de Waterlooweg 28 en 30 doorloopt. Op het perceel is bebouwing aanwezig in de vorm van een stalgebouw met zadelkamer en kantoor-/ontvangstruimte, een voormalige garage die in gebruik is als berging, een bedrijfsgebouw met een groepsruimte en een hooiberg. Daarnaast zijn er enkele overkappingen als schuilgelegenheid voor de paarden (zie afbeelding 3). De paarden worden buiten gehouden in paddocks die zijn voorzien van een zandbodem.
Afbeelding 3: ligging plangebied (rood omlijnd)
Bron: maps.google.nl, bewerking LHD
Als onderdeel van het principeverzoek dat aan deze aanvraag ten grondslag ligt, is een locatiestudie uitgevoerd. In de locatiestudie is onderzocht wat binnen de kadastrale grenzen van het perceel de beste locatie zou zijn voor een dienstwoning op het perceel. Bij de positionering van de woning spelen de volgende zaken een belangrijke rol: 1) de met het oog op de activiteiten van de zorgmanege noodzakelijke zonering van levendigheid naar rustig, 2) privacy vanuit het bedrijf en naar de buren, 3) veiligheid, toezicht en sociale controle, maar ook 4) de aanwezige (nuts)aansluitingen. Binnen de perceelsgrenzen zijn 3 locaties overwogen waarbij de locatie op de plaats van de voormalige garage / berging als voorkeurslocatie naar voren is gekomen. De locatiestudie maakt als bijlage 1 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing.
Om te voorkomen dat de bouw van een nieuwe dienstwoning zal leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering van aangrenzende bedrijven, is de voorkeurslocatie nader getoetst met het oog op de milieuzonering van deze bedrijven. De nadere toetsing in relatie tot bedrijven en milieuzonering maakt als bijlage 2 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing en is nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.
De aanvraag heeft betrekking op de bouw van een dienstwoning en een wachtruimte op het terrein van Horesewise. Om te voorkomen dat de nieuwe dienstwoning leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van omringende bedrijven is bij de locatie van de nieuwe dienstwoning nadrukkelijk rekening gehouden met de milieuzonering van omliggende bedrijven (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4: plattegrond beoogde nieuwe situatie
Bron: Evers 3D Vision
Op het terrein is geen noemenswaardige groenstructuur aanwezig. Het terrein is functioneel ingericht ten behoeve van het houden van paarden, die overwegend in een paddock staan. Daarnaast is er een rijbak. Rondom de bebouwing is enige verharding aanwezig. De rest van het terrein is onverhard.
Op het terrein is bestaande bebouwing aanwezig in de vorm van een voormalige garage die wordt gebruikt als opslagruimte. Daarnaast is er een stalgebouw met zadelkamer en een kantoorruimte. Achterop het terrein staan een groepsruimte in de vorm van een blokhut en een hooiberg. Alle bebouwing bestaat uit 1 bouwlaag met een lage kap (zie afbeelding 5). Het is de wens om de nieuwe bebouwing qua vorm en uitstraling aan te laten sluiten bij de bestaande bebouwing, zodat sprake is van eenheid in uitstraling.
Afbeelding 5: gevelaanzicht dienstwoning zuidzijde
Bron: Evers 3D Vision
Het perceel is met een eigen inrit ontsloten vanaf de Waterlooweg. Op het perceel is ruimte om 1 tot 2 auto's te parkeren. In de bestaande situatie vindt het parkeren van bezoekers plaats langs de Waterlooweg.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de kencijfers parkeren van CROW (uitgave 381). Hieruit blijkt dat voor een manege (paardenhouderij) wordt uitgegaan van 0,5pp per box / paardenstal. Bij Horsewise worden de paarden buiten gehouden (in paddocks); alleen in geval van ziekte gaan de paarden naar binnen / staan ze op stal. Er zijn meer pony's (12) dan stallen (2) zodat de richtlijnen van het CROW een nadere interpretatie vragen.
Op de zorgmanege worden groepslessen gegeven aan groepen van maximaal 4 - 6 kinderen. De lessen duren circa 1,5uur en worden gegeven op woensdagmiddag en zaterdag. De bezoekersdruk is daarmee veel lager dan bij een reguliere manege.
Op een reguliere manege worden dagelijks (ma – za) meerdere groepslessen gegeven aan groepen van 7 – 8 personen / paarden. Zie voor een vergelijking de website van de naast gelegen manege De Treekhoeve (www.manegetreekhoeve.nl). Veelal vinden zowel overdag als 's avonds groepslessen plaats: van 15-18u en van 19-22u gegeven. Buiten deze tijden worden vaak ook nog privélessen gegeven en veelal is er een combinatie met pensionstalling van privépaarden. De bezoekersdruk op een reguliere manege is dus (veel) hoger dan bij de zorgmanege.
Uitgaande van 12 pony's / boxen bedraagt de parkeerbehoefte 12*0,5= 6 pp bij de zorgmanege, dit is inclusief werknemersparkeren en 90% bezoekersparkeren. Uitgaande van 1 parkeerplaats op eigen terrein, zou gelet op het extensieve karakter van de zorgmanege een aanvullend aanbod van 5 parkeerplaatsen langs de Waterlooweg in beginsel kunnen volstaan. Een voorstel hiervoor is uitgewerkt en getoets door de gemeente. In de praktijk is er ruimte voor 6 tot 7 parkeerplaatsen langs de Waterlooweg. Deze kunnen direct ten westen van de uitrit van Horsewise worden aangelegd. In combinatie met 2 parkeerplaatsen op eigen terrein, zijn maximaal 5 parkeerplaatsen langs de Waterlooweg voldoende om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van de zorgmanege.
De 5 parkeerplaatsen zijn voorzien ter hoogte van je eigen uitrit tussen huisnummers 28 en 30 (zie afbeelding 6). De lengte bedraagt 5x2,5m = 12,5 meter. De breedte die voor de parkeerplaatsen moet worden aangehouden is een strook van 2,2m. Huisnummer 30 wordt ontsloten via het pad dat naar manege De Treekhoeve leidt. Bij de locatiekeuze van de parkeerplaatsen is rekening gehouden met extra ruimte om met een trailer of andere aanhanger het pad in te kunnen draaien. De parkeerstrook begint pas voorbij de inrit van nummer 28, zodat de toegang tot deze inrit ongewijzigd blijft. Het in- en uitrijden met een caravan is en blijft mogelijk.
Afbeelding 6: situering nieuwe parkeerplaatsen langs Waterlooweg
Bron: Adviesbureau Haver Droeze BNT
De gronden onder en de berm en het fietspad naast de Waterlooweg zijn eigendom van de gemeente, zodat aannemelijk is dat op deze manier kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van de zorgmanege. Bovendien wordt met de aanleg van enkele parkeerplaatsen langs de Waterlooweg tegemoet gekomen aan de wens die is geuit door omwonenden om het parkeren langs de Waterlooweg beter te reguleren.
Aanleg van de parkeerplaatsen in openbaar gebied is daarom door de gemeente als voorwaarde gesteld voor het verlenen van de vergunning.
Sinds oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Gezien de constante stroom van jurisprudentie over dit onderwerp, heeft het Rijk de ladder in juli 2017 gewijzigd vastgesteld. In artikel 3.1.6 lid 2 is bepaald dat de toelichting bij een ruimtelijke onderbouwing die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De plannen voor nieuwbouw vinden plaats als onderdeel van het voorzien in een passende planologische regeling waarin de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd. Daarbij wordt voorzien in de bouw van 1 nieuwe dienstwoning en een wachtruimte van ca 35m². In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) is bepaald dat de ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt aangemerkt als 'stedelijke ontwikkeling'. Om die reden behoeft de laddertoets geen nadere uitwerking.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 definitief vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het Planologische Kern Beslissing (PKB) Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de ontwerp AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De algemene hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt: de regio Utrecht kent een grote ruimte druk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap (met onder andere kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur) en aanwezige cultuurhistorische waarden (de Limes en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Voor onderhavig plan is van belang dat overheden, burgers en bedrijven daarbij de ruimte krijgen om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier zullen doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.
De nationale belangen die juridisch doorwerking behoeven in bestemmingsplannen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd. Dit betreft (onder meer) de volgende ruimtelijke rijksbelangen:
Bundeling verstedelijking en landelijk gebied
Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Concentratie van nieuwe bebouwing beperkt ook de noodzaak om de open ruimte te gebruiken voor bebouwing, waardoor de variatie in de stad en land behouden blijft. De provincie moet op grond van het ontwerpbesluit in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, of aansluitend daarop, of in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de Provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld een "rood-voor-groen regeling" en een "ruimte-voor-ruimte regeling". Daarbij moeten eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing buiten het bestaande bebouwde gebied, zodat langdurige leegstand en verpaupering worden tegengegaan.
In de SVIR is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Barro opgenomen (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder voor Duurzame verstedelijking is uitgewerkt in paragraaf 2.4.
NNN
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS; nu Natuurnetwerk Nederland (NNN)) aangewezen. In het regeerakkoord is aangegeven dat natuur, ruimte en economie kerntaken zijn van de provincies. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het NNN beleid wordt daarom neergelegd bij de provincies. Daartoe heeft een 'herijking' van het NNN plaatsgevonden. De herijkte NNN bestaat uit natuurgebieden van (inter)nationale betekenis en waarvan het beheer structureel betaalbaar is.
De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die het NNN vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als dat het NNN ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.
Voor het NNN geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van het NNN dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan het NNN.
Het plangebied maakt deel uit van het NNN; dit aspect is verder uitgewerkt in paragraaf 4.4.3.
Nationale Landschappen
De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld. De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.
Het plangebied ligt niet binnen een Nationaal Landschap, dit aspect is daarom niet verder uitgewerkt.
De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020 en is een instrument van de nieuwe Omgevingswet. De NOVI beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving aan de hand van de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als algemeen uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.
In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes: 1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) afwentelen wordt voorkomen. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandachtvragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijkgebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland. De concrete uitwerking van deze ambities vindt op plan- en projectniveau plaats.
Onderhavig plan ziet op de bouw van een dienstwoning en een wachtruimte ten behoeve van een zorgmanege en kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling op een bestaand verstedelijkt terrein. De dienstwoning wordt voorzien van zonnepanelen en wordt niet aangesloten op het gasnet en levert op die manier een bijdrage aan de ambities met betrekking tot duurzame energievoorziening. Er vindt geen uitbreiding plaats van de activiteiten; evenmin neemt de oppervlakte van het perceel toe. Wel is sprake van verdichting in een gebied met bestaande verstedelijking. Het plan is daarmee in overeenstemming met het ruimtelijk beleid op rijksniveau.
De PRS en PRV geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar gemeenten.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2025 (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn voor een eerste keer vastgesteld op 4 februari 2013. Daarna zijn ze tweemaal partieel herzien op 10 maart 2014 en 3 november 2014. Hoewel niet van belang voor onderhavige ontwikkeling wordt volledigheidshalve ook vermeld dat op 1 februari 2016 de Thematische Structuurvisie Kantoren is vastgesteld. Op 13 december 2016 is een herijking van de PRS en de PRV vastgesteld die een doorkijk geeft op de periode tot 2040 op basis van de Visie Utrecht2040. Eind 2018 is een (tweede) partiële herziening van de PRV en de PRS vastgesteld; deze herziening heeft betrekking op kleine uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen om een aantal urgente knelpunten op te lossen, een herbegrenzing van het NNN in het Binnenveld en geitenhouderijen.
Algemeen kan worden gesteld dat de ambities voor de provincie gericht zijn op het aantrekkelijk houden van de provincie om te wonen, werken en te recreëren. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gebaseerd op de volgende vier pijlers:
De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen volgens de pijlers 'vitale dorpen en steden' en 'dynamisch landelijk gebied' kunnen plaatsvinden. De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin dat wil zeggen plankaart en/of voorschriften maar- zoals bijvoorbeeld bij het beeldkwaliteitplan en de regionale woon- en bedrijventerreinenvisie - ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De onderwerpen in de verordening volgen uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte).
In de verordening heeft de Provincie algemene regels gesteld die van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening betreffende de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het stedelijke gebied waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarbij wenst de Provincie een samenhangend stelsel van waardevolle gebieden te behouden en versterken en belangrijke cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten bij nieuwe ontwikkelingen te behouden en versterken. In onderhavige situatie is sprake van een kleinschalige ontwikkeling zonder aanzienlijke ruimtelijke effecten. Er is daarom geen beeldkwalteitplan uitgewerkt. In het principeverzoek is als onderdeel van de locatiestudie wel een uitwerking gemaakt van het aspect beeldkwaliteit.
Voor onderhavig verzoek is relevant dat het plangebied is aangewezen als onderdeel van het 'landelijk gebied' waar op grond van het bepaalde in artikel 3.2 PRV geen (nieuwe) verstedelijking mag plaatsvinden. Op dit verbod kan een uitzondering worden gemaakt indien nieuwe bebouwing voor stedelijke functies in de plaats komt voor bestaande bebouwing en/of wanneer nieuwe stedelijke functies tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.
Voorts is van belang dat het plangebied gedeeltelijk aangewezen als onderdeel van de 'drinkwaterbeschermingszone' waarvoor in artikel 1.14 PRV is bepaald dat bestemmingen en regels dienen te worden gesteld die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7: uitsnede kaart Bodem en Water - Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bron: https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqk WERUEdFD2D-Ph7A
Tevens is van belang dat het plangebied binnen de zone ligt die is aangewezen als onderdeel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur vanwege de stapeling van tijdlagen die de Utrechtse Heuvelrug in archeologisch opzicht bijzonder maakt (zie afbeelding 8).
