direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eikenhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Sustay is voornemens aan de Eikenhout te Houten woningbouw in een parkachtige omgeving te realiseren. Het plangebied bevindt zich tussen de wegen Eikenhout, Het Hout en De Koppeling en bestaat momenteel uit intensief beheerd berm- en grasland. Het voornemen bestaat om dit gehele terrein te herontwikkelen met sociale huurwoningen, middenhuur appartementen, vrije sector huur appartementen en appartementen in het koopsegment.

Het planinitiatief is voortgevloeid uit de op 8 maart 2016 vastgestelde Woonvisie Houten 2016-2025, waarmee de gemeente tegemoet wil komen aan de realisatie van de woonwensen van haar bewoners en open staat voor nieuwe (particuliere) initiatieven. Hierbij is variatie in woningtypen en in prijsklassen gewenst. Specifiek wordt gestreefd om in te spelen op goede huisvesting voor senioren.

Ter plaatse van het plangebied is de functie wonen volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het westen van de kern Houten, op circa 90 meter van de Rondweg. Het plangebied wordt ontsloten via De Koppeling en Het Hout.

De directe omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een gevarieerd en gemengd gebied. Ten westen van het plangebied bevindt zich de hervormde kerk (Sionkerk) met daarachter de Rondweg en diverse maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Ten noorden bevindt zich een geclusterd bedrijfsverzamelpand met groot parkeerterrein. Hier zijn momenteel onder andere de bedrijven Action, JYSK en Praxis gevestigd. Ten oosten staat het in 2008 gebouwde KPN-kantoorpand met daarachter het bijbehorend parkeerterrein. Het gebied ten zuiden van het plangebied aan de Eikenhout wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door woningbouw. Hier bevinden zich voornamelijk rij- en twee-onder-een-kapwoningen gebouwd rond het jaar 2000. Ten zuidoosten bevindt zich een medisch centrum. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: luchtfoto, 2019)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Koppeling - De Schaft' (onherroepelijk vastgesteld op 21 mei 2009) van toepassing. De verbeelding hiervan is weergegeven in figuur 1.2. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk - U' en 'Groen', grotendeels zonder bouwvlak. De voor 'Maatschappelijk - U' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;
  • b. zorgwonen,

met daaraan ondergeschikt:

  • c. horeca-activiteiten ten dienste van de sub a genoemde activiteiten voor zover deze behoren tot de categorie 1, onder d van de van deze voorschriften deel uitmakende "Staat van Horeca-activiteiten";
  • d. verkeer en verblijf;
  • e. groen- en speelvoorzieningen.

Op de plekken waar binnen de bestemming 'Maatschappelijk - U' een bouwvlak is opgenomen, zijn enkele specifieke maatvoeringsvoorschriften (bouwhoogten en bebouwingspercentages ten opzichte van het terrein).

Aan de buitenzijde van het plangebied ligt een zone met de bestemming 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. verkeer en verblijf;

c. water;

d. speelvoorzieningen.

Direct ten oosten van het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Leiding'. Deze is eveneens weergegeven op de plankaart.

De beoogde realisatie van 24 sociale huurwoningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Ten behoeve hiervan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld en zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0002.jpg"

Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'Koppeling - De Schaft' (Bron: ruimtelijke plannen, 2009)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in en rond het plangebied en geeft inzicht in de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente Houten. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied (figuur 2.1) aan de Eikenhout te Houten is in de huidige situatie volledig onverhard. Het bestaat voornamelijk uit berm- en grasland omringd door kleine bomen. De omliggende wegen De Koppeling en Het Hout zijn autowegen met een maximum snelheid van 50 km/h. Deze wegen worden met elkaar verbonden rotonde gerealiseerd ten noordoosten van het plangebied. Ten behoeve van het fietsverkeer maakt men gebruik van het fietspad ten oosten (Schalkwijkseweg) en ten zuidoosten van het plangebied. Fietsverkeer ten zuiden van het plangebied maakt gebruik van de Eikenhout, waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt. Een impressie van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in de figuren 2.2 t/m 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto met aanduiding plangebied in geel (Bron: Google Maps, 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0004.png"

Figuur 2.2 Foto gezien vanaf zuidoostzijde van het plangebied (Bron: Google Streetview, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0005.png"

Figuur 2.3 Foto gezien vanaf zuidwestzijde van het plangebied (Bron: Google Streetview, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0006.png"

Figuur 2.4 Foto gezien vanaf noordoostzijde van het plangebied (Bron: Google Streetview, 2016)

2.2 Toekomstige situatie

Sustay wenst op het terrein aan de Eikenhout te Houten woningbouw in een parkachtige omgeving te realiseren. Het voornemen bestaat uit de herontwikkeling van het terrein met 24 sociale huurwoningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment. De woningen zullen aaneengesloten gerealiseerd worden richting de buitenzijden van het plangebied, zodat in het midden ruimte is om een gemeenschappelijke tuin richting de Eikenhout aan te leggen. In figuur 2.5 is de inrichtingstekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0007.jpg"

Figuur 2.5 Inrichtingstekening plangebied toekomstige situatie (Bron: Bureau Bramer, 2019)

Het toekomstige complex zal in verschillende bouwhoogten worden opgebouwd. De meest westelijke vleugel van het pand heeft ofwel drie ofwel vier bouwlagen gezien vanaf maaiveldniveau. Hier zullen in het segment sociale huur 6 woningen op de begane grond, 7 op de eerste verdieping, 7 op de tweede verdieping en 4 op de derde verdieping (totaal 24) gerealiseerd worden. Bij de sociale huurwoningen op de begane grond worden privétuintjes aangelegd die als een buffer fungeren tussen het parkeerterrein van de hervormde kerk en de woningen.

In de kelder van de noordelijke en oostelijke vleugel van het toekomstige pand zal een halfverdiepte parkeergarage worden aangelegd (figuur 2.6). De ingang van deze parkeergarage bevindt zich aan de zuidoostzijde van het plangebied. Aan de Eikenhout zal een hellingbaan (9%) worden gerealiseerd. Aan de zijde van de binnenruimte, aangrenzend aan de parkeergarage, wordt een verdiepte fietsenberging gerealiseerd met ruimte voor circa 190 fietsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0008.jpg"

Figuur 2.6 Toekomstige halfverdiepte parkeergarage en fietsenberging (Bron: Bureau Bramer, 2019)

De aanleg van een halfverdiepte parkeergarage betekent dat de begane grond van de noord- en oostvleugel ietwat hoger ligt dan dit bij de westvleugel het geval is. Daarom wordt een trap en hellingbaan gerealiseerd voor de ingang(en) van deze vleugels. In dit gedeelte van het pand zullen - verdeeld over wisselend drie, vier of vijf bouwlagen - in totaal 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment gerealiseerd worden. Een impressie is weergegeven in figuur 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0009.png"

Figuur 2.7 3D-aanzichten toekomstige situatie (Bron: Bureau Bramer, 2019)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante regionale beleid is opgenomen in paragraaf 3.4. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Toetsing

De SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

In het plangebied worden 24 sociale huurwoningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het hoge koopsegment gerealiseerd. Ten behoeve van de woningen worden voldoende parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen aangelegd.

De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11 woningen. Wonen is niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsregeling op de locatie. Hierdoor is voor deze functie sprake van een stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.1.6 Bro. Parkeerplaatsen worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling.

Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk gerealiseerd moeten worden binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

Kwantitatieve behoefte

In de woonvisie Houten 2016-2025 wordt een indicatief bouwprogramma gepresenteerd waar de jaarlijkse prestatieafspraken aan getoetst moeten worden. De beoogde ontwikkeling speelt in op deze woningbouwopgave en past daarmee binnen de kaders van het (gemeentelijk) beleid. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 3.5.2.

Kwalitatieve behoefte

Uit de provinciale structuurvisie blijkt dat de provincie in lijn met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking ruim baan wil geven bij (her)ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreiding krijgen voorrang op uitbreidingslocaties.

Gezien de demografische ontwikkelingen, sociaal-maatschappelijke trends en de veranderende woningmarktomstandigheden zal de realisatie van woonruimte in het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – extra inspanningen blijven vragen.

De kwalitatieve behoefte van het planvoornemen bestaat uit een verbetering van het woningaanbod en een verbetering van het aanzicht van de buurt. De nieuw te bouwen appartementen voldoen aan de eisen van de huidige tijd en sluiten aan bij de wensen en eisen van de te huisvesten doelgroep. Bovendien wordt door de realisatie van de binnentuin een verbinding gecreëerd met de zuidelijk gelegen woonbuurt. Tot slot is het bouwplan gelegen in bestaand stedelijk, of stedelijk concentratiegebied. Hiermee voldoet het planvoornemen aan het voornemen voor verdere verstedelijking hiervan. Door de toekomstige woningen grotendeels op de locatie op een achterterrein en met een beperkte bouwhoogte te bouwen is de ruimtelijke impact van het plan beperkt.

3.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, 2013 herijking 2016 (inclusief partiële herzieningen)

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. Deze structuurvisie is in februari 2013 vastgesteld waarna in december 2016 de herijking is vastgesteld. Nadien zijn nog enkele partiële herzieningen vastgesteld. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld. De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, te werken en te recreëren.

Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.

  • Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied

De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opgevangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producenten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Toetsing

Het plangebied aan de Eikenhout ligt binnen de bebouwingscontour voor het stedelijk gebied (rode contour). Hierbinnen is de realisatie van woningen mogelijk en noodzakelijk om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (inclusief partiële herzieningen)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten.

Toetsing

Voor het plangebied zijn de kaarten 2 (Bodem en water) en 7 (Wonen en werken) relevant. Op kaart 2 van de verordening (figuur 3.1) valt het plangebied aan de Eikenhout binnen het overstroombaar gebied. Dit houdt in dat bij een ruimtelijk besluit voor deze gronden rekening wordt gehouden met overstromingsrisico's. Artikel 1.13 'Overstroombaar gebied' bepaalt dat bij de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' een beschrijving moeten bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter plaatse en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan. In paragraaf 4.9 is ingegaan welk beleid de gemeente hanteert bij ruimtelijke ontwikkelingen. Zo geldt naast de eis van waterberging dat de bouwpeilen minimaal 30 cm boven straatniveau liggen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0010.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 2 'Bodem en water' (Bron: Provincie Utrecht, 2018)

Het plangebied ligt op kaart 7 van de verordening 'Wonen en werken' binnen stedelijk gebied, zie figuur 3.2. Artikel 4.1 van de verordening geeft aan dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. De ontwikkeling voldoet hier dus aan. Daarnaast is bepaald dat de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Dit is toegelicht in paragraaf 4.13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0011.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart 7 'Wonen en werken' (Bron: Provincie Utrecht, 2018)

3.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de relevante kaders en randvoorwaarden van het provinciaal beleid. Wat betreft het aspect 'bodem en water' is in het ontwerp rekening gehouden met overstromingsgevaar. Daarnaast voldoet het plan aan de regels voor het stedelijk gebied. Het betreft een binnenstedelijk locatie. Tot slot is in dit plan beschreven op welke wijze met het aspect duurzaamheid wordt omgegaan.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Structuurplan 2005-2015

In het Regionaal Structuurplan (RSP) staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor overleg met rijk en provincie over de in te zetten middelen. Het structuurplan dient tevens als toetsingskader voor gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.

Toetsing

Gelet op het karakter van de ontwikkeling om de wijk af te ronden op een terrein dat nu fungeert als onbenut perceel wordt geconcludeerd dat het Regionaal Structuurplan geen directe doorwerking heeft naar het plan.

3.4.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Programma Ruimte 2017 - 2019

De hoofddoelstelling voor Houten-Zuid is het afbouwen van het Vinex-bouwprogramma met bijbehorende financiële taakstelling vanuit de grondexploitatie Houten Stedelijk/Vinex. Het programma omvat in de komende jaren circa 700 woningen. Tussen 2016-2017 (peildatum april 2017) zijn tot nu toe 186 woningen gerealiseerd. De focus van de nieuwbouwontwikkeling ligt op het waarborgen van de huidige ruimtelijke kwaliteiten met een aantrekkelijk woon- en leefmilieu en oog voor duurzaamheid. Basis hiervoor zijn de deels eerder door de gemeenteraad vastgestelde beslisdocumenten ter realisering van de Vinex-woonwijken. Omdat vrijwel alle geplande woningbouw in Houten-Zuid is vastgesteld in contracten is er op voorhand minder speelruimte om te sturen. De gemeente onderzoekt momenteel of en waar er mogelijkheden zijn voor herprogrammering van bestaande plannen en afspraken die passen bij de gewenste verdeling van woningtypen.

Woningbouwprogramma Houten-Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0012.png"

Woningbouwlocaties (hardheid: midden of hard)

  • Castellum West
  • Hofstad III
  • Hofstad IVb
  • Loerik VI
  • Eikenhout
  • Albers Pistoriusweg
  • Hoge Schaft

Een uitsnede van de projectenkaart van de gemeente Houten is weergegeven in figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0013.jpg"

Figuur 3.3 Projectenkaart Programma Ruimte (Bron: Gemeente Houten, 2017)

Toetsing

De beoogde ontwikkeling aan de Eikenhout zorgt ervoor dat een braakliggend en onbenut perceel in een bebouwde omgeving kwalitatief wordt ingericht met woningbouw. Hiermee wordt de potentie van de locatie benut en wordt voldaan aan de ambitie om nieuwe woningbouw te realiseren op een op de projectenkaart aangeduide woningbouwlocatie.

3.5.2 Woonvisie Houten 2016-2025

De gemeente heeft een actuele woonvisie vastgesteld. Als input voor deze nieuwe woonvisie is een woningbehoefte-onderzoek gedaan. Dit rapport is reeds besproken in paragraaf 3.2.3. De woonvisie heeft een scope tot 2025. Geconstateerd wordt dat Houten onderdeel uitmaakt van een gewilde (Utrechtse) woonregio. Mede op basis hiervan heeft Houten de komende tien jaar een woonbehoefte nodig van ongeveer 1.800 woningen. Indicatief komt dat neer op ongeveer 1.100 eengezinswoningen en 700 gelijkvloerse woningen. De verwachting is dat in genoemde periode de gewenste woningproductie van 1.800 woningen voor een groot deel gehaald gaat worden.

Na 2025 zal Houten fors vergrijzen. De verwachting is dat Houten iets meer huishoudens krijgt, maar dat deze kleiner zullen zijn. Houten wil graag zo veel als mogelijk binnen vastgestelde kaders aan deze behoefte tegemoet komen.

De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier centrale thema’s:

  • Thema 1: Diversiteit, keuzevrijheid en duurzame woonwens: De gemeente wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan de realisering van de woonwens van haar bezoekers mits het bijdraagt aan toekomstbestendigheid, verhoging van de kwaliteit en de duurzame ambities. Daarnaast wil Houten dat haar bewoners, als ze dat willen, een wooncarrière in Houten kunnen realiseren.
  • Thema 2: Focus op huisvesting van gezinnen en ouderen: Houten wil een levendige gezinsgemeente blijven en aantrekkelijk blijven voor deze doelgroep.
  • Thema 3: Voldoende omvang en betaalbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad: De gemeente wil met woonstichting Viveste de sociale woningvoorraad voor huishoudens met lagere inkomens verbeteren.
  • Thema 4: wonen en zorg in samenhang bezien. De gemeente zal, gezien de sterke vergrijzing na 2025, de afstemming tussen wonen, zorg en welzijn nader bezien.

In de woonvisie wordt verder een indicatief bouwprogramma (tabel 3.1 en 3.2) gepresenteerd waar de jaarlijkse prestatieafspraken aan getoetst moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0014.png"

Tabel 3.1 Indicatief nieuwbouwprogramma Gemeente Houten 2015-2025

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0015.png"

Tabel 3.2 Huidige plannen 2015 - 2020

Toetsing

Uit het woningbouwprogramma blijkt dat er nog een aanzienlijke woningbouwopgave is, met name wat betreft huurwoningen tot de huurtoeslaggrens en koopwoningen. Het bestemmingsplan staat de bouw van 24 sociale huur woningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment toe en past hiermee binnen het beleid van de gemeente Houten.

3.5.3 Toekomstvisie Proeftuin Houten 2025

De toekomstvisie proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:

  • 1. We stellen de mens centraal

Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen. Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.

  • 2. We waarderen verschillen

De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.

  • 3. We zijn zuinig op onze omgeving

In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties. Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.

  • 4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA

Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.

  • 5. We zijn actief in de regio

Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht. Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.

De koers draagt bij aan een gemeente waar het fijn wonen en leven is. Het is nodig dat duurzaam en flexibel wordt gebouwd voor toekomstige generaties.

Toetsing

De herkenbare ruimtelijke structuren in dit bestemmingsplan komen tot uiting doordat op een onbenut perceel in het bestaand stedelijk gebied een nieuwe (woningbouw)ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt ingespeeld op de herkenbare stedenbouwkundige structuur van de omgeving waarbij gestreefd wordt naar een duurzame samenleving en duurzame omgeving. Er wordt gewerkt aan een omgeving waar het fijn wonen en leven is. Hiermee is het bestemmingsplan in lijn met de Toekomstvisie.

3.5.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D11.2 van de bijlage opgenomen dat aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlakte (incl. parkeerterrein) van circa 5.500 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 1. Het bevoegd gezag heeft op 26 november 2019 besloten om geen m.e.r. uit te voeren voor dit project.

4.3 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen Houten, December 2013). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen tussen de wegen Eikenhout, Het Hout en De Koppeling. Het plangebied wordt ontsloten via De Koppeling en Het Hout, beide zijn gebiedsontsluitingswegen waar een maximum snelheid van 50 km/u geldt. Om deze wegen met elkaar te verbinden is een rotonde gerealiseerd ten noordoosten van het plangebied. De Koppeling sluit op circa 100 meter ten westen van het plangebied aan op de Rondweg middels een kruispunt dat met verkeerslichten is geregeld. Via de Rondweg (gebiedsontsluitingsweg, 70 km/u) kan vervolgens het bovenliggend wegennet worden bereikt.

