Plan: | Hofstad III Loerik V, eerste herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0321.HS3GRASSEN-VSBP |
Vanwege de economische crisis en het faillissement van de ontwikkelaar heeft de ontwikkeling van het woongebied 'Grassen-Noord' – onderdeel van Houten-Vinex – jarenlang op zich laten wachten. In 2017 heeft zich een nieuwe ontwikkelaar aangediend en is voor het beoogde woongebied een nieuw stedenbouwkundig plan gemaakt, dat op hoofdlijnen is gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Hofstad III, Loerik V'. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is destijds gekozen voor een zeer gedetailleerde wijze van bestemmen, waardoor er weinig flexibiliteit was bij het uitwerken van het stedenbouwkundig plan. Voor de realisatie van fase 1C2 en fase 2 (voor de fasering zie afbeelding 2.3) blijkt er behoefte aan meer flexibiliteit, waardoor het huidige bestemmingsplan niet langer voldoet aan de wensen van vandaag. Derhalve bestaat de wens om een nieuw juridisch-planologisch kader op te stellen voor Grassen-Noord.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk; het aantal woningen zal niet toenemen en de bestaande bouwgrenzen worden gerespecteerd. Om in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling van de wijk, is een gedeelte van Grassen-Noord voorzien een meer globale planopzet, waardoor meer flexibiliteit ontstaat.
De bestaande woning aan Hoogdijk 3 is conserverend bestemd, waarbij de bestaande rechten één-op-één zijn overgenomen uit het bestemmingsplan ‘Hofstad III, Loerik V’. De woningen in fase 1A (waarvoor reeds een omgevingsvergunningsaanvraag is ingediend) en de reeds vergunde woningen in fase 1B en 1C1 zijn eveneens voorzien van een gedetailleerde eindbestemming.
Er zijn in het voorliggende bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V, eerste herziening' geen nieuwe ruimtelijke initiatieven meegenomen. Voor zover daarvan sprake is, worden daarvoor afzonderlijke planologische procedures gevoerd. Voor de ontwikkeling van fase 1C2 en fase 2 is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van de woonbuurt in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en – waar nodig - te verfijnen.
Het gebied waar de ontwikkeling plaats zal vinden is gelegen in Houten-Vinex, in het deelgebied Grassen-Noord. Dit deelgebied wordt grofweg begrensd door het Overdamspad, Basisschool De Vlinder, Westrumspad, Dwerggras, Buntgras en Houten-Castellum. De globale ligging en begrenzing van het projectgebied is weergegeven in afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing van het plangebied (bron: Google maps).
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen gronden vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Hofstad III, Loerik V', door de gemeenteraad van Houten vastgesteld op 20 juni 2013. Afbeelding 1.2 toont het vigerende bestemmingsplan, met in rood de plangrens van het voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: vigerende bestemmingsplan 'Hofstad III, Loerik V' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In 1966 werd Houten, dat voorheen zo’n 4000 inwoners had, vanwege de ligging aan de spoorlijn nabij Utrecht aangewezen als groeikern. Vanaf 1979 begon de eerste grote uitbreiding van Houten. Rond het eerste decennium van de 21e eeuw werd de omgeving van het plangebied bebouwd met nieuwbouwwoningen. Het plangebied zelf bleef nog enige tijd als landbouwenclave te midden van de nieuwbouw liggen.
Hofstad III ligt op de oeverwal van de Houtense stroomgordel, in de oudheid waren dit de hoger gelegen delen van het landschap waar mensen zich vestigden.
Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in Houten-Vinex. Na de eerste groeitaak van de gemeente in de jaren 70 van de vorige eeuw, waarbij Houten Noord vorm kreeg, is in de jaren 90 van de vorige eeuw gestart met een tweede groeitaak, die van Houten-Vinex, ofwel Houten Zuid. De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) gaf voor een aantal steden aan waar nieuwe woningbouwlocaties gerealiseerd zouden kunnen worden. Ook Houten werd, vanwege de ligging nabij Utrecht, in het kader daarvan aangewezen. Aan de hand van verschillende varianten zijn in de jaren 90 van de vorige eeuw de uitbreidingsmogelijkheid onderzocht. Uiteindelijk is er gekozen voor de variant waarbij de uitbreiding geheel aan de zuidzijde van Houten kwam te liggen. In het structuurmodel Houten-Vinex is vervolgens de hoofdstructuur van de wijk vastgelegd, met centraal het winkelcentrum en NS-station Castellum, de Vijfwal als verbindend groenelement door de wijk, en de Rondweg die het geheel omsluit. In de jaren daarna zijn er gedetailleerde plannen gemaakt en zijn de verschillende gebieden ingevuld.
Afbeelding 2.1: Kaart van VINEX locatie Houten (maart 2006).
Ruimtelijke opbouw
Het oostelijk deel van Houten-Vinex kenmerkt zich door de 'Engelse stijl' met gebogen vormen en een verkavelingspatroon gebaseerd op de landschappelijke contouren in het Kromme Rijngebied. Dit in tegenstelling tot het deel ten westen van de spoorlijn, met een meer 'Franse stijl' met rechte lijnen, symmetrie en assen, aansluitend op het lineaire patroon van de polder.
In het oostelijke deel van Houten-Zuid wordt de hoofdstructuur van de openbare ruimte gedomineerd door de Vijfwal, het Loerikse Park aan de Binnentuin en de Rietplas-Oosterlaakplas.
Opbouw/dichtheid woonmilieus
Bij aanvang van de Vinex-groeitaak was sprake van 6.000 woningen. In het Structuurmodel is een differentiatie in dichtheden aangehouden, hetgeen in afbeelding 2.2 is aangeduid.
Afbeelding 2.2: differentiatie dichtheden
Houten Zuid kent verschillende woonmilieus, die hieronder kort worden beschreven. Hierbij verwijst de nummering 1-4 naar de nummers in afbeelding 2.2.
De Vijfwal
Dit is een 1,5 meter hoge groene wal met bomenrijen, die als een verbindend element door de gehele wijk loopt. Tevens vormt het de scheiding tussen de woongebieden met een hogere (binnen de wal) en lagere woningdichtheid (buiten de wal). Voorzieningen zoals scholen en speelplekken zijn aan de Vijfwal gesitueerd. De vijf hoeken worden ieder gemarkeerd door een bastion, dat uitzicht biedt over de wijken en het buitengebied. Een laatste te realiseren bastion is gesitueerd in de noordoosthoek van gebied Hofstad III.
De Rietplas en de Oosterlaakplas zijn in eerste instantie gegraven om zand te winnen voor de noodzakelijke ophoging aan de westkant van Houten-Zuid.
De Rietplas-Oosterlaakplas, de Vijfwal en het Loerikse Park zijn belangrijke elementen in de totale structuur van Houten-Vinex. Naast de belangrijke recreatieve functie van de Rietplas als zwem- en vaarwater wordt er rondom de plas ook veel gewandeld. De oevers van de plas zijn grotendeels openbaar. Langs en over de Vijfwal wordt veel gewandeld en gefietst. Aan de Vijfwal zijn voorzieningen en belangrijke groenelementen gekoppeld. De Vijfwal met voetpaden en de erlangs liggende hoofdfietsroutes zorgen voor een goede bereikbaarheid van deze voorzieningen voor voetgangers en fietsers. In opbouw en situering van de speelvoorzieningen is rekening gehouden met de relatie tussen bereikbaarheid van de voorziening en de leeftijd van kinderen. Uitgangspunt hierbij is, dat naarmate kinderen ouder worden, hun actieradius (speelbereik) groter wordt. Daarnaast hebben oudere kinderen behoefte aan meer speelruimte dan jongere. Verspreid over het geheel Zuid zijn speelplekken aanwezig met verschillende afmetingen.