Afbeelding 8: Uitsnede verbeelding Provinciale Ruimtelijke Verordening - kaart Cultuurhistorie
Bron: https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqk WERUEdFD2D-Ph7A
Tevens is van belang dat het plangebied is aangewezen als onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen EHS genoemd) (zie afbeelding 9). Ingevolge het bepaalde in artikel 2.4 lid 3 mag een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen of regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Hierop is alleen een uitzondering mogelijk indien sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere alternatieven zijn en de negatieve effecten voor de natuur zoveel mogelijk worden beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders (nee, tenzij-beginsel).
Afbeelding 9: uitsnede verbeelding Provinciale Ruimtelijke Verordening - kaart Natuur
Bron: https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqk WERUEdFD2D-Ph7A
In de Ontwerp Omgevingsvisie (vastgesteld 17 maart 2020) zijn op Provinciaal niveau de keuzes op lange termijn (tot 2050) verwoord om ruimte te maken voor ontwikkelingen en tegelijkertijd de Utrechtse kwaliteiten te behouden. De Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in samenhang met elkaar bezien. Doel is ruimte te bieden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, sociale samenhang met behoud of verbetering van de kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving.
De sturingsfilosofie van de Provincie gaat uit van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij de Utrechtse kwaliteiten. Deze kwaliteiten bieden kansen om opgaven te realiseren, maar stellen ook voorwaarden. Via plussen en minnen maakt de provincie een integrale afweging zodat elke ontwikkeling per saldo bijdraagt aan kwaliteitsverbetering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Bij uitbreiding dient te worden gezocht naar grootschalige locaties waar nieuwe ontwikkelingen kunnen worden geconcentreerd en gecombineerd met oplossingen voor andere opgaven. Voor lokale opgaven blijft echter ook ruimte.
De beoogde ontwikkelingsrichting is uitgewerkt in 7 beleidsthema's:
Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. Om maatwerk te kunnen bieden is maatwerk aangebracht op regionaal niveau voor de regio's U16, Amersfoort en Foodvalley. Verdieping is uitgewerkt in beleidsuitwerkingen, visies, programma's en plannen. Per beleidsthema is aangegeven welke provinciale belangen hierbij relevant zijn.
In de Ontwerp Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels opgenomen, aangezien de inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld, heeft de Ontwerp Omgevingsverordening (vastgesteld 4 september 2020) een interim status. De ontwerp Omgevingsvisie en de Ontwerp Interim Omgevingsverordening liggen van 22 september tot en met 2 november 2020 ter inzage. De inwerkingtreding is voorzien op de datum waarop de Omgevingswet in werking zal treden; vermoedelijk medio 2021.
Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende thema's van belang:
Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. In de Ontwerp Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels opgenomen, aangezien de inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld, heeft de Ontwerp Omgevingsverordening (vastgesteld 4 september 2020) een interim status. De ontwerp Omgevingsvisie en de Ontwerp Interim Omgevingsverordening liggen van 22 september tot en met 2 november 2020 ter inzage. De inwerkingtreding is voorzien op de datum waarop de Omgevingswet in werking zal treden; vermoedelijk wordt dat januari 2022.
Voor onderhavig initiatief brengen de Omgevingsvisie en de Ontwerp Interim Omgevingsverordening geen ingrijpende wijzigingen mee ten opzichte van het bestaande provinciale ruimtelijke beleid. Onderhavig plan ziet op de bouw van een dienstwoning en een wachtruimte ten behoeve van een bestaande zorgmanege en kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling van een bestaande ingesloten functie in het NNN. Er vindt geen uitbreiding van activiteiten plaats en de oppervlakte van het bedrijfsperceel blijft gelijkt. De dienstwoning wordt voorzien van zonnepanelen en wordt niet aangesloten op het gasnet en levert op die manier een bijdrage aan de ambities met betrekking tot duurzame energievoorziening. Het plan is daarmee in overeenstemming met het ruimtelijk beleid van de provincie.
In de Omgevingsvisie zijn aan de hand van omgevingswaarden ambities en uitgangspunten uitgewerkt voor de verschillende vraagstukken op het gebied van de fysieke leefomgeving, die zich aandienen in Leusden. De Omgevingsvisie is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor initiatiefnemers. Om deze initiatieven te kunnen ondersteunen, moeten beleidskaders voldoende flexibiliteit bieden om maatwerk te kunnen leveren. De gemeente noemt dit 'uitnodigingsplanologie'. Er is een omgevingsvisie vastgesteld voor zowel het Stedelijk Gebied als voor het Landelijk Gebied.
Onderhavig plangebied valt onder het 'Landelijk Gebied' zodat hiervoor de Omgevingsvisie Landelijk Gebied van toepassing is. De Omgevingsvisie bevat naast landschappelijke omgevingswaarden ook andere omgevingswaarden zoals rust, water, milieu en veiligheid. Onderhavig plangebied ligt binnen het bos- en heide landschap dat aan de westzijde van de gemeente aanwezig is en dat onderdeel vormt van de landgoederenzone. Een groot deel van de gronden in dit gebied zijn (nog altijd) eigendom van het landgoed NV Den Treek - Henschoten. Het gebied wordt gekenmerkt door een glooiend en heuvelachtig karakter vanwege de ligging op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. In de bossen zijn de wegen in een blokstructuur aangelegd met op enkele plaatsen een bijzonder aangelegd element zoals een sterrenbos.
Voor dit gebied zijn de volgende waarden benoemd als omgevingswaarde:
Het verwijderen van historische beplantingen en het blokkeren van de open plekken en daarmee het aantasten van het afwisselende karakter worden als kwetsbaarheden genoemd. Naast deze landschappelijke omgevingswaarden wordt 'rust' als belangrijke omgevingswaarde benoemd. Ook water als bijzondere (ecologische) kwaliteit en in relatie tot waterveiligheid wordt als omgevingswaarde benoemd. Daarnaast wordt het hebben van een goede milieukwaliteit als belangrijke voorwaarde voor een goede gezondheid van mensen benoemd. Factoren die daarin een belangrijke rol spelen zijn:
De instandhouding van het recreatieve netwerk wordt als in stand te houden kwaliteit benoemd met het oog op een goede woonkwaliteit. Daarnaast wordt gestreefd naar een gezond economisch klimaat met substantiële vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Daarnaast wordt nadrukkelijk ingezet op het bieden van een goede sociale basisstructuur.
Voor de landgoederenzone met het Centraal Buitengebied geldt dat het een ecologisch en landschappelijk bijzonder waardevol gebied is. Binnen deze kwaliteiten wil de gemeente wel enige dynamiek mogelijk maken om deze kwaliteiten in stand te kunnen houden. Het beleid is in eerste instantie gericht op de inrichting van erven en de kwaliteit van de gebouwen en minder op investeringen in landschap en natuur. Ander belangrijk punt is het behouden van de rust en de stilte in deze gebieden. Het verkeer wordt gemonitord en waar nodig worden maatregelen genomen als de milieubelasting als gevolg daarvan toeneemt. Functies die vrachtverkeer aantrekken worden niet toegestaan. Nieuwe verkeersaantrekkende functies mogen er niet toe leiden dat het hoogste ambitieniveau van de gemeente ten aanzien van geluid en luchtkwaliteit worden overschreden.
