direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein De Raaphof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel nieuw bestemmingsplan

De gemeente Bunnik streeft er naar om voor het gehele gemeentelijk grondgebied te beschikken over actuele bestemmingsplannen. Op deze wijze beschikt de gemeente over een actueel kader voor vergunningverlening en handhaving. Grote delen van de gemeente zijn in het kader van deze actualisatieopgave inmiddels voorzien van een nieuw bestemmingsplan.

Voor het bedrijventerrein De Raaphof geldt echter nog een bestemmingsplan uit 1982. Naast de wens van de gemeente om te beschikken over actuele bestemmingsplannen worden bestemmingsplannen in principe iedere 10 jaar herzien. Een nieuw bestemmingsplan voor het terrein De Raaphof is dan ook noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan betreft niet alleen een actualisatie maar dient ook om legalisatie van bedrijfsonderdelen in te passen en mogelijkheden te bieden, die ook elders (in andere plannen) aan bedrijventerreinen in de gemeente Bunnik worden geboden.
Om genoemde onderwerpen op een juiste wijze in het bestemmingsplan te vertalen staat in het kader van dit bestemmingsplan de 'Ontwikkelingsvisie De Raaphof' centraal. De ontwikkelingsvisie is een gezamenlijke visie van de gemeente Bunnik en de gebruikers en eigenaren van het bedrijventerrein De Raaphof. Met inachtneming van de uitgangspunten uit de ontwikkelingsvisie biedt het bestemmingsplan voor de komende jaren een juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein en haar omgeving.

Direct ten noorden van het bedrijfsterrein De Raaphof liggen agrarische gronden die ten onrechte niet zijn opgenomen in het inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'. Voor deze gronden geldt dus nog een oude bestemmingsregeling, die afwijkt van de planologische regeling voor de overige agrarische gronden in het buitengebied. Door het opnemen van deze agrarische percelen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof' wordt deze omissie gecorrigeerd.

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de zogenaamde RO-standaarden. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel is de digitale uitwisseling en vaststelling van bestemmingsplannen, waarna het vervolgens ook digitaal moet worden aangeboden (via het internet). Voor de planopzet (en vorm) is vooral de notitie 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012' (SVBP2012) van belang. Dit zijn landelijke, bindende afspraken waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Bovendien voldoet het bestemmingsplan aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 van kracht is.

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied bestaat uit het terrein van De Raaphof en enkele ten noorden aangrenzende agrarische percelen. Het gebied ligt ten zuiden van Bunnik, direct langs de A12. Het plangebied wordt omgeven door het landelijk gebied van de gemeente Bunnik. Op onderstaande verbeelding is de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0001.png"  

Afbeelding - ligging en begrenzing plangebied

De Rijksweg A12 ligt ten noorden van het gebied. Het plangebied grenst aan de afslag van de Rijksweg A12 naar Bunnik, Odijk en Wijk bij Duurstede. Tussen de A12 en De Raaphof ligt de Parallelweg die fysiek de grens vormt van het plangebied. Ten oosten wordt het plangebied begrensd door de Schoudermantel (N229). De ontsluiting van De Raaphof vindt ook plaats op de Schoudermantel. Ten zuiden en westen van De Raaphof ligt het landelijk gebied met als bijzonder element het Raaphofse Bos.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het bedrijventerrein De Raaphof is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1982' van kracht. In dit bestemmingsplan heeft De Raaphof de bestemming 'Agrarisch bedrijf, klasse 1'. De bestemming maakt een agrarisch bedrijf mogelijk met de daartoe nodige bebouwing. De gronden gelegen rondom het agrarische bouwperceel hebben in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1982' de bestemming 'Agrarisch gebied 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0002.png"  

Afbeelding - uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1982'

Het veeoverslag- en veetransportbedrijf en de daarbij behorende bebouwing zijn in planologisch opzicht legaal. Het veeoverslag- en transportbedrijf is niet als een agrarisch bedrijf aan te merken, zoals opgenomen in het (nu nog) geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1982'. De functie is daardoor in het geldende bestemmingsplan onder het overgangsrecht terecht gekomen en valt daar nog steeds onder. Op grond van de overgangsbepaling van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1982' (art. 37) is het gebruik van gronden en opstallen, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het plan en in strijd is met de bestemming, geoorloofd, mits het afwijkende gebruik niet naar aard en omvang wordt vergroot. Via verschillende afzonderlijk doorlopen planologische procedures zijn het bouwperceel en de agrarische bebouwing de afgelopen jaren echter wel met bestuurlijke instemming uitgebreid.
Hetzelfde geldt ook voor het gebruik van de op het terrein aanwezige chalet als tweede bedrijfswoning. Het gebruik voor permanente bewoning valt onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1982'. In planologisch-juridisch opzicht gaat het hier dus om een bestaande woning.

Het gebruik van de loods en het parkeerterrein op De Raaphof door discotheek Brothers is geregeld via een vrijstellingsprocedure artikel 19 lid 1 van de 'oude' Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid is de aangevraagde activiteit weliswaar vergund, maar is formeel nog steeds de oorspronkelijke bestemming 'Agrarisch gebied 1' van kracht.

Het tankstation voor beroepsvervoer en de opslag van decoratiemateriaal zijn in het ruimtelijk ordeningsspoor eveneens legaal. Voor de activiteiten met betrekking tot personenvervoer, stallen van vrachtwagens door andere bedrijven en de opslag van bouwmateriaal geldt dat deze niet zijn vergund.

Op 16 maart 2005 hebben gemeente en eigenaren een intentie-overeenkomst gesloten. Eén van de daarin opgenomen intenties richt zich op de beëindiging van alle activiteiten met betrekking tot vee met ingang van 1 april 2010. Het college van B&W heeft in zijn vergadering van 23 maart 2010 besloten deze termijn te verlengen tot uiterlijk 1 april 2011. Het feit dat de genoemde datum van 1 april 2011 is gepasseerd, doet echter niet af aan de legaliteit van het veeoverslag- en transportbedrijf. Het valt immers nog steeds onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan. Inmiddels is de intentie-overeenkomst ook achterhaald en heeft de gemeenteraad eind 2011 de 'Ontwikkelingsvisie 'De Raaphof'' vastgesteld.

Geconcludeerd wordt dat het bedrijventerrein voor wat betreft de twee belangrijkste functies en voor een aanzienlijk deel van zijn oppervlakte op legale wijze tot stand gekomen. Op grond daarvan is niet alleen in feitelijk opzicht, maar dus ook in juridisch-planologisch opzicht sprake van een bestaand (en gewenst) bedrijventerrein.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof' bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding, (tek. nr.NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01);
  • planregels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied;
  • op relevante Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleidsstukken is in hoofdstuk 3 ingegaan;
  • in hoofdstuk 4 is de toekomstige situatie beschreven;
  • de relevante planologische- en milieuaspecten staan in hoofdstuk 5 beschreven;
  • hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de verbeelding en de planregel;
  • in hoofdstuk 7 is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • tot slot zijn in hoofdstuk 8 de resultaten van het vooroverleg en de ter inzage legging uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige situatie plangebied en omgevingsfactoren

2.1 Beschrijving ligging plangebied

Het plangebied ligt in de overgangszone van het dorp Bunnik naar het landelijk gebied. Aan de ene kant van het plangebied ligt de dorpsbebouwing van Bunnik die begrensd wordt door de Rijksweg A12, aan de andere kant ligt het landelijk gebied met een wisselend verkavelingspatroon en enkele fruitboomgaarden. Ten oosten van het plangebied loopt de Kromme Rijn als structurerend element door het landschap. Conform de provinciale Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen maakt het plangebied deel uit van het gebied Kromme Rijn. De structuur in dit landschap wordt logischerwijs bepaald door de meanderende Kromme Rijn en de daaraan parallel gelegen verbindingswegen. Het omliggende landelijk gebied wordt gekenmerkt door een mozaïek van weiden, akkers en boomgaarden.

Direct ten zuiden van het plangebied ligt natuurgebied het Raapshofsebos. Het bos borgt verscheidene natuurwaarden en is in het toch open karakter van het landelijk gebied een bijzonder landschappelijk kenmerk.

2.2 Huidige situatie plangebied

Opzet plangebied
De ