direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groen bij huize Cammingha en Landgoederij 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het Kasteel (Huize) Cammingha en het aangrenzende evenementencentrum 'De Landgoederij' wordt door de eigenaren voor diverse activiteiten beschikbaar gesteld, zoals trouwerijen, vergaderingen, seminars, (privé) diners en overnachtingen. De direct aangrenzende gronden ten zuiden van de bebouwing zijn in gebruik en ingericht als weiland, waarbij tevens een deel van het perceel als (onverhard) parkeerterrein behorend bij de evenementenlocatie is ingericht. Oorspronkelijk pasten de bovengenoemde functies niet binnen de gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Dorp Bunnik 2012'. Daarom heeft de raad van de gemeente Bunnik op 28 maart 2019 het bestemmingsplan 'Huize Cammingha en Landgoederij' vastgesteld om een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden voor Kasteel Cammingha en De Landgoederij mogelijk te maken. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is destijds beroep ingesteld, omdat gevreesd wordt voor overlast ten gevolge van het gewijzigd gebruik van het weiland aangrenzend aan de woningen. Dit gewijzigd gebruik betreft een extra overloopparkeerterrein en buitenevenementen op de gronden met de bestemming 'Groen'.

Op 1 april 2020 heeft de Raad van State (RvS) een uitspraak gedaan over het ingestelde beroep tegen het raadsbesluit d.d. 28 maart 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Huize Cammingha en Landgoederij'. Hierbij heeft de RvS het raadsbesluit voor wat betreft de bestemming 'Groen' vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen voor deze gronden, te weten het weiland ten zuiden van de Landgoederij en Huize Cammingha. Naar aanleiding hiervan is in een collegebesluit uitgewerkt dat gebruik van het weiland is toegestaan waarbij onder voorwaarden bepaalde soorten festiviteiten en evenementen aanvaardbaar zijn.

Dit collegebesluit vormt de basis voor de uitwerking van het voorliggende bestemmingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het ten zuiden van het kasteel Cammingha en de Landgoederij Cammingha gelegen weiland, waarop ondermeer een onverhard parkeerterrein behorend bij de evenementenlocatie is gelegen en een gebouw ten behoeve van opslag is gelegen (voormalige paardenstal).

Het plangebied wordt ingesloten door de Camminghalaan in het westen en de Kromme Rijn in het oosten. Ten noorden ligt zoals gezegd op de Camminghalaan 30 de voormalige boerderij (de Landgoederij), de hofstede en op de Camminghalaan 34-36 eht kasteel Cammingha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0001.png" Figuur 1 Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern van Bunnik. De Kromme Rijn heeft een belangrijke rol gehad bij de totstandkoming van het dorp Bunnik. Op diverse historische kaarten is het verloop van de watergang te herleiden, waarbij tevens de kanalisatie (de kronkelende bocht ten noorden van het dorp is in de jaren ‘60 veranderd ineen vloeiende bocht) zichtbaar is. Inmiddels is dit deel van de Kromme Rijn weer natuurlijk ingericht.

De huidige landschappelijke situatie ten noorden van de huidige kern Bunnik kenmerkt zich verder door een open landschap, waarbij de Kromme Rijn alshet ware het achtergronddecor vormt.De gronden zijn vooral als weiland in gebruik, waarbij ook percelen metlaagstamfruitbomen aanwezig zijn. Langs de Kromme Rijn, alsmede het aangrenzende wandelpad, is sprake vanbegeleidende beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0002.png" Figuur 2 Ligging plangebied ten opzichte van Bunnik

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als weiland. Aan de westkant is een onverhard parkeerterrein gerealiseerd ten behoeve van het parkeren bij evenementen. Ook is hier een gebouw ten behoeve van opslag gesitueerd. Dit is de voormalige paardenstal. Het plangebied wordt in het zuiden gescheiden door een haag en ten oosten vormt de Kromme Rijn een natuurlijke barriére.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0003.png"

Figuur 3 Onverhard parkeerterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0004.png"

Figuur 4 Opslagloods (voormalige paardenstal)

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0005.png"

Figuur 5 Weiland plangebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Op 1 april 2020 heeft de Raad van State (RvS) een uitspraak gedaan over het ingestelde beroep tegen het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Huize Cammingha en Landgoederij'. Hierbij heeft de RvS het raadsbesluit voor wat betreft de bestemming 'Groen' vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen voor deze gronden, te weten het weiland ten zuiden van het kasteel en het evenementencentrum. De uitspraak van RvS heeft geen gevolgen voor de overige bestemmingen binnen het plangebied.