Ontwikkelingen vinden plaats op basis van maatwerk, waarbij het initiatief een duidelijke positieve bijdrage levert aan het (buiten)gebied. Bij maatwerk wordt gekeken naar de mate waarin het initiatief ingrijpt op de gebiedskwaliteiten van het gebied en de mate waarin deze worden versterkt en de manier waarop de maatschappelijke investering wordt besteed. Uitgangspunt is namelijk dat bij nieuwe initiatieven die niet binnen de kaders van het bestemmingsplan passen een deel van de met uitvoering van het plan gerealiseerde waardevermeerdering wordt geïnvesteerd in verbetering van de kwaliteiten van de omgeving.
Voor onderhavig plan is ten slotte van belang dat in de Omgevingsvisie wordt uitgesproken dat de gemeente op zoek wil naar mogelijkheden om flexibeler om te gaan met milieubeperkingen met als doel dat meer functies in elkaars nabijheid kunnen voorkomen zonder beperkingen op te leveren. Doel hiervan is tot een multifunctioneel platteland te kunnen komen. In onderhavig plan is hier invulling aan gegeven door een geurverordening vast te (laten) stellen. Hierdoor kan de door Horsewise gewenste bedrijfswoning worden gerealiseerd zonder dat hierdoor milieuknelpunten ontstaan voor het naast gelegen manegebedrijf. Doordat de geurverordening alleen ziet op het hanteren van andere afstanden voor dieren waarvoor een vaste afstand geldt, neemt de geurbelasting op bestaande omliggende woningen niet toe. De minimumafstand van 25m als bedoeld in artikel 6 lid 3 onder b van de Wet geurhinder en veehouderij blijft onverkort van toepassing. Hier is rekening mee gehouden bij de positionering van de nieuwe dienstwoning.
De Dynamische Duurzaamheidsagenda komt voort uit de opdracht vanuit de gemeenteraad om een Duurzaamheidsagenda op te stellen 'voor en door de samenleving'. Doel van de Duurzaamheidsagenda is om een context te scheppen waarbinnen duurzame initiatieven uit de samenleving kunnen slagen. De Dynamische Duurzaamheidsagenda bestaat uit 3 onderdelen:
In de Duurzaamheidsagenda is de ambitie geformuleerd dat Leusden in 2040 energie-neutraal is, maar liever sneller. Algemeen uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar een duurzaam Leusden waarbij gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving belangrijk zijn, zodat de aarde aan onze kinderen kan worden doorgegeven. De samenleving levert een zichtbare en concrete bijdrage aan een kleinere ecologische voetprint. Dit gebeurt op basis van een gelijkwaardige relatie tussen samenleving en overheid.
Voor onderhavige aanvraag is relevant dat voor projecten waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd initiatiefnemers worden gestimuleerd om energieneutraal te bouwen. Voor nieuwbouw geldt als ambitie dat nieuwbouw duurzaam, dus energie neutraal en waar mogelijk circulair is.
Voor het perceel is het bestemmingsplan Buitengebied 2009 het vigerende planologische regime. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Recreatieve voorzieningen' (artikel 18) met de aanduiding 3.1, 'Tuin' en 'Wonen' (zie afbeelding 10). Volgens artikel 18 lid 1 van de voorschriften zijn deze gronden bestemd voor recreatieve voorzieningen met de nadere bestemming 'manege'. Daarbij mag de maximale oppervlakte aan gebouwen 5000m² bedragen. De maximale goothoogte van gebouwen mag 4m bedragen en de bouwhoogte maximaal 8m. Tevens is een dienstwoning toegestaan met een inhoud van maximaal 600m³ en een goothoogte van 6m en een maximale bouwhoogte van 10m (indien de dienstwoning niet inpandig wordt gerealiseerd. Bij een dienstwoning mag maximaal 50m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
Er zijn geen bouwvlakken aangegeven op de plankaart zodat gebouwen over het hele terrein mogen worden gebouwd. Het College van B&W kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan (vrijstelling verlenen als bedoeld in artikel 18 lid 4) en een andersoortige recreatieve voorziening toestaan. mits hierdoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen nadeliger situatie ontstaat voor de omgeving in vergelijking tot de oorspronkelijke recreatieve voorziening. Ook mogen hierdoor geen significant nadelige gevolgen ontstaan voor de natuurwaarden binnen de Groene Contour.
Afbeelding 10: Uitsnede plankaart Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De gronden waarop de zorgmanege is gelegen, hebben de bestemming 'Recreatieve voorzieningen' met de aanduiding 'manege'. Het perceel heeft reeds een bestemming die een manegebedrijf toestaat, daarbinnen is het gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan en is de bestaande bebouwing legaal aanwezig. Het perceel met de daarop aanwezige bebouwing is in het verleden echter kadastraal afgesplitst van het (nog altijd bestaande) manegebedrijf (De Treekhoeve) en separaat verkocht. Na enkele jaren te hebben gefunctioneerd als kleinschalige pensionstal, zijn de opstallen en gronden in 2009 verkocht aan Horsewise en in gebruik genomen als kleinschalige zorgmanege.
Hoewel het gebruik als (zorg)manege in beginsel in overeenstemming is met de bestemming en de voorschriften meerdere bedrijven binnen één bestemmingsvlak niet lijken uit te sluiten, is op grond van de voorschriften de bouw van 'slechts' 1 dienstwoning mogelijk. Om die reden dient voor de bouw van een zelfstandige dienstwoning en een wachtruimte een zelfstandige planologische procedure te worden doorlopen. In het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied zal worden voorzien in een passende planologische regeling voor de ontstane situatie; waarbij beide bedrijven als zelfstandig bedrijf planologisch zullen worden verankerd.
De nieuwe bedrijfswoning en een wachtruimte zijn voorzien op de plaats van een voormalige garage / berging, die zal worden gesloopt zodat de feitelijke toename aan bebouwing zeer beperkt zal zijn (< 250m²). Aangezien de vergunningaanvraag alleen betrekking heeft op twee nieuwe voorzieningen voor een bestaand bedrijf, leidt vergunningverlening niet tot een toename van verkeersbewegingen. Doordat bij de positionering van de dienstwoning rekening is gehouden met de milieucontouren van de bestaande bedrijven, leidt vergunningverlening evenmin tot een verandering in de milieusituatie voor omringende woningen of bedrijven.
Om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte zullen langs de Waterlooweg enkele parkeerplaatsen worden aangelegd; deze kunnen buiten lestijden van Horsewise ook door anderen worden gebruikt. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan een wens van omwonenden om het de parkeeroverlast langs de Waterlooweg in goede banen te leiden. Daarmee levert het plan ook een bijdrage aan het in de Omgevingsvisie opgenomen uitgangspunt dat sprake moet zijn van het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving.