Openbaar vervoer

Station Houten Castellum ligt met een afstand van circa 1,6 km op fietsafstand (ongeveer 5 minuten) van het plangebied. Binnen 300 meter van het plangebied ligt bushalte 'Erven/De Schaft', bushalte 'Weteringshoek' ligt binnen 500 meter van het plangebied. Bij deze haltes halteren bussen in de richtingen Houten Station, Schalkwijk, Utrecht CS, De Uithof, Nieuwegein, 't Goy, Tull en 't Waal. Zodoende is de bereikbaarheid per OV goed.

Langzaam verkeer

In de omgeving van het plangebied (Hoonpad en Schalkwijkseweg) zijn vrijliggende fietspaden, van daaruit kan het fijnmazige fietsnet van Houten worden bereikt. Fietsverkeer ten zuiden van het plangebied maakt gebruik van de Eikenhout, waar een maximum snelheid van 30 km/h geldt en het fietsverkeer de weg deelt met het gemotoriseerd verkeer. Langs de erftoegangswegen rondom het plangebied zijn trottoirs voor voetgangers aanwezig.

Parkeren
Parkeerbehoefte
Met het plan wordt woningbouw gerealiseerd op huidig berm- en grasland. De woningen brengen een parkeerbehoefte met zich mee. Het programma bestaat uit 24 sociale huurwoningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment. De woningen hebben verschillende groottes. In onderstaande tabel 4.1 wordt aan de hand van gemeentelijke parkeernormen de toekomstige parkeerbehoefte berekend.

Tabel 4.1 Berekende parkeerbehoefte

Type   Functie   Aantal     Norm     Parkeerbehoefte  
Sociaal   studio / klein appartement
(= 30 - 60 m2 bvo)  
24   woningen   0,7   per woning   16,8  
        0,3   per woning   7,2  
Midden / VSH   woning klein
(= 60 - 100 m2 bvo)  
36   woningen   1,2   per woning   43,2  
        0,3   per woning   10,8  
Koop   woning klein
(= 60 - 100 m2 bvo)  
17   woningen   1,2   per woning   20,4  
        0,3   per woning   5,1  
  woning midden
(= 100 - 140 m2 bvo)  
3   woningen   1,4   per woning   4,2  
        0,3   per woning   0,9  
Totaal   parkeerbehoefte bewoners           85 parkeerplaatsen  
  parkeerbehoefte bezoekers           24 parkeerplaatsen  
Totaal             109 parkeerplaatsen  
Totaal   inclusief dubbelgebruik (zie hieronder)           96 parkeerplaatsen  

Dubbelgebruik

Bij de berekening van de parkeerbehoefte is rekening gehouden met aanwezigheidspercentages van bewoners en bezoekers. Deze aanwezigheidspercentages zijn opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid. Hieruit blijkt dat de werkdagavond het maatgevend momenten is, waarbij 90% van de bewoners en 80% van de bezoekers gelijktijdig aanwezig zijn. De parkeerbehoefte bedraagt dan 96 parkeerplaatsen, dit is het aantal dat gerealiseerd dient te worden. Tabel 4.2 laat zien wat de aanwezigheidspercentages en bijbehorende parkeerbehoeften zijn op de verschillende momenten van de week.

Tabel 4.2. Aanwezigheidspercentages en maatgevende parkeerbehoefte (Bron: Gemeente Houten, 2013)

Aanwezigheid   Werkdag ochtend   Werkdag middag   Werkdag avond   Koop avond   Werkdag nacht   Zaterdag middag   Zaterdag avond   Zondag middag  
Bewoners   50%   50%   90%   80%   100%   60%   80%   70%  
Bezoekers   10%   20%   80%   70%   0%   60%   100%   70%  

Parkeerbehoefte   Werkdag ochtend   Werkdag middag   Werkdag avond   Koop avond   Werkdag nacht   Zaterdag middag   Zaterdag avond   Zondag middag  
Bewoners   42,5   42,5   76,5   68   85   51   68   59,5  
Bezoekers   2,4   4,8   19,2   16,8   0   14,4   24   16,8  
Totaal   45   48   96   85   85   66   92   77  

Parkeeraanbod

De berekende parkeerbehoefte (maatgevend) van het plangebied dient op eigen terrein te worden opgelost. In de kelder van de noordelijke en oostelijke vleugel van het toekomstige pand zal een halfverdiepte parkeergarage worden aangelegd, hierin worden 80 parkeerplaatsen gerealiseerd. 11 parkeerplaatsen bevinden zich maaiveldniveau, tegen de zuidgevel van de sociale huurwoningen. Nog eens 5 parkeerplaatsen worden op maaiveldniveau gerealiseerd aan de zuidoost zijde van het plangebied, nabij de koopwoningen. Het totale parkeeraanbod komt uit op 96 parkeerplaatsen, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Fietsparkeren

Tegen de parkeergarage wordt een afzonderlijke fietsenberging gerealiseerd met ruimte voor (elektrische) fietsen (en deels scootmobielen). Aan de noordzijde van de sociale huurwoningen wordt verder een gezamenlijke fietsenberging gerealiseerd. In totaal worden 190 fietsparkeerplekken gerealiseerd.

Verkeersgeneratie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een berm- en graslandschap en trekt deze geen verkeer aan. De beoogde woningbouw zal zorgen voor een verkeerstoename in het gebied. Dit is eerder reeds onderzocht door Goudappel Coffeng BV onderzocht in opdracht van de gemeente Houten. Het onderzoeksrapport hiervan is opgenomen in bijlage 2.

De toekomstige verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd. Onderstaande tabel toont de berekende verkeersgeneratie in de huidige en toekomstige situatie.

