direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Landelijk gebied 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0317.Landelijkgeb2011-0204

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. paardenpension/pensionstalling;
  • c. graszodenkwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij';
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. water;
  • f. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
  • g. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken;
  • i. wegen en paden.


In de bestemming is ten hoogste één bedrijfswoning per bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.

In de bestemming is ten hoogste één paardenbak per bouwvlak (danwel agrarisch bouwperceel) toegestaan, met dien verstande, dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 30 m bedraagt en de afstand tot bebouwing op eigen terrein maximaal 10 m bedraagt. Een paardenbak wordt opgericht achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning, binnen het bouwvlak of direct grenzend aan het bouwvlak.

In de bestemming is ten hoogste één open stapmolen per bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt en de afstand tot bebouwing op eigen terrein maximaal 10 m bedraagt. Een open stapmolen wordt gebouwd achter de achtergevellijn van de bedrijfswoning.

3.2 Bouwregels
  • a. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel); voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de bestaande situering, oppervlakte, goothoogte, nokhoogte, dakhelling en nokrichting als maatgevend.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 8 m en voor voedersilo's 10 m bedraagt;
    • 2. kuilvoerplaten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, dan wel direct aansluitend daaraan;
    • 3. per bouwvlak (agrarisch bouwperceel) is ten hoogste één mono-mestvergister toegestaan, welke wordt opgericht achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, binnen het bouwvlak of direct grenzend aan het bouwvlak en een bouwhoogte heeft van ten hoogste 10 m;
    • 4. per bouwvlak (agrarisch bouwperceel) is ten hoogste één mestopslag toegestaan, met een inhoud van maximaal 25 m3 en een maximale bouwhoogte van 2 m, mits de bouw of aanleg in ruimtelijke samenhang met (direct aansluitend bij) bestaande bebouwing plaatsvindt;
    • 5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 6. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan;
    • 7. hooibergen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte 9 m bedraagt;
    • 8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zowel binnen als buiten het bouwvlak (agrarisch bouwperceel), mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a voor het bouwen van nieuwe bedrijfsbebouwing, waarbij geldt dat:
    • 1. een bedrijfstechnische danwel bedrijfseconomische noodzaak voor nieuwbouw dient te worden aangetoond;
    • 2. gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak (agrarisch bouwperceel) mogen worden gebouwd;
    • 3. agrarische bedrijfsgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte mogen hebben van respectievelijk 7 m en 12 m;
    • 4. de nokrichting van bedrijfsgebouwen evenwijdig dient te zijn aan de zijdelingse perceelgrens;
    • 5. de ruimtelijke kenmerken van het landschap niet worden aangetast.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 sub b onder 1 voor overschrijding van de daar genoemde maximale bouwhoogte van voedersilo's, tot een maximale bouwhoogte van 12 m.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van transparante paardenbakomheiningen en lichtmasten ten behoeve van paardenbakken, waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van paardenbakomheiningen niet meer dan 1,5 m mag bedragen.
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten minimaal 3 m en maximaal 4 m mag bedragen, met dien verstande dat de afstand tot omliggende woningen minimaal 50 m bedraagt.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor overschrijding van het maximaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van het oprichten van gebouwen onder de kap van (voormalige) hooibergen tot een hoogte van 3 m vanaf peil.

  • e. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor overschrijding van het maximaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van de bouw van een hooiberg ter plaatse van een teniet gegane hooiberg, onder de voorwaarde dat deze wordt gebouwd achter (het verlengde van) de brandmuur en binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel).

  • f. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub b onder 3 voor overschrijding van de aldaar bedoelde bouwhoogte van mono-mestvergisters tot een hoogte van maximaal 12 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in Artikel 24 lid 1, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een paardenfokkerij.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in kolom A, alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal 300 m², binnen bestaande bedrijfsgebouwen, waarbij geldt dat parkeren plaats vindt op eigen terrein met een maximum van 10 parkeerplaatsen.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in kolom B, alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal 300 m², mits:
    • 1. de nevenactiviteiten een relatie hebben met het agrarische bedrijf;
    • 2. de nevenactiviteiten plaatsvinden binnen bestaande bedrijfsgebouwen;
    • 3. de nevenactiviteiten een relatie hebben met de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden van de Eemnesser polder en de dijk;
    • 4. parkeren plaats vindt op eigen terrein met een maximum van 10 parkeerplaatsen.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het in de bedrijfsgebouwen uitoefenen van een bijzonder agrarische bedrijf als neventak, tot een oppervlakte van maximaal 500 m².

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van een boerencamping, mits:
    • 1. voorzieningen ten behoeve van een boerencamping worden ingepast in de bestaande bedrijfsgebouwen;
    • 2. kamperen geschiedt binnen het bouwvlak;
    • 3. de activiteit landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. de activiteit plaats vindt in de periode van 1 april tot 31 oktober.

  • e. In de afweging voor de onder a t/m d bedoelde afwijkingen worden in elk geval de volgende belangen betrokken:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. de verkeersveiligheid respectievelijk de verkeersaantrekkende werking;
    • 3. de eisen ten aanzien van geluidsbelasting vanuit het stiltegebied.

  • f. Bij toepassing van de onder a en b bedoelde afwijkingen geldt dat, indien voor hetzelfde bouwperceel van beide afwijkingsmogelijkheden gebruik wordt gemaakt, de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten die zijn opgenomen in Bijlage 1 Lijst nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven niet meer mag bedragen dan 300 m2.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde in Artikel 22 is van toepassing.