direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening Laapeerseweg 1a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.237-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw bedrijfsgebouw, tunnelkassen, de uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw (hoofdgebouw) en de omzetting van een gedeelte van dit gebouw naar een bedrijfswoning voor een bamboekwekerij aan de Laapeerseweg 1a in Leusden. Deze biologische kwekerij, gespecialiseerd in het kweken van bamboe, siergrassen en kerstbomen voorziet landelijk in een behoefte aan hoogwaardig plantmateriaal en gedegen advies op het gebied van (met name) bamboe. De afgelopen 18 jaar is het bedrijf uitgegroeid tot dé bamboe-expert van Nederland. De kwekerij is ongeveer 1,8 hectare groot. Naast de kwekerij heeft het bedrijf ook een hovenierstak dat dagelijks bamboe plaatst en verwijdert in tuinen van particulieren. Deze bedrijfstak is nauw verweven met het expertisegebied van de kwekerij. De werkzaamheden van het hoveniersbedrijf vinden plaats op de locatie van klanten.

Het nieuwe bedrijfsgebouw heeft een oppervlakte van 250 m². Daarnaast is het de bedoeling om circa 150 m² van het huidige bedrijfsgebouw om te vormen tot een bedrijfswoning. Verder wordt het bestaande bedrijfsgebouw uitgebreid met een bedrijfsruimte van circa 100 m². Ook zijn nieuwe tunnelkassen noodzakelijk. Deze (aaneengesloten) tunnelkassen hebben gezamenlijk een omvang van 612 m². Tot slot wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd van zo'n 50 m².

De gemeente Leusden heeft bij collegebesluit van 10 september 2019 in principe ingestemd met voornoemde ontwikkeling (zie bijlage 1 van de toelichting).

  • het daar gevestigde bedrijf heeft zich goed ontwikkeld en moet nu in de gelegenheid worden gesteld deze ontwikkeling voort te zetten (economische ontwikkeling is in allerlei opzichten goed voor de gemeente);
  • de behoefte aan een bedrijfswoning vindt het college begrijpelijk; het heeft hiertegen geen overwegende bezwaren;
  • door mee te werken, maar onder voorwaarden, ziet het college mogelijkheden om de ruimtelijke situatie op het perceel te verbeteren. Wat positief is: er is een inrichtingsplan gemaakt voor de nieuwe situatie op het perceel door de ervenconsulent van de stichting MooiSticht. Dit inrichtingsplan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke situatie op het perceel, ook en vooral met het oog op het omringende landschap. Een deel van de in het principebesluit opgenomen voorwaarden hebben betrekking op het doorvoeren van dat inrichtingsplan

Dit bestemmingsplan biedt een actuele juridische regeling om het hiervoor genoemde plan mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern van Leusden in een gebied dat kan worden gekenschetst als overgangsgebied tussen stedelijk gebied en buitengebied. Het plangebied omvat het kadastrale perceel sectie G, no. 1498. In figuur 1 is de ligging van de kwekerij (nabij rode aanduiding) in relatie tot de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0001.png"

Figuur 1: luchtfoto ligging locatie bamboekwekerij Lapeerseweg 1a

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" (onherroepelijk: 2 december 2010). De locatie heeft hierin gedeeltelijk de bestemmingen 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' en voor een ander gedeelte de bestemming 'Bedrijven' met specifieke aanduiding B2.26 (kwekerij).

Op grond van de geldende bestemming 'Bedrijven' is geen bedrijfswoning toegestaan. De maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen bedraagt 100 m². Dit maximum wordt met de nieuwe bebouwing overschreden. De grens van het bouwvlak wordt overschreden door de nieuwe schuur en de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte wordt overschreden vanwege de uitbreiding van het hoofdgebouw. De beoogde woonfunctie (een bedrijfswoning) is in strijd met de regels van de bestemming 'Bedrijven' die geldt voor het huidige bouwvlak. Tot slot overschrijdt het nieuwe bijgebouw het bestaande bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0002.png"

Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2009"

1.4 Opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft onderbouwing en uitleg.

Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige en nieuwe situatie, waarna hoofdstuk 3 een korte omschrijving geeft van het geldende beleid van de betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden uiteengezet. In hoofdstuk 5 wordt de juridische opzet van het plan toegelicht. Een bestemmingsplan dient ook financieel uitvoerbaar te zijn. Dat komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tenslotte staat in hoofdstuk 7 de maatschappelijke haalbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving situatie

2.1 Huidige situatie

De planlocatie aan de Laapeerseweg 1a ligt aan de rand van het buitengebied van Leusden. De locatie betreft een bestaande bamboekwekerij die plaatselijk bekend staat als Randijk Bamboe. Op het erf staan een bedrijfsgebouw (hoofdgebouw) en een klein bijgebouw dat dient voor opslag. De huidige situatie laat een organisch gegroeid bedrijf zien. De diverse functies van de kwekerij staan verspreid over het erf en het bijbehorende land. Thans wordt er niet gewoond op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0003.jpg"

Figuur 3: foto bestaand bedrijfsgebouw (hoofdgebouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0004.jpg"

Figuur 4: foto bamboeplanten en op achtergrond huidige tunnelkas

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0005.jpg"

Figuur 5: foto kwekerij vanaf toegangsweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0006.jpg"

Figuur 6: foto toegangsweg kwekerij met rechts (huidig) parkeerterrein voor bezoekers

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0007.jpg"

Figuur 7: foto Lapeerseweg met links toegangsweg kwekerij

 