Om invulling te geven aan de RvS uitspraak is voorliggend plan opgesteld, waarij het collegebesluit van de gemeente Bunnik, om te kiezen voor een gebruik van het weiland waarbij onder voorwaarden bepaalde soorten festiviteiten en evenementen zijn toegestaan, als basis is gebruikt. uiteindelijk is dit besluit aangevuld door met initiatiefnemer en omwonenden tot een passende invulling te komen.

In het voorliggende plan is daarin opgenomen dat:

Het gebruik ten behoeve van evenementen is toegestaan indien:

  • a. het evenement in totaal niet meer dan 1000 deelnemers heeft;
  • b. het evenement, excusief de op- en afbouw maximaal een dag duurt;
  • c. het gebruik onderdeel van en ondersteunend aan het bedrijfsmatig gebruik van de aangrenzende bestemmingen 'Horeca' en 'Gemengd' is;
  • d. de hierboven bedoelde evenementen plaatsvinden op maandag tot en met donderdag tussen 09:00 uur en 21:00 uur danwel op vrijdag en zaterdag tussen 09:00 uur en 23:00 uur danwel op zondag tussen 13:00 uur en 21:00 uur;
  • e. er maximaal twee evenementen per maand en met een totaal maximum van vijf per kalenderjaar worden georganiseerd.

Daarnaast geldt ten aanzien van ondersteunende activiteiten/ festiviteiten:

Het gebruik ten behoeve van ondersteunende activiteiten/festiviteiten is toegestaan indien:

  • a. er sprake is van ten hoogste twee (verschillende) groepen van totaal maximaal 25 deelnemers per groep per dag;
  • b. er géén versterkte muziek ten gehore wordt gebracht;
  • c. er geen tenten of andere onderkomens ten behoeve van de activieten/festiviteiten geplaatst worden;
  • d. het gebruik onderdeel van en ondersteunend aan het bedrijfsmatig gebruik van de aangrenzende bestemmingen 'Horeca' en 'Gemengd' is;
  • e. de hierboven bedoelde activiteiten/festiviteiten maximaal twee dagen per week plaatsvinden;
  • f. de activiteiten plaatsvinden op maandag tot en met zaterdag tussen 09:00 en 18:30 uur.

Een deel van het terrein is voorts bestemd als overloop terrein voor parkeren. Ook hieraan zijn grenzen gesteld binnen de volgende voorwaarden:

  • a. voorafgaand aan het parkeren het bevoegd gezag en de bewoners van het Willem van Kouwenerf 2 tot en met 14 te Bunnik hierover zijn geïnformeerd;
  • b. dit plaatsvindt op doordeweekse dagen tot uiterlijk 22.00 uur met een frequentie van maximaal 1 keer per maand en met een totaal maximum van 5 keer per jaar;
  • c. het gebruik van verlichting voor het overloopparkeerterrein beperkt blijft tot mobiele lichtmasten van maximaal 3 meter hoog die na gebruik worden verwijderd;
  • d. geen onevenredige hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

Deze voorwaarden zijn ook ruimtelijk geborgd op de verbeelding. Hierin zijn evenementen enkel toegestaan op het binnenterrein op ruime afstand (16,5 meter) van de zuidgrens van het plangebied (en de aldaar gelegen woningen). Ter volledigheid binnen deze 16,5 meter zone ook de aanduiding opgenomen dat evenenmenten en parkeren hier expliciet zijn uitgesloten. Dat geldt ook voor de oostelijke ecologische aanduiding aan de Kromme Rijn. Hier borgt het plan dat de ecologische waarden aldaar worden beschermd. Het huidige onverharde parkeerterrein is opgenomen met een aanduiding, evenals het overloop terrein. Dit is zowel voorwaardelijk begrensd (zie hierboven), alsook ruimtelijk (maximaal 1.000 m2m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0006.png"

Figuur 6 Verbeelding bij planvoornemen

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting medio 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI wordt prioriteit gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Dit houdt in dat landgebruik in balans moet worden gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste moeten gaan van landschappelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen en recreëren is én waarin ruimte is en blijft voor vitale landbouw.