Ontsluitingsstructuur
De ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer is in Houten opgebouwd volgens een bepaalde hiërarchie. De hoofd-verkeersontsluiting geschiedt via de Rondweg, die om heel (stedelijk) Houten heen ligt. De Rondweg is slechts toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. Vanaf deze Rondweg worden via wijkontsluitingswegen (ook wel 'inprikkers' genaamd) de diverse wijken ontsloten. Tussen de wijken onderling bestaan in de meeste gevallen enkel langzaam verkeersverbindingen, het gemotoriseerd verkeer dient van de Rondweg gebruik te maken om van de ene wijk in de andere te komen. Door dit systeem zijn de wijken verkeersluw, hetgeen de veiligheid in hoge mate ten goede komt. Via de wijkontsluitingswegen zijn de buurtontsluitingswegen toegankelijk, die weer een kleiner deel van de gehele wijk ontsluiten. De woon- en parkeerstraten vormen het laatste deel van de hiërarchische structuur en geven direct toegang tot de woningen.
Hofstad III en IV worden voor autoverkeer ontsloten door inprikker Het Gras. Hofstad IVb zal ontsloten worden via het Raaigras. Hofstad IVa wordt ontsloten door het Kamgras. Deze straat is ook ingericht voor de ontsluiting van Hofstad III in het verlengde van het Kamgras.
Openbaarvervoershaltes zijn gelegen in NS station Houten Castellum voor de trein en aan Forum in Castellum voor de bus (respectievelijk gelegen op gemiddeld 450 meter en 400 meter van Hofstad III).
Per fiets wordt het gebied ontsloten vanaf fietspaden langs de rand: het Krommeslootpad in het zuiden, het Westrumspad in het oosten en het Overdamspad in het noorden.
Hofstad III is één van de laatste open plekken van Houten. De locatie ligt in het zuidelijk deel van Houten-Vinex in de wijk 'Grassen', aan de oostzijde van de spoorlijn Culemborg - Utrecht, die op circa 200 meter ligt en nabij het Station Houten Castellum en het winkelcentrum.
In de oostflank van het deelgebied Hofstad III bevindt zich binnen het plangebied bebouwing in de vorm een vrijstaande woning met bijbehorende schuur aan de Hoogdijk 3. Deze woning wordt voor auto's ontsloten via de Rimpelmos.
Langs de zuidelijke grens van het plangebied ligt een watergang, de Kromme Sloot. Dit is een natuurlijke waterloop en betreft een restsloot van de Kromme Rijn, die in het verleden werd aangepast om het water uit de ontginningen te leiden in geval van wateroverlast. In het plangebied bevinden zich twee concentraties met cultuurhistorische waardevolle beplanting, i.c. nabij Hoogdijk 3 en in het zuidwestelijke deel van het plangebied.
Het terrein wordt omsloten door met name bestaande woonbebouwing. Aan de noordoostkant grenst het deelgebied aan het perceel van de basisschool de Vlinder (inclusief gymzaal), gelegen aan de Bloesemtuin 17.
Direct grenzend aan de oostkant van het plangebied ligt een fietspad; het Westrumpad. Ook ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich parallel aan de plangrenzen vrijliggende fietspaden. Aan de westgrens bevindt zich de watergang rond Castellum, met brede oevers en een wandelpad. Deze zone wordt het Carré genoemd.
In de bestaande situatie ligt een groot deel van het plangebied braak, in afwachting van de ontwikkeling van ruim 300 woningen. De bouw van fase 1B is reeds gestart, de bouw van fase 1C1 start in maart 2020 en fase 1A later in 2020.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt - net als het voorgaande bestemmingsplan - de bouw van maximaal 308 nieuwe woningen mogelijk. Van dit aantal woningen worden minimaal 92 woningen in de sociale sector gerealiseerd (sociale huurwoningen).
Om de nodige flexibiliteit te behouden, is het woningbouwprogramma niet in een keurslijf gegoten. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Woongebied' zowel vrijstaande als halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd. Gestapelde woningen zijn alleen in fase 1C2 toegestaan.
Voor het opstellen van het bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V' is destijds een indicatieve verkaveling gemaakt op basis van functionele en ruimtelijke uitgangspunten. De hoofdstructuur van de openbare ruimte (ontsluiting en groen) is ten behoeve van het geldende bestemmingsplan vastgelegd waardoor de globale kavelstructuur als een soort contramal is bepaald. Echter een maatvast stedenbouwkundig plan met de verschillende woningtypes is destijds niet opgesteld.
De uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan het geldende bestemmingsplan zijn gehanteerd voor het nieuwe stedenbouwkundig plan dat vervolgens als onderlegger heeft gediend voor het onderhavige bestemmingsplan. De stedenbouwkundige opzet, de auto-ontsluiting vanaf de Kamgras, de groenstructuur rond en door het plan zijn direct overgenomen uit de indicatieve verkaveling uit 2012. Ook het maximum aantal te bouwen woningen, de bouwhoogten en de minimum afstanden van de nieuw te bouwen woningen ten opzichte van bestaande woningen zijn afgeleid van het geldende bestemmingsplan.
Het nieuwe stedenbouwkundig plan is daarmee te beschouwen als een directe uitwerking van het bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V' en de toen gemaakte, indicatieve verkaveling. Mede vanwege de veranderende vraag op de woningmarkt en aanvullende eisen met betrekking tot het woningbouwprogramma vanuit de gemeente, hebben onderdelen van de oude verkaveling in het nieuwe stedenbouwkundig plan een andere uitwerking gekregen. De hoofdopzet is daarmee niet gewijzigd.
Het plangebied wordt gekenmerkt door zijn driehoekige vorm. Door het doortrekken van de ontsluitingsweg vanuit Hofstad IV én het verbinden van het Carré met de Vijfwal/Oosterlaakplas ontstaan twee structurerende lijnen. Deze lijnen verdelen het plangebied in een drietal buurtjes namelijk één langs de Vijfwal, één langs het Overdamspad naar het Castellum en een min of meer driehoekig buurtje aan de zuidwestzijde.
Komende via het Kamgras (Hofstad IV) bereikt men de entree van Grassen-Noord. Het Kamgras heeft een breed profiel, dat in Grassen-Noord wordt doorgezet. Daarbij is gekozen voor gescheiden rijbanen met een centrale groenstrook en langsparkeren. Ter plaatse van de overgang tussen Hofstad III en Grassen-Noord is een knik in de weg (bajonet) geplaatst om een zo veilig mogelijke fietspad-oversteek te realiseren. De weg loopt met een lichte kromming door naar het noorden en eindigt bij het Overdamspad. De woningen aan weerszijden van de ontsluitingsweg worden met de voorzijde naar de weg georiënteerd. Dit principe gaat op voor alle representatieve plekken onder andere bij de Kromme sloot, langs het Overdamspad en aan de zijde van het Carré. De woningen oriënteren zich dan ook nadrukkelijk op de omliggende groene ruimten.
In het noordoostelijk deel van de wijk is een grote groenvoorziening gesitueerd met speelmogelijkheden. Door zijn ligging aan de Vijfwal, nabij de school en in de buurt van fietspaden ontstaat er een optimale wisselwerking tussen deze groene ruimte en de omliggende wijken. In de directe omgeving wordt, ten behoeve van een burgerinitiatief, ook ruimte gereserveerd voor de realisatie van een gemeenschappelijke tuin.
Aan de zijde van het Overdamspad, reageert de bebouwing op de bebouwing aan de overzijde van het fietspad. Zo ontstaan er doorzichten en relaties van wijk naar wijk. Dichter naar het Castellum toe wijkt de bebouwing juist verder van elkaar af zodat een breed zicht (vista) op de oostelijke entree van het Castellum ontstaat. Dit zelfde principe gaat ook op voor de zuidwestzijde bij de Kromme sloot waar ook een vista gecreëerd wordt naar hoektorens van het Castellum. Beide vista's bieden tevens de mogelijkheid om het park rond het Castelleum (het Carré) ruimtelijk de wijk in te trekken zodat zoveel mogelijk woningen hier van kunnen profiteren.