In relatie tot het provinciaal beleid ten aanzien van het NNN kan worden opgemerkt dat vergunningverlening niet leidt tot een inhoudelijke wijziging van de op grond van het bestemmingsplan reeds toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Doordat sprake is van sloop van bebouwing neemt het bebouwd oppervlak slechts zeer beperkt toe; waarbij bovendien kan worden gesteld dat het bestemmingsplan bebouwing toestaat tot een gezamenlijke oppervlakte van 5000m². Er is zodoende geen sprake van significant negatieve effecten op het NNN in de vorm van oppervlakteverlies of versnippering. Aangezien het perceel reeds decennia lang in gebruik en ingericht is als manegeterrein en dit gebruik niet wijzigt of wezenlijk intensiveert, kunnen ook andere significant negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.
Vergunningverlening is daarmee in beginsel in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke ruimtelijk beleid.
Het Verdrag van Malta (ook wel het verdrag van Valletta genoemd) regelt de omgang met Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en sinds 2007 is het verdrag omgezet in Nederlandse regelgeving: de Wet archeologische monumentenzorg (Wam). Belangrijkste doel van de wet is het borgen van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden door het archeologisch belang van meet af aan te laten meewegen in de besluitvorming.
Uitgangspunt van het verdrag is het zoveel mogelijk ter plekke (in situ) bewaren van het archeologisch erfgoed en het nemen van beheermaatregelen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, dienen de bodemverstoorders archeologisch onderzoek te laten verrichten. De kosten daarvan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
De verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed rust bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Erfgoedwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied. De archeologische waarden zijn vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening 2018, die op 12 december 2017 door de gemeenteraad (herzien) zijn vastgesteld.
Waarden en verwachtingen
De Archeologische Beleidskaart geeft aan welke bekende archeologische waarden er binnen het plangebied reeds vastgesteld zijn of wat de verwachting is op het aantreffen van archeologische resten. Binnen het plangebied liggen geen bekende archeologische vindplaatsen. Blijkens de archeologische verwachtingskaart geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting (zie afbeelding 11).
Afbeelding 11: uitsnede archeologische waardenkaart gemeente Leusden (plangebied is rood omlijnd)
Bron: gemeente Leusden
Gevolg hiervan is dat voor ontwikkelingen die betrekking hebben op bodemingrepen die een grotere oppervlakte beslaan dan 500m² en die dieper de grond in gaan dan 0,3m voorafgaand aan die ingrepen onderzoek moet worden gedaan naar de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden.
De zone met een archeologische verwachting brengt aanvullende regels met mee wat betreft de voorschriften in de omgevingsvergunning. De hoge archeologische verwachting is op de Archeologische Beleidskaart aangegeven met de kleur rood. Voor deze zones geldt een archeologische onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 500m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30cm onder maaiveld plaatsvinden.
Onderhavige aanvraag ziet naast het slopen van een voormalige garage, op de bouw van een nieuwe dienstwoning en wachtruimte. Deze ingrepen beslaan een kleiner gebied dan 500m². Archeologisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven. Archeologie vormt geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde vergunning.
Teneinde inzicht te krijgen in de cultuurhistorische waarde van het plangebied is een korte inventarisatie uitgevoerd naar de in het plangebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. Zo is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Utrecht bekeken, de Rijksmonumentenlijst en de monumentenlijst van gemeente Leusden.
De bebouwing op het perceel Waterlooweg 28a heeft geen monumentale status op Rijks- of gemeentelijk niveau. Ook is de bebouwing niet opgenomen in de Monumentale Inventarisatie Project (MIP). Het plangebied is in de Cultuurhistorische Atlas (CHAT) aangewezen vanwege de archeologische gelaagdheid en maakt daarom deel uit van de in de PRV opgenomen Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
Concluderend kan worden gesteld dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle bebouwing aanwezig is, die door het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning verstoord zou kunnen worden.
In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed heeft de gemeente Leusden een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart is te zien dat het plangebied zich bevindt in een gebied waarvoor een middelhoge verwachting geldt. Op grond van het gemeentelijk beleid geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen die dieper gaan dan 0,3m onder het maaiveld en een grotere oppervlakte beslaan dan de in het beleid genoemde drempelwaarden van 500m2. De ingrepen blijven onder deze drempel, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Op het terrein bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen daarmee geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieu belastende activiteiten (zoals bedrijven of zoals in onderhavig geval: sportcomplexen) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.
Hoewel het perceel in de huidige situatie reeds is bestemd voor een manegebedrijf met dienstwoning is met het oog op de te realiseren dienstwoning op het terrein van Horsewise door middel van een onderzoek inzichtelijk gemaakt in hoeverre de bestaande omliggende bedrijven door uitvoering van het plan, de komst van een dienstwoning in het bijzonder, worden belemmerd en of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren dienstwoning. Het onderzoek maakt als bijlage 2 deel uit van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het wettelijk kader voor geurhinder bij agrarische bedrijven. In de Wgv zijn grenswaarden opgenomen met het oog op de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object zoals een woning. Voor het houden van paarden zijn in de ministeriële regeling geen geuremissiefactoren vastgesteld. De gemeente Leusden is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen binnen concentratiegebied 1. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50 meter. Middels een geurverordening kan deze afstand worden verkleind tot 25 meter.
Zoals eerder toegelicht is het perceel waarop Horsewise is gevestigd in het verleden afgesplitst van het naastgelegen (nog altijd) bestaande manegebedrijf De Treekhoeve. In de bestaande situatie ligt de dichtstbijzijnde stalgebouw (emissiepunt) van De Treekhoeve op slechts enkele meters van het terrein van Horsewise. Teneinde te borgen dat ter plaatse van de te realiseren dienstwoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en om beperkingen in de bedrijfsvoering van De Treekhoeve te voorkomen, is zodoende bij de positionering van de dienstwoning ten opzichte van de stalgebouwen van de Treekhoeve rekening te worden gehouden met de afstandseisen van de Wgv.
Zodoende kan worden gesteld dat geen verslechtering of aantasting zal optreden van de gebruiksmogelijkheden en de bedrijfsuitoefening van manege De Treekhoeve. Tevens kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren dienstwoning acceptabel is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een inventarisatie gemaakt van de bedrijven in de omgeving van het plangebied. Immers door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.
De VNG-publicatie maakt daarbij onderscheid tussen 2 gebiedstypen: een 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk wordt omschreven als een woonwijk, die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen hier vrijwel geen andere functies voor (zoals bedrijven of kantoren). Langs de randen (in overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een rustig buitengebied wordt gekenmerkt door een vergelijkbaar omgevingstype (inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of natuurgebied.
Een gemengd gebied wordt omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door lintbebouwing in het buitengebied met woningen, horeca en verschillende bedrijven. Zeker in de directe omgeving van het plangebied is sprake van sterke functiemenging met een manege (De Treekhoeve), een bomenkwekerij (Waterloo) en hoveniersbedrijf (Splint). Daarom kan dit gebied worden gekenmerkt als 'gemengd gebied'.
De richtafstanden zijn daarbij als volgt:
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 0m |
2 | 10m |
3.1 | 30m |
3.2 | 50m |
4.1 | 100m |
4.2 | 200m |
5.1 | 300m |
5.2 | 500m |
5.3 | 700m |
6 | 1000m |
Als de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.
In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven gevestigd:
Een manege valt onder het fokken en houden van paarden en valt daarmee in categorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50m voor geur en 30m voor stof en geluid. De boomkwekerij kan het best worden geschaard onder 'fruitteelt', categorie 2 met een richtafstand van 30m in verband met geluid en 10m in verband met overige aspecten. Het hoveniersbedrijf valt onder 'dienstverlening ten behoeve van de landbouw, plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven', categorie 3.1. De grootste richtafstand is 50m in verband met geluid.
Gezien het feit dat de omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 stap worden teruggebracht tot respectievelijk 10m en 30m. De beoogde locatie van de dienstwoning ligt met 25m en 55m op ruime afstand van zowel het hoveniersbedrijf als de boomkwekerij en vormt zodoende geen belemmering voor de bedrijfsvoering. Gezien de kleinschaligheid van beide bedrijven wordt ter plaatse van de dienstwoning geen hinder ten gevolge van de boomkwekerij of het hoveniersbedrijf verwacht.
Daarmee wordt voor de beoogde ontwikkelingen op het terrein van Horsewise voldaan aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening wat betreft het onderdeel bedrijven en milieuzonering. De gevraagde omgevingsvergunning kan zodoende worden verleend.
De Wet bodembescherming (Wbb) uit 1987 is het wettelijke kader voor de bescherming van de bodem. Op grond van de Wbb kunnen regels worden gesteld waarmee verontreiniging van de bodem wordt voorkomen. De Wbb kent ook een zorgplicht waarmee verontreinigingen die zijn ontstaan na invoering van de wet kunnen worden aangepakt. Sinds 1994 bevat de wet regels die gaan over verontreinigingen die zijn ontstaan voor de invoering van de wet (historische verontreinigingen). Op 1 januari 2006 zijn belangrijke wijzigingen in het saneringshoofdstuk van de Wet bodembescherming inwerking getreden.
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouw activiteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de dienstwoning is dan ook een bodemonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen uit de Woningwet en de Bouwverordening. Het historisch bodemonderzoek maakt als bijlage 3 deel uit van deze onderbouwing.
Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het historisch bodemonderzoek is opgesteld volgens de NEN 5725 Bodem. Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek is gebleken dat het onderzoek kan worden uitgevoerd volgens de strategie 'onverdacht, niet lijnvormig'.
Uit het booronderzoek is naar voren gekomen dat voor enkele parameters (lood, zink en PAK) de achtergrondwaarde wordt overschreden. Er is daarmee sprake van lichte verontreiniging. Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor nader onderzoek. Evenmin leidt dit tot belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie zijn er geen aanwijzingen die aanleiding geven om een asbestverontreiniging te verwachten.
Indien bij de werkzaamheden grond vrijkomt die niet op locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 8 juli 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
De bescherming van bijzondere flora- en faunasoorten, bossen en houtopstanden en de aangewezen natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wn). De Wn maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is. De Provincie is bevoegd gezag als het gaat om vergunningverlening en ontheffingen.
Op grond van artikel 1.11 W6n geldt een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt.
De verbodsbepalingen zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), artikel 3.1 (Vogelrichtlijn), artikel 3.5 (Habitatrichtlijn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In het kader van de zorgplicht is door Econsultancy ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning een quickscan ecologie uitgevoerd. De resultaten van de quickscan maken als bijlage 4 deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing.
Met de voormalige Natuurbeschermingswet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving. In en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000 gebied) uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is "Arkemheen" en dit gebied ligt op ruime afstand (>10km). De functieverandering van een reguliere woning in plaats van gebruik als bedrijfswoning leidt niet tot (negatieve) effecten op het Natura-2000 gebied. Er is ook geen sprake van de zogenaamde 'externe werking' van deze gebieden. De in dat kader verplichte 'passende beoordeling' is hier dan ook niet aan de orde.
De Provincie Utrecht heeft in haar de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitwerking gegeven aan het Natuur Netwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur of EHS). Nieuwe projecten, plannen of handelingen in NNN zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke waarden en / of kenmerken van NNN aantasten, tot oppervlakte verlies van NNN leiden of de robuuste samenhang wezenlijk (negatief) beïnvloeden, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Dit principe wordt het 'nee, tenzij beginsel' genoemd. Raadpleging van de interactieve kaart van Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de Provincie Utrecht (zie afbeelding 12) laat zien dat het plangebied deel uitmaakt van het NNN. Het 'nee, tenzij – beginsel' is daarom in beginsel van toepassing.
Afbeelding 12: uitsnede verbeelding Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht - Kaart Natuur
Bron: https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/NL.IMRO.9926.PV1612PRV-VA01?s=SANMmAIEAXlMqk WERUEdFD2D-Ph7A
Op grond van het bestemmingsplan is het gebruiken en bebouwen van de gronden in het plangebied ten behoeve van een manegebedrijf reeds toegestaan. Met voorliggend plan wordt geen uitbreiding van de bestaande activiteiten beoogd. Het plan voorziet weliswaar in de bouw van een dienstwoning en een wachtruimte, daarbij is echter sprake van sloop en vervangende nieuwbouw zodat de extra oppervlakte aan extra bebouwing zeer beperkt is.
Volgens de zogenaamde NNN-wijzer van de Provincie Utrecht kan bij kleinschalige uitbreidingen binnen reeds verstoorde gebieden, waarbij de uitstraling naar de omgeving niet verzwaart, zonder nader ecologisch onderzoek worden gesteld dat geen sprake is van significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Evenmin is sprake van significante aantasting in de vorm van oppervlakteverlies en/of versnippering. Een 'nee, tenzij-toets' is daarom niet noodzakelijk.
De Wnb regelt ook de bescherming van soorten flora en fauna. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die bescherming genieten op grond van internationale verdragen (Vogelrichtijn en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bonn en Verdrag van Bern) en soorten die vanuit nationaal oogpunt bescherming genieten.
Met het oog op het slopen van bebouwing en nieuwbouw is onderzocht in hoeverre de voorgenomen sloop en nieuwbouw van een wachtruimte en een dienstwoning kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbeplaningen van de Wnb. Uit de quickscan blijkt dat sloop van de voormalige schuur / garage niet leidt tot vernietiging of verstoring van jaarrond beschermde vogelnesten of het vernietigen van vaste verblijfs- en/of voortplantingsplaatsen van vleermuizen. Evenmin leidt uitvoering van het plan tot verlies aan belangrijk foerageergebied en/of essentiële vliegroutes. Ook leidt uitvoering van het plan niet tot vernietiging of verstoring van streng beschermde zoogdiersoorten waarvoor geen vrijstelling geldt. Overtredingen van de Wnb ten aanzien van beschermde soorten is daarom niet aan de orde en er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Naast de algemene zorgplicht, dient bij het uitvoeren van de werkzaamheden ook rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstorende activiteiten dienen zodoende ofwel plaats te vinden buiten het broedseizoen, dan wel buiten het broedseizoen aan te vangen en continue te worden voortgezet. In dat geval zullen broedvogels een rustigere broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. In dat geval is geen sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb. Globaal geldt dat het broedseizoen zich uitstrekt over de periode half maart tot half augustus; geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
De quickscan maakt als bijlage 4 deel uit van deze onderbouwing.