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie

Functie CROW 381   Aantal       Kencijfer       Verkeersgeneratie  
Huur, appartement, sociale huur   24   woningen   3,6   per woning   86,4   mvt/etmaal  
Huur, appartement, midden, VSH   36   woningen   3,6   per woning   129,6   mvt/etmaal  
Koop, appartement, duur   20   woningen   7,1   per woning   142   mvt/etmaal  
Totale verkeersgeneratie                   358   mvt/etmaal  

In de toekomstige situatie zorgen de beoogde woningen voor een verkeersgeneratie van 358 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling circa 400 mvt/etmaal. Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in een spitsuur maatgevend, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. In een gemiddeld spitsuur betekent dit een verkeersgeneratie van 40 mvt. Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat het zal opgaan in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Onderzoek Goudappel Coffeng 19 maart 2019

Door Goudappel Coffeng is onderzoek gedaan naar de verkeerseffecten van woningbouwlocatie Eikenhout (zie bijlage 2). Hierbij is eveneens de verkeersgeneratie van het plangebied berekend, maar dan voor een programma van 80 appartementen en 30 grondgebonden woningen (maximale verkeersgeneratie van 500 motorvoertuigbewegingen). De conclusie hiervan is dat het Eikenhout en Het Hout voldoende capaciteit bieden. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling leidt niet tot verkeersafwikkelings- en verkeersveiligheidsproblemen. De functie, vormgeving en gebruik op het Eikenhout en Het Hout blijven in balans, waardoor deze wegen de toekomstige verkeersintensiteit met plan verkeersveilig kan verwerken.

Een aandachtspunt dat in het onderzoek wordt aangehaald, is de locatie van de inrit van het plangebied. Als de inrit op het Eikenhout tegenover het fietspad komt te liggen dan is er ten eerste voldoende zicht tussen de auto’s die voorrang moeten verlenen en voorrang moeten krijgen en ten tweede blokkeert een eventuele wachtrij van auto’s voor het kruispunt Eikenhout - Het Hout dat de inrit niet. Dichterbij het kruispunt Eikenhout - Het Hout is verkeerskundig niet wenselijk.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte van de beoogde woningen wordt opgelost op parkeerplaatsen binnen het plangebied. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van het plangebied, de omliggende ontsluitingswegen bieden voldoende capaciteit om deze verkeerstoename af te wikkelen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Ten westen van het plangebied is een kerk gelegen. Een kerk is ingedeeld in milieucategorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Het parkeerterrein van de kerk ligt aansluitend aan de beoogde woningen. Hiermee wordt niet aan de richtafstand voldaan. Het parkeerterrein wordt voornamelijk gedurende de dagperiode of aan het begin van de avond gebruikt door bezoekers van de kerk. Gezien de lage parkeerdruk in de avond- en nachtperiode en de eisen die het bouwbesluit stelt aan isolatie en gevelwering (geluidsreductie van minimaal 20 dB) zal inpandig bij de beoogde woningen sprake zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau.

Op circa 47 meter ten noorden van het plangebied is een gebied bestemd als detailhandel en is een winkelcomplex gelegen waarin meerdere type winkels zijn gevestigd. De winkel met de hoogste milieucategorie betreft de bouwmarkt. Een bouwmarkt is in de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 2 met een grootste richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. De gronden ten oosten en noorden kennen een enkelbestemming kantoor. Kantoren zijn in de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie met een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand tot deze kantoren is meer dan 40 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

Ten zuidoosten is op circa 25 meter van het plangebied een medisch centrum gelegen. Een dergelijke functie is ingedeeld in milieucategorie 1 met een grootste richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Op basis van de professionele risicokaart zijn in de omgeving verschillende risicobronnen aanwezig (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0016.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (blauwe cirkel) ten opzichte van omliggende risicobronnen

(Bron: professionele risicokaart, 2019)

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation BEM de Poort en koelbedrijf Jos Schoonderwoerd. Wel worden op circa 550 meter ten oosten van het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoortraject 71S.1. Het spoortraject heeft geen PAG-indicatie. Gezien de afstand van meer dan 200 meter tot het plangebied is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk en kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.

Over de gemeentelijke weg de Rondweg kunnen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het betreft vooral plaatselijk vervoer van LPG, vloeibare brandstoffen en consumentenvuurwerk. De vervoersintensiteit is zodanig gering, dat de risicocontouren niet buiten de rijwegen liggen. Voor zover de personendichtheid op het nieuwe bedrijventerrein een groepsrisico zal kunnen genereren, zal dat zeker kleiner zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Het plangebied is bereikbaar via de Rondweg, Eikenhout en Het Hout. Deze sluiten op verschillende punten aan op de Eikenhout en waardoor bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goed. Ook kunnen de aanwezige personen op deze manier via meerdere wegen van de bron af vluchten.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Ten behoeve van een brandweerinzet waarbij bluswater noodzakelijk is, wordt gebruik gemaakt van de bestaande openbare bluswatervoorziening in de directe omgeving van het spoortraject en de Rondweg.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De aanwezige werkzame personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.

Conclusie

De beoogde woningen liggen binnen het invloedsgebied van het spoor met het spoortrajectnummer: 71S.1. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kan worden beschouwd. Direct ten oosten van het plangebied ligt een dubbelbestemming 'Leiding'. Deze blijft onder de aandacht maar heeft geen invloed op het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Onderzoek en conclusie

Archeologie

De gemeente heeft eigen archeologisch beleid. Op 4 december 2007 heeft het college het definitieve beleidsplan archeologie vastgesteld. Het beleidsplan is gebaseerd op de uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg en het eerder vastgestelde monumentenbeleid Gekoesterd Erfgoed.

Op basis van een archeologisch bureauonderzoek en bestaand uitgevoerd archeologisch veldonderzoek, is een archeologische maatregelenkaart opgesteld. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar de verschillende archeologische verwachtingswaarden voor de hele gemeente.

Het plangebied wordt, conform de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Houten, aangeduid als een gebied of terrein met lage of geen archeologische verwachting. Vanuit het aspect archeologie zijn er daarom geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0017.png"

Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: Gemeente Houten, 2007)

Cultuurhistorie

Beleidsuitgangspunten vanuit het provinciaal beleid op het gebied van landschap en cultuurhistorie wordt vormgegeven in de cultuurhistorische speerpuntenkaart van de provincie Utrecht. Deze is weergegeven in figuur 4.3. Hiertoe behoren onder meer het ‘agrarisch cultuurlandschap’. Hierbinnen geldt ‘behoud door ontwikkeling’. Ontwikkelingen zijn toegestaan mits de waarden worden behouden of versterkt. De basis van de kaart en het achterliggende beleid wordt gevormd door ontginningsstructuur en –richting, structuur en maatvoering van boerderijlinten, archeologie, agrarisch cultuurlandschap, militair erfgoed, en waterbeheersingsysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0018.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardekaart (Bron: Provincie Utrecht, 2007)

Het plangebied is niet in cultuurhistorisch waardevol gebied gelegen. In en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich ook geen andere cultuurhistorische waarden, zoals rijksmonumenten. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling aan de Eikenhout daarom niet in de weg.