Verduurzaming is het meest urgent in de meest milieubelaste en kwetsbare gebieden, zoals nabij waardevolle natuurgebieden (bijv. met een grote culturele waarde) en grondwaterbeschermings-gebieden, bij gebieden waar de concentratie van bedrijven groot is of waar bedrijven dicht op bewoond gebied zijn gesitueerd.

De geformuleerde nationale belangen hebben, vanwege de omvang en aard van de beoogde ontwikkeling, geen betrekking op de beoogde ontwikkeling.

4.1.2 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de totstandkoming van deze bepaling is opgenomen dat de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen, zodat overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren.

Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Het planvoornemen maakt, onder voorwaarden, evenementen mogelijk binnen de groenbestemming. De planlocatie is binnen stedelijk gebied gelegen. Een dergelijke ontwikkeling is passend binnen het stedelijk gebied en niet ladderplichtig.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie Provincie Utrecht (OPU) vastgesteld. De Omgevingsvisie is vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. Daarbij worden zeven beleidsthema’s beschreven:

  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • Vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Bij nieuwe ontwikkelingen is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. De provincie hanteert bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop wil de provincie onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).

Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij.

Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat de provincie blijft inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

4.2.2 Interim omgevingsverordening Provincie Utrecht

Gelijktijdig met de hiervoor genoemde Omgevingsvisie is de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (IOV) vastgesteld. Ook deze is vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen uit de Omgevingsverordening provincie Utrecht te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de omgevingsverordening worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. Deze belangen zijn onderverdeeld in verschillende beleidsthema's (artikelen) die voor de gehele provincie gelden, thema's voor het landelijk gebied en thema's voor het stedelijk gebied.

Onderstaand wordt ingegaan op de bepalingen uit de interim Omgevingsverordening, voor zover relevant en daarmee niet limitatief zoals van toepassing op de beoogde ontwikkeling op de projectlocatie.

Watersysteem
In het kader van het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast zijn in hoofdstuk 2 van de interim Omgevingsverordening regels opgenomen. De planlocatie ligt binnen een overstroombaar gebied. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Dit betekent dat voor nieuwbouwlocaties moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met het overstromingsrisico en de randvoorwaarden voor waterveiligheid. Het plan maakt geen nieuwbouw mogelijk of permanente bouwmogelijkheden. Voor de organisatie van evenementen zal dienovereenkomstig een evacuatieplan/ vluchtplan worden opgesteld.

Werken in stedelijk gebied

Als een locatie is aangewezen als ‘stedelijk gebied’ betekent dit dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Het planvoornemen maakt geen nieuwbouw mogelijk. Wel worden er onder voorwaarden overloopparkeren en evenementen mogelijk gemaakt. Deze activiteiten passen binnen het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0007.png"

Figuur 7 Ligging plangebied in stedelijk gebied

Cultureel erfgoed

Het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie en meer in het bijzonder aangeduid als historische buitenplaatszone. Binnen deze zone is er in principe sprake van een verstedelijkingsverbod. Het plan maakt geen nieuwe bouwmogelijkheken mogelijk. Wel wordt er onder voorwaarden evenementen en parkeren toegestaan op het weiland. Voor de buitenplaatsen is de ‘Leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen, een handreiking voor proces en realisatie’ (juli 2014) opgesteld. Deze leidraad biedt buitenplaatseigenaren (initiatiefnemers) en gemeenten houvast bij het opstellen en beoordelen van ontwikkelplannen die een bijdrage moeten leveren aan het duurzame behoud van historische buitenplaatsen. Het planvoornemen past binnen deze leidraad en zorgt voor een versterking van de exploitatie en daarmee het behoud van de buitenplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0008.png"

Figuur 8 Ligging plangebied in cultuurhistorische buitenplaats

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische agenda

Op 23 juni 2016 heeft de Gemeenteraad van Bunnik de strategische agenda van Bunnik vastgesteld. Dat is een agenda voor de lange termijn, waarin de strategische keuzes van de gemeente op weg naar een goede toekomst voor inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bezoekers zijn weergegeven.De pijlers die in de Strategische Agenda centraal staan zijn:

  • Gelukkig Bunnik
  • Gezond Bunnik
  • Dynamisch Bunnik
  • Behendig Bunnik


De gemeente zet in de strategische agenda onder andere in op het creëren van mogelijkheden voor uitbreiding van groene en duurzame dag- en verblijfsrecreatie. Daarbij wordt vooral gekeken naar lage intensiteit recreatie, waarbij wij steeds de balans tussen schaal en economische haalbaarheid in het oog houden. Het combineren van meerdere kleinschalige activiteiten op een plek biedt daartoe mogelijkheden. Binnen de evenenmenten regeling is specifiek rekening gehouden met deze principes, door de evenementen zowel in omvang (aantal deelnemers) alsook frequentie (per maand en respectievelijk jaar) te begrenzen. Daarmee wordt de recreatieve waarde versterkt, maar anderzijds ook het woon- en leefklimaat voor omliggende woning geborgd.