2.2 Nieuwe situatie

Het plan voor de kwekerij omvat een nieuw bedrijfsgebouw (schuur) van 250 m². Deze schuur is voor zowel de opslag van machines als materiaal voor de kwekerij, zoals zakken potgrond. Daarnaast is het voor de bedrijfsvoering van de bamboekwekerij noodzakelijk de tunnelkassen uit te breiden. Voor een steeds groter deel vindt namelijk de productie en het verkoopklaar maken van de bamboeplanten plaats in kassen. De behoefte aan deze kassen gaat steeds meer richting 'jaarrond' doordat zich meer werkzaamheden voordoen die in kassen moeten worden verricht. In de open lucht is dat beperkt tot de geschikte seizoenen. De periode van gebruik van de kassen breidt zich uit naar vroeg in het najaar tot en met april. In de toekomst is het denkbaar dat teelt van nieuwe soorten ons noopt nog langer binnen te telen.

De eerder voorgestelde hoogte van de tunnelkassen door de gemeente, is voor de teelt van bamboe te laag, gezien de hoogte van de planten, en het feit dat er altijd een dwarsbalk in de kassen aanwezig is waar arbo-technisch anders niet verantwoord onder/in gewerkt kan worden.

Een gedeelte van het huidige bedrijfsgebouw (zie foto bij figuur 3) zal gebruikt gaan worden als bedrijfswoning. Het woongedeelte beslaat een oppervlakte van zo'n 150 m².

Om de plannen goed in te passen en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit te bereiken is een voorstel gemaakt door MooiSticht om de kwekerij zo goed mogelijk landschappelijk in te passen. Tevens is te zien dat in het gemaakte ontwerp de bebouwing is geclusterd (zie figuur 8). Ook de parkeerplaatsen worden in dit cluster opgenomen. De bestaande parkeerplaatsen oostelijk op het bedrijfsterrein (zie foto bij figuur 6) worden opgeheven.

De in figuur 8 aangegeven zonering zorgt ervoor dat de inpassing en bedrijfsvoering van de kwekerij meer worden afgestemd op de structuur en schaal van het landschap in de omgeving. De opbouw en enscenering zorgen er tevens voor dat de minder groene of fraaie onderdelen van de bedrijfsvoering beter worden ingepast. Met name is van belang dat de beoogde tunnelkassen aan het zicht worden onttrokken. Dit geldt eveneens voor de parkeerplaatsen. Voor meer details en de randvoorwaarden wordt verwezen naar bijlage 1 van de planregels. De details van de beoogde bebouwing zijn nog niet uitgewerkt. Dat zal in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0008.png"

Figuur 8: zonering en clustering bebouwing (bron: studie ruimtelijke kwaliteit MooiSticht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0009.png"

Figuur 9: situatie bouwwerken (bestaand en nieuw)

2.3 Parkeren

De bestaande 10 parkeerplaatsen oostelijk op het bedrijfsterrein (zie foto bij figuur 6) worden opgeheven en de nieuwe parkeerplaatsen, eveneens 10, worden in voornoemd cluster opgenomen (figuur 8). Er worden geen extra klanten verwacht als gevolg van de nieuwe situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op het plangebied worden in dit hoofdstuk uiteengezet. Er is onderscheid gemaakt in rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Deze visie vervangt een aantal nationale nota's, waaronder de Nota Ruimte.

In het SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid, verstedelijking en het behoud van groene ruimte.

De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het kabinet heeft 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken (door het creëren van een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk blijft ook verantwoordelijk voor het systeem van de ruimtelijke ordening, zoals wetgeving. Voor het overige worden zoveel mogelijk bevoegdheden neergelegd bij andere overheden, zoals provincie en gemeente.

Onderhavig plan valt conform de uitgangspunten van de SVIR onder de bevoegdheid en het belang van de gemeente en is geen rijksbelang.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit artikel 3.1.6 Bro volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In onderstaande paragraaf wordt een en ander onderbouwd.

3.1.3.1 Ladder duurzame verstedelijking

Algemeen

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt sinds 1 juli 2017 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De 'nieuwe ladder' vergt niet meer dat de 'actuele regionale behoefte' wordt beschreven, volstaan kan worden met de 'behoefte'. Relevant is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Artikel 1.1.1, lid 1 Bro geeft de volgende definitie aan stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Formeel is er geen ondergrens opgenomen of een project al dan niet een stedelijke ontwikkeling is. De geldende Afdeling-jurisprudentie ten aanzien van dit aspect is erg casuïstisch.

De voorziene functies leiden echter niet tot relevant nieuw ruimtebeslag binnen agrarisch gebied ten opzichte van het voorgaande planologisch regime. Er is in planologisch-juridisch opzicht geen sprake van een uitbreiding in voornoemde zin. Het bouwvlak is weliswaar gewijzigd, maar is niet groter geworden. Alleen de vorm is gewijzigd. Onderhavig bestemmingsplan voorziet derhalve niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028

Op 10 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstellingen het provinciaal beleid heeft, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Met betrekking tot dit laatste speelt ook de PRS een belangrijke rol.

Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Het ruimtelijk beleid gaat uit van drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven. Dit zijn opgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied;

Met name dit laatste aspect is relevant voor onderhavig plangebied. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn bepaalde ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies onder voorwaarden aanvaardbaar.

Bestaande stedelijke functie

Het plangebied ligt in de zogeheten kernrandzone van het landelijk gebied. De kernrandzone is volgens de PRS het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Deze zone om de Utrechtse kernen is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.

De kernrandzone heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies (o.a. recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra, caravanstalling).