Afbeelding 2.3: stedenbouwkundig plan Grassen-Noord met de verschillende fasen (bron: buro
Waalbrug).
Hofstad III (Grassen-Noord) zal voor het autoverkeer ontsloten worden vanaf inprikker Het Gras bij de Rondweg en via de bestaande buurtweg Kamgras door de wijk Hofstad IVa (Grassen). Hiermee ligt Hofstad III als het ware aan het einde van het verkeerssysteem. Zie ook afbeelding 2.3 hierboven.
Het snelheidsregime voor Grassen-Noord is 30 km/u. De verlengde Kamgras is als een 'buurtweg' vormgegeven met twee rijbanen en een middenberm. De plek waar het Kamgras de hoofdfietsroute oversteekt om Grassen-Noord in te rijden, wordt vormgegeven als een 'bajonet' rechtsom. Vanaf de nieuwe buurtweg zorgen de woonstraten voor de verdere ontsluiting van het woongebied. Er worden geen doorkoppelingen gemaakt voor autoverkeer tussen de verschillende wijken, het plangebied is voor autoverkeer dus uitsluitend bereikbaar via het Kamgras.
Inmiddels is van een groot deel van de openbare ruimte van Grassen-Noord een (civiele) uitwerking gemaakt in samenspraak met de gemeente Houten. Dit betreft zowel de nadere detaillering van de groenstructuur als de maatvoering van de wegprofielen.
Fietsverkeer
De hoofdontsluitingen (dragers) voor fietsers zijn de reeds bestaande routes via het Overdamspad, het Westrumspad, Beusichemseweg en in het zuiden de route langs het Dwerggras en Buntgras. Op deze routes bevindt zich geen autoverkeer en wordt het aantal kruisingen met autoverkeer zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen de kruising met het Kamgras blijft bestaan en zal conform de standaard worden uitgevoerd middels een 'bajonet' rechtsom.
Vanuit de woonstraten wordt middels fietsdoorsteekjes aangesloten op deze routes. De belangrijkste bestemming voor fietsers in het gebied is de school. Deze is gepositioneerd aan de drager vanuit Castellum en daarmee heel goed per fiets bereikbaar.
De woningen en voorzieningen langs de fietsroutes worden georiënteerd op de fietsroutes in verband met de sociale controle. Voorliggend plan voorziet hierin. Een en ander is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 5.3).
Schoolomgeving
In het gebied Grassen-Noord is reeds een school aanwezig, te weten basisschool De Vlinder. Deze ligt direct ten noordoosten van het voorliggende plangebied. De ontsluiting van de school vindt op dit moment plaats via de Tulpentuin (Loerik V), vanaf inprikker de Tuinen. In de toekomstige situatie zal er via het voorliggende plangebied een tweede ontsluiting moeten worden geboden. Hier wordt bij de verdere uitwerking aandacht aan besteed, alsmede aan een verkeersveilige inrichting van de schoolomgeving en de bereikbaarheid van de school. Vooralsnog bestaat het idee om het parkeerterrein aan de binnenzijde van het appartementencomplex (1C2) mede in te zetten voor parkeren (kiss-and-ride) voor basisschool De Vlinder (dubbelgebruik). De mogelijkheid tot parkeren zal dan verdwijnen uit de strook tussen de school en het appartementencomplex. Deze tussenstrook zal vervolgens worden benut ten behoeve van een educatieve groenzone en spelen. Via een tweetal doorgangen tussen fase 1C1 (grondgebonden woningen) en fase 1C2 (het appartementencomplex) kan de school vervolgens snel, eenvoudig en veilig bereikt worden.
Belangrijkste aanrijdroutes voor fietsers zijn de reeds bestaande routes via het Overdamspad, het Westrumspad en de Beusichemseweg. De inrichting van school, schoolplein, fietsenrekken en fietsroutes zijn al goed op elkaar afgestemd en zorgen voor verkeersveilige fietsroutes. In het inrichtingsplan wordt aandacht besteed aan de exacte vormgeving bij de in- en uitgang van het schoolplein.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Een randvoorwaarde voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied is dat gemeenten de ladder voor duurzame verstedelijking toe moeten passen. Concreet houdt dit in dat de nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ontwikkeling aangetoond moet worden (in dit geval de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan nieuwe woningen) en de ruimtelijke inpassing gemotiveerd moet worden. Het Rijk wenst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk onder te brengen binnen bestaand stedelijk gebied.
Laddertoets
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt in planologische zin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het voorgaande bestemmingsplan ‘Hofstad III Loerik V’ bevat al een rechtstreekse bouwtitel voor de ontwikkeling van 330 woningen, waarvan 308 in het voorliggende plangebied (Hofstad III/Grassen-Noord). Deze bouwtitel wordt met dit bestemmingsplan gecontinueerd.
In het bestemmingsplan ‘Hofstad III Loerik V' zijn de beoogde ruimtelijke structuur van Grassen-Noord, alsmede de gewenste woningtypen, zeer gedetailleerd vastgelegd. De woningmarkt is echter een dynamische markt, zo is de afgelopen jaren gebleken. Om in te kunnen spelen op de vraag vanuit de consument, is daarom meer flexibiliteit gewenst. Zodoende is het nog te ontwikkelen gedeelte van Grassen-Noord (fase 1C en fase 2) in dit bestemmingsplan voorzien van de globale eindbestemming 'Woongebied'.
Het geplande aantal woningen in Grassen-Noord zal echter niet toenemen ten opzichte van het
vigerende bestemmingsplan ‘Hofstad III, Loerik V’. De harde plancapaciteit blijft gelijk. Ook het ruimtebeslag van het nog te ontwikkelen gebied blijft ongewijzigd. Derhalve is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het vervolg van deze paragraaf de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aangetoond.
Uit het onderzoek 'Doelgroepen en woningbehoefte in Houten' (RIGO Research en Advies, 14 augustus 2015) blijkt dat er kwantitatief en kwalitatief nog steeds voldoende behoefte is aan nieuwe woningen in Houten. Dit onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. Volgens de in dit onderzoek genoemde Primos-Trendraming komen er tussen 2015 en 2025 ongeveer 2.000 huishoudens in Houten bij. Indien de woningbehoefte in de regio wordt bekeken (13 gemeenten inclusief Houten en gemeente Utrecht) zijn dat zelfs 45.000 huishoudens. Kwalitatief blijft de meeste uitbreidingsbehoefte tot 2025 uitgaan naar eensgezinswoningen, maar ook aan appartementen blijft behoefte ontstaan.
Ook uit het recente, maar nog niet gepubliceerde 'Woningbehoefteonderzoek ruimtelijke koers, gemeente Houten' (Companen, 4 november 2019) blijkt dat in Houten de woningbehoefte in de periode 2019-2040 4.280 woningen bedraagt. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Het aantal van 4.280 woningen betreft alleen de lokale behoefte en heeft geen betrekking op de grote regionale woningbehoefte. Tot 2040 zijn in de regio Utrecht nog circa 104.000 woningen nodig, terwijl er pas circa 67.000 in de planning staan. Kwalitatief gaat de lokale woningbehoefte met name uit naar appartementen en grondgebonden woningen in verschillende segmenten.
Volledigheidshalve kan gesteld worden dat het voorliggende plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur” (artikel 1.1.1 onder h Bro). Omdat het plangebied aan alle zijden wordt omgeven door (woon)bebouwing en bovendien is gelegen nabij het centrumgebied Houten-Castellum, kan gesproken worden van een ligging binnen bestaand stedelijk gebied.
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provincie Utrecht heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, herijking 2016 (PRS), door Provinciale Staten vastgesteld op 12 december 2016. Op 10 december 2018 is de tweede partiële herziening van de PRS (herijking 2016) vastgesteld. Deze herziening betreft de onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (herbegrenzing Binnenveld en correctie Molenpolder) en geitenhouderijen.
De structuurvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities en doelen uit de PRS. Zo richt de provincie zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied. Het streven is twee derde van het woningbouwprogramma binnenstedelijk op te lossen. Met de realisatie van woongebied 'Grassen-Noord' wordt daar concreet invulling aan gegeven. Om de leefbaarheid en sociale kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen, is het wel van belang dat binnenstedelijke ontwikkelingen voldoende kwaliteit hebben. Om deze kwaliteit in Grassen-Noord te waarborgen is een nieuw stedenbouwkundig plan gemaakt, dat voorziet in een gedifferentieerd woningaanbod met circa 30% sociale woningbouw. Zowel de gemeente als de ontwikkelaar hebben de wens uitgesproken sociale, duurzame (0-op-de-meter) en levensloopbestendige woningen te realiseren binnen Grassen-Noord. Ook wordt de openbare ruimte klimaatbestendig ingericht. Daarmee is een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving voldoende verzekerd.
In het verlengde van de PRS hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) (PRV) vastgesteld. Op 11 december 2017 hebben Provinciale Staten van Utrecht de 'Correctie 2017 Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (Herijking 2016)' vastgesteld. Op 10 december 2018 is de tweede partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) vastgesteld. Deze herziening betreft de onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (herbegrenzing Binneveld en correctie Molenpolder), geitenhouderijen en technische (beleidsneutrale) wijzigingen.
De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV is het projectgebied aangeduid als stedelijk gebied. Voorliggend initiatief geeft invulling aan de wens van de provincie om nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen.
Gelet op het voorgaande is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de provinciale wet- en regelgeving.
Het bestemmingsplan is passend binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening van de provincie.
De gemeente Houten heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de toekomstvisie 'Proeftuin Houten' (2015). De visie schetst een toekomstbeeld van Houten: duurzaam, innovatief en kleinschalig. De gemeente wenst voort te bouwen op het bestaande ruimtelijk DNA, met de kenmerkende groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden en cultuurhistorische schatten. Deze elementen dragen bij aan een robuust en toekomstbestendig ruimtelijk raamwerk. De gemeente vervult de rol van hoeder van deze ruimtelijke kwaliteit. Door te laten zien hoe bijzonder Houten in dit opzicht is, ontwikkelingen te faciliteren en te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de ruimtelijke eigenheid van Houten.
Het stedenbouwkundig plan voor Grassen-Noord borduurt voort op het ruimtelijk DNA van Houten, met ruimte voor robuuste groenzones en een ondergeschikte rol voor de auto. Bij de uitwerking is bovendien veel aandacht voor het veranderende klimaat. Door de openbare ruimte klimaatbestendig in te richten kunnen gevolgen van het veranderende klimaat (meer neerslag, hittestress) beter opgevangen worden. De ontwikkeling van Grassen-Noord is daarmee in overeenstemming met de toekomstvisie.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen is vastgelegd in de Woonvisie Houten. De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier centrale thema's:
Zowel de gemeente als de ontwikkelaar hebben de wens uitgesproken sociale, duurzame (0-op-de-meter) en levensloopbestendige woningen te realiseren binnen Grassen-Noord. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een gedifferentieerd woningaanbod, bestaande uit vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde, gestapelde en patiowoningen (waarvan circa 30% sociale huur). Daarmee sluit het woningaanbod in Grassen-Noord aan bij de hiervoor genoemde woonambities die voortvloeien uit de gemeentelijke woonvisie.
In het Programma Ruimte legt de gemeente een verbinding tussen verschillende beleidsterreinen (zoals wonen en zorg), met als doel maatschappelijke opgaven aan te passen. Houten wil een proeftuin zijn voor vernieuwende initiatieven. De rol van de gemeente is daarbij steeds wisselend, dan weer faciliterend en aanjagend, dan weer regisserend. Voor Grassen-Noord is de gebiedsfactsheet voor Houten-Zuid van belang. Belangrijke doelstelling voor dit gebied is het afbouwen van het Vinex-bouwprogramma. De voorliggende ontwikkeling draagt daar aan bij. De focus van nieuwbouwontwikkelingen ligt op het waarborgen van de huidige ruimtelijke kwaliteiten met een aantrekkelijk woon- en leefmilieu en oog voor duurzaamheid.
Zoals hiervoor al is beschreven borduurt het stedenbouwkundig plan voor Grassen-Noord voort op het ruimtelijk DNA van Houten, met een gedifferentieerd woningaanbod, ruimte voor robuuste groenzones en een ondergeschikte rol voor de auto. Bij de uitwerking van de openbare ruimte is bovendien veel aandacht voor klimaatadaptieve maatregelen.
De beoogde ontwikkeling van Grassen-Noord is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Dit bestemmingsplan is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
De m.e.r.-regelgeving is erop gericht het milieu een volwaardige plaats in besluitvormingsprocessen te geven. Besluitvorming over ruimtelijke plannen vraagt altijd om een integrale afweging. In bepaalde gevallen is de verplichting opgelegd om de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit evenals alternatieven hiervoor en mogelijke maatregelen, te beschrijven. In deze paragraaf is getoetst of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 308 woningen mogelijk.
Een m.e.r.-toetsing op basis van de beschikbare gegevens levert het volgende resultaat op:
Dit betekent dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er geen passende beoordeling hoeft te worden opgesteld in het kader van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming. Er bestaat aldus geen m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft het plan geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in de nu volgende milieuparagrafen en de toelichting.
De ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
In het kader van de ontwikkeling van woongebied 'Grassen-Noord' zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd:
De belangrijkste bevindingen voor fase 1 van Grassen-Noord (noordelijk deel) zijn hieronder weergegeven:
Gelet op het voorgaande is sanering van de verontreinigde grond noodzakelijk. Dit blijkt ook uit de definitieve beschikking Wet bodembescherming (Wbb) van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht van 27 oktober 2017 (zie Bijlage 7).
De saneringswerkzaamheden met als doel de aanwezige verontreiniging volledig te verwijderen, hebben inmiddels plaatsgevonden. Uit de brief van 19 augustus 2019 van de RUD blijkt dat de sanering ter plaatse van deelgebied 1B binnen plangebied Hofstad III is uitgevoerd conform het saneringsplan en aanvullend opgestelde plan van aanpak (zie Bijlage 8).
Voor fase 2 (zuidelijk deel) zijn de belangrijkste bevindingen hieronder weergegeven:
De hypothese dat de bodem in fase 2 onverdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging dient formeel te worden verworpen. Dit vanwege de licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en DDE in de grond. Omdat het slechts om licht verhoogde gehalten gaat, wordt aanvullend onderzoek niet nodig geacht. De aangetoonde licht verhoogde gehalte brengen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen risico's met zich mee bij het voorgenomen gebruik (wonen met tuin). De definitieve saneringsbeschikking zal zo spoedig mogelijk worden toegevoegd (verwachting juni 2020).
Na afronding van de sanering vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Wegverkeerslawaai
Het voorliggende plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een geluidgezoneerde weg (o.a. de Rondweg). De overige wegen in de omgeving van het plangebied hebben een 30 km/u regime, waardoor onderzoek naar wegverkeerslawaai vanuit de Wgh niet benodigd is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel beoordeeld te worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit de geluidbelastingkaart voor wegverkeerslawaai (2016) blijkt bovendien dat de te verwachten geluidbelasting op de woningen in het plangebied lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Een goed woon- en leefklimaat is voldoende gewaarborgd.
Afbeelding 4.1: uitsnede geluidsbelastingskaart verkeerslawaai (2016)
Railverkeerslawaai
Voorliggend plangebied bevindt zich op relatief korte afstand van de spoorlijn Utrecht - Boxtel. Daarom heeft de gemeente akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai voor het opstellen van geluidsbelastingkaarten over het jaar 2016. Uit deze geluidsbelastingkaart voor railverkeerslawaai (zie onderstaande uitsnede) kan echter afgelezen worden, dat de te verwachten geluidbelasting op woningen in het plangebied lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Afbeelding 4.2: uitsnede geluidsbelastingskaart railverkeerslawaai (2016)
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling in beeld te worden gebracht.
De voormalige Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als NIBM. De realisatie van 308 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt dan ook ruim binnen de NIBM-regeling, zodat onderzoek op grond van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen (Rondweg) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bedragen respectievelijk 19,4, 18,7 en 11,4 µg/m3. Dat betekent dat de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel 4.1: Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Tabel 4.1 geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich basisschool RKBS De Vlinder en kinderopvang Kind & Co. Deze bevinden zich op een afstand van ca. 20-27 meter van de meest nabij gelegen nieuwe woning.
Onderzoek geluidbelasting
Aangezien niet voldaan kan worden aan de richtafstand van 30 meter ('stap 1') heeft adviesburo Van der Boom onderzoek gedaan naar de geluidbelasting veroorzaakt door buiten spelende kinderen op de nieuw geprojecteerde woningen ('Geluidbelasting op locatie Overdamspad door buiten spelende kinderen basisschool De Vlinder te Houten', versie 16 januari 2020). Dit onderzoek is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat inpassing conform de 'stappen 2 en 3' niet mogelijk is door overschrijding van de geldende geluidswaarden. De overschrijding van de grenswaarden voor een woongebied van stap 3 vindt enkel plaats voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en niet voor de maximale geluidniveaus. Deze overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is relatief beperkt, tot maximaal 5 dB(A). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels nergens meer bedraagt dan 55 dB(A). De overschrijding doet zich enkel voor overdag (dus niet 's avonds of 's nachts), op werkdagen (dus niet in het weekend) en buiten vakanties (dus als toch de meeste bewoners aan het werk zijn).
De geluidbelasting door spelende kinderen op de nieuwe woningen zou in principe deels kunnen worden teruggebracht door het plaatsen van een scherm/muur (circa 5 meter) tussen de woningen en het schoolplein (dicht bij het speelplein). Echter, een hoge, scheidende geluidsvoorziening (scherm/muur) tussen de woningen en het schoolplein is stedenbouwkundig onwenselijk. De openheid tussen het nieuwe woongebied, de parkzone en de Rietplas gaat hiermee verloren. Dit betekent een te grote aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en is strijdig met de oorspronkelijke uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan. Ook vanuit het oogpunt van sociale veiligheid is een hoog scherm langs een schoolplein niet gewenst. Vanwege de overschrijding van de geluidswaarden dient nader gemotiveerd te worden waarom een hogere geluidbelasting in deze concrete situatie aanvaardbaar wordt geacht (stap 4).
Motivering hogere geluidbelasting
De hele stedenbouwkundige opzet van Houten (Zuid) is gericht op de situering van schoolgebouwen langs doorgaande fietsroutes, in de omgeving van (groene) speelplekken en direct aansluitend op woningen. Zo zijn er meerdere voorbeelden van scholen met woningen daarboven (o.a. basisschool De Fontein) of met woningen op een korte afstand dan 10 meter (o.a. basisschool Ridderspoor). Binnen Houten wordt veel waarde gehecht aan de integratie van schoolgebouwen binnen woonwijken. Hierdoor is eenvoudig een verkeersveilige route en schoolomgeving te creëren. Ook de nabijheid en zichtbaarheid van scholen vanuit omliggende woningen draagt direct bij aan de sociale veiligheid rond de school. Bijzonder aan de ligging van basisschool De Vlinder is dat de school direct grenst aan twee doorgaande fietsroutes en de Vijfwal. De school promoot Houten als fietsstad en stimuleert dat iedereen met de fiets of lopend naar school komt. Alleen op afstand is beperkte parkeerruimte beschikbaar en er is geen mogelijkheid om met de auto bij de school te komen.
In de nieuwe situatie, aan de zijde van het plangebied Grassen-Noord, bedraagt de kortste afstand tussen de school (het terrein van de kinderopvang) en de gevels van de meest nabijgelegen nieuwe woningen ca. 20 meter. Ook in het nu geldende bestemmingsplan is de afstand tussen het bouwvlak/de woonbestemming ter hoogte van het Overdamspad en het terrein van de kinderopvang ca. 20 meter (zie onderstaande afbeeldingen 4.3 en 4.4). Daarnaast is er in de nieuwe situatie meer afstand tussen de nieuwe woningen (appartementen) en de bestaande woningen aan het Overdamspad. In het geldende bestemmingsplan is gesteld dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de school niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt vanwege de nieuwe woningen.
Afbeelding 4.3: geldend bestemmingsplan met nieuw bouwvlak
Afbeelding 4.4: nieuw bestemmingsplan met oud bouwvlak
In het geldende bestemmingsplan is voor het gebied tussen de woningen en basisschool De Vlinder en kinderopvang Kind & Co een verkeersbestemming opgenomen. In deze situatie werd nog voorzien in een auto-ontsluiting en een parkeerterrein direct grenzend aan de zuidzijde van de school. In het nieuwe plan krijgt deze ruimte tussen de school en de nieuwe woningen een groene invulling waardoor een doorlopende parkzone ontstaat. Deze nieuwe situatie is mede tot stand gekomen in overleg met basisschool De Vlinder.
Het parkeren ten behoeve van de school vindt daarmee gespreid plaats in de omgeving van de school en wordt gecombineerd met de parkeerplaatsen voor de woningen. Met het opstellen van de parkeerbalans en de inrichting van de openbare ruimte is hiermee rekening gehouden. Een belangrijk deel van deze parkeerplaatsen bevinden zich aan de andere zijde van de nieuwe woningen. Voor een deel van de woningen is de rooilijn hierdoor iets opgeschoven in de richting van de school met inachtneming van een minimale afstand van ca. 20 meter tot de school. Het 'verplaatsen' van de auto-ontsluiting en het parkeren naar de achterzijde van de woningen, verbetert de akoestische situatie aan de zijde van de school ten opzichte van de inrichting zoals is voorzien in het geldende bestemmingsplan. De verkeersbestemming uit het geldende bestemmingsplan wordt in het onderhavige bestemmingsplan omgezet naar een groenbestemming.
Ook in toekomst houdt de verbetering van de (verkeers)veiligheid rond scholen een hoge prioriteit voor de gemeente. De veiligheid rond en in school is dan ook één van de thema's in het 'Integraal Veiligheidsplan gemeente Houten 2020-2023' (vastgesteld door college van burgemeester en wethouders, d.d. 9 april 2019). Ook stelt de gemeente verkeerspakketten voor basisscholen beschikbaar om de verkeerssituatie rond de school veiliger te maken.
De wijzing van de verkeersbestemming naar een groenbestemming tussen de school en de nieuwe woningen sluit aan op het gemeentelijk beleid ten aanzien van het stimuleren van fietsgebruik en de verkeersveiligheid rond scholen. De nieuwe groene inrichting, in plaats van de eerder voorziene auto-ontsluiting en parkeervoorzieningen, is een verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving van de school en de samenhang van de groenstructuur in Grassen-Noord. De overschrijding van de geluidswaarden wordt op basis van de bovenstaande motivering, in dit specifieke geval, aanvaardbaar geacht.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, waaronder de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen. In het kader van de voorliggende ontwikkeling is op basis van de risicokaart onderzocht of er relevante risicobronnen in de directe nabijheid van het projectgebied aanwezig zijn. Uit deze analyse blijkt dat er over de spoorlijn Utrecht – Boxtel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor leidt niet tot een 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour. De hoogte van het groepsrisico langs het traject door Houten bedraagt maximaal 0,6 keer de oriëntatiewaarde. Omdat het projectgebied op meer dan 200 meter afstand van de spoorlijn ligt, heeft het voorliggende bestemmingsplan geen significante toename van het groepsrisico tot gevolg.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bluswatervoorzieningen
Naast de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan de bluswatervoorzieningen, geldt ook de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland.