4.3.2 Evenementenvergunningsbeleid Gemeente Bunnik

De gemeente Bunnik heeft een evenementenvergunningsbeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen of en onder welke voorwaarden een vergunning nodig is voor het organiseren van evenementen. Dit beleid staat in principe los van de planologische mogelijkheden en blijft ook onverkort van kracht. De regels met betrekking tot evenementen in het onderhavige plan zijn in samenspraak met de omwonenden, gemeente en initiatiefnemer tot stand gekomen en zien toe op het reguleren van evenementen waarbij de impact voor de omgeving wordt geminimaliseerd en een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden wordt geborgd.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden - Milieuaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Met voorliggend planvoornemen worden evenementen en (overloop)parkeren toegestaan in een groenbestemming. Er is daarmee geen sprake van het oprichten van een hindergevoelig object. Wel is er sprake van het toestaan van hindergevende activiteiten (evenementen). Deze evenementen zijn in samenspraak met initiatiefnemer, gemeente en omwonenden gereguleerd door een maximum aantal bezoekers vast te leggen, een maximale frequentie vast te leggen en geborgd dat de evenementen op 16,5 meter van woonobjecten zijn gesitueerd. In aanvulling daarop is er ook akoestisch onderzoek vericht. Uit dit akoestisch onderzoek (paragraaf 5.2) is gebleken dat evenementen mogelijk zijn zonder daarbij het woon- en leefklimaat te schaden. Daarbij zijn wel een aantal voorwaarden van belang. Deze betreffen ondermeer het opnemen van een geluidbelasting (equivalent geluidniveau over minimaal 5 en maximaal 15 minuten, gemeten in de meterstand fast) ter plaatse van geluidgevoelige objecten (woningen) in de omgeving als gevolg van muziekgeluid tijdens grote evenementen van ten hoogste 75 dB(A) en 90 dB(C) te bedragen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Daarnaast is vastgelegd dat de opbouw en afbreek werkzaamheden binnen een dag moeten plaatsvinden.

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

Het plan voorziet niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Wel voorziet het planvoornemen in het planologische mogelijk maken van evenementen. In dit kader is er door Target advies een akoestisch onderzoek uitgevoerd (maart 2023, Bijlage 1).

Hierin is het volgt geconcludeerd:

Conclusie ruimtelijk spoor

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) – Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (gemengd gebied) uit de VNG-publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit geldt voor zowel de kleine evenementen als het opbouwen en afbreken van grote evenementen.

Maximaal geluidniveau (LAmax) – Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (gemengd gebied) uit de VNG-publicatie, zijnde 70 dB(A) etmaalwaarde. Dit geldt voor zowel de kleine evenementen als het opbouwen en afbreken van grote evenementen.

Indirecte hinder – Indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (gemengd gebied) uit de VNG-publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.

Equivalent geluidniveau tijdens evenementen (LA,eq) – Het equivalent geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de streefwaarde van 75 dB(A) uit de Nota Limburg. Daarmee is sprake van een aanvaardbare situatie zonder onduldbare hinder.

Eindconclusie

In (de regels bij) het bestemmingsplan dienen de volgende zaken te worden geborgd:

  • Een fysieke barrière die maakt dat minimaal 16,5 meter vanaf de perceelsgrens tussen het terrein en de woningen aan het Willem van Kouwenerf niet gebruikt kan worden en niet toegankelijk is voor mensen/activiteiten is noodzakelijk.
  • Het opbouwen en afbreken de dag voor respectievelijk de dag na een groot evenement wordt voor zover – en omdat – dit hinder kan veroorzaken in de omgeving beperkt tot de dagperiode.
  • De geluidbelasting (equivalent geluidniveau over minimaal 5 en maximaal 15 minuten, gemeten in de meterstand fast) ter plaatse van geluidgevoelige objecten (woningen) in de omgeving mag als gevolg van muziekgeluid tijdens grote evenementen ten hoogste 75 dB(A) en 90 dB(C) bedragen.

