Plan: | Wakkerendijk 242 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0317.WpWakkerendijk242-Va01 |
De locatie Wakkerendijk 242 heeft momenteel een agrarische bestemming. Het is de bedoeling om hier na de bedrijfsbeëindiging en sloop van een groot deel van de opstallen twee burgerwoningen te realiseren, waarvan één de huidige woonboerderij betreft.
Om dit planvoornemen mogelijk te maken dient een juridisch-planologische procedure te worden doorlopen. In het bestemmingsplan Wakkerendijk-Meentweg is hiertoe reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor dit perceel. De gemeente wenst aan deze wijziging haar medewerking te verlenen. Onderhavig wijzigingsplan is opgesteld om de gewenste wijziging planologisch mogelijk te maken.
Op basis van artikel 3.9a Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
Voorliggend wijzigingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding en zal conform artikel 3.6 Wro onderdeel gaan uitmaken van het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012'. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, etc. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Ten slotte komen in het vijfde hoofdstuk de financiële haalbaarheid en de resultaten van de procedure aan de orde.
Onderhavig plangebied betreft het perceel Wakkerendijk 242 in Eemnes. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Eemnes en wordt ontsloten vanaf de Wakkerendijk. Het perceel Wakkerendijk 242 ligt achter het perceel Wakkerendijk 240 en is alleen via een gezamenlijke toegangsweg te bereiken. Afbeelding 2.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1 - Plangebied (bron: Google Earth)
De Wakkerendijk is een dijk aan de zuidoostzijde van Eemnes en loopt in noord zuid richting. Ten noorden van de kern Eemnes loopt de dijk door onder de naam Meentweg richting het Eemmeer. Aan de oostzijde van de dijk ligt de Eemnesserpolder, aan de westzijde is lintbebouwing aanwezig met veel boerderijen uit de 19e eeuw. De boerderijen aan de westzijde zijn allemaal gericht op de dijk.
Tot voor kort was aan de Wakkerendijk 242 een kleinschalig melkveebedrijf gevestigd. De bebouwing op het perceel bestaat uit een vrijstaande woonboerderij en verschillende agrarische opstallen. De woning is in 1930 gebouwd, de voormalige kippenschuur op het voorerf rond 1960 en de opstallen achter op het perceel zijn van recenter datum. Afbeeldingen 2.2 en 2.3 geven de huidige situatie van het plangebied weer.
Afbeelding 2.2 - Voorzijde van het perceel met woning en opstallen (bron: funda.nl)
Afbeelding 2.3 - Achterzijde perceel met opstallen (bron: funda.nl)
Het tot voor kort op het perceel gevestigde agrarische bedrijf had voornemens voor bedrijfsuitbreiding. Het perceel is hier echter te klein voor gebleken; na verkoop van het perceel is het nu de bedoeling twee nieuwe burgerwoningen te realiseren, waarvan één de bestaande boerderij betreft. Deze blijft derhalve intact, maar wordt geheel in gebruik genomen als woonboerderij. De kap wordt daarbij vervangen naar riet en de voordeur wordt verplaatst naar het midden van de voorgevel, in plaats van de zijgevel.
Daarnaast wordt aan de voorzijde van het perceel, ter plaatse van de huidige kippenschuur, een kleine woonboerderij gebouwd. De thans aanwezige, voormalige bedrijfsbebouwing wordt hierbij - conform de wijzigingsvoorwaarden - gesloopt.
Afbeelding 2.4 geeft schetsmatig de nieuwe situatie op het perceel weer.
Afbeelding 2.4 - Schetsmatige inrichting perceel nieuwe situatie
Onderhavig plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012', vastgesteld d.d. 14 december 2012.
De gronden binnen het plangebied kennen de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Tevens ligt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' over het plangebied heen, de basis voor onderhavig wijzigingsplan. In paragraaf 3.1.1 wordt nader ingegaan op de wijzigingsvoorwaarden.
Afbeelding 2.5 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Wakkerendijk - Meentweg 2012'
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012'. Op het plangebied is, zoals omschreven, een wijzigingsbevoegdheid van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen-2' (en 'Tuin') mogelijk.
De beleidsmatige afweging is derhalve reeds gemaakt in het kader van het moederplan. Er is in de tussentijd geen nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd dat van relevante invloed is op deze afweging.