Calamiteitendoorgang
Aan de zijde van het Overdamspad zijn op twee plaatsen calamiteitendoorgangen gemaakt ter plaatse van de doorsteken voor het fietsverkeer. In de bestemming Groen is een calamiteitendoorgang expliciet mogelijk gemaakt.
Projectering van wegen en/of straten
Bij de projectering van wegen en/of straten wordt conform het advies van de Veiligheidsregio Utrecht (brandweer) gebruik gemaakt van de CROW30 publicatie 164 a t/m d met als aanvulling CROW publicatie 165 en de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland.
Technische en gebruikseisen ten aanzien van brandveiligheid
In toekomstige omgevingsvergunningen worden conform het advies van de Veiligheidsregio Utrecht (brandweer) technische en gebruikseisen gesteld ten aanzien van de brandveiligheid in relatie tot de omgeving, zoals a) een afsluitbaar ventilatiesysteem in elk gebouw, b) mogelijkheden om in het kader van een dreigend scenario BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van de gebouwen weg te vluchten in de richting haaks van de spoorlijn af (in oostelijke richting) en c) in de omgevingsvergunning activiteit brandveilig gebruik van de school als voorschrift op te nemen dat de interne organisatie van het gebouw middels een instructie/noodplan op de hoogte is van de positie van de ventilatieschakelaar en zij weten hoe deze uitgeschakeld moet worden.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. In afstemming met de beleidsadviseur risicocommunicatie van de Veiligheidsregio Utrecht worden toekomstige bewoners van het plangebied geïnformeerd over de risico's in het plangebied en worden handelingsperspectieven geboden bij het voordoen van de scenario's BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) en/of het vrijkomen van een toxische wolk. Er wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht (zie: 6.2.1.2).
De watertoets is een verplicht onderdeel van iedere ruimtelijke procedure. Het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Houten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Op grond van het waterschapsreglement is het waterschap belast met de taak van integraal waterbeheer binnen het beheergebied, inclusief het stedelijk gebied. Deze taak omvat zowel de zorg voor het oppervlaktewater in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. De taken worden uitgevoerd overeenkomstig de in de Waterkoers vastgestelde doelstellingen. De gemeente zorgt in stedelijk gebied in het algemeen voor de afwatering.
Ten tijde van de planvorming van Houten-Zuid is in samenwerking met het HDSR een integraal waterplan gemaakt voor Houten-Vinex en omgeving. De beoogde ontwikkeling van Grassen-Noord (als geheel) is passend in dit waterplan. Wel is geconstateerd, dat de waterafvoerduiker onder het spoor door in westelijke richting zijn maximale capaciteit heeft bereikt.
Afkoppelen hemelwater
De afvoer van het water zal derhalve deels door middel van infiltratie en deels via het gemengd stelsel moeten plaatsvinden. Conform het Afvalwaterakkoord riolering en zuivering Houten (2010) dient minimaal 20% van de verharding niet op de riolering aangesloten te worden. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt hier nadrukkelijk rekening mee gehouden. Bovendien wordt getracht de oppervlakteverharding zoveel mogelijk te beperken. Zo wordt een groot deel van de parkeerplaatsen uitgevoerd in grastegels.
Afkoppelen en riolering
Het hemelwater van schone oppervlakken (daken) wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de ondergrond. Op plaatsen waar dat niet mogelijk is wordt het hemelwater van daken geloosd op het oppervlaktewater. Water van vervuilde oppervlakken (wegen en parkeervoorzieningen) wordt aangesloten op het rioleringsstelsel.
Infiltratievoorzieningen
Ten tijde van de planvorming van Houten-Zuid is in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) een integraal waterplan gemaakt voor geheel Houten-Vinex en omgeving. Inmiddels is er een actueel Water en Rioleringsplan 2020-2023 dat per 1 januari 2020 in werking is getreden. De voorgestelde ontwikkelingen zijn passend in dit waterplan. In het waterplan is de eis opgenomen dat bij nieuwbouw minimaal 15 mm per m2 verhard oppervlak water moet worden geborgen (ook al is dit oppervlak niet op de riolering aangesloten). De eis van 15 mm sluit aan bij de eisen van het HDSR ter voorkoming van de versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater. Het HDSR eist een bergingscapaciteit bij nieuwbouw van 45 mm per m2. Het verschil aan bergingscapaciteit van 30 mm (45mm - 15mm) zal de gemeente in de openbare ruimte realiseren. Dit vindt plaats door de aanleg van infiltratievoorzieningen (wadi's, parkeerplaatsen met waterpassende verharding) of van extra oppervlaktewater.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
De aanleghoogte wordt bepaald in overleg met het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap adviseert in nieuwbouwplannen een drooglegging van minimaal 1 meter aan te houden. Het toepassen van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, is vanwege de waterkwaliteit (Wet verontreiniging oppervlaktewateren) niet toegestaan.
Vergunningplicht
Voor alle aan te brengen watervoorzieningen, waaronder infiltratievoorzieningen, lozing van hemelwater op oppervlaktewater en aanleg van extra verharding is een watervergunning verplicht.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het hoogheemraadschap is tevens de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van het HDSR. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan aan het HDSR voorgelegd. Het HDSR adviseert positief over het plan, mits een aantal opmerkingen worden verwerkt. Zie: paragraaf 6.2.1. Deze opmerkingen zijn verwerkt.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden. De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Houten is de provincie Utrecht het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Soortenbescherming
Het plangebied is de afgelopen jaren intensief beheerd en in gebruik geweest als landbouwgrond. Er is geen begroeiing of bebouwing aanwezig die als verblijfsplaats voor beschermde soorten zou kunnen functioneren. Naar verwachting komen er in het plangebied dan ook uitsluitend algemene beschermde soorten grondgebonden zoogdieren voor. Het kan bijvoorbeeld gaan om soorten zoals (spits)muizen, egel, mol, haas, konijn en kleine marterachtigen. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de Wet natuurbescherming (Wnb) bij ruimtelijke ontwikkelingen. Juridisch zwaarder beschermde soorten worden in het plangebied niet verwacht. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is derhalve niet benodigd. Wel geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
De gemeente heeft zekerheidshalve een ecologisch onderzoek (Quickscan flora en fauna) uitgevoerd. Deze is als Bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat geen nesten of andere ecologisch bijzondere situaties zijn aangetroffen. Na het realiseren van de grondwallen zijn voorzorgsmaatregelen genomen ter voorkoming van nestvorming door weidevogels. Het advies is wel om de bloeiende kruiden niet of zo min mogelijk om te spitten in verband met de aanwezigheid van insecten.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Het voorliggende plangebied heeft geen status in het kader van de Wnb (Natura 2000-gebied, Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid', circa 9,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Gezien de aard, omvang en locatie van het voornemen en de afstand en effectbereik ten opzichte van het voornoemde Natura 2000-gebied, is aannemelijk dat significant negatieve effecten van 18 storingsfactoren op voorhand zijn uit te sluiten. Vanwege het effectbereik en de overbelaste situatie, is dit niet het geval voor de stikstofdepositie als gevolg van het voornemen. Dit dient te worden aangetoond met een stikstofdepositieberekening in AERIUS Calculator van het projecteffect. Uit het Rapport stikstofdepositie (zie Bijlage 11) en de uitgevoerde AERIUS berekening aanlegfase (zie Bijlage 12) en de uitgevoerde AERIUS berekening gebruiksfase (zie Bijlage 13) blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Verdere toetsing aan de Wnb is niet aan de orde.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Voorliggend plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Ook in directe nabijheid zijn geen NNN-gebieden gelegen. Toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN is zodoende niet nodig.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologie
In de archeologische beleidskaart van de gemeente Houten is het voorliggende plangebied aangeduid als een gebied met een lage c.q. geen archeologische verwachting (categorie 5). In het nabij gelegen centrumgebied Castellum zijn daarentegen diverse archeologische opgravingen gedaan. Gelet hierop is in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V' toch een archeologisch onderzoek uitgevoerd om nader inzicht te verkrijgen in de archeologische verwachtingswaarde (zie Bijlage 14). Dit onderzoek bevestigde dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Wel geldt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht die inhoudt dat degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, dit zo spoedig mogelijk meldt bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
4.2: uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Houten (bron: gemeente Houten)
Wel geldt een archeologische meldingsplicht in gebieden met een lage of geen verwachting, of op terreinen en in gebieden, waar binnen de vrijstellingsregels gebleven wordt, maar er toch archeologische vondsten of sporen worden aangetroffen.