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat buitenplanse inpassing mogelijk is. De toekomstige situatie ten aanzien van de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden kan akoestisch inpasbaar worden geacht. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De aanbevelingen voor de regels zijn 1 op 1 overgenomen in de bestemmingsomschrijving voor evenementen. Daarmee is een aanvaarbaar woon-en leefklimaat geborgd.

5.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd.

Met het planvoornemen worden geen geurgevoelige of -veroorzakende functies toegevoegd. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig voornemen.

5.4 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Met voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de een groenbestemmingen waar onder voorwaarden evenementen en parkeren wordt mogelijk gemaakt. Gezien het voormalig gebruik van de voor de ontwikkelingen beoogde gronden en het feit dat mensen niet lang op de beoogde plekken zullen verblijven, is een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekenende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht

Met het voorliggend plan wordt een groenbestemming mogelijk gemaakt waarbij onder voorwaarden parkeren en evenementen zijn toegestaan. Dit leidt tot een toename in de verkeersbewegingen. Hiertoe is een verkeersonderzoek verricht (zie ook paragraaf XXX). In dit onderzoek is geconstateerd dat de verkeerstoename 707 verkeersbewegingen per etmaal is bij een groot evenement. Op basis van deze maximale verkeergeneratie is de NIBM tool ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0009.png"

Figuur 9 NIBM berekening

Uit de NIBM tool volgt dat de toename van het verkeer als gevolg van het planvoornemen is aan te merken als niet-in-betekende-mate (NIBM). Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt daarmee geen belemmering voor het voorliggend plan.

5.6 Verkeer en parkeren

Het gebruik van de groenbestemming voor onder andere evenementen leidt tot een toename in de verkeersbewegingen en parkeerbehoefte. Hiertoe is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door Arup BV (d.d. 20 maart 2023, Bijlage 2). Hierin is het volgende geconcludeerd:

Het gewijzigd gebruik van het weiland ten zuiden van Kasteel Cammingha en De Landgoederij is aanvullend op de aanwezige functies van de locatie, die met het vorige bestemmingsplan 'Huize Cammingha en De Landgoederij' zijn geregeld. Door de concrete afbakening in het planologisch besluit van het college voor de mogelijkheden voor kleinschalige en grootschalige festiviteiten op het weiland (zowel voor de bezoekersaantallen en de frequentie) wordt de parkeer- en verkeerssituatie niet extra onaanvaardbaar belast.

Voor het gewijzigd gebruik van het weiland wordt het volgende geconcludeerd:

  • Bij kleinschalige festiviteiten wordt een extra parkeerbehoefte verwacht van 10 parkeerplaatsen en maximaal 36 verkeersbewegingen (o.b.v. twee groepen per dag); 
  • Bij grootschalige festiviteiten wordt uitgegaan van het oplossen van parkeren op eigen terrein (maximaal 195 parkeerplaatsen) en maximaal 707 verkeersbewegingen voor de dag van het evenement (o.b.v. een parkeerplaats 'turnover' van 1,9 voor de bezoekers). In totaal met de huidige activiteiten komt dit maximaal vijf keer per jaar neer op een piekdrukte van maximaal 1.191 verkeersbewegingen op een dag.
  • Bij grootschalige festiviteiten een aanvullende verkeersgeneratie van maximaal 80 verkeersbewegingen (verdeeld over 10 vrachtwagens, 20 bestelauto's en 10 personenauto's) op de omliggende dagen in verband met de opbouw en het afbreken van het evenement.

De verkeerssituatie op de het wegennet in de kern Bunnik raakt gelet op het bovenstaande niet overbelast. Bij grootschalige festiviteiten op het weiland, dient bovendien rekening gehouden te worden met een minder hoge bezoekersbezetting van Kasteel Cammingha en De Landgoederij, omdat er anders een piekbelasting kan ontstaan. Dit kan vervolgens in chaotische verkeerssituaties rondom de locatie resulteren. Het blijft zodoende van belang om grootschalige evenementen tijdig te melden bij de gemeente, conform het evenementenbeleid van de gemeente Bunnik.