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0010.png"

Figuur 10: uitsnede kaart landelijk gebied en kernrandzone in PRS en ligging kwekerij

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening provincie Utrecht
3.2.2.1 Juridisch kader

Gelijktijdig met de provinciale ruimtelijke structuurvisie (PRS) hebben Provinciale Staten de provinciale ruimtelijke verordening provincie Utrecht 2013 (PRV) vastgesteld. De verordening is een aantal keren herzien, de geconsolideerde versie is op 10 december 2018 vastgesteld. Het doel van de PRV is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. De belangen zijn onderverdeeld in 10 thema's:

  • 1. bodem;
  • 2. water;
  • 3. energie;
  • 4. cultureel erfgoed;
  • 5. wonen;
  • 6. werken;
  • 7. verkeer en vervoer;
  • 8. landelijk gebied;
  • 9. landschap ;
  • 10. recreatie.

Met name de thema's landelijk gebied en landschap hebben betrekking op het plangebied. Zoals onder paragraaf 3.2.1 staat aangegeven ligt het plangebied in de kernrandzone, doch het betreft een enkelvoudig perceel. Om die reden is aangesloten bij artikel 3.8 van de PRS, Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen. Hiervoor geldt het volgende:

  • 1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat:
    • a. percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatie­woning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    • b. stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
  • 2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

De toelichting met betrekking tot dit artikel geeft het volgende aan:

Eerste lid: Bij de herijking is de naam van het artikel gewijzigd in ‘Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen’.

Tweede lid, sub a: Een perceel dat bestemd is voor een specifiek stedelijke functie kan een andere stedelijke bestemming krijgen. Niet alle stedelijke bestemmingen zijn toegestaan: een recreatiewoning mag niet omgezet worden naar permanente bewoning en bestaande stedelijke functies mogen niet omgezet worden naar bestemming kantoor of detailhandel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de toename van de invloed op de omgeving breed worden beoordeeld. Het resultaat van die brede beoordeling moet zijn dat de ruimtelijke impact op de omgeving vermindert of op zijn minst gelijk blijft. Dat wil niet zeggen dat op deelaspecten geen kleine verslechteringen mogen plaatsvinden. Het gaat om het resultaat van de integrale beoordeling. Tot de relevante aspecten worden in ieder geval gerekend: milieuhinder, onevenredige verkeerstoename of verstoring van het landschap.

Tweede lid, sub b: Voor bestaande stedelijke functies is een uitbreidingsmogelijkheid van 20% ten opzichte van het vigerende planologische regime in het algemeen toereikend. Van een economische noodzaak is sprake als aangetoond wordt dat de uitbreiding nodig is voor de continuïteit voor het bedrijf.

Er is in dit geval sprake van een bestaande stedelijke functie in het buitengebied, te weten een biologische bamboekwekerij. De beoogde uitbreiding van de kwekerij is in bedrijfs-economisch opzicht noodzakelijk. Aanvankelijk was RANDIJK een volledige vollegronds kwekerij. Alle planten werden geteeld én verkocht vanuit de vollegrond. Met de intrede van de laatste economisch crisis (2012) is de noodzaak naar (kleiner) potmateriaal ingezet. Men wil kleinere planten, op een handzame manier te vervoeren. De recentere verkoop aan de tussenhandel maakt het gebruik van standaardpotten en karren noodzakelijk. Ook het fenomeen internet heeft gezorgd voor het standaardiseren van de potmaten bij RANDIJK. De productie en verkoopklaar maken van de planten is hierdoor steeds meer naar binnen verplaatst, en vraagt meer ruimte en materieel. Om die reden is ook het areaal aan tunnelkassen vergroot. De periode van gebruik van de kassen breidt zich uit naar vroeg in het najaar tot en met april. De teelt van nieuwe soorten planten noopt de kwekerij nog langer gebruik te maken van de tunnelkassen. In de cijfers vanaf 2013 is bovendien terug te vinden dat er jaarlijks een omzetgroei plaatsvindt van 5 – 10%. De omzet van het hoveniersbedrijf is al die tijd stabiel gebleven; de groei in het bedrijf zit hem dus met name op het gebied van de plantenteelt. Kortom: er is hard extra werkruimte nodig voor de continuïteit voor het bedrijf.

3.2.2.2 Kwaliteitsverbetering

Zoals uit hoofdstuk 2 van deze plantoelichting blijkt is het de bedoeling om de ruimtelijke kwaliteit van de locatie als geheel te versterken. De beschrijving hiervan is opgenomen in een onderbouwing van MooiSticht dat als bijlage 1 bij de planregels is toegevoegd. Het plangebied is aangeduid als 'diffuus landschap', voormalig kampenlandschap. In het provinciaal beleid wordt gestreefd naar behoud en versterking van de rijk gevarieerde kleinschaligheid en rijke groene dooradering die typerend zijn voor de Gelderse Vallei. In voornoemde onderbouwing van MooiSticht is hierop aangesloten en zijn de volgende kansen aangegeven tot kwaliteitsverbetering:

  • sfeer/schaal omvormen: van in zichzelf gekeerd, tuincentrumachtig (stedelijke associatie) naar een schakel in het landschap;
  • verbinding maken met zowel het kleinschalige beeklandschap (westzijde) als het open slagenlandschap (oostzijde);
  • zichtbaar maken van het beekverloop en de bijbehorende afwisselende begroeiing;
  • terugbrengen ruimtelijke afwisseling van open versus gesloten zoals in het oude beeklandschap;
  • representatiever en landschappelijker maken van het perceel: zowel het aanzicht voor passanten als de route die bezoekers afleggen. In samenhang hiermee: meer zichtbaar en beleefbaar maken van de moderne, biologische agrarische activiteit.
  • Het gebouw is atypisch op deze plek. Weliswaar een herkenbaar element, passend bij de eveneens eigentijdse activiteit van het kweken van bamboe. Kwaliteitsverbetering ontstaat als het gebouw meer opgaat in het landschap.