Daarom wordt met betrekking tot beleid kortheidshalve verwezen naar het moederplan. Onderstaand wordt verder ingegaan op de wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan.
Artikel 25.6 lid b
In het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012' is in artikel 25.6 lid b ter plaatse van onderhavig plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het wijzigen naar de bestemming 'Wonen - 2'. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Artikel 25.1
Daarnaast zijn er in artikel 25.1 'Wijze van afwegen en toe te passen afwegingscriteria' algemene criteria opgenomen waaraan getoetst dient te worden. Dit artikel luidt als volgt:
Voor elke wijziging geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen, alsmede de luchtkwaliteit worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:
Toets plan
Onderhavig bestemmingsplan wijzigt de bestemming 'Agrarisch' in 'Wonen - 2' (en 'Tuin', ten behoeve van het garanderen van een onbebouwde toegangsweg en voorzijde van beide woningen). Binnen de bestemming 'Wonen - 2' zijn er twee bouwvlakken opgenomen, ter plaatse van de boerderij en ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe vrijstaande woonboerderij daarvoor. Er wordt een anterieure overeenkomst tussen de perceeleigenaar en de gemeente gesloten waarin staat opgenomen dat de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt dient te worden. Daarmee wordt geacht te worden voldaan aan het bepaalde in artikel 25.6 lid b.
Ten aanzien van de algemene afwegingscriteria als opgenomen in artikel 25.1 geldt:
De haalbaarheid vanuit de diverse milieuaspecten wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.2.
Afbeelding 3.1 - Verbeelding onderhavig wijzigingsplan
Ten behoeve van het aantonen van de haalbaarheid van onderhavig plan dient bezien te worden welke invloed de voorgestane ontwikkeling heeft ten aanzien van diverse milieuaspecten. In voorliggende paragraaf wordt hier op ingegaan.
In het kader van het aspect bodem moet rekening worden gehouden met de milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Dit betreft onder meer de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uitgangspunt hierbij is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.
Gezien het feit dat er sprake is van een functiewijziging en nieuwbouw op het perceel, is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 noodzakelijk. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging en of de locatie geschikt is voor de functie wonen.
Plangebied
Een dergelijk verkennend bodem- en asbestonderzoek is voor onderhavige locatie uitgevoerd door EcoReest (d.d. 8 juni 2017; zie Bijlage 1).
Verkennend chemisch bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee met betrekking tot terreindeel A verworpen. Met betrekking tot terreindeel B is de onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie hiermee bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, concludeert EcoReest dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.
Verkennend asbestonderzoek
In het geanalyseerde monster van de toplaag van de bodem van terreindeel C is een gehalte aan asbest aangetoond, dat (indicatief) is gelegen beneden 50 mg/kg d.s.
Op grond van de toetsing van het gemeten gehalte aan de NEN5707 behoeft ter plaatse geen nader asbestonderzoek plaats te vinden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en het zorgvuldigheidsbeginsel is verkeerslawaai één van de aspecten die aan de orde moeten komen in het vast te stellen wijzigingsplan.
Eén van beide te bestemmen woningen binnen het plangebied betreft de huidige woonboerderij, die in gebruik wordt genomen als burgerwoning. Ten behoeve van de andere, nieuw te bouwen woning is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. De woning is in ieder geval gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A1, de Wakkerendijk (N221) en de Oud Eemnesserweg. Op de Anna Louwenweg zit een geslotenverklaring uitgezonderd bestemmingsverkeer. Derhalve wordt de Anna Louwenweg als niet akoestisch relevant beschouwd.
Plangebied
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Tritium Advies een dergelijk akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 18 januari 2018; zie Bijlage 2). Op grond van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de gemeentelijke wegen Wakkerendijk en Oud Eemnesserweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt.