4.8 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

In opdracht van de gemeente Houten heeft bureau Grondslag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel aan de Eikenhout te Houten. Het onderzoeksrapport hiervan is opgenomen als bijlage 3. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen verkoop van de locatie en beoogde bestemmingswijziging naar wonen, tuin en groen. Het doel van het onderzoek is het vastleggen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het bodemonderzoek is verricht volgens de richtlijnen uit de NEN 5740/A1 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek) en de onderliggende norm NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek). De boorpuntenkaart is weergegeven in figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0019.png"

Figuur 4.4 Boorpuntenkaart (Bron: Grondslag, 2019)

Gedempte sloten

De gestelde hypothese, dat er ter plaatse van de twee gedempte sloten diverse verhogingen kunnen worden verwacht omdat niet bekend is waarmee de sloten zijn gedempt, is deels bevestigd. Ter plaatse van slootdemping 2 zijn in het dempingsmateriaal lichte verhogingen met som DDE (een bestrijdingsmiddel) aangetoond. Ter plaatse van slootdemping 1 zijn geen verhogingen boven de achtergrondwaarde en/of detectielimiet in het dempingsmateriaal aangetoond. Ter plaatse van beide slootdempingen is de voormalige slootbodem zintuiglijk niet aangetroffen.

Overig terreindeel

De gestelde hypothese dat door het voormalige gebruik van de locatie als boomgaard in de (voormalige) toplaag verhogingen aan bestrijdingsmiddelen (OCB's) worden verwacht is niet bevestigd. In de grond zijn geen verhogingen met bestrijdingsmiddelen aangetoond.

In de ondergrond, waarin zintuiglijk sporen baksteen en plastic zijn aangetroffen, is een lichte verhoging met barium aangetoond. In het grondwater is eveneens een lichte verhoging met barium gemeten.

Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. De hypothese van een asbestbetonverdachte locatie wordt gehandhaafd.

De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen onzes inziens geen belemmeringen voor de beoogde bestemming.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grote partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Keur 2019 en uitvoeringsregels

In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.

De zorgplicht zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Keur is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de handelingen die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn. Zorgplicht kan bijvoorbeeld inhouden dat:

  • door het extra verhard oppervlak de doorstroming en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet wordt belemmerd.

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt

voldaan.

Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied. Voor het berekenen van het totaal aan nieuw verhard oppervlak moet buiten bebouwd gebied vijf jaren worden teruggekeken naar het oppervlak dat in deze periode nog niet gecompenseerd is. Als de toename van verhard oppervlak meer dan 10.000 m² bedraagt, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Gemeentelijk beleid

In 2016 is door de gemeenteraad het Water- en Rioleringsplan 2016-2019 vastgesteld. Hierin is de zorgplicht voor perceeleigenaren bij de verwerking van regenwater op eigen terrein (in geval van nieuwbouw) uitgewerkt. Het omgaan met regenwater verloopt volgens de trits van het “waterbeheer 21e eeuw”; vasthouden, bergen, afvoeren. In eerste instantie moeten perceeleigenaren het regenwater dat op het perceel valt vasthouden en verwerken, wanneer dat redelijkerwijs niet lukt of kan is vertraagde afvoer naar een watergang of de gemeentelijke riolering toegestaan.

Perceeleigenaren moeten het regenwater op eigen terrein opvangen in een ondergronds infiltratiesysteem met een inhoud van 10mm per m2 ten opzichte van het verhard afvoerend oppervlak. Het afvoerend oppervlak bestaat uit terreinverharding en daken. Wanneer de perceeleigenaar groene daken en/of waterpasserende verharding toepast wordt het aantal m2 afvoerend oppervalk hiermee gereduceerd. De resterende m2 wordt geborgen in een infiltratiekratten systeem met een inhoud van 10 mm ten opzichte van het aantal m2. Bijvoorbeeld 100 m2 verhard afvoerend oppervlak resulteert in een krattensysteem van 1 m3. Op het ondergrondse krattensysteem dient een overloop te worden gemaakt die wordt aangesloten op een nabij gelegen oppervlaktewater of een gemeentelijk regenwaterriool.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning toont de perceeleigenaar middels een ontwateringplan aan op welke wijze de berging van het hemelwater/regenwater wordt toegepast en het vuil water wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Naast de eis van waterberging is er in het Water- en Rioleringsplan opgenomen dat de bouwpeilen minimaal 30 cm boven straatniveau liggen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Eikenhout te Houten en is in de huidige situatie volledig onverhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland (PDOK, 2017) bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op meer dan 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied zijn geen primaire, secundaire of tertiaire watergangen aanwezig. Beschermingszones zijn daarom niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het projectgebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van 24 sociale huur woningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment.

Waterkwantiteit

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van het verhard oppervlak. Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. De compensatie-eis van het hoogheemraadschap is 15% van de toename in verharding. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 5.880 m2. De toekomstige bebouwing heeft een gezamenlijk oppervlak van ca. 1.690 m2. Voor het plangebied aan de Eikenhout te Houten komt de watercompensatie dus formeel gezien te liggen op 0,15 x 1.690 = 253,5 m2.

Bij de totstandkoming van het verkavelingsplan voor het gebied Koppeling De Schaft, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is het hoogheemraadschap vanaf het begin betrokken geweest. Het hoogheemraadschap is om advies gevraagd over het concept voorontwerp bestemmingplan. In het kader van het vooroverleg over het voorontwerp bestemmingsplan heeft het hoogheemraadschap in het kader van de watertoets haar formele reactie geven. Het bestemmingsplan Eikenhout vervangt ter plaatse het geldende bestemmingsplan Koppeling-De Schaft. Op basis van dit bestemmingsplan is het mogelijk om vrijwel het hele kavel te bebouwen en te verharden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in minder bouwmogelijkheden en minder verharding. Aan een deel van de gronden is derhalve ook de bestemming Tuin toegekend. Per saldo is minder verharding mogelijk. Geconcludeerd wordt dat watercompensatie dan ook niet noodzakelijk is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Omdat de nieuwe woningen worden gerealiseerd buiten de kern- en beschermingszones is geen watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Ecologie

Normstelling en beleid

Het aspect ecologie heeft zowel betrekking op de bescherming van natuurgebieden als op de bescherming van dier- en plantensoorten.