Voor meer details wordt verwezen naar bijlage 1 van de planregels.

3.2.3 Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Leusden. Van de verschillende bijlagen die zijn opgenomen in voornoemd plan is wel informatie af te leiden. Hieruit blijkt dat het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied of beschermingszone drinkwaterwinning ligt. Evenmin ligt het plangebied in een gebied dat specifieke bescherming behoeft.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie landelijk gebied

Op 1 februari 2018 heeft de raad van Leusden de Omgevingsvisie landelijk gebied vastgesteld. De visie biedt een kader voor het opstellen van omgevingsplannen en uitwerking in beleid op deelterreinen. In de visie worden voor het buitengebied 5 deelgebieden onderscheiden met elk hun eigen kenmerken en herkenbaarheid:

  • 1. Zuidoostelijk kampenlandschap.
  • 2. Omgeving Hessenweg.
  • 3. Randzone met slagenlandschap.
  • 4. Landgoederenzone met Centraal buitengebied.
  • 5. Leusderheide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0011.png"

Figuur 11: ligging plangebied (bij rode aanduiding, indicatief) in randzone met slagenlandschap

Onderhavig plangebied ligt in het deelgebied randzone met slagenlandschap. Enkele kenmerken van het gebied zijn:

  • Het patroon van de ontginningen. Dit is soms onregelmatig door de aanwezige dekzandruggen, maar heeft per gebied een eigen richting.
  • De bebouwingslinten als ontginningsassen, die ontstaan zijn op de dekzandruggen en uitstaken boven het veenmoeras.
  • De beekdalen met beken.
  • De wegen die rationeel recht zijn met sporadisch slingerende oude structuren.
  • De langgerekte en smalle erven, ze zijn compact en rationeel ingericht.

In het algemeen geldt voor het buitengebied dat bij nieuwe initiatieven (functieverandering of bouwblokvergrotingen) die buiten de mogelijkheden van het bestemmingsplan vallen, een deel van de gemaakte waardesprong geïnvesteerd moet worden in kwaliteit. Onderhavig plan maakt extra bebouwing mogelijk voor een bestaande kwekerij. Het bouwvlak heeft echter dezelfde oppervlakte als in het thans geldende bestemmingsplan.

Zoals beschreven in paragraaf 2.2 zal de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit versterkt worden in het plangebied. Als aansluiting op het landschap zal het volgende plaatsvinden:

  • de randen van de locatie worden onderdeel van het landschappelijke raamwerk;
  • een afwisselend silhouet: hoog en meer besloten versus open (lage beplanting) met solitairen;
  • de sloot meer vrij maken zodat men de loop gaat ervaren (oude landschappelijke lijn);
  • de verbeteringen hebben meer effect als ook aan de andere zijde van de beek meer openheid ontstaat.

Om de kwaliteiten te borgen worden meer specifiek voor het deelgebied Randzone met slagenlandschap in de omgevingsvisie onder meer de volgende voorwaarden gesteld:

  • er worden geen functies toegestaan die een negatief effect hebben op de rust en stilte in het gebied. Functies die vrachtverkeer aantrekken worden niet toegestaan.
  • Bij nieuwbouw of herbouw dient te worden aangetoond dat historische boerderijtypen en erfinrichtingen zorgvuldig zijn meegenomen in het nieuwe plan.

Onderhavig plan past binnen voornoemde voorwaarden. De beoogde uitbreiding wordt ingebed in het landschap en de bebouwing wordt meer geclusterd dan in de huidige situatie het geval is. De kwekerij trekt geen extra verkeer aan. Voornoemd plan past dan ook binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie landelijk gebied.

3.3.2 Inpassingsplan Grebbellinie landschap

Het perceel ligt aan de Aschatterbeek, onderdeel van het oost-west lopende stelsel van beken, dat een belangrijke ondergrond vormt voor het cultuurlandschap van de Gelderse Vallei. De beken vormen tezamen met het Valleikanaal de belangrijkste waterstructuur van dit gebied. De beek loopt hier een stukje noordzuid, opvallend slingerend. Direct ten westen van de beek ligt het Valleikanaal met de Liniedijk. De kanaaldijk, tussen de beek en het kanaal is een belangrijke (recreatieve) route.

De kaartenstudie en recente luchtfoto laten zien dat het landschap in de directe omgeving de laatste decennia sterk is veranderd: eerst de oprukkende bebouwde kom van Leusden, vervolgens omvorming van weiland naar volkstuintjes. Deze nieuwe en intensieve gebruiks'laag' overstemt de oorspronkelijke landschapskenmerken.

In het provinciaal beleid wordt gestreefd naar behoud en versterking van de rijk gevarieerde kleinschaligheid en rijke groene dooradering die typerend zijn voor de Gelderse Vallei. Het bekensysteem samen met cultuurhistorische elementen als de ontginnings- en wegenstructuren, de Grebbelinie en het Valleikanaal vormen hier de grotere landschapselementen waarvan men de structuur en belevingswaarde wil versterken:

  • Het intensiever accentueren van agrarische perceelsgrenzen met landschapselementen, zoals houtsingels (vnl. els) of knotwilgen.
  • Het behouden of versterken van meer afwisseling tussen weilanden (vnl. grondgebonden landbouw), akkers en bospercelen in het landgebruik.
  • Seizoenswisseling levert afwisseling in beeld.
  • Ecologische oevers langs beken variëren in breedte, poelen als plekken langs de beek.
  • Beek met gevarieerde beplanting van bosjes, bomen, elzenranden etc. en open stukken.
  • Afwisseling omrande kavels en bospercelen gebruiken als basis voor stedelijke uitbreiding.

