direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e Sporthal Burgemeester Buiningpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.172-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de rand van Leusden bevindt zich het sportcomplex Burgemeester Buiningpark. Binnen dit sportcomplex is behoefte aan een 2e sporthal. De locatie nabij de kantine/ kleedruimte van de korfbalvereniging is hiervoor het meest geschikt. De sporthal bestaat uit een gedeelte voor grote zaalsporten en een turngedeelte.

Het bestemmingsplan is echter voornamelijk gericht op buitensport met kantine- en kleedruimte faciliteiten. Een 2e sporthal, gericht op binnensport, is in strijd met het geldende plan. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan '2e Sporthal Burgemeester Buiningpark' bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0327.172-0401);
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' te worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Begrenzing plangebied

Het sportcomplex bevindt zich aan de westflank van Leusden en wordt begrensd door de Groene Zoom, Noorderinslag en het grondgebied van de landgoederen Lockhorst en De Boom.

Het plangebied ligt in het noordelijk gedeelte van dit sportcomplex. Zie hiervoor de volgende afbeelding, waarin de globale ligging van het plangebied rood omlijnd is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied (www.opentopo.nl)

1.4 Geldende planologische situatie

Op dit moment geldt op het perceel de beheersverordening "Leusden en Achterveld actualisering bestemmingsplannen". Het betreffende perceel is hierin bestemd voor "sportdoeleinden I" met een bebouwingspercentage van 5% ten behoeve van onverharde, halverharde of harde sportvelden met kantine-, kleed-, was- en toiletaccommodatie met bijbehorende voorzieningen met een hoogte van maximaal 8 meter.

1.5 Opzet bestemmingsplan en toelichting

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten zijn in hoofdstuk 4 beschreven;
  • de visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 5;
  • in hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk 8 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Beschrijving bestemmingsplangebied

Het plangebied is gelegen op sportvelden van korfbalclub "Antilopen" aan de Bavoortseweg 27 te Leusden.

Het plangebied bestaat uit een drietal korfbalvelden met kunstgras. Rond de velden ligt een grasstrook en een groenstrook met struiken, elzen en struiken. Aan de oostzijde staat het bestaande kantine/ kleedruimte van de korfbalvereniging. Dit is een gebouw met een moderne uitstraling door de toepassing van glas en metalen platen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De nationale belangen uit de structuurvisie zijn vooral gericht op wat grotere ontwikkelingen. Omdat er in het voorliggende bestemmingsplan geen sprake is van een grootschalige ontwikkeling zijn de nationale belangen niet relevant voor dit bestemmingsplan. Daarbij kan nog opgemerkt worden, dat de 2e sporthal gebouwd zal worden op een bestaand sportcomplex. Er kan daarom gesproken worden van een intensief grondgebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De 2e sporthal kan weliswaar beschouwd worden als een "andere stedelijke voorziening", maar omdat de 2e sporthal gebouwd zal worden binnen de begrenzing van een bestaand sportcomplex kan gesteld worden, dat hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt. Bovendien gaat het om een bescheiden ontwikkeling, die geheel passend is op een sportcomplex.

Ad 2.

De gemeente heeft een uitvoerige afweging gemaakt bij het bepalen van een locatie voor de bouw van een 2e sporthal. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd dat is verwoord in een aparte notitie, "Notitie locatiekeuze 2e sporthal" (zie Bijlage 1). In het kort is het volgende proces gevolgd. In 2011 is een onderzoeksrapport opgesteld naar locaties en realisatie- en exploitatie mogelijkheden voor 2e sporthal in Leusden. In de rapportage is een achttal potentiële locaties bestudeerd, zowel binnen de bebouwde kom (en provinciale rode contour) als daarbuiten (Burgemeester Buining Sportpark). In dit onderzoeksrapport is geconcludeerd dat uiteindelijk twee locaties als mogelijke plek voor de nieuwe 2e sporthal naar voren komen die voldoen aan de gestelde kaders. Beide zijn gelegen op het Burgemeester Buining Sportpark: het 8e voetbalveld van Roda'46 en de vijver in het Jan Banninkpark. Dit betreffen dus beide een locatie buiten de bebouwde kom van Leusden op een bestaand sportpark. Het bepalen of een locatie geschikt is vraagt om een integrale afweging. Het college concludeert op basis van de rapportage dat het 8e voetbalveld de beste optie is. Uit een marktconsultatie in 2012 is duidelijk geworden dat marktpartijen de ontwikkeling en exploitatie niet volledig vanuit eigen middelen kunnen bekostigen. Financiering zonder gemeentegarantie lijkt daarmee (financieel) onhaalbaar. De preferente locatie veld 8 van Roda is daarom in 2012 losgelaten om creatieve ideeën voor alternatieve locaties vanuit de markt de ruimte te geven. In het najaar van 2015 is op basis van het benodigde bouwoppervlak een modellenstudie gedaan. In deze modellenstudie zijn rondom het bestaande clubgebouw van LHV en Antilopen drie mogelijke locaties in beeld gebracht. Uit deze studie en bijbehorende afweging is naar voren gekomen dat de locatie 2 de voorkeur heeft. Deze locatie is gelegen op de noordelijk gelegen korfbalvelden direct aansluitend op het bestaande clubgebouw.

Conclusie: de situering van een 2e sporthal in het Burgemeester Buiningpark is een weloverwogen keuze geweest. Het betreft het toevoegen van een nieuwe sporthal op een bestaand sportpark buiten de provinciale rode contour welke na afweging de beste locatie is.

Ad 3.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Bavoortseweg, welke direct aansluit op lokale ontsluitingswegen. Daarmee is een goede ontsluiting gewaarborgd.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

In februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) vastgesteld. In maart 2014 is de structuurvisie partieel herzien.

In de PRS is het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Bij de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:

  • inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
  • behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Het landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Het provinciale beleid uit de PRS is vertaald naar themakaarten. In onderstaande wordt ingegaan op de verschillende thema's die van toepassing zijn op het plangebied. Binnen dit gebied kunnen verschillende beleidsuitgangspunten gelden.