Voor de Rijksweg A1 geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op diverse toetspunten overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB (geldt alleen voor de Rijksweg A1) wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarden aan te vragen bij de gemeente, indien het toepassen van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffende is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvangen is eveneens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve eveneens niet erg doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarden te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhave situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Voor de aanvraag van de hogere grenswaarden voor de locatie is de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen woning berekend.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Nota Geluidbeleid Gemeente Eemnes' van de gemeente. Conform dit beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en aan de in het beleidsstuk genoemde subcriteria. Wanneer er bij het ontwerpen van de plattegronden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van ten minste één te openen deel in de geluidluwe gevel wordt er voldaan aan de genoemde subcriteria en voorwaarden van deze gemeentelijke nota.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai levert geen belemmering op voor onderhavig bestemmingsplan. In verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt er een hogere waarde besluit genomen om te voldoen aan de geldende geluidsnormen. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van de benodigde hogere waarde wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De hogere waarde wordt door het college van Eemnes vastgesteld.
In de Wet luchtkwaliteit staan normen (grenswaarden en plandrempels) voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) in de lucht. Daarnaast wordt in de Wet Luchtkwaliteit gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel of niet in betekenende mate ((N)IBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.
Plangebied
Onderhavige ontwikkeling is dermate klein van aard (realisatie van één extra woning) dat het project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het voorgenomen bouwplan is planologisch aanvaardbaar voor het aspect luchtkwaliteit.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Wijze van meten van afstanden
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Plangebied
De omgeving van onderhavig plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, gezien de in de omgeving aanwezige agrarische- en bedrijfsfuncties en de nabijheid van de Rijksweg A1.
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele agrarische- of bedrijfsfuncties aanwezig, te weten:
Adres | Bestemming of functie(aanduiding) | Milieucat. | Richtafstand (gemengd gebied) |
Afstand tot woningen in plangebied |
Wakkerendijk 234 | Bedrijf | 2 | 10 m | 64 m |
Wakkerendijk 238 | 'opslag' | 2 | 10 m | 33 m |
W'dijk t.o. 238 | Agrarisch bouwvlak | - | 50 m* | 70 m |
Anna Louwenweg | Agrarisch bedrijf | - | 50 m* | 110 m |
Eikenlaan 2 | Bedrijf-Paardenbedrijf | 3.1 | 30 m | 340 m |
* op grond van de Wet geurhinder en veehouderij dient buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter aangehouden te worden tussen agrarische bedrijvigheid en geurgevoelige bestemmingen.
In alle gevallen wordt ruim voldaan aan de richtafstanden tussen de bedrijfsbestemmingen en de nieuwe woningen binnen onderhavig plangebied. Er is derhalve geen sprake van belemmeringen voor onderhavig wijzigingsplan op grond van milieuzonering.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden, legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plangebied
Bedrijven
In en nabij het plangebied zijn geen vanuit externe veiligheid (EV) relevante inrichtingen gelegen (bron: risicokaart.nl). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen liggen op geruime afstand:
Bedrijf | Risico | Risicoafstand / invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Witte Tentenverhuur | Opslag vuurwerk | 48 m | 820 m |
Tankstation 't Groeneveld' | LPG tankstation | 150 m | 900 m |
Vervoer over de weg
Ten zuiden van het plangebied loopt de Rijksweg A1. Deze weg is, ter hoogte van Eemnes, aangewezen als transportroute van gevaarlijke stoffen. De weg heeft ter hoogte van onderhavig plangebied volgens het Basisnet weg geen aangewezen veiligheidszone. De realisatie van woningen in de nabijheid van de weg is dan ook toegestaan.
De weg heeft echter wel een Plasbrand Aandacht Gebied (PAG). Dit betekent dat bij de realisering van kwetsbare objecten binnen een afstand van 30 meter vanaf de kant van de wegverharding rekening gehouden moet worden met de gevolgen van een plasbrand. Onderhavig plangebied ligt op circa 450 meter, derhalve hoeft hier geen specifieke aandacht aan te worden besteed.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV relevante buisleidingen gelegen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat vaststelling van het plan niet in de weg.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
Plangebied
Het plangebied behoort tot het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe.
Bodem en grondwater
De bodem in plangebied bestaat uit zand en veen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand is <40 cm onder het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwater is 50-80 cm onder het maaiveld (bron: bodemdata.nl).
Waterkwantiteit
Rond het plangebied zijn enkele kavelsloten gelegen, die gehandhaafd blijven. Er geldt geen wateropgave voor het gebied. De hoeveelheid verharding op het perceel neemt af, als gevolg van de sloop van enkele opstallen ende transformatie van een deel van het agrarisch (verhard) erf naar tuin.
Waterkwaliteit
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen met nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.