Uit het voorgaande kan worden geconlcudeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt. In de benodigde parkeerbehoefte kan op het terrein worden voorzien. De reguliere parkeerplaats heeft namelijk een capaciteit van maximaal 170 parkeerplaatsen. Daarnaast is er een overloop parkeerplaats voorzien waarbinnen de overige behoefte kan worden opgevangen.

5.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

De groenbestemming met het toestaan onder voorwaarden van evenementen betreft geen (beperkt) kwetsbaar obejct. Daarnaast is de locatie niet gelegen binnen de risicosfeer van risicovolle bronnen/inrichtingen. Het aspect 'Externe veiligheid' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.8 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming maakt onderscheid tussen beschermde gebieden en beschermde soorten. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, zijn hieronder de beschermde gebieden en beschermde soorten beschouwd.

5.8.1 Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming: Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ingreep leidt niet tot een fysieke afname van oppervlakte aangewezen habitattypen in Natura 2000-gebieden of het NNN en heeft geen significant verstorend effect op soorten. Wel leidt het planvoornemen tot een toename van stikstofemissie. Om te beoordelen of deze toename ook leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden is een stikstofbeoordeling uitgevoerd, Bijlage 3.

Hieruit blijkt dat significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.

5.8.2 Soortbescherming

Binnen het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor. In dit kader is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Staro (d.d. juli 2022,Bijlage 4). Hierin wordt geconcludeerd dat er mogelijk beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Om strijdigheid met de Wet natuurbescherming te voorkomen, wordt het volgende aanbevolen:

Overtreding van de Wet natuurbescherming kunnen worden voorkomen door het nemen van de volgende maatregelen en vervolgstappen:

  • 1. uitvoeren van een broedvogelcheck voorafgaand aan grote festiviteiten in het broedseizoen (half maart t/m juli), afschermen van broedlocaties van huismus en andere vogels met bezeilde hekken, aanpassen routes etc.;
  • 2. bomen en bosranden niet verlichten;
  • 3. voorkomen dat waterplas en oevervegetatie wordt vertrapt, vernietigd en verontreinigd.

Deze aanbevelingen zijn rechtstreeks overgenomen in de bestemmingsregels met betrekking tot evenementen. Hiermee is geborgd dat het plan niet tot strijdigheid met de Wet natuurbescherming leidt.

5.9 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin worden meegewogen in de besluitvorming. In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente Bunnik een archeologische beleidskaart laten ontwikkelen. Deze kaart is op 13 oktober 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Bunnik. Op de archeologische beleidskaart staan archeologische monumenten en verwachtingszones aangegeven die de basis vormen voor de bescherming van de archeologische waarden.

Op de archeologische maatregelenkaart met verwachtingswaarden van de gemeente Bunnik zijn een deel van het plangebied aangewezen als archeologisch waardevol. Deze gebieden zijn planologisch beschermd met dubbelbestemmingen (respectievelijk 'Waarde- archeologie 2' en 'Waarde - archeologie 4'). Binnen deze beschermingsregimes zijn werkzaamheden toegestaan met een verstoringsoppervlak van respectievelijk 100 m2 en 0,5 centimeter onder maaiveld en 5000 m2 en 1 meter onder maaiveld. Het planvoornemen maakt geen bodemwerkzaamheden mogelijk. Er is derhalve geen onderzoeksplicht aan de orde. Wel zijn de dubbelbestemmingen overgenomen op de nieuwe verbeelding.

5.10 Cultuurhistorie

In een bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden.

Het plangbied is niet aangewezen als een rijksmonument of beschermd stads-dorpsgezicht. De cultuurhistorisch waardevolle naastgelegen bebouwing (oa. kasteel Cammingha) wordt door het planvoornemen niet aangetast.

5.11 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische bescherming. Er is op dat gebied geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.12 M.e.r. beoordelingsplicht

In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in activiteiten waarvoor een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag dient te beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht).

De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd.

De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • Kenmerken van het project;
  • Locatie van het project;
  • Kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Ten behoeve van het planvoornemen is een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Daartoe is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is seperaat toegevoeg aan de toelichting als Bijlage 5. Op grond van deze vormvrije m.e.r. beoordeling blijkt dat er geen Plan-MER noodzakelijk is voor het planvoornemen.

5.13 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

5.13.1 Beleid duurzaam waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn water (KRW)

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2010 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21 eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.


Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Interim omgevingsverordening.