Ook de bescherming van houtopstanden, voorheen Boswet, is geregeld in Hoofdstuk 4 van de Wnb. Het plangebied is grotendeels vrij van beplanting. Er hoeve voor de uitvoering van het plan geen bomen te worden gekapt. Melding en herplant ten aanzien van houtopstanden is zodoende niet aan de orde.
Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van een speciale beschermingszone (Natura 2000) of in de directe omgeving van een beschermd natuurmonument. Ook komen de voorgenomen activiteiten niet voor op de lijst met activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER. Wel ligt het plangebied in de directe nabijheid van de EHS gelet het feit dat het vervangende bebouwing betreft met een geringe impact op de omgeving is het aannemelijk dat geen sprake zal zijn van significante aantasting van de waarden binnen de EHS. Een nee, tenzij beoordeling is om die reden achterwege gelaten.
Door de inititatiefneemster is een verkenning uitgevoerd naar de in het plangebied voorkomende natuurwaarden. Uit het onderzoek volgt dat uitvoering van het plan niet leidt tot aantasting of verstoring van vaste verblijfs- of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten wegens het ontbreken van geschikt habitat. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb in relatie tot algemene broedvogels kan worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen.
Ook in relatie tot gebiedsbescherming kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000 en het NNN worden uitgesloten. Voor de voorkomen werkzaamheden hoeven geen bomen te worden gekapt. Er hoeft zodoende geen vergunning of ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Wnb.
Wel dient (altijd) rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Ecologie vormt geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
Het wettelijke kader ten aanzien van het aspect duurzaamheid is vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hieraan vindt plaats bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. de Rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie.
Ook de in de Provinciale Ruimtelijke Verordening is bepaald dat in de toelichting op een plan of ruimtelijk besluit inzichtelijk dient te worden gemaakt op welke wijze rekening wordt gehouden met energiebesparing en de toepassing van duurzame energiebronnen. Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente is opgenomen in het Dynamische Duurzaamheidsprogramma Leusden 2016 - 2030. De ambities van de gemeente Leusden richten zich op het ontwikkelen van een goed en duurzaam leefklimaat.
In de Duurzaamheidsagenda is de ambitie geformuleerd dat Leusden in 2040 energie-neutraal is, maar liever sneller. Algemeen uitgangspunt is dat gestreefd wordt naar een duurzaam Leusden waarbij gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving belangrijk zijn, zodat de aarde aan onze kinderen kan worden doorgegeven. De samenleving levert een zichtbare en concrete bijdrage aan een kleinere ecologische footprint. Dit gebeurt op basis van een gelijkwaardige relatie tussen samenleving en overheid.
Voor onderhavige aanvraag is relevant dat voor projecten waarvoor planologische medewerking wordt gevraagd, initiatiefnemers worden gestimuleerd om energieneutraal te bouwen. Voor nieuwbouw geldt als ambitie dan nieuwbouw duurzaam, dus energieneutraal en waar mogelijk circulair is. Om initiatiefnemers te stimuleren om duurzaamheidsmaatregelen te nemen, heeft de gemeente een fonds voor duurzaamheidsleningen. Het fonds is inmiddels vrijwel leeg en in het kader van de Duurzaamheidsagenda wordt voorgesteld om het fonds op te hogen en permanent revolverend te maken. Ook de provincie heeft een Nul op de Meter - renovatiefonds en ook landelijk is er een investeringssubsidie voor duurzame energie (ISDE) voor bedrijven en particulieren. Daarnaast is er een toenemend aantal crowdfunding initiatieven gericht op duurzame energieprojecten.
De nieuwe woning zal door initiatiefnemer zelf worden gebouwd. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning gelden geen specifieke aanvullende eisen met betrekking tot duurzaamheid. Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde vergunning.
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimumbeschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.
De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een woning wordt aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object.
De geldende regels zijn vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op basis van het Bevb moeten gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico in acht nemen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Het groepsrisico is de berekende kans per jaar per kilometer transportleiding dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportleiding dodelijk wordt getroffen als gevolg van een ongeval met die transportleiding. Voor het groepsrisico geldt geen wettelijke norm, maar een oriënterende waarde. Bij een berekend groepsrisico kleiner dan 10% van de oriënterende waarde, volstaat een beperkte afweging van het groepsrisico.
Van belang zijn dan de mogelijkheden voor de brandweer en de hulpverlening om de gevolg van een ongeval te bestrijden en voor personen in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen. Indien de berekening van het groepsrisico van een nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie een toename van minder dan 10% laat zien, kan eveneens worden volstaan met een beperkte afweging. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst; dit heeft geleid tot een aanvulling van deze paragraaf met betrekking tot de vlucht- en ontruimingsmogelijkheden.
Voor onderhavig plangebied is relevant dat de locatie in het invloedsgebied van een hoge druk aardgastransportleiding (A-510) ligt (zie afbeelding 13). De risico's van buisleidingen bestaan uit het risico op beschadiging. De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50mm en een druk van 16bar, alle buisleidingen voor brandbare stoffen vanaf een diameter van 100mm en overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5m afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het Plaatsgebonden Risico 10-6.Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat die persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De nieuwe bebouwing is ruim buiten de beperkingenstrook van de leiding voorzien. De bouw van één (dienst)woning draagt slechts beperkt bij aan de hoogte van het groepsrisico. Een berekening van het groepsrisico wordt daarom niet zinvol geacht. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (artikel 12 Bevb). Conform dit artikel dient in ieder geval te worden ingegaan op de mogelijkheid voor personen, die zich in het invloedsgebied bevinden, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet.
Ontvluchting van het terrein is primair mogelijk via de toegangsweg aan de noordzijde van het kavel (richting Waterlooweg); dit is echter richting de buisleiding. Indien zich een incident met de buisleiding voor zou doen, ligt ontruimen of vluchten in die richting niet voor de hand. In dat geval is het echter mogelijk gebruik te maken van de (informele) doorgang tussen de zorgmanege en het naast gelegen manegebedrijf De Treekhoeve vanwaar in zuidelijke richting ontruimd / gevlucht zou kunnen worden. Via het terrein van De Treekhoeve is het bos rechtstreeks toegankelijk en kan via bospaden ook in andere richtingen worden ontruimd of gevlucht.
Met betrekking tot de manege-activiteiten zelf kan worden opgemerkt dat deze reeds bestemd zijn zodat ook hier geen sprake is van gevolgen voor het groepsrisico. De doelgroep van de zorgmanege is zodanig zelfredzaam dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen bij gevaar. Er is gelet op de afstand tot de buis (circa 58m) en de tussenliggende woning geen plaatsgebonden risico aanwezig. Er is om die reden geen risicoberekening uitgevoerd.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde vergunning.
Afbeelding 13: uitsnede Risicokaart ter plaatse van het plangebied
Bron: www.risicokaart.nl
In beginsel bevindt zich langs elke weg waar men harder mag rijden dan 30 km/uur een geluidzone. Binnen deze zone zijn de regels van de Wet Geluidhinder van toepassing en moet onderzoek worden verricht naar de geluidbelasting door het wegverkeer op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48dB.