  • Bodem: Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
  • Klimaat, gezondheid en veiligheid: Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen. Gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving (een duurzame leefomgeving).
  • Anticiperen op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering. Ruimte bieden voor duurzame energiebronnen.
  • Verkeer en vervoer: Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.
  • Landelijk gebied: Uitnodigende kernrandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
  • Landschap (Gelderse Vallei): Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en behoud van aardkundige waarden.

De locatie ligt niet in het binnenstedelijke gebied, maar in de overgangszone naar het buitengebied. Strikt genomen ligt de locatie buiten de rode contour. Voor het bouwen buiten deze contour kan de provincie het opstellen van een visie op de kernrandzone verplicht stellen. De gemeente is zich hiervan bewust. Op dit moment wordt er gewerkt aan een kernrandvisie, waarbij het studiegebied het Centraal Buitengebied omvat. De gronden, gelegen in het Burgemeester Buiningpark maken deel uit van het Centraal Buitengebied. Voor de ontwikkeling van de 2e sporthal moet aansluiting gezocht worden bij de Kernrandzonevisie, die nu in ontwikkeling is.

Met de provincie is overeen gekomen, dat er alvast gestart mag worden met het opstellen van het bestemmingsplan voor de 2e sporthal, vooruitlopend op de afronding van de Kernrandzonevisie. Beide procedures lopen nu parallel.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de uitgangspunten uit de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013

In februari 2013 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht vastgesteld. In maart 2014 en november 2014 is de structuurvisie partieel herzien.

In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met het provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden.

De volgende bepalingen zijn van belang voor het plangebied:

  • Kernrandzone: Met de voorgestane realisering van een nieuwe sporthal aan de noordwestrand van het bestaande sportcomplex Burgemeester Buiningpark is sprake van verstedelijking buiten de zogenoemde rode contour van de kern Leusden. Deze contour ligt ter plaatse op de Groene Zoom. Op grond van artikel 4.8 uit de Verordening kunnen onder voorwaarden kleinschalige stedelijke functies direct in aansluiting op het stedelijk gebied mogelijk worden gemaakt. De voorwaarden zijn:
  • 1° de ontwikkeling is in overeenstemming met een integrale visie op de kernrandzone;
  • 2° de ontwikkeling is landschappelijk goed inpasbaar;
  • 3° de ontwikkeling leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit die ten minste in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de ontwikkeling;
  • 4° de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Ad 1) Onderbouwd moet worden waarom dit initiatief niet binnen de rode contour gerealiseerd kan worden maar binnen de kernrandzone. Die afweging en motivatie is voor de sporthal verwoord in paragraaf 3.1.1 onder ad 2 (in combinatie met Bijlage 1). De realisatie van een 2e sporthal op het Burgemeester Buining Sportpark leidt daarmee tot een stedelijke ontwikkeling buiten de rode contour. Om hierover een goede afweging te kunnen maken vereist de provincie het opstellen van een kernrandzonevisie (KRZV). De gemeente Leusden heeft daarom voor delen van het Centraal Buitengebied een kernrandzonevisie opgesteld, waaronder voor het Burgemeester Buining Sportpark. Dit proces bevindt zich in een afrondende fase. De kernrandzonevisie legt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied vast en vormt daarmee een afwegingskader voor zowel de korte als de lange termijn. Tevens geeft de visie inzicht in de ideeën die in het gebied zelf leven voor de ontwikkeling op de korte en lange termijn. Het Burgemeester Buining Sportpark is een herkenbare ruimtelijke eenheid. De bebouwing op dit sportpark is geconcentreerd op de koppen, langs de Groene Zoom. Het centrale deel wordt minder intensief gebruikt en heeft landschappelijke kwaliteiten. In de KRZV is aangegeven dat het realiseren van een 2e sporthal in het noordelijke deel van het Burgemeester Buining Sportpark past binnen het concept om bebouwing op de beide koppen te concentreren. Het bebouwingscluster wordt hiermee echter wel verder richting het open landschap opgerekt. Aangegeven wordt dat een goede inpassing van de 2e sporthal daarom belangrijk is. Voor wat betreft de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar Ad 2).

Ad 2) Vanuit het veld zal sprake zijn van een visuele impact, maar dit zal door stevige landschappelijke inpassing van de sporthal zoveel mogelijk teniet worden gedaan. Deze landschappelijke inpassing wordt vormgegeven in goed overleg met de betreffende eigenaren en vertegenwoordigers van landgoed Lockhorst en Stichting De Boom. Samengevat kan worden aangegeven dat in het programma van eisen van de te realiseren sporthal is opgenomen dat sprake moet zijn van een bouw van de nieuwe sporthal die aansluit bij de bebouwingskarakteristiek in de omgeving van het plangebied. Tevens worden er aan het gebouw bovenwettelijke duurzaamheidsmaatregelen genomen. Om de nieuwe sporthal landschappelijk goed in te passen zal een versterking van de bestaande westelijke houtwal plaatsvinden door de houtwal te verdichten en te verbreden tot een breedte van 12 m ter hoogte van de nieuwe sporthal. In Bijlage 2 is nader uiteengezet op welke wijze de landschappelijke inpassing wordt vormgegeven.

Ad 3) Er moeten voldoende evenwichtige kwaliteitsimpulsen worden aangedragen, waarbij ook de daadwerkelijke realisering hiervan voldoende verzekerd moet zijn. Om te kijken waar en in welke vorm een extra kwaliteitsimpuls in het gebied mogelijk is, heeft een intensief proces plaatsgevonden in overleg met de gemeente, de landgoedeigenaren en de Gebiedscoöperatie O-gen. Dit heeft geresulteerd in een aantal maatregelen voor een extra landschappelijke kwaliteitsimpuls en maatregelen om het beekdalgebied beter toegankelijk en beleefbaar te maken. Hiervoor is een notitie kwaliteitsimpuls opgesteld waarin onder andere globaal op een kaartbeeld locaties van de maatregelen zijn weergegeven.

De kwaliteitsimpuls wordt gerealiseerd op gronden van Stichting De Boom en van de gemeente Leusden. De te nemen maatregelen bestaan uit een vijftal elementen:

  • Aanleg hakhouthoutwal op de overgang van nat naar droog, waar nu nog twee oude eiken resteren. Deze zone wordt 10 meter breed inclusief greppels. In totaal betreft het een hakhoutwal van circa 640 m2;
  • Realisatie van een lage, natte zone die als natuurlijke moeraszone zal worden beheerd. In totaal betreft deze natuurlijke moeraszone een gebied van circa 5000 m2;
  • Het verdichten tot struweelhaag (plusminus 5 meter breed) van de groenzone die parallel aan de tennisbanen loopt;
  • Realisatie van wandelpad langs/door de houtwal aan de westrand van het sportpark (t.b.v. de beleving van het beekdal). Dit is een inspanningsverplichting voor de gemeente;
  • Het transparant houden/maken (verwijderen ondergroei) van het centrale deel van de houtwal langs het sportpark (t.b.v. de beleving van het beekdal). Dit sluit aan bij het uitgangspunt uit de kernrandzonevisie dat dit centrale deel relatief transparant blijft. Dit is een inspanningsverplichting voor de gemeente.

De gemeente committeert zich met de realisatie van de elementen tot een groene kwaliteitsimpuls van in totaal € 70.000,-. De extra landschappelijke kwaliteitsimpuls worden planologisch-juridisch geborgd via een regeling (voorwaardelijke verplichting) in het bestemmingsplan.

Ad 4) In de nabijheid, op ruim 100 m afstand, is een agrarisch melkveebedrijf toegestaan, zie ook de uitsnede uit het bestemmingsplan Buitengebied 2009. Een sporthal is geen geurgevoelig object. Het toegestane agrarische bedrijf wordt niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0002.png"

Afbeelding uitsnede geldend bestemmingsplan 2009; met blauwe cirkel de globale ligging van de tweede sporthal

Met het treffen van de bovenstaande maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden, die in artikel 4.8 van de PVR worden gesteld aan ontwikkelingen buiten de contour.

  • Duurzame energie. Dit betreft bepalingen over windturbines en biomassalocaties. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is dat niet relevant.

  • Verkeer en vervoer: Een ruimtelijke ontwikkeling moet op adequate wijze ontsloten zijn. Om na te gaan of een mobiliteitstoets noodzakelijk is, is het wenselijk bij elk ruimtelijk plan inzicht te geven in het aantal verplaatsingen dat die ontwikkeling tot gevolg heeft in relatie tot de capaciteit van het regionale wegennet. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Een mobiliteitstoets is niet nodig.

  • Landschap (Gelderse Vallei): Ingezet wordt op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij ontwikkelingen in dit landschap is het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt behouden wordt. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor het waarborgen, versterken en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt bebouwing toegevoegd in de vorm van een sporthal/ turnhal. Het verlies aan "groen" wordt gecompenseerd door het aanbrengen van extra beplanting in de directe nabijheid van het plangebied, waardoor op die locatie het aanwezige groen verstevigd wordt.

Conclusie

Vanuit de verordening zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie 2010: Bouwen aan een krachtig Leusden

De gemeente Leusden heeft een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de hoofdlijnen zijn aangegeven voor de ontwikkelingsrichtingen op het gebied van wonen, werken en welzijn. Een vitaal Leusden wordt daarbij vooropgesteld waarbij het sociale en culturele welzijn, de ruimtelijke ontwikkeling, economie, verkeer en vervoer en het landelijk gebied belangrijke aspecten zijn.

De visie kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:

  • Op sociaal en cultureel vlak streeft men naar een krachtige en zelfstandige samenleving. Het behoud en de verbetering van maatschappelijke kwaliteiten is van groot belang. Dit wil zeggen dat actief ingespeeld moet worden op de veranderende samenstelling van de bevolking.
  • Leusden wil zich inzetten voor behoud en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt een gevarieerd woonmilieu met stedelijke voorzieningen in een landelijke omgeving verstaan.
  • Benadrukking van de ligging in de overgang tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei met een actieve oriëntatie op het buitengebied.
  • Doelstellingen zijn onder meer het terugdringen van het woningtekort en het zorgvuldig afbouwen van de randen van Leusden.
  • Daarnaast wil men de kwaliteit van het buitengebied versterken. De ontwikkeling van de natuur- en milieukwaliteit in aantrekkelijke landschappen staat voorop, onder meer door het realiseren van ecologische verbindingszones. Voorts wenst men verbreding van de activiteiten in het buitengebied. Naast (duurzame en biologische) landbouw worden landschapsonderhoud en recreatief medegebruik nieuwe inkomstenbronnen in het landelijk gebied.
  • Ten slotte verdienen het openbaar vervoer en het winkelcentrum aandacht.

Het plangebied is gelegen aan de rand van Leusden in de overgangszone naar het buitengebied. Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de vraag naar stedelijke sportvoorzieningen.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit de ontwikkelingsvisie.

3.3.2 Woonvisie Leusden 2012-2022

De 'Woonvisie 2012-2022 Leusden: dorps, ruim en groen' is het beleid voor wonen in de gemeente weergegeven.

De woonvisie heeft niet alleen betrekking op nieuwbouw of herontwikkeling van locaties maar heeft ook betrekking op instrumenten waarmee de leefbaarheid, doorstroming, duurzaamheid en levensloopbestendigheid van woningen worden bevorderd.

de woonvisie heeft geen betrekking op de bouw van sportvoorzieningen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een sporthal/ turnhal. Als zodanig heeft dit geen invloed op de geprogrammeerde woningbouwaantallen of de gesignaleerde woningbehoefte.

3.3.3 Kernrandzonevisie

De realisatie van een 2e sporthal op het Burgemeester Buining Sportpark leidt bij uitvoering tot stedelijke ontwikkelingen buiten de rode contour. Om hierover een goede afweging te kunnen maken vereist de provincie het opstellen van een kernrandzonevisie. De gemeente Leusden heeft daarom voor delen van het Centraal Buitengebied, waaronder andere voor het Burgemeester Buining Sportpark, een kernrandzonevisie opgesteld. Dit proces bevindt zich in een afrondende fase.

De kernrandzonevisie legt de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied vast en vormt daarmee een afwegingskader voor zowel de korte als de lange termijn. Tevens geeft de visie inzicht in de ideeën die in het gebied zelf leven voor de ontwikkeling op de korte en lange termijn. Het Burgemeester Buining Sportpark is een herkenbare ruimtelijke eenheid. De bebouwing op dit sportpark is geconcentreerd op de koppen, langs de Groene Zoom. Het centrale deel wordt minder intensief gebruikt en heeft landschappelijke kwaliteiten.

Het realiseren van een 2e sporthal in het noordelijke deel van het Burgemeester Buining Sportpark past binnen het concept om bebouwing op de beide koppen te concentreren. Het bebouwingscluster wordt hiermee echter wel verder richting het open landschap opgerekt. Een goede inpassing van een eventuele 2e sporthal is daarom belangrijk. In paragraaf 3.2.2 is aangegeven welke maatregelen genomen worden voor een goede landschappelijke inpassing en kwaliteitsimpuls voor de omgeving.


Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Cultuurhistorie

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In en nabij het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden, zoals bouwkundige monumenten. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook niet tot aantasting van historische (steden)bouwkundige waarden.

Historische geografie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het Burgemeester Buiningpark. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen historische waarden aangetast.

Conclusie:

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidskaart (vastgesteld in december 2012) vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Het plangebied heeft op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart een deels middelhoge en een deels lage archeologische verwachtingswaarde.

Door het Bureau voor Archeologie te Utrecht is in mei 2016 een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden, dat er geen aanwijzingen zijn voor archeologische waarden in het plangebied. Op grond van de landschappelijke ligging worden bewoningsresten in het plangebied niet verwacht. Wel kunnen resten van laatmiddeleeuwse ontginningen aanwezig zijn, zoals resten van greppels of sloten. Eventuele resten van ontginningen kunnen worden verstoord bij de bouwwerkzaamheden. Behoudenswaardige resten worden echter niet verwacht. Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0003.jpg"

Afbeelding: Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart

Conclusie:

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In het kader van het bestemmingsplan is door Geofoxx een indicatief onderzoek ingesteld naar de gesteldheid van de toplaag. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (sport en evenementen).

Vooronderzoek

Omdat de velden nog in gebruik zijn is uitsluitend aan de uiterste rand gekeken naar de laag onder de bestaande rubbermat. Dit onderzoek had tot doel om te kijken, of er hergebruik mogelijk is, maar er heeft (nog) geen milieuhygienisch onderzioek plaatsgevonden. Omdat er op basis van het dit onderzoek nog geen definitief uitsluitsel gegeven kon worden, heeft er een tweede onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5

Conclusies

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er geen verhoogde gehalten zijn aangetroffen in de bodemmonsters. De grond voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. Vanuit het aspect "bodem" zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de realisatie van de sporthal.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleiding

In de nabijheid van het plangebied zijn diverse buisleidingen aanwezig. De belangrijkste daarvan is een hoofdtransportleiding van de Gasunie ten westen van het plangebied.

Er is een onderzoek ingesteld naar de externe veiligheidsaspecten, die verbonden zijn aan de ligging van de aanwezige buisleidingen.

Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Op basis van het verrichte onderzoek kan geconcludeerd worden, dat de ligging van de buisleidingen geen belemmering vormt voor de bouw van de 2e sporthal.

De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over het groepsrisico (hierna: GR), de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van, en bestrijding van de omvang van een ramp of zwaar ongeval voor dit bestemmingsplan. Het advies van de VRU is opgenomen in Bijlage 7.

De VRU adviseert:

  • om een uitgebreide paragraaf externe veiligheid in het bestemmingsplan op te nemen;
  • om in het ontruimingsplan/ bedrijfsnoodplan rekening te laten houden met het scenario van ledingbreuk;
  • om voorwaarden te stellen aan het gebruik van de sporthal tijdens grondroerderswerkzaamheden.

Om gevolg te geven aan de eerste aanbeveling wordt hieronder uitgebreid ingegaan op het groepsrisico:

Het plangebied ligt in het invloedgebied van een hogedruk aardgasleiding (hierna: de leiding) zodanig dat een uitgebreide verantwoordingsplicht geldt voor het GR (Groepsrisico). In de toelichting van het te nemen besluit moet dan worden vermeld:

  • a. De dichtheid van personen in het invloedsgebied;
  • b. Het GR;
  • c. De maatregelen ter beperking van het groepsrisico door de exploitant;
  • d. Andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen;
  • e. De mogelijkheden tot beperking van het GR;
  • f. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • g. De mogelijkheden voor personen die zich in het invloedsgebied bevinden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Het advies van de VRU handelt over de elementen f) en g). In deze elementen f) en g) wordt gesproken over een ramp en handelingsperspectieven. Om het advies te kunnen duiden is een beeld van die mogelijke ramp noodzakelijk. Het scenario (hierna: het scenario) dat leidt tot een ramp is een breuk in de leiding, waarbij het vrijgekomen aardgas tot ontsteking komt en het leven van veel mensen wordt bedreigd. Het scenario staat beschreven op: http://www.scenarioboekev.nl/24-inch-66-bar-aardgasleiding-fakkelbrand-choked-flow-2/.

De hittestraling is in combinatie met de blootstellingsduur bepalend voor het slachtoffer- en het schadebeeld. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden of raken gewond: van zeer zwaargewond (T1) tot licht gewond (T3). In de tabel hierna zijn de effecten van hittestraling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0004.png"

Rampbestrijding f)

Wanneer het scenario dreigt, bijvoorbeeld door een breuk van de leiding, terwijl er nog een ontsteking heeft plaatsgevonden is het noodzaak om ontsteking te voorkomen, het bedreigde gebied af te zetten en dit zo mogelijk te ontruimen. De gastoevoer dient te worden afgesloten bij een afsluitersectie en worden afgeblazen. Indien er onverhoopt toch ontsteking plaatsvindt wordt een eventuele ontruiming gestaakt en moet er voor alle hulpdiensten worden teruggetrokken tot op veilige afstand. Zo mogelijk kunnen vanaf daar secundaire branden worden bestreden. Een fakkelbrand kan zelf niet door de brandweer worden bestreden.

Zelfredzaamheid g)

Wanneer het scenario dreigt, bijvoorbeeld door een breuk van de leiding, terwijl er nog geen ontsteking heeft plaatsgevonden is er mogelijk gelegenheid om het bedreigde gebied te ontvluchten. Indien er onverhoopt toch ontsteking plaatsvindt moet er in het gebouw worden geschuild. Er is kans, dat mensen dan toch nog bedreigd worden door het gevaar van een secundaire brand.

Conclusie en advies:

Indien het scenario zich voordoet zijn er, behalve in aanloop naar het scenario maar heel weinig handelingsperspectieven. Dit handelingsperspectief kan worden geoptimaliseerd door risicobewustwording en het stimuleren daarvan. Geadviseerd wordt in het ontruimingsplan/ bedrijfsnoodplan rekening te laten houden met dit scenario. De kans op het scenario kan worden beperkt door de combinatie van grondroerderswerkzaamheden aan-, of bij de buis te voorkomen in de buurt van de sporthal. Een eventuele breuk en ontbranding bedreigen dan niet het leven van veel personen. Geadviseerd wordt om voorwaarden te stellen aan grotere publieksevenementen, door deze niet te laten samenvallen met grondroerderswerkzaamheden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie:

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

Binnen de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is in eerste instantie geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een diverse handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Onderzoek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan flora en fauna (Tauw, N001-1235968XDD-kmi-V01). In Bijlage 8 is het onderzoek toegevoegd.

Naar aanleiding van het verkennend onderzoek Flora- en faunawet is het volgende geconcludeerd:

  • Flora: Het plangebied is dermate intensief onderhouden, dat er geen geschikte habitat aanwezig is voor beschermde flora. Beschermde flora is in het plangebied dan ook uitgesloten;
  • Zoogdieren: Het plangebied is geen geschikte habitat voor mogelijk zwervende exemplaren van das en steenmarter. De aanwezigheid van deze soorten wordt daarom uitgesloten. Ook overige beschermde zoogdieren worden niet verwacht;
  • Vleermuizen: In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Verder zijn de aanwezige foerageermogelijkheden binnen het plangebied niet uniek vergeleken met de directe omgeving.Hierdoor is het ecologisch niet te onderbouwen, dat het plangebied onderdeel is van een significant foerageergebied. Ook worden geen effecten op vliegroutes verwacht;
  • Vogels: Er kunnen diverse algemene broedvogels verwacht worden in de groenstrook om het plangebied. Tijdens hun broedperiode zijn deze beschermd. Het verwijderen van groen en de activiteiten van de bouw in het broedseizoen kunnen leiden tot negatieve effecten op de algemene broedvogels;
  • Reptielen en amfibieen: Gezien het karakter van de ingreep en de afwezigheid van een geschikte biotoop is er geen sprake van een negatief effect voor deze diersoorten;
  • Vissen: Bij gebrek aan water in het plangebied kunnen effecten op strikt beschermde vissen worden uitgesloten;
  • Ingewervelden: Gezien het karakter van de ingreep en de afwezigheid van een geschikte biotoop is er geen sprake van een negatief effect voor deze diersoorten.

Op basis van de quickscan adviseert Tauw om de nodige zorgvuldigheid te betrachten teneinde te voorkomen, dat (jaarrond beschermde) vogelnesten verstoord worden.

Opgemerkt wordt dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

Conclusie:

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien een sporthal/ turnhal niet beschouwd wordt als een milieugevoelige functie, is de Wet geluidhinder hier niet van toepassing.

Conclusie:

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een sporthal/ turnhal.Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie:

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijven en andere milieubelastende activiteiten op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.

Van plangebied naar omgeving

In de bestaande situatie is binnen het plangebied reeds het uitoefenen van sportactiviteiten toegestaan. De bouw van een 2e sporthal op het Burgemeester Buiningpark verandert aan deze situatie niets. Daarom kan geconcludeerd worden, dat de omgeving ten gevolge van deze 2e sporthal niet (extra) overlast zal ondervinden.

Van omgeving naar plangebied

Een sporthal is geen milieugevoelige functie. Daarom hoeft geen onderzoek plaats te vinden naar de mogelijke invloed van bedrijfsactiviteiten in de omgeving op het plangebied.

Conclusie:

Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.9 Geurhinder

Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij van kracht. De wet vormt het exclusieve toetsingskader voor stankhinder vanwege veehouderijbedrijven. Voor het aspect geur gelden afstanden door middel van een zonering.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Bovendien is een sporthal/ turnhal geen milieugevoelige bestemming. Daarom is geen nader onderzoek naar geurhinder nodig.

Conclusie:

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.10 Waterparagraaf

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 9.

Voorts heeft er overleg plaatsgevonden met het Waterschap. Op basis van dit overleg is een aparte notitie "Waterparagraaf" opgesteld, welke opgenomen is in bijlage Bijlage 10

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Dit heeft geleid tot een nader overleg met het Waterschap. Daarna zijn de bevindingen verwoord in Bijlage 10.

Algemene aandachtspunten, opgenomen in de beoordeling van de digitale watertoets

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap verzoekt de belisbooom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen. De gemeente zal gehoor geven aan dit verzoek.

Specifieke beschrijving van de waterhuishouding in de nieuwe situatie

Conform de keur van waterschap Vallei en Veluwe worden kunstgrasvelden niet aangemerkt als zijnde verhard oppervlak. Daarom wordt uitsluitend de realisatie van een nieuwe sporthal op de locatie van de huidige kunstgrasvelden gekenmerkt als een verhardingstoename. Hoewel de exacte verhardingstoename pas bekend wordt nadat het Programma van Eisen (PvE) is verwerkt tot een definitief ontwerp is er uit het PvE wel een geprojecteerde verhardingstoename af te leiden. Deze geprojecteerde verhardingstoename bedraagt 2000 m².

De verloren bergingscapaciteit in polder- en stedelijke gebieden moet geheel worden gecompenseerd. De keur stelt onder haar toetsingscriteria dat hier in ieder geval aan wordt voldaan als er een berging van 60mm per nieuw verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Met een geprojecteerde verhardingstoename van 2000 m² wil dit dus zeggen dat er in ieder geval aan de bergingsopgave wordt voldaan als er 120 m3 bergingscapaciteit wordt gerealiseerd.

De berging van water mag de afvoerfunctie van bestaande watergangen niet belemmeren. Hoewel er in de directe omgeving van de ontwikkeling bestaande watergangen aanwezig zijn kunnen deze dus niet zonder meer worden verbreed. Met het eventueel verbreden van watergangen moet immers wel voorkomen worden dat de waterafvoer toeneemt. Bij een combinatie van afvoer en berging moeten beide dan ook onafhankelijk van elkaar kunnen functioneren.

De bergingsopgave gaat uit van een verhardingstoename van 2000 m² en een berging in de vorm van een vergroting van het oppervlak open water. Bij het uiteindelijke ontwerp van de nieuwe sporthal kan het uiteraard ook zo zijn dat er creatievere vormen van waterberging worden gevonden in de vorm van groene daken, nuttige inzet van opgevangen water, infiltratie via waterpasserende verharding, beperking van het verharde oppervlak of anderzijds. Uiteraard wordt in deze rekening gehouden met de voorkeurstrits hemelwater zoals deze in de eerste paragraaf van deze notitie is omschreven. De uiteindelijk invulling van de bergingsopgave wordt te zijner tijd aan het waterschap voorgelegd.

Conclusie:

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau. In dit verband wordt ook verwezen naar paragraaf 4.4 waarin de externe veiligheidsaspecten aan de orde komen.

Conclusie:

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen op het Burgemeester Buiningpark. Dit sportcomplex wordt ontsloten vanaf de Bavoortseweg. In de nieuwe situatie zal de ontsluiting van de 2e sporthal/ turnhal via de bestaande in/ uitrit op de Bavoortseweg kunnen plaatsvinden.. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar.

Parkeren

Regulier gebruik

Huidige situatie

Er zijn op dit moment 114 parkeerplaatsen beschikbaar op dit gedeelte van het Burgemeester Buiningpark. Diverse verenigingen in de directe omgeving van de parkeerplaatsen maken daar gebruik van. Voor het reguliere gebruik van het sportpark wordt in de huidige situatie geen tekort aan parkeerplaatsen ervaren. Dit beeld wordt onderschreven door de verenigingen LHV en Antilopen.

Het beeld dat op basis van de inventarisatie ontstaat is, dat voor deze reguliere (sport)functies de parkeervraag met enige regelmaat maximaal rond de 100 plaatsen ligt. Dat betekent, dat de huidige parkeercapaciteit van 114 parkeerplaatsen ruim toereikend is.

Parkeerdrukmetingen hebben aangetoond, dat de huidige parkeercapaciteit voldoende is om in de reguliere parkeervraag te voorzien. Daarmee worden de sport/spelactiviteiten bedoeld die in de directe omgeving van het parkeerterrein plaatsvinden. De bestaande parkeerplaats met een capaciteit van 114 plaatsen wordt in de zomermaanden met name gebruikt door spelers en bezoekers van de korfbal en handbal. In de wintermaanden wijken deze verenigingen uit naar de te bouwen sporthal. In dezelfde periode blijven de velden ongebruikt liggen.

Toekomstige situatie

Om te bepalen of de bestaande parkeercapaciteit voldoende is na realisatie van de 2e sporthal is gekeken naar welke verschillende verenigingen er op welk moment gebruik van maken.

De handbal- en korfbalvereniging worden de hoofdgebruikers van de sporthal. Kort gezegd wordt het buitenseizoen van deze verenigingen gekopieerd naar binnen.

De bestaande parkeerplaats met een capaciteit van 114 plaatsen wordt in de zomermaanden met name gebruikt door spelers en bezoekers van de korfbal en handbal. In de wintermaanden wijken deze verenigingen uit naar de te bouwen sporthal. In dezelfde periode blijven de velden ongebruikt liggen. Dit houdt in dat de parkeervraag van deze sportverenigingen op dezelfde locatie het hele jaar ongeveer gelijk zal blijven. Het enige verschilpunt is dat tijdens de wintermaanden (minder gunstige fietscondities) eerder de auto zal worden gebruikt om naar de sporthal te rijden. Maar zelfs dan is de capaciteit nog altijd voldoende.

Gekoppeld aan de sporthal wordt een turnzaal gerealiseerd. Daar kan Impala met ongeveer 30 turners gelijktijdig oefenen. De kinderen zullen hoofdzakelijk gebracht worden en later weer opgehaald. Er wordt uitgegaan van een aantal van 20 Kiss and ride auto's en 5 blijvers op alle doordeweekse middagen en vroege avonden. Daarnaast wil de turnvereniging een aantal wedstrijden organiseren. Deze vinden plaats op zaterdagen wanneer er geen andere competitie-sporten, zoals korfbal, plaatsvinden.

In de volgende tabel is globaal gekeken naar gelijktijdigheid van parkeervraag.

Niet alle activiteiten vinden het hele jaar door plaats, en op een bepaald moment gaan buitensporten de hal in. Het is dus niet een simpele optelsom van functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0005.png"

Tabel benodigde parkeercapaciteit gedurende de week

Ter toelichting op de tabel kan nog het volgende opgemerkt worden:

  • Er zijn geen ochtenden meegenomen, omdat de te verwachte parkeerdruk dan altijd lager dan 50 is;
  • Amicale de petanque organiseert doorgaans grotere wedstrijden in vakanties op momenten dat er weinig of geen activiteiten op het park zijn.
  • Wanneer er grotere turnwedstrijden plaatsvinden is het totaal aantal auto’s van 100 verspreid over de hele dag. In de ochtend en middag zijn er voor verschillende doelgroepen wedstrijden. De wedstrijden vinden vaak plaats op momenten dat er weinig activiteit op het park is. De laatste clubkampioenschappen in de Korf hebben plaatsgevonden op het moment dat de korfbalcompetitie al afgelopen was.

Het beeld dat ontstaat is, dat voor deze reguliere (sport)functies de parkeervraag met enige regelmaat rond de 100 plaatsen ligt. Dat betekent, dat de huidige parkeercapaciteit van 114 parkeerplaatsen toereikend is.

Als de handbal en de korfbal in de zomer plaatsvinden, is er in bepaalde mate ruimte in de sporthal. Andere sporten kunnen op dat moment gebruik maken van de sporthal. De ervaring op landelijk niveau laat zien dat in de periode van april tot en met augustus, de binnensport accommodaties doorgaans een lage bezetting hebben, dit is ook het geval in Leusden in de bestaande eerste sporthal "De Korf". Het is de bedoeling dat de tweede sporthal (dan) ook aan andere sportverenigingen wordt verhuurd en door scholen in gebruik kan worden genomen. In die situatie zal de gemeente steeds sturen op de verhuur van de accommodatie en blijven monitoren op de parkeerdruk. Het uitoefenen van deze invloed is te beschouwen als extra maatregel bezien tegen de achtergrond dat de aanwezige parkeercapaciteit de reguliere parkeervraag aankan met de komst van de sporthal.

Conclusie

Parkeerdrukmetingen en de gegevens van de huidige en de toekomstige gebruikers van dit deel van het sportpark hebben aangetoond dat de huidige parkeercapaciteit voldoende is om in de reguliere parkeervraag te kunnen voorzien. De realisatie van de 2e sporthal/ turnhal op de voorgestelde locatie zal (nagenoeg) niet leiden tot een verzwaring van de parkeerdruk. Een uitbreiding van de bestaande parkeercapaciteit is op basis daarvan daarom niet noodzakelijk.

Evenementen

Op het Burgemeester Buiningpark worden ook grotere evenementen gehouden. Een aantal daarvan vindt plaats buiten het sportseizoen, maar andere tijdens het sportseizoen, of met een deel van de sportverenigingen. Evenementen, die samenvallen met sportactiviteiten zijn: de Kermis, Puddingpop en het Jazz-festival. Stuk voor stuk evenementen, die op dit moment ook al samenvallen met de parkeervraag van de gebruikers van het Burgemeester Buiningpark.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe sporthal mogelijk. Dit staat echter los van het organiseren van evenementen op het aanliggende parkeerterrein. Op het moment dat er evenementen worden georganiseerd ervaren de sportverenigingen soms parkeerproblemen. Het bestemmingsplan maakt een sporthal mogelijk, dit staat los van het organiseren van evenementen op het terrein. Als we het hebben over evenementen dan zijn dit grootschalige incidentele activiteiten waar dit bestemmingsplan niet op ziet en waarbij specifieke aandacht voor o.a. het parkeervraagstuk nodig is.

Voor evenementen moet iedere keer een vergunning worden afgegeven. In het kader van de vergunningverlening, vindt overleg plaats met de hulpdiensten. Tegen de vergunningverlening kunnen belanghebbenden bezwaar maken.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een sporthal mogelijk. Dit staat los van het organiseren van evenementen op het terrein waarvoor een eigen procedure voor wordt doorlopen.

Langzaam verkeer

Het 'bermparkeren' staat wel op gespannen met de (toekomstige) functie van de Bavoortseweg als hoofdfietsroute. Wanneer in de loop van 2016 de ontbrekende schakel in de verbinding tussen de Bavoortseweg en het bestaande fietspad langs de Groene Zoom (voormalige Maanweg) wordt gerealiseerd, ontstaat er een aaneengesloten doorgaande fietsverbinding langs de westzijde van de Groene Zoom (tussen de Arnhemseweg en de Heiligenbergerweg). Dit zal zeker tot een toename van het aantal fietsers op deze verbinding leiden. Het gebruik als hoofdfietsroute conflicteert met het bermparkeren. Nog afgezien dat dit niet de beoogde kwaliteit biedt is er zorg omtrent de verkeersveiligheid. Wanneer hier evenementen worden gehouden is het risico aanwezig op conflicten tussen fietsers en parkeerders die hier over de rijbaan lopen of tussen fietsers en autoportieren die plotseling open gaan zonder dat de inzittenden goed gekeken hebben.

Uit oogpunt van veiligheid en fietscomfort is het gewenst om de (doorgaande) fietsers en de parkeerders fysiek van elkaar te scheiden. Dit kun je bereiken door de fietsinfra in het gedeelte tussen de Burg. Van der Postlaan en de Heiligenbergerweg zodanig te verleggen dat fietsers conflictvrij via de groenstrook tussen de Bavoortseweg en de Groene Zoom worden (om)geleid.

Hierbij moet worden aangetekend dat dit vraagstuk geen directe relatie heeft met de voorgenomen bouw van een tweede sporthal. De 'omleidingsroute die nu wordt voorgesteld moet worden gezien als een oplossing van een probleem dat zich nu, tijdens de grootschalige evenementen, ook al voordoet. De wenselijkheid van een veilige fietsverbinding wordt echter wel groter aangezien deze hoofdfietsroute in de toekomst frequenter zal worden gebruikt (en de ongevallenkans dan evenredig zal toenemen). Daarnaast kan een veilige omleidingsroute bijdragen aan de groei van het aantal fietsers naar de sportvoorzieningen en het evenemententerrein waardoor de verleiding omdat de verleiding om met de auto naar deze locatie te rijden dan afneemt.

Conclusie:

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.13 Milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een sporthal. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt niet onder categorie C of categorie D. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Arkemheen) bedraagt meer dan 10 kilometer. Gelet op de soort activiteit (sport) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Utrecht hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie:

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

De geplande 2e sporthal sluit aan op de bestaande kantine/ kleedruimte van de korfbalvereniging en is gesitueerd op een deel van de aanwezige sportvelden. Zie voor een impressie van de nieuwe situatie onderstaande tekening.

De 2e sporthal zal toegankelijk zijn vanaf de bestaande aansluiting van het sportcomplex op de Bavoortseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.172-0401_0006.jpg"

Afbeelding: Toekomstige situatie

Het sportpark ligt op de overgang van stedelijk Leusden naar de landgoederenzone. De landgoederenzone vormt een cultuurhistorisch waardevolle overgang tussen de stedelijke gebieden van Leusden en Amersfoort. Binnen deze zone ligt de ecologische verbindingszone De Heiligenbergerbeek.


De PON-lijn, het spoorlijntje dat nog wordt gebruikt voor de aan- en afvoer van PON, vormt een ecologische verbindingszone die aan de zuidzijde aan het sportpark grenst. Aan de westzijde van het sportpark bevindt zich het waardevolle agrarisch cultuurlandschap van de landgoederen. Dit gebied bevat houtwallen, houtsingels en een bosperceeltje. Een deel van dit gebied is in het natuurbeheerplan (Natuurnetwerk Nederland) van de provincie Utrecht begrensd als bestaande natuur en "groene contour".


De overheden en de landgoederen hebben gezamenlijk een convenant Groene Agenda Centraal Buitengebied opgesteld. Dit convenant zet in op behoud en versterking van de natuur- en landschapskwaliteiten, bieden van economisch perspectief aan enkele veehouderijen en bevorderen van recreatie.


Het realiseren van een sporthal aan de westzijde van het sportpark vraagt om een goede landschappelijke inpassing van de sporthal zelf en om toevoeging van in het gebied passende kwaliteiten, er wordt immers een stedelijke functie buiten de rode contour gerealiseerd. De groene impuls moet zijn afgestemd op de hiervoor aangehaalde (potentiële) kwaliteiten van het gebied. De in dit bestemmingsplan opgenomen toevoegingen van kwaliteiten is tot stand gekomen in overleg met de landgoederen en de provincie Utrecht. Deze bestaat uit het versterken en verdichten van de houtsingel aan de westzijde van het sportpark en het realiseren van nieuwe bospercelen. Deze maatregelen zijn aanvullend en dragen sterk bij aan de uitvoering van een plan voor natuur- en landschapsversterking dat de convenantspartijen al waren overeengekomen. Hiermee draagt de groene impuls bij aan het behoud en de versterking van de groene kwaliteiten en wordt een bijdrage geleverd aan de ecologische doelen voor dit gebied. Het extra groen laat nieuwe stapstenen en uitwisselingsmogelijkheden voor flora en fauna ontstaan in de nabijheid van waardevolle bosgebieden en ecologische verbindingszones.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemene juridische opzet

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de bouw van een sporthal/ turnhal op het Burgemeester Buiningpark.

Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Onderdeel van de wetgeving is de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In deze regeling wordt beschreven hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de kaart is vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze standaarden.

Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemming van toepassing is. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op de gemeentelijke standaard.

Opbouw regels

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden.
  • in hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

Bos

De bestemming 'Bos' is opgenomen voor enkele percelen waar gestreefd wordt naar nieuwe stapstenen en uitwisselingsmogelijkheden voor flora en fauna in de nabijheid van waardevolle bosgebieden en ecologische verbindingszones. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Bos en natuurgebied' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Voor de bestaande ligweide is een aanduiding opgenomen en aansluiting gezocht bij het vorige bestemmingsplan.

Groen

De bestemming "Groen" is opgenomen langs een deel van de westelijke grens van het Burgemeester Buiningpark. Ter plaatse zal de bestaande houtwal verdicht worden en verbreed worden tot een breedte van 12 meter, zodat gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing van de 2e sporthal.

Sport

De gronden van de sporthal hebben de bestemming Sport gekregen. Hier wordt een ruim gebruik voorgestaan. Hiervoor is naast de omschrijving 'sportvoorzieningen' de omschrijving "maatschappelijk gebruik" opgenomen.

Waarde - Archeologie

De delen van het plangebied waar sprake is van een middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde hebben, naast de onderliggende hoofdbestemmingen, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting', of 'Waarde - Archeologie lage verwachting' gekregen. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Om daadwerkelijk te kunnen beschermen, is in deze bestemming een specifiek op dit onderwerp toegesneden omgevingsvergunning opgenomen. Voor diverse activiteiten, waarbij de grond wordt 'geroerd', vooral graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, is een omgevingsvergunning nodig.

Ter bescherming van (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden is in deze bestemming ook de bevoegdheid van burgemeester en wethouders opgenomen om eisen te stellen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning, overeenkomstig artikel 40 van de Monumentenwet 1988. Die eisen betreffen onder meer, een rapportageplicht van de aanvrager van de omgevingsvergunning betreffende de archeologische situatie van het betreffende terrein, en de mogelijkheid om aan de omgevingsvergunning de verplichting tot 'bouwbegeleiding' door een ter zake deskundige (archeoloog) te verbinden.

Deze onderzoeksplicht verschilt per verwachtingswaarde. Bij middelhoge verwachting geldt deze verplichting bij een ontwikkeling van meer dan 500 m2 en bij een lage verwachting meer dan 10.000 m2.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Het plan betreft een gemeentelijk initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de gemeente komen. Dat geldt ook voor mogelijke planschadevergoedingen. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is geen gelegenheid tot inspraak geboden.

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

Het bestemmingsplan '2e Sporthal Burgemeester Buiningpark' is aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.

Met het Waterschap is overleg gevoerd over de wijze, waarop er met het water omgegaan dient te worden bij de realisatie van een 2e sporthal. De resultaten van dit overleg zijn verwoord in de "Waterparagraaf", welke opgenomen is in Bijlage 10.

Met de provincie Utrecht en de landgoedeigenaren is intensief overleg gevoerd over de wijze hoe er invulling kan worden gegeven aan de aspecten kwaliteitsimpuls en landschappelijke inpassing in en in de directe nabijheid van het plangebied. De resultaten van dit proces zijn opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan '2e Sporthal Burgemeester Buiningpark' is vanaf 24 juni 2016 tot en met 23 augustus 2016 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is door 2 instanties gebruik gemaakt. In de Nota zienswijzen is een samenvatting gegeven van deze zienswijzen. Ook is aangegeven of deze zienswijzen leiden tot aanpassingen van het plan. Tevens is in deze Nota zienswijzen nader ingegaan op een aantal ambtshalve aanpassingen.

De Nota Zienswijzen is opgenomen in Bijlage 11 

november 2016.