Hoogheemraadschap

  • Waterkoers 2016-2021;
  • Legger oppervlaktewateren;
  • Legger regionale waterkeringen;
  • Keur en handboek watertoets.


Gemeentelijk

  • Waterplan Bunnik, visie voor 2025, beleidslijnen en maatregelen.

5.13.2 Beschrijving van watersysteem in directe omgeving

In de directe omgeving van het plangebied liggen meerdere watergangen. De watergang van de Kromme Rijn betreft een primaire watergang met een beschermingszone van 5 m (type A).

Ten behoeve van aanwezige Het hemelwater kan in de bodem infiltreren of afwateren via de aanwezige oppervlaktewateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKgroenlandgoed-on01_0010.png"

Figuur 10 Uitsnede legger oppervlaktewateren HDSR

5.13.3 Gevolgen waterhuishouding

Grondwater: Het plan heeft geen gevolgen voor het grondwater. Het plan brengt geen verontreiniging van het grondwater met zich mee.

Oppervlaktewater:  Op het plangebied bevind zich geen oppervlaktewater. Het plangebied is wel gelegen naast de Kromme Rijn. Het planvoornemen maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de beschermingszone van de watergang.

Hemelwater:  Bij de aanleg van verhard oppervlak dient een versnelde afvoer van het hemelwater te worden voorkomen. Met het voorliggend plan is er geen sprake van de toename aan verhard oppervlak. Er is derhalve geen compensatieplicht aan de orde. Het hemelwater kan vrij infiltreren op het plangebied.

Vuil water : Er is geen sprake van vuil water afkomstig van het plangebied. Er zijn geen rioleringen aanwezig die het planvoornemen belemmeren.

5.13.4 Digitale watertoets

Voor het voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. De digitale watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De rapportage is als Bijlage 6 opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat sprake is van een ruimtelijk plan dat mogelijk invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Dit ruimtelijk plan dient dan ook de normale watertoetsprocedure te volgen. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het Hoogheemraadschap (zie ook paragraaf 8.2 Vooroverleg).

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

6.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

6.1.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

6.1.3 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

6.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing op dit plan).

Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

6.3 Bestemmingen

Groen: Voor het gehele bestemmingsvlak is de bestemming groen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn onder anderen plantsoenen, groenvoorzieningen en beplantingen toegestaan.

Middels aanduidingen is het houden van evenemten begrensd tot een specifiek gedeelte van het terrein. Hierbij is afstand gehouden (16,5 meter) tot gevoelige woningen. Binnen deze aanduiding zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van het toestaan van evenementen, waaronder het maximum aantal bezoekers, de frequentie per jaar, de maximale geluidsniveaus, eisen ten aanzien van opbouw en afbreken van het evenement en de voorwaarden voor beschermde soorten binnen het plangebied.

Het parkeerterrein en het overloopparkeerterrein zijn ook middels aanduidingen geborgd. Voor het overloop parkeerterrein gelden aanvullende voorwaarden. Daarnaast zijn er ook aanduidingen opgenomen ter borging van de ecologische waarden langs de Kromme Rijn, de archeologische waarden op het terrein en de aanduiding opslag voor de voormalige paardenstal.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met dit bestemmingsplan wordt het gebruik van het weiland nabij kasteel Cammingha en de Langoederij gewijzigd. Het betreft een particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze worden door middel van leges gedekt. Ook eventuele planschadekosten ex artikel 6.1 Wro komen voor rekening van initiatiefnemer, alsmede de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan.

De initiatiefnemer zal in dit kader voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan een anterieure overeenkomst met de gemeente Bunnik sluiten.

Geconcludeerd wordt dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan ex artikel 6.12 Wro niet noodzakelijk is, omdat dekking van het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijke uitvoerbaar is. Reeds in een vroeg stadium zijn daarbij belanghebbenden gekend. De bestemmingsregeling ten aanzien van het toestaan (onder voorwaarden) van evenementen is in samenspraak tussen initiatiefnemer, gemeente en omwonenden tot stand gekomen. Daarbij is zo goed als mogelijk de wensen van de partijen in de planregeling gevat.

Naast dit overleg is het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de vooroverlegpartners Provincie en het Hoogheemraadschap.

De provincie ziet naar aanleiding van het reparatieplan geen aanleiding om het wettelijk instrumentarium aan te spreken.

Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de planinhoud.

Het plan wordt ten behoeve van de zienswijzenprocedure voor 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze in te dienen.