Afvalwater en riolering
De woningen worden op het bestaande riool aangesloten. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Waterkering
De Wakkerendijk betreft een primaire waterkering. De waterkering en de bijbehorende beschermingszones liggen geheel buiten het plangebied. Het plan is derhalve niet van invloed op (het behoud van) de waterkering.
Conclusie
De voorgenomen bestemmingswijziging heeft geen nadelige gevolgen voor wat betreft het aspect water.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt de landelijke wet: Wet natuurbescherming (Wnb), waarin verwerkt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in samenspel met de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2017 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet voorziet in de bevoegd gezag rol van provincies die in haar eigen verordeningen nog soorten zwaarder kan beschermen. Daarnaast bevat de Wnb "de zorgplicht", die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Plangebied
Aangezien - behoudens de boerderij zelf - alle bestaande bebouwing gesloopt wordt, dient er een quickscan flora en fauna uitgevoerd te worden. Deze quickscan geeft een overzicht van alle natuur wet- en regelgeving die voor de locatie relevant zijn, met de argumenten hiervoor. De actuele natuurwaarden en de ecologische potenties van de locatie zijn hierbij uitgangspunten. Op deze manier worden de risico’s en randvoorwaarden, maar ook de kansen voor een mogelijk ontwerp zichtbaar.
Een dergelijke quickscan is voor onderhavige locatie uitgevoerd door Tritium Advies (d.d. 9 januari 2018; zie Bijlage 3). Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Utrecht hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat geen direct negatief effect te verwachten is.
Soorten
Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
De huismus is aangetroffen binnen het plangebied, een vogel met een jaarrond beschermde verblijfplaats. Hier dient aanvullend onderzoek naar plaats te vinden. Dit houdt in dat er twee veldbezoeken moeten worden uitgevoerd in de periode van 1 april tot en met 15 mei of vier bezoeken in de periode van 10 maart tot en met 20 juni om aan te tonen dan wel uit te sluiten of en waar de huismussen vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied. Locaties van nesten en essentiële onderdelen van het leefgebied dienen hierbij te worden geïnventariseerd. Dit onderzoek dient overdag op een geschikt moment te worden uitgevoerd in de periode van twee uur na zonsopkomst tot twee uur voor zonsondergang.
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermde verblijfplaats kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels zonder jaarrond beschermde verblijfplaats.
Op grond van bovenstaande conclusie is er een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de verblijfplaats van de huismus. (d.d. 8 oktober 2018; zie Bijlage 4). Binnen het onderzoeksgebied zijn vier vaste verblijfplaatsen/nestplaatsen van huismussen aangetroffen onder het dak van de woonboerderij (aan de bewoonde kant). In verband met de renovatie van het dak van de woning zullen deze verblijfplaatsen mogelijk worden aangetast of verstoord. Er zullen dus mitigerende maatregelen genomen moeten worden voor deze dieren. Deze alternatieve verblijfplaatsen zullen ruimschoots vóór aanvang van de werkzaamheden opgehangen worden zodat de gewenningsperiode van de huismussen gewaarborgd is.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
De boerderij in het plangebied is geschikt als vaste verblijf- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. Hier dient aanvullend onderzoek voor uitgevoerd te worden in de vorm van minimaal vier veldbezoeken, waarvan twee in de periode 15 mei tot en met 15 juli en twee in de periode 15 augustus ten en met 1 oktober. Deze onderzoeken worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol 2017 van Netwerk Groene Bureaus en de Zoogdiervereniging.
Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten.
Op grond van bovenstaande conclusie is er een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied (d.d. 8 oktober 2018; zie Bijlage 4).
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen vaste verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes van vleermuizen aangetroffen, waardoor geen verplichtingen bestaan vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht en onderstaand omschreven werkwijze wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Conclusie
Er dient voor vaststelling van het wijzigingsplan een nader onderzoek uitgevoerd te worden naar huismus en vleermuizen. Middels een voorwaardelijke verplichting is in dit wijzigingsplan geborgd dat sloop- en bouwwerkzaamheden binnen het plangebied uitsluitend zijn toegestaan indien uit onderzoek is gebleken dan wel tenminste aannemelijk is geworden dat geen ontheffing op grond van de Flora en faunawetgeving nodig is dan wel dat, voorzover nodig, ontheffing is verkregen.
De omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen daarnaast in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
Op de archeologische beleidskaart van de BEL-combinatie wordt inzicht gegeven in de verwachtingskansen op archeologische vondsten en de mate van onderzoeksplicht.
Plangebied
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Eemnes heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting (Gebied 3) en dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 200 m2 vroegtijdig een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is daarom door Transect een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase uitgevoerd (d.d. 25 februari 2019 (aangepast eindrapport); zie Bijlage 5).
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van een aantal ophooglagen die hoogstwaarschijnlijk te herleiden zijn tot de eerste ontginning van het gebied. In deze ophooglagen, aangetroffen van 50-60 cm -Mv tot een diepte van ongeveer 140 cm -Mv, zijn fragmenten aardewerk aangetroffen die te dateren zijn in de 12e tot en met de 14e eeuw na Chr (Late Middeleeuwen). De aanwezigheid van een licht humeuze top van het dekzandpakket maakt dat er mogelijk ook overblijfselen zijn aan te treffen van bewoningsfases voor de Late Middeleeuwen, hoewel geen indicatoren zijn aangetroffen die deze aanname ondersteunen. Desalniettemin kan de hoge verwachting op het aantreffen van intacte waarden uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd worden gehandhaafd. Aan te treffen waarden zullen waarschijnlijk samenhangen met resten van funderingen, bebouwing of sporen van landgebruik.
In het plangebied is vastgesteld dat sprake is van een hoge verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden. De voorgenomen ingrepen in het plangebied, waaronder de bouw van een nieuwe woning, zullen deze archeologische waarden waarschijnlijk verstoren. Daarom wordt geadviseerd tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek in het plangebied.
Dit onderzoek kan zich beperken tot dat deel van het plangebied waar is vastgesteld dat sprake is van ophogingslagen, aan de oostzijde van het plangebied (ter plaatse van boringen 3-5). Het onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P), karterende en waarderende fase, om zo vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een vindplaats in het plangebied en wat de behoudenswaardigheid van een eventuele vindplaats is. Voorafgaand aan dit vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarna het moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Eemnes.
Omdat de opstallen pas gesloopt gaan worden na afronding van het bestemmingsplantraject zal het aanvullende proefsleuvenonderzoek pas uitgevoerd gaan worden na vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning moet het onderzoek uitgevoerd zijn. Een proefsleuvenonderzoek rondom de bebouwing geeft op dit moment geen afdoende beeld van de eventueel te verwachte waarden.
Conclusie
Geadviseerd wordt tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek binnen het plangebied. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zullen de resultaten van het aanvullende onderzoek worden meegenomen.
Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning dient de inititiatiefnemer aan te tonen dat:
Om die reden blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd. De archeologische waarden zijn hiermee afdoende beschermd.
De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012'. De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin onderdeel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan.
Een en ander betekent, onder meer, dat de algemene regels van het bestemmingsplan - het 'moederplan' - niet opnieuw behoeven te worden opgenomen, maar op dit plan van toepassing worden verklaard. Voor de duidelijkheid zijn echter de relevante regels van de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen - 2' en 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' wel overgenomen in de regels bij onderhavig wijzigingsplan. Daarnaast bevatten de regels bij dit wijzigingsplan onder andere een afzonderlijke begripsbepaling van dit plan.
Hoofdstuk 3 bestaat uit de Algemene regels; het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel als bedoeld in artikel 3.2.4 van het Bro en om een voorwaardelijke verplichting, waarmee wordt geborgd dat sloop- en bouwwerkzaamheden binnen het plangebied uitsluitend zijn toegestaan indien uit nader onderzoek naar vleermuis en huismus is gebleken dan wel tenminste aannemelijk is geworden dat geen ontheffing op grond van de Flora en faunawetgeving nodig is dan wel dat, voorzover nodig, ontheffing is verkregen. Hoofdstuk 4 bevat de Overgangs- en slotregels.
Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen 'Wonen - 2' en 'Tuin' en de op het plangebied gelegen dubbelbestemming wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Wakkerendijk-Meentweg 2012'.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 3.4 zal het ontwerp van het wijzigingsplan 'Wakkerendijk 242' gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging kunnen zienswijzen tegen het wijzigingsplan worden ingebracht.
In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald worden.
Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.