Met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeerde diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellignen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling bestaat uit 24 sociale huur woningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 koop appartementen te bouwen binnen het plangebied aan de Eikenhout te Houten.

Soortenbescherming

Het plangebied ligt braak (gras) en er wordt met regelmaat onderhoud uitgevoerd. Er vindt geen sloop, kap van bomen of verstoring van watergang plaats. Significante effecten op eventueel aanwezig beschermde soorten zijn dan ook uitgesloten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in nabijheid van Natura 2000-gebied en Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zouweboezem' ligt op circa 14 kilometer afstand (figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0321.0570BPEIKENHOUT-VSBP_0020.png"

Figuur 4.5 Locatie plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

(Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2019)

Het dichtstbijzijnde deelgebied van Natuurnetwerk Nederland ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling leidt wel tot een toename van verkeersbewegingen. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming (bijlage 4). Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significant negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op Natura 2000-gebied kunnen daarmee worden uitgesloten.

4.11 Wegverkeerslawaai

Normstelling en beleid

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

Onderzoek en conclusie

Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wet geluidhinder indien de woningen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg (50 km/uur) worden gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in de geluidzone van Het Hout, De Koppeling en De Rondweg. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur wegen) onderzocht op wegverkeerslawaai. In het onderzoek - opgenomen in bijlage 5 - is de Eikenhout (30 km/uur weg) meegenomen in de berekeningen.

Ten gevolge van het verkeer op De Koppeling, Het Hout en de Eikenhout is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde/richtwaarde van 48 dB.

Cumulatie

De hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting laat zien dat de geluidkwaliteit aan de hoogst geluidbelaste buitenkant als matig tot zeer slecht wordt beoordeeld. De (achter)gevels die gaan grenzen aan het binnenterrein (tuin) krijgen een goede geluidkwaliteit. Gesteld kan worden dat de gecumuleerde geluidbelasting het verlenen van hogere waarden niet in de weg staat.

De geluidbelasting in de nieuwe woningen moet voldoen aan een binnenwaarde van 33 dB conform het Bouwbesluit.

Maatregelen

Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn in het kader van de Wgh en in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard.

Hogere waarden

Er dient een verzoek tot vaststelling van hogere waarden gedaan te worden (zie tabel 4.4).

Tabel 4.4 Benodigde hogere waarden

ontwikkeling   aantal woningen   Benodigde hogere waarde   geluidbron  
Wooncomplex   80   52 dB   Het Hout  
  80   51 dB   Rondweg  
  80   61 dB   De Koppeling  

Vanuit het oogpunt van het bereiken van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat bij de bouw dient rekening te worden houden met gevelmaatregelen om aan een maximale binnenwaarde van 33 dB te voldoen.

Met in achtneming van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

4.12 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

In de toekomstige situatie worden 24 sociale huurwoningen, 30 middenhuur appartementen, 6 vrije sector huur appartementen en 20 appartementen in het koopsegment gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs De Koppeling en de Rondweg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

Omdat langs maatgevende wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling aan Eikenhout in Houten niet in de weg.

4.13 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een breed onderwerp. De gemeente Houten onderscheidt 4 duurzaamheidsthema’s: Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.

Duurzaamheid is een belangrijk thema in het project Eikenhout. Het project wordt een gasloos (full-electric) woongebouw met de ambitie om het klimaat- en energieneutraal, met een EPC tussen de 0,4 > 0, op te leveren. Dit wordt bereikt door in de basis een goed geïsoleerde en luchtdichte gebouw- en woningschil, met triple-glas in de kozijnen, te realiseren zodat er minimale warmteopwekking nodig is om de appartementen te verwarmen en deze warmte lange tijd vast te houden. Voor wat betreft installaties wordt gezocht naar het meest efficiënte concept.

De binnentuin is onderdeel van het totaalconcept en als zodanig ingericht. Door het bouwvolume zo slank mogelijk te houden, is het bebouwde oppervlak tot een minimum beperkt. Hierdoor blijft het groen (57%) rond het woongebouw beschikbaar voor de bewoners van Eikenhout en haar omgeving. Door het grote oppervlak van de binnentuin wordt hittestress beperkt en kan de benodigde waterberging worden gegarandeerd. Hiermee wordt aangesloten bij de wens van de gemeente Houten om het unieke groene karakter van de stad te behouden en bij te dragen aan de leefomgeving.

Een deel van de waterberging wordt beoogd op te vangen met groene daken. Hiermee kan het aantal infiltratiekratten in de grond worden beperkt. De hoeveelheid groen op de daken zal grotendeels afhangen van het aantal PV-panelen dat wordt toegepast. Er wordt gekozen voor een balans van duurzaamheid en groen binnen deze ontwikkeling.

Voor Eikenhout wordt een GPR-berekening opgesteld. Naast de GPR wordt ook de Circulariteitsprestatie Gebouw (CPG) gebruikt om de circulaire visie gedurende de planontwikkeling te toetsen en vast te leggen. Deze methode sluit naadloos aan bij de GPR-methode.

Geconcludeerd wordt dat het plan een positieve bijdrage levert aan het aspect duurzaamheid.

4.14 Conclusie

Uit de toetsing aan de sectorale aspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Wettelijke eisen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' opgenomen. Met een bouwvlak is aangegeven waar het gebouw gerealiseerd mag worden.

Opzet regels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • a. inleidende regels;
  • b. bestemmingsregels;
  • c. algemene regels;
  • d. overgangs- en slotregel.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Tuin

De gemeenschappelijke tuin in het midden van het plangebied is bestemd voor Tuin. Binnen de bestemming Tuin zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van een gebouwde fietsenstalling. Deze is op de verbeelding aangeduid.

Artikel 4 Wonen - Gestapeld

De nieuwe woningen in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Wonen-Gestapeld. Binnen deze bestemming zijn hoofdgebouwen van de woningen toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

Binnen de bestemming is tevens het gebruik van de woning ten behoeve van niet-publieksgerichte aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf toegestaan. Het vloeroppervlak mag hiervan niet meer dan 30% van het woonoppervlak bedragen met een maximum van 50 m² en de activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner van de woning. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van deze regeling en ook publieksgerichte aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven toegestaan, mits deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting of parkeersituatie ter plaatse en de activiteit past qua aard, omvang en uitstraling.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, regels.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke

ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 6 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld stoepen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken. Tevens zijn regels opgenomen voor voldoende parkeergelegenheid. Tot slot is opgenomen dat een ondergrondse WKO installatie is toegestaan binnen het plangebied.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in plaats, ligging of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

5.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht en Artikel 11 Slotregel 

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Hierin is geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om kosten van de planontwikkeling te verhalen op grondeigenaren. Het kostenverhaal dient verplicht door de gemeente opgesteld te worden. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer/eigenaar van de gronden zal voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst worden gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

6.2.1 Participatietraject

Het project Eikenhout te Houten is mede tot stand gekomen door een intensief particitpatietraject. Buurtbewoners en geïnteresseerden hebben in een aantal informatieavonden mee kunnen denken over de invulling van het projectgebied. Daarnaast waren er veelvuldig afgevaardigden van de gemeente Houten en woningcorporatie Viveste aanwezig. Alle informatie omtrent het participatietraject is te vinden via de projectsite www.wonenineikenhout.nl.

6.2.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen op het concept bestemmingsplan:

  • 1. Provincie Utrecht;
  • 2. Gasunie;
  • 3. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;
  • 4. Veiligheidsregio Utrecht

De reacties worden hierna samengevat en van een beantwoording voorzien.

1. Provincie Utrecht

Samenvatting

Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

2. Gasunie

Samenvatting

Het voornoemde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing wordt geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

3. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Samenvatting

  • 1. Sinds mei 2019 is er een nieuwe keur. Gevraagd wordt om deze op te nemen in de toelichting i.p.v. de keur uit 2009. Ook wordt gevraagd het beleid daaropvolgend aan te passen.
  • 2. Geadviseerd wordt om een ontwateringsdiepte van één meter aan te houden. Gezien een deel van de parkeervoorziening verdiept wordt aangelegd en deze lager zal komen dan de GHG wordt geadviseerd om deze waterdicht te realiseren.
  • 3. Gevraagd wordt waarop de toename verharding precies is gebaseerd. Is deze gebaseerd op de daadwerkelijke toename of de mogelijke toename die het bouwblok mogelijk maakt?
  • 4. Een groot deel van het gebied wordt nu bestemd als Tuin, hierin zit echter o.a. een fietsenstalling en parkeren, op welke wijze wordt die uitgevoerd en is dit 'deels' ook toename verharding?
  • 5. Er wordt gesproken over watercompensatie. Er wordt echter een rekenfout gemaakt (m3 i.p.v. m2) daarnaast is niet duidelijk waar deze compensatie plaats gaat vinden en op welke wijze.

Beantwoording

  • 1. De waterparagraaf wordt op dit punt aangepast.
  • 2. Het advies wordt meegewogen in het kader van het vergunningentraject. De opmerking heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
  • 3. De berekening is gemaakt op basis van de daadwerkelijke toename als gevolg van het bouwplan.
  • 4. Zoals aangegeven onder 3 is het hele bouwplan berekend. Dus ook de toename als gevolg van de fietsenstalling en het parkeren.
  • 5. De rekenfout wordt hersteld. Voor wat betreft watercompensatie wordt het volgende opgemerkt. Bij de totstandkoming van het verkavelingsplan voor het gebied Koppeling De Schaft, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is het hoogheemraadschap vanaf het begin betrokken geweest. Het hoogheemraadschap is om advies gevraagd over het concept voorontwerp bestemmingplan. In het kader van het vooroverleg over het voorontwerp bestemmingsplan heeft het hoogheemraadschap in het kader van de watertoets haar formele reactie geven. Het bestemmingsplan Eikenhout vervangt ter plaatse het geldende bestemmingsplan Koppeling-De Schaft. Op basis van dit bestemmingsplan is het mogelijk om vrijwel het hele kavel te bebouwen en te verharden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in minder bouwmogelijkheden en minder verharding. Aan een deel van de gronden is derhalve ook de bestemming Tuin toegekend. Per saldo is minder verharding mogelijk. Geconcludeerd wordt dat watercompensatie dan ook niet noodzakelijk is. Dit zullen wij verwerken in de waterparagraaf.

4. Veiligheidsregio Utrecht

Samenvatting

  • 1. Ten aanzien van de beschouwing van risico's wordt geconcludeerd dat volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van de hulpverlening en zelfredzaamheid. Hiervoor wordt een advies gegeven.
  • 2. Geadviseerd wordt het stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied, inclusief het ontwerp van de bluswatervoorziening, in het ontwerpstadium aan de Veiligheidsregio Utrecht voor te leggen ter advisering op de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening.
  • 3. Geadviseerd wordt in de omgevingsvergunning een voorschrift op te nemen dat bij toepassing van een mechanisch ventilatiesysteem in de bebouwing een voorziening wordt opgenomen, waarmee bij een calamiteit (zoals een toxische wolk of een grote brand in de omgeving) het ventilatiesysteem eenvoudig per individuele woning kan worden uitgeschakeld. Door deze maatregel kunnen personen die verblijven in deze gebouwen zich tijdelijk onttrekken aan de schadelijke of irriterende stoffen in de lucht.

Beantwoording

  • 1. Het advies van de veiligheidsregio wordt verwerkt in de paragraaf 'Externe Veiligheid' van de plantoelichting.
  • 2. Dit aspect wordt meegenomen in het vergunningentraject. Voor het bestemmningsplan is aanpassing niet noodzakelijk.
  • 3. Dit aspect wordt meegenomen in het vergunningentraject. Voor het bestemmningsplan is aanpassing niet noodzakelijk.
6.2.3 Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 december 2019 tot en met 16 januari 2020 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Ook zijn er geen wijzigingen doorgevoerd bij de vaststelling van het plan.