Voor de nadere onderbouwing en inpassing van het plan van de kwekerij in het cultuurlandschap wordt verwezen naar bijlage 1 van de planregels (Landschappelijk Inpassingsplan van MooiSticht). Met de ontwikkeling van de kwekerij is rekening gehouden met een goede landschappelijke inpassing. De waarden van de Grebbellinie zullen niet worden aangetast.

3.3.3 Welstandsnota

De Welstandsnota 2018 beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Leusden. De nota is van toepassing op bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. De welstandscriteria zijn ingedeeld naar gebieden. Per gebied zijn specifieke criteria opgesteld. Voor het slagenlandschap waartoe het plangebied behoort zijn de navolgende criteria opgesteld:

Algemeen

In het algemeen wordt gesteld dat de bouwwerken dienen te passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en rekening dient te worden gehouden met de bestaande organisatie op het perceel en gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Massa en vorm bebouwing

  • de bebouwing wordt terughoudend vormgegegeven;
  • panden hebben een indivuduele uitstraling;
  • de gevelindeling wordt gekenmerkt door een evenwichtige opbouw.

Detaillering, materaal en kleurgebruik

  • de hoofdkleuren zijn terughoudende naturel of gedempte (aard-)kleuren en afgestemd op de omgeving.

Tot slot staat aangegeven in de Welstandsnota 2018 dat er geen aanleiding wordt gevonden tot een verbijzondering van de loket- en objectcriteria voor de bebouwing in dit gebied.

Bij het ontwerp van het bouwplan zullen de initiatiefnemers rekening houden met voornoemde welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan in overeenstemming te zijn met het criterium 'een goede ruimtelijke ordening'. Indien er beperkingen voor het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan rekening mee gehouden.

4.2 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai en
  • industrielawaai
  • overige geluidsbelasting.

Binnen een geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidbelasting voor geluidgevoelige bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per weg. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet de gemeente onderzoeken of geluidsredurende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, kan het college ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde.

4.2.1 Spoorweglawaai

In de omgeving van de planlocatie bevinden zich geen spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

De Wgh bepaalt dat langs wegen zich geluidszones bevinden, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de weg moet worden aangemerkt als stedelijk of buitenstedelijke weg. De Laapeerseweg en de Asschatterweg betreffen beide buitenstedelijke wegen met een geluidzone.

Een deel van het bestaande hoofdgebouw wordt ingericht als bedrijfswoning. Deze woning ligt op grond van de Wgh in voornoemde zones, waardoor een onderzoek naar de geluidswaarden nodig is. Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is in september 2019 een akoestisch onderzoek opgesteld (zie bijlage 2 van de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt samengevat het volgende:

De maximale geluidsbelasting op de gevels als gevolg van de Asschatterweg (incl. 5 dB aftrek) bedraagt 37 dB. Daarmee wordt zeer ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De maximale geluidsbelasting op de gevels als gevolg van de Laapeerseweg (incl. 5 dB aftrek)
bedraagt 31 dB. Daarmee wordt zeer ruim voldaan aan de wettelijk voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er hoeft dan ook geen hogere waarde te worden vastgesteld. Het plan voldoet hiermee ook aan een goede ruimtelijke ordening qua wegverkeer. Voor meer details wordt verwezen naar voornoemd akoestisch onderzoek.

4.2.3 Industrielawaai

In het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Evenmin liggen er nabij het plangebied grote lawaaimakers. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.2.4 Overige geluidsbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken of er tevens kans is op geluidsbelasting van overige bronnen. Overige geluidsbelasting is in of nabij het plangebied echter niet aanwezig. De bebouwing ligt in een gebied waar hoofdzakelijk agrarische bedrijven liggen. Voor het overige wordt verwezen naar par. 4.9 (Bedrijven en milieuzonering) waar aandacht is besteed aan eventuele bedrijven in de omgeving.

4.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bijdraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 500 woningen. Omdat het bestemmingsplan een bijgebouw, een uitbreiding van het hoofdgebouw en tunnelkassen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Aan de hand van voornoemde conclusie is het bestemmingsplan evenmin in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook voor het overige is er geen aanleiding om ten aanzien van luchtkwaliteit nader onderzoek te verrichten. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het plan. Het project geeft geen (dreigende) overschrijding aan de luchtkwaliteit en kan doorgaan op basis van artikel 5.16 lid 1, aanhef en onder a van de Wet luchtkwaliteit.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.

Onderhavige planlocatie ligt volgens de Risicokaart (www.risicokaart.nl) niet in de (directe) nabijheid van risicovolle transportwegen of andere aspecten die te maken hebben met externe veiligheid. Wel ligt op circa 80 meter afstand van de nieuw te realiseren bedrijfswoning een buisleiding van de Gasunie. De belemmeringenstrook ter weerszijden van de hartlijn van deze leiding bedraagt 4 m.

Van toename van de veiligheidsrisico's is in dit geval geen sprake. Door de ligging van de gasleiding direct langs het Valleikanaal zal bij een calamiteit de vluchtroute altijd in oostelijke richting zijn. Hierdoor zal er geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico.
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0012.jpg"

Figuur 12: risicokaart externe veiligheid (bron: risicokaart.nl), planlocatie rood omcirkeld

4.5 Bodem

4.5.1 Verkennend bodemonderzoek

Een bestemmingsplan dient een motivering te bevatten over de bodemkwaliteit in relatie met het beoogde doel. Om die reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken. De beoogde bedrijfswoning wordt in het bestaande hoofdgebouw gerealiseerd. Er is geen sprake van nieuwbouw van een bedrijfswoning.

Voor de aankoop van het perceel in 2001 heeft de toenmalige eigenaar (vader van de initatiefnemer) een verkennend bodemonderzoek uit laten voeren, zie bijlage 3. Daarnaast is een nieuw milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd in 2020, zie hiervoor bijlage 4.

Uit deze onderzoeken komt het volgende (samengevat) naar voren. Ten tijde van de aankoop was de locatie in gebruik als grasland. Er was geen bebouwing of erfverharding aanwezig. In totaal zijn er 24 boringen verricht. De bodem bestaat uit fijn zand. In geen van de onderzochte monsters zijn verhoogde waarden aangetroffen. Nader onderzoek is niet nodig en de locatie wordt geschikt geacht voor alle beoogde functies. Na de aankoop is het hoofdgebouw gerealiseerd en een bijgebouw voor een kwekerij. De grond is enkel gebruikt voor boomkwekerij activiteiten, dat wil zeggen voor de opkweek van bamboeplanten, siergrassen en kerstbomen. Er hebben in de tussentijd geen vervuiling of activiteiten plaats gevonden die vervuiling hebben kunnen veroorzaken. Er is evenmin sprake geweest van opslag van gevaarlijke stoffen.

Op grond van het voornoemde wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

 

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Een watertoets is een onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem door ruimtelijke plannen en besluiten. De gemeente Leusden moet de waterbelangen goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Het Waterschap Vallei en Veluwe zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit, de vaarwegen, primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

4.6.2 Bebouwing en verharding

De planlocatie heeft een omvang van zo'n 1,8 hectare. Op het erf staat verschillende bebouwing waaronder een hoofdgebouw en tunnelkassen. Het hoofdgebouw wordt uitgebreid met extra bedrijfsruimte en er wordt een kapschuur gebouwd voor opslag van materieel en materiaal voor de kwekerij. Rondom de gebouwen zijn de gronden gedeeltelijk verhard ten behoeve van de ontsluiting van het terrein en parkeerplaatsen.

Het plan voorziet in toename van bebouwing, te weten:

  • uitbreiding hoofdgebouw met bedrijfshal (100 m²);
  • nieuwe kapschuur van 148 m²;
  • bijgebouw van 50 m²;
  • serre aan hoofdgebouw (t.b.v. woning): 40 m².

Totaal toename bebouwing: 338 m².

Op 23 september 2019 is via de website www.dewatertoets.nl een verkennende watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de verkorte procedure op het plan van toepassing is. Het gaat hier om een plan met een klein waterbelang. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Op basis van het voornoemde wordt geconcludeerd dat er sprake is van een plan dat geen (nadelige) invloed heeft op de waterbelangen van het waterschap of de gemeente.

4.7 Natuurwaarden

4.7.1 Beschermde gebieden

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met gebieden die op grond van de Wet natuurbescherming zijn beschermd, met name beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. Een ruimtelijk plan is ook een 'plan' in de zin van de Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Om die reden moet nagegaan worden of het plan significante nadelige effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van die gebieden.

In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan liggen geen beschermde gebieden in voornoemde zin. Ook niet in de nabijheid van het plangebied. Evenmin is er sprake van een dusdanig bouwplan dat er beschermde gebieden in voornoemde zin (significant) worden benadeeld. Het bestemmingsplan brengt dan ook geen nadelige effecten met zich mee voor natuurgebieden in of nabij het plangebied.

4.7.2 Beschermde soorten

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient tevens rekening te worden gehouden met individuele dier- en plantensoorten die bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er niet toe leiden dat hierdoor beschermde planten- en dierensoorten worden aangetast. De bepalingen over de bescherming van soorten staan in de Natuurbeschermingswet.

4.7.3 Planlocatie

De uitbreiding van het hoofdgebouw vindt plaats op bestaand, nagenoeg verhard terrein. Teneinde uit te sluiten of er door het plan onevenredige nadelen voor beschermde soorten of nabij beschermde gebieden optreden is in oktober 2019 een quick scan uitgevoerd (zie bijlage 5 toelichting). Het betreft een beoordeling van de huidige en potentiële aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren op de onderzoekslocatie en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0013.jpg"

Afbeelding 14: verharding en hoofdgebouw

Uit de quick scan blijkt samengevat het volgende:

"Er zijn geen negatieve effecten, dan wel significant negatieve effecten te verwachten van het project op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Daarvoor is de ingreep te kleinschalig en de afstand tot Natura-2000 gebieden te groot (> 10km).

Het plangebied ligt buiten de grenzen van Natuurnetwerk Nederland, waardoor er geen effecten op de kernkwaliteiten van het gebied zijn. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen.

De voorgenomen werkzaamheden zullen geen negatief effect opleveren voor grondgebonden zoogdieren. Voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en (functionele) leefomgeving van beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het plangebied niet aanwezig. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Op de locatie zijn geen geschikte gebouwen of bomen aanwezig, waardoor verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Het plangebied is ook geen essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen. Een ontheffing in het kader Wet natuurbescherming is niet nodig.

De bomen/ struiken binnen het plangebied zijn geschikt als nestlocatie voor vogels. Actieve nesten mogen geen negatief effect ondervinden. De bomen/ struiken dienen buiten het broedseizoen (half maart – half juli) verwijderd te worden om te voorkomen dat broedvogels zich nestelen in de te verwijderen bomen/ struiken. Indien het verwijderen niet plaats kan vinden buiten het broedseizoen, dienen de bomen/groenstrook/struiken voor verwijdering te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van actieve nesten.

Geschikt habitat om te rusten, zich voort te planten of te overwinteren is voor beschermde reptielen, amfibieën en vissen in het plangebied alleen aanwezig voor poelkikker en ringslang in de centrale vijver en westelijk poel. Omdat deze en eventueel winterbiotoop in de omgeving onaangeroerd blijft is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

In het plangebied zijn geen beschermde planten waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

In het plangebied worden geen beschermde ongewervelden verwacht. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

De enkele dunne bomen in het plangebied vallen onder de bebouwde kom houtopstanden en zijn daarom vrijgesteld van de meld- en herplantplicht van de Wet natuurbescherming.

Op grond van het voornoemde kan dan ook worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot nadelige gevolgen inzake flora en fauna.

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

De Erfgoedwet regelt de zorg voor ons bodemarchief en is de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Op het gemeentebestuur rust de plicht om zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen aan te wijzen.

Het college van Burgemeester en wethouders van Leusden heeft op 6 maart 2018 de beleidsnota archeologie 2018 en de archeologische verwachtings- en beleidskaart 2018 vastgesteld. De beleidsnota archeologie is het beleidsinstrument voor het gemeentelijke archeologiebeleid.

4.8.2 Relatie met het plangebied

Bijgaand is een uitsnede opgenomen van de archelogische verwachtingskaart (versie 15 oktober 2017) voor het plangebied. Hieruit blijkt dat het gebied hoofdzakelijk ligt in een zone dat is aangewezen als een gebied met een 'lage archeologische verwachting'. Uit voornoemde beleidsnota blijkt dat in zones met een lage archeologische verwachting de kans op het voorkomen van archeologische vindplaatsen respectievelijk klein of zeer klein wordt geacht. Het beleid geeft verder aan dat bij plangebieden groter dan 10.000 m² waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld plaatsvinden, voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor een klein gedeelte van het perceel, het oostelijke gedeelte, geldt de aanduiding 'gebieden met een middelhoge archeologische verwachting'. Dit betekent dat voor het hele plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt. Er is in dit geval echter gekozen om de lage archeologische verwachting te hanteren. Dit omdat de beoogde bouwactiviteiten in zijn geheel plaats vinden in de lage verwachtingszone, zie afbeelding 15 en minder dan 10.000 m² beslaan. Om die reden is er geen archeologisch onderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0014.png"

Afbeelding 15: uitsnede archeologische verwachtingskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0015.png"  

In het thans voorliggende bestemmingsplan is het voornoemde voor de planlocatie vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie lage verwachtingswaarde' en 'Waarde - Archeologie middelhoge archeologische verwachting'. In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze bestemmingen overgenomen.

Voorts zijn op basis van voornoemde wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden en de werkzaamheden te stoppen. Officieel dient een melding te gebeuren bij de burgemeester van de betreffende gemeente of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de praktijk is het eenvoudiger de melding te doen bij het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort, tijdens kantooruren te bereiken via 033-463 77 97.

4.8.3 Cultuurhistorie

Uit de digitale Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht blijkt dat de locatie ligt in het gebied dat is aangeduid als Militair erfgoed. De Provinciale Ruimtelijke Verordening geeft aan: 'Cultuurhistorische hoofdstructuur met de nadere aanduiding militair erfgoed':

“Militair erfgoed: behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van het militair erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.”

De status quo van ‘de punt’, het eerste deel vanaf de brug tussen de Kanaalweg en de Laapeerseweg, is al redelijk verdicht is. Het open slagenlandschap is vanaf de dijk al lang niet meer zichtbaar, zowel door aanwezigheid van de vele bouwwerken, als door de aanwezigheid van groen. De opdracht om de zichtlijnen vanaf de dijk enigszins open te houden is ingevuld door de schaal/korrelgrootte van de bebouwing min of meer gelijk te houden door het clusteren van de bebouwing op de noordzijde van het perceel (en in het midden van het terrein). Voor het overige wordt verwezen naar de onderbouwing in het Landschappelijk Inpassingsplan in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0016.png"

Afbeelding 16: uitsnede Cultuurhistorische Atlas provincie Utrecht

4.9 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. In het plangebied wordt een bedrijfswoning toegevoegd in het bestaande hoofdgebouw. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt vaak gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandstap.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich enerzijds door haar agrarische omgeving met hoofdzakelijk boerderijen en enkele burgerwoningen en anderzijds aan de westelijk zijde stedelijk gebied (kern van Leusden). Het gebied kan dan ook gekenmerkt worden als een 'gemengd gebied' in de zin van de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.237-0401_0017.png"

afbeelding 17: omgeving plangebied

 

Op een afstand van zo'n 160 meter ten noordoosten van de kwekerij is een veehouderij gevestigd. Bij het bepalen van de richtafstand dient te worden uitgegaan van de activiteit 'Fokken en houden van rundvee' zoals genoemd in lijst 1 van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 50 meter van het agrarische bouwvlak tot de gevel van woningen: 50 meter vanwege geur, 30 meter vanwege stof en 30 meter vanwege geluid. De afstand van 190 meter tussen het agrarische bouwvlak en de gevel van de woning voldoet ruimschoots aan voornoemde richtafstanden. Voor wat betreft geur wordt nog opgemerkt dat gezien het voornoemde de afstand dusdanig groot is dat geen V-Stacks berekening is bijgevoegd. De overige (agrarische) bedrijven liggen veel verder van de planlocatie. Om die reden blijven deze verder onbesproken.