Aangezien deze aanvraag betrekking heeft op de nieuwbouw van een geluidgevoelig object (woning), is een akoestisch onderzoek in beginsel dan ook noodzakelijk. De locatie en wegen liggen buiten de bebouwde kom en hebben een geluidszone van 250m. Het plangebied ligt op een afstand van 280m tot de Doornseweg (en de naastgelegen ventweg, waar een snelheidsregime geldt van 60km/u) en ligt daarmee buiten de geluidszone van de Doornseweg.
Voor het plangebied is voorts de Waterlooweg nog relevant. Dit is een geasfalteerde eenbaansweg buiten de bebouwde kom die overgaat in een zandpad. De weg wordt uitsluitend gebruikt door bestemmingsverkeer voor de aanliggende woningen en bedrijven. Het snelheidsregime op de Waterlooweg is maximaal 30 km/u, zodat deze weg geen geluidzone heeft waarbinnen onderzoek zou moeten worden verricht. Voorts kan worden opgemerkt dat gelet op het karakter van de Waterlooweg het aannemelijk is dat de etmaalintensiteiten dermate laag zijn (<500 vervoersbewgingen per dag) dat op voorhand vaststaat dat de geluidbelasting niet boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt. In het kader van deze aanvraag omgevingsvergunning hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden gedaan.
Volledigheidshalve wordt ten slotte opgemerkt dat het plangebied niet in een stiltegebied ligt. Bovendien worden (gelet op de huidige bestemming) de manege en wonen niet gezien als ongewenste functie in relatie tot de doelstellingen voor stiltegebieden.
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen die het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staan.
In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.
De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerking treding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.
Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.
Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Gelet op het feit dat onderhavig plan betrekking heeft op het toevoegen van 1 (dienst)woning en een wachtruimte en verder alleen de bestaande situatie vastlegt, kan worden gesteld dat het verzoek niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Afgezien van het feit dat het plangebied op ruime afstand (ca 300m) van de provinciale weg (N227) ligt, worden woningen en een manegebedrijf niet als gevoelige bestemming aangemerkt in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen.
Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
In het kader van voorliggend plan is een (vormvrije) een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn overgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.
Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvan het niet zeker is of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen; deze zijn vermeld in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een zogenaamd 'kaderstellend plan', zoals een bestemmingsplan, geldt altijd en direct een (plan)m.e.r.-plicht. Hiervoor dient per geval een m.e.r. beoordeling te worden uitgevoerd.
Sinds 1 april 2011 is een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. het indicatief maken van de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst. Gevolg daarvan is dat het bevoegd gezag nu ook in het geval de drempelwaarden niet worden bereikt, moet motiveren waarom geen m.e.r. (beoordeling) hoeft te worden uitgevoerd. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r-beoordeling' gehanteerd.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat onder D11.2 vermeld in kolom 1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In kolom 2 staat als drempelwaarde vermeld:
Onderhavige aanvraag heeft betrekking op het slopen van een bestaande garage / schuur en het bouwen van 1 dienstwoning en een wachtruimte. Voor het overige wordt met dit plan de bestaande situatie vastgelegd. De in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde drempelwaarden worden door het plan niet overschreden of zelfs maar benaderd. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en mobiliteit onderzocht en beschreven.
Daarnaast zijn ook de gevolgen van het plan voor de flora en fauna en de effecten op de waterhuishouding beschreven. Hieruit blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Daarom hoeft geen (plan)m.e.r. te worden opgesteld.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwatertoestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.
De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.
Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daartoe zal in het kader van dit bestemmingsplan vooroverleg plaatsvinden met de waterbeheerder in het gebied (Waterschap Vallei en Veluwe).
Uitgangspunt voor het hemelwater is dat dit volledig op eigen perceel verwerkt wordt en terug wordt gebracht in het milieu. Dit geschiedt door afkoppeling van hemelwater waarna het water in de bodem kan infiltreren. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke.
Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning is een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit volgt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat de aangevraagde bebouwing geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan geeft het waterschap voor het onderhavige aanvraag een positief wateradvies.
Het aspect water vormt geen belemmering die het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staat.
Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten getoetst: geluid, bodem, duurzaamheid, water, luchtkwaliteit, de wet geurhinder en veehouderij, hindercontouren overige bedrijvigheid en externe veiligheid. Vanuit al deze aspecten zijn er geen belemmeringen te verwachten diein de weg staan aan het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van initiatiefneemster. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefneemster en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.
In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn afspraken gemaakt met de gemeente inzake kostenverhaal, planschade daaronder begrepen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een exploitatieovereenkomst.
De beoogde ontwikkelingen hebben daarmee geen financiële gevolgen voor de gemeente Leusden.
De directe omwonenden zijn rechtstreeks door initiatiefneemster geïnformeerd over het plan. Vanuit de omgeving zijn geen bezwaren tegen het plan geuit. Wel is aandacht gevraagd voor de bestaande verkeers- en parkeersituatie langs de Waterlooweg. Graag zou men zien dat hier aan de noordzijde van de Waterlooweg een parkeervoorziening zou worden gerealiseerd zodat de verkeersveiligheid verbetert.
Ook hebben de bewoners van de woning aan de noordzijde van het perceel gevraagd de bouwhoogte van de dienstwoning, die achter hun perceel geprojecteerd is, zoveel mogelijk te beperken met het oog op de bezonning op hun perceel. Bij de uitwerking van het plan is waar mogelijk rekening gehouden met de wensen van omwonenden doordat ter hoogte van het plangebied wordt voorzien in de aanleg van enkele parkeervakken aan de noordzijde van de Waterlooweg. De dienstwoning zal worden uitgevoerd in een vergelijkbare verschijningsvorm als de bestaande bebouwing die wordt gekenmerkt door bebouwing in 1 bouwlaag met een flauwe kap. De verslagen van het overleg met omwonenden maken als bijlage en deel uit van deze ruimtelijke onderbouwing.
Recent is ook het aangrenzende bosperceel achter het perceel Waterlooweg 26, kadastraal bekend als gemeente Leusden, sectie B 1155 verkocht. De nieuwe eigenaren zijn door initiatiefneemster rechtstreeks geïnformeerd over de plannen. Naar aanleiding daarvan zijn geen vragen of een andere reactie ontvangen.
Ten slotte is van belang om te vermelden dat naar aanleiding van de behandeling van het raadsvoorstel d.d. 2 juli 2020 inzake de Ontwerp-verklaring van geen bedenkingen en het vaststellen van de geurverordening (kenmerk L245033) heeft een overleg plaatsgevonden met omwonenden. Tijdens dat overleg zijn de plannen nader toegelicht en over en weer standpunten uitgewisseld. Naar aanleiding van het overleg is de naar aanleiding van het raadsvoorstel ingediende zienswijze ingetrokken.
Daarmee is voldaan aan de voorwaarde dat een initiatiefnemer de directe aanwonenden over een plan dient te informeren.