Cultuurhistorie
In het kader van het bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V' is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarde in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Gemeente Houten, Cultuurhistorisch onderzoek en advies, bestemmingsplan Hofstad 3 te Houten' (Cuijpers Advies/Projectbureau Ruimtelijke Ontwikkeling b.v., 2 juli 2012). Het rapport is als Bijlage 15 bijgevoegd. Een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek worden hieronder verwoord.
Het plangebied is gelegen in een recente woonuitbreiding van Houten. Het plangebied maakte deel uit van de akkergronden rondom de kern Houten. Het grondgebruik en de ruimtelijke inrichting zijn mogelijk ontstaan in de Late Middeleeuwen (1050 - 1500). Van die structuur is niet veel overgebleven. De Kromme Sloot is het enige tastbare bewijs van de vroegere situatie. Deze heeft cultuurhistorische waarde. Daarnaast zijn er nog enkele restanten perceelsrandbeplanting aanwezig, die ook een cultuurhistorische waarde hebben. Deze historische elementen hebben een belangrijke waarde voor de ruimtelijke structuur van het gebied. Daarom is het noodzakelijk dat de aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd in het op te stellen bestemmingsplan.
De cultuurhistorisch waarde van de beplanting in de zuidwesthoek in het plangebied wordt via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermd. De cultuurhistorische waarde van De Kromme Sloot wordt door de bestemming 'Water' voldoende beschermd. Daarnaast is de voormalige erfbeplanting nabij Hoogdijk 3 in het onderzoek aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. De context voor deze beplanting, het erf van de boerderij, zal echter verdwijnen. De waarde van de beplanting zal daarmee ook verdwijnen. De beplanting zal daarom niet worden beschermd middels dit bestemmingsplan.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij
het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat
bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen relevante kabels, leidingen en/of andere belemmeringen.
Verkeersintensiteiten
In het kader van dit bestemmingsplan is een notitie inzake verkeer opgesteld. Deze is als Bijlage 16 bij de toelichting opgenomen.
Van belang is dat het voorliggende bestemmingsplan, net als het geldende bestemmingsplan, 308 woningen mogelijk maakt. Sinds de opstelling van het geldende bestemmingsplan in 2013 zijn bovendien een tweetal verkeerstellingen (in 2017 en in 2019) uitgevoerd en heeft ook een verkeersonderzoek Rondweg - Het Gras (augustus 2017) plaatsgevonden. In de notitie wordt op deze tellingen/onderzoeken nader ingegaan.
De conclusie die volgt uit de notitie is dat het Kamgras voldoet aan de eisen van Duurzaam Veilig en de inrichtingsprincipes van Houten. Ook wanneer het verkeer van de toekomstige wijk De Kiem van Houten (waar voorliggend bestemmingsplan op ziet) hieraan wordt toegevoegd kunnen het Kamgras en Het Gras het verkeer nog op een goede, verkeersveilige manier afwikkelen.
Ontsluiting
Hofstad III (Grassen-Noord) zal voor het autoverkeer ontsloten worden vanaf inprikker Het Gras bij de Rondweg en via de bestaande buurtweg Kamgras. Hiermee ligt Hofstad III als het ware aan het einde van het verkeerssysteem vanaf De Rondweg.
Vanaf de nieuwe buurtweg zorgen de woonstraten voor de verdere ontsluiting van het woongebied. Er worden geen doorkoppelingen gemaakt voor autoverkeer tussen de verschillende wijken, het plangebied is voor autoverkeer dus uitsluitend bereikbaar via het Kamgras.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Houten de 'Nota Parkeernormen Houten', zoals deze in december 2013 is vastgesteld.
In artikel 13.1 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen van de gemeente Houten als uitgangspunt dienen. Deze parkeernormen zijn als volgt:
Hoeveel parkeerplaatsen specifiek nodig zijn wordt bepaald door het woningtype. Voor ieder woningtype geldt immers een andere parkeernorm. De toekomstige parkeerbehoefte is dan ook afhankelijk van het definitieve programma en de stedenbouwkundige uitwerking. Omdat de toekomstige uitwerking van het woongebied nog niet volledig is uitgekristalliseerd, is in de regels een dynamische verwijzing naar het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd. Parkeren dient in principe binnen het plangebied te worden opgelost.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan van geheel Grassen-Noord (zie afbeelding 2.3) is rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van fase 1 (die zowel ten aanzien van bouwvlak als openbare ruimte (civieltechnisch) is uitgewerkt) is een parkeerbalans opgesteld, die als Bijlage 17 bij de toelichting is opgenomen. Daaruit blijkt dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Indien het programma bij de definitieve uitwerking van fase 2 ("Woongebied") wijzigt, dienen de hiervoor genoemde parkeernormen uit de 'Nota Parkeernormen Houten' als uitgangspunt voor het bepalen van de parkeerbehoefte. Op deze manier wordt te allen tijde voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Houten. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
In het vervolg van deze paragraaf worden de regels kort toegelicht.
Grassen-Noord betreft een woningbouwontwikkeling, die gefaseerd wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Doordat marktomstandigheden en/of inzichten kunnen veranderen en de architectonische ontwerpen en het inrichtingsplan nog nader uitgewerkt moeten worden, is een bepaalde mate van flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gewenst. Bovendien kan zo beter ingespeeld worden op specifieke wensen vanuit de toekomstige bewoners of eventuele doelgroepen.
De nog te ontwikkelen gronden in Grassen-Noord (fase 1C en 2) zijn voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
De reeds gerealiseerde woningen in fase 1A en 1B zijn voorzien van een gedetailleerde eindbestemming, waarmee de bestaande situatie wordt vastgelegd en welke geschikt is voor de beheersituatie. Ook de bestaande woning aan Hoogdijk 3 is conserverend bestemd, waarbij de bestaande rechten één-op-één zijn overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan ‘Hofstad III, Loerik V’.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Groen
Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenelementen binnen het plangebied. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, water, fiets- en voetpaden, alsmede de aanleg van calamiteitenontsluitingen ten behoeve van hulpverleningsdiensten. Ter plaatse van de aanduiding speelvoorziening zijn tevens speelvoorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming 'Groen' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Tuin - Voortuin
De voor 'Tuin - Voortuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor voortuinen, erven en verhardingen, erkers, voordeurluifels of kliko-ombouwen, parkeren, inritten ten behoeve van parkeren en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er mogen uitsluitend erkers, voordeurluifels of kliko-ombouwen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de daaraan gestelde regels.
Verkeer - Wegverkeer
De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' zijn primair bestemd voor verkeer en verblijf, waaronder parkeren. Daarnaast zijn ook groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Ten aanzien van gebouwen, die uitsluitend zijn toegestaan in de vorm van nutsvoorzieningen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn diverse bouwregels opgenomen.
Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bermen, bermstroken en bermsloten, alsmede de daaraan ondergeschikte groenvoorzieningen, voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden en kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, mits wordt voldaan aan de vermelde maximum bouwhoogte.
Wonen
In dit bestemmingsplan zijn verschillende woonbestemmingen opgenomen, te weten 'Wonen', 'Wonen - vrijstaand' en 'Woongebied'.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor zelfstandig wonen, alsmede de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw (de woning), bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Wonen - vrijstaand
De bestemming 'Wonen - vrijstaand' is gekoppeld aan de vrijstaande woning aan Hoogdijk 3. De bestaande rechten zijn één-op-één overgenomen uit het huidige bestemmingsplan. Binnen de woonbestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan. Ten behoeve van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter en bevat veel flexibiliteit. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het stedenbouwkundige plan heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde en bouwwerken in de openbare ruimte, niet behorende bij een woning.
In aansluiting op het bovenstaande is een bepaling opgenomen die de mogelijkheid biedt om wat betreft gestapelde woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens af te wijken van de bouwregels.
Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle perceelsrandbeplanting. Het vellen, rooien of beschadigen van deze opgaande beplanting is omgevingsvergunningplichtig.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bestaande afstanden en maten en ondergronds bouwen. Tevens zijn regels voor het overschrijden van bouwgrenzen opgenomen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn allereerst de regels ten aanzien van het parkeren opgenomen. Verder omvatten de algemene gebruiksregels een verbod om gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Het gemeentebestuur is van mening dat in een woongebied seksinrichtingen ongewenst zijn vanwege de uitstraling die dit gebruik heeft. De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt hierdoor negatief beïnvloed. Verder wordt ook het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, (behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond) en het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens (voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, etc.) als strijdig gebruik aangemerkt.
Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling maakt beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen van het bestemmingsplan mogelijk.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft is een exploitatieplan opgesteld, dat in het voorjaar van 2019 is geactualiseerd. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling voldoende verzekerd. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform de Participatie- en inspraakverordening van de gemeente Houten (2018) hebben sinds april 2018 diverse bijeenkomsten plaatsgevonden waarbij inwoners van de gemeente Houten, mogelijk toekomstige bewoners van de nieuw te bouwen woningen en andere geïnteresseerden en betrokkenen aanwezig zijn geweest. Zo heeft er zowel op 12 april 2018 als op 27 september 2018 een verkeersgesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van basisschool RKBS de Vlinder, kinderopvang Kind&Co, woningcorporatie Viveste, verkeersdeskundigen (waaronder Veilig Verkeer Nederland en Vervoerspunt Houten) en omwonenden (met name bewoners van de Tuinen en de Kamgras). Op 16 april 2018 is een inloopavond georganiseerd waarbij ongeveer 150-200 inwoners, waaronder veel omwonenden, aanwezig waren. Zie voor een verslag van deze bijeenkomst: Bijlage 21. Op 9 december 2019 is met een klein comité van omwonenden een gesprek geweest aangaande de wijzigingen van het bestemmingsplan met betrekking tot het te realiseren appartementencomplex.
Conform ex artikel 3.1.1 van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In het kader van het vooroverleg heeft Hoogreemraadschap De Stichtse Rijnlanden op 19 december 2019 een reactie ingediend. Zie: Bijlage 18. Het waterschap adviseert positief over het plan, mits enkele opmerkingen in de verdere uitwerking worden meegenomen:
Reactie gemeente
Ad a: er is in de toelichting verwezen naar de meest recente Keur van het waterschap (2018) en de bijbehorende uitvoerings- en beleidsregels.
Ad b: dit nieuwe beleid is opgenomen in de toelichting en de regels van de bestemming "Woongebied" zijn dienovereenkomstig aangepast. Ingevolge artikel 9.2.1 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen alleen verleend als zeker is gesteld of aannemelijk is gemaakt dat binnen het plangebied voorzien wordt in 15 mm waterafvoer per m2 bebouwing en/of verharding.
Ad c: klimaatbestendigheid is toegevoegd als aspect dat niet onevenredigheid mag worden aangetast.
Provincie Utrecht
In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Utrecht op 20 december 2019 een reactie ingediend. Zie: Bijlage 19. De provincie adviseert positief over het plan en ziet geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
Reactie gemeente
De reactie van de provincie Utrecht geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het voorliggende bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Utrecht (brandweer)
In het kader van het vooroverleg heeft de veiligheidsregio Utrecht (brandweer) op 31 december 2019 een reactie ingediend. Zie: Bijlage 20. De veiligheidsregio adviseert positief over het plan, maar plaatst op een aantal punten opmerkingen. Twee opmerkingen zien op de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan en vijf opmerkingen zien op de nadere uitwerking van het bestemmingsplan.
Ruimtelijke onderbouwing
Nadere uitwerking
Reactie gemeente
Ruimtelijke onderbouwing
Ad a: deze kwantificering volgt uit (de toelichting bij) het geldende bestemmingsplan. Ten opzichte van dit bestemmingsplan neemt de personendichtheid niet toe. Het aantal wooneenheden dat op basis van onderhavig bestemmingsplan mogelijk is, is niet toegenomen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Er is dus ook geen aanleiding om een nieuwe berekening uit te laten voeren.
Ad b: deze passage in de toelichting is aangepast.
Nadere uitwerking
Ad c: de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van Brandweer Nederland is opgenomen in de toelichting. Bij de nadere uitwerking van het plan zal hiermee rekening worden gehouden.
Ad d: aan dit advies is reeds voldaan: aan de zijde van het Overdamspad zijn op twee plaatsen calamiteitendoorgangen gemaakt ter plaatse van de doorsteken voor het fietsverkeer. In de bestemming Groen is een calamiteitendoorgang expliciet mogelijk gemaakt.
Ad e: de CROW30 publicatie 164 a t/m d met als aanvulling CROW publicatie 165 en de handreiking bereikbaarheid en bluswatervoorziening vanuit Brandweer Nederland (2012) zijn opgenomen in de toelichting. Het civieltechnisch plan is uitgewerkt conform het ASVV van het CROW (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom), waarin ook de normen voor hulpdiensten zijn verwerkt. In het voortraject heeft de gemeente met de Veiligheidsregio Utrecht overleg gehad over aanvalsroutes en opstelplaatsen. De noodzaak voor een secundaire blusvoorziening uit open water is uiteindelijk niet noodzakelijk bevonden. Met waterbedrijf Vitens is de locatie van de brandkranen afgestemd en door hen akkoord bevonden.
Ad f: deze eisen zijn in de toelichting opgenomen en zullen bij de nadere uitwerking van het plan in acht worden genomen. Wat betreft onderdeel a) wordt opgemerkt dat deze eis in het (ontwerp-) Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is opgenomen dat naar verwachting per 1 januari 2020 in werking zal treden. Wat betreft onderdeel c) wordt opgemerkt dat de school geen onderdeel uitmaakt van het plangebied waardoor hier niet verder op in zal worden gegaan.
Ad g: ook dit advies is in de toelichting opgenomen. Bij de nadere uitwerking van het plan zal hiermee rekening worden gehouden.
Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart.
Het bestemmingsplan 'Hofstad III Loerik V, eerste herziening' heeft als ontwerp ter inzage gelegen van 27 februari tot en met 8 april 2020.
Op 11 maart 2020 vond op basisschool De Vlinder te Houten een inloopavond plaats. Tijdens de inloopavond konden belangstellenden en omwonenden zich laten informeren over de uitgangspunten van het voorliggende bestemmingsplan.
Tijdens de periode van terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen op het ontwerpbestemmingsplan. Ook hebben twee vooroverlegpartners een reactie gegeven; te weten de provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht. Deze zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de zienswijzennota die als Bijlage 22 bij de toelichting is gevoegd.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.