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden vanwege zonering en richtafstanden. Het plan voldoet ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook aan een goede ruimtelijke ordening: er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er worden geen (agrarisch) ondernemers beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.10 Energie en duurzaamheid

De provincie Utrecht en de gemeente Leusden streven naar een duurzame gebiedsontwikkeling. De gemeente heeft de ambities ten aanzien van dit aspect opgenomen in het beleid 'Dynamische Duurzaamheidsagenda Leusden 2019-2022'. Aan initiatiefnemers wordt gevraagd een bijdrage te leveren door bij het ontwerp van gebouwen rekening te houden met principes van duurzaam bouwen en met energieprestatie eisen.

In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van zo'n 30 zonnepanelen op het hoofdgebouw (op het schuine dakvlak). Het plan is om op de toekomstige kapschuur ook zonnepanelen te leggen aan de zuidkant en de noordzijde (richting buren) tevens een groen dak te realiseren. Evenzo op de nieuw te realiseren schuur. Tevens is het plan om zoveel mogelijk regenwater dat valt op de gebouwen op te gaan vangen voor gebruik op de kwekerij in tijden van droogte.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

5.2 Planregels

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
    Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    De algemene regels bestaan in dit bestemingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings en afwijkingsregels en overige regels.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
    In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

 

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Agrarisch met waarden

De bestaande en te ontwikkelen landschapswaarden genieten in deze bestemming bescherming, in die zin dat er bij het agrarisch gebruik rekening moet worden gehouden met aanwezige waarden, zoals landschapselementen, geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische, landschapsecologische en biologische waarden. Ter bescherming van deze waarden is een (aanleg)vergunningenstelsel in het leven geroepen. Werken en/of werkzaamheden die de landschapswaarden kunnen aantasten zijn daarmee vergunningplichtig.

Binnen de bestemmingsomschrijving is daarnaast een biologische kwekerij toegestaan, evenals de showtuin voor het hoveniersbedrijf.

5.3.2 Bedrijf

Voor het bouwvlak van de kwekerij is de bestemming Bedrijf opgenomen. Door middel van diverse aanduidingen is de locatie van diverse gebouwen vastgelegd. Voor de aanleg en instandhouding van de gewenste landschappelijke inpassing in een zone aangewezen, die gekoppeld is aan artikel 9.2.1 in de planregels.

5.3.3 Waarde - Archeologie

In het bestemmingsplan zijn twee verschillende archeologische bestemmingen opgenomen. Iedere dubbelbestemming is gebaseerd op een in het plangebied voorkomende verwachtingswaarde conform de gemeentelijke Archeologische beleidskaart.

Met de archeologische dubbelbestemming worden de mogelijke archeologische waarden zoals die zich in de bodem kunnen bevinden beschermd. De bescherming is vormgegeven door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden in de bodem. Een aanvraag behorende bij een dergelijke omgevingsvergunning dient vergezeld te zijn van een archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad in beginsel een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen met bepaalde afmetingen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen opgesomd. Bij nieuwe bebouwing is in principe een exploitatieplan verplicht tenzij anders overeengekomen. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst en een overeenkomst tot planschade gesloten.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Overleg met omwonenden

De initiatiefnemers hebben overleg gevoerd met de buren die wonen op het adres Laapeerseweg 1. Het eerste overleg heeft plaatsgevonden in juni 2019 en in november 2019. De buren hebben een brief geschreven met opmerkingen en de initiatiefnemers zijn aan al hun wensen tegemoet gekomen (d.w.z een groendak op het huidige gebouw, alle muren rondom het bestaande gebouw zullen worden afgetimmerd met hout, de boomhut wordt verwijderd en de bestaande tunnelkassen blijven en nieuwe tunnelkassen zullen zoveel mogelijk 'ingepakt' worden in het groen. In het tweede gesprek hebben de buren aangegeven tevreden te zijn met alle tegemoetkomingen en hebben dan ook aangegeven dat ze overal aan mee te willen werken zolang de initiatiefnemers zich aan de gemaakte afspraken houden. En dat houdt in de tunnelkassen en gebouwen zoveel mogelijk aan het zicht onttrekken door inheems groen aan te planten. De afspraak is dat dit in samenspraak met de buren uitgevoerd zal worden.

In maart 2020 is onderhavig plan ook voorgelegd aan de buren die woonachtig zijn op het adres Asschatterweg 38 en de Kanaalweg 7. Ook zij hebben aangegeven dat ze graag het zich op groen behouden en dat de gebouwen afgeschermd dienen te worden met groen. Voor het overige wordt verwezen naar bijlage 6 van de toelichting.

7.2 Overleg met overlegpartners

Het voorontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg verzonden aan de overlegpartners. De Gasunie en de provincie Utrecht hebben gereageerd (zie bijlage 7 van de toelichting). Hun opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied herziening Laapeerseweg 1a' heeft met ingang van 16 juni tot en met 27 juli 2020 ter inzage gelegen in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Binnen deze termijn is er geen zienswijze ingediend. Wel wordt een aantal ambtelijke wijzigingen doorgevoerd, zie bijlage 8 van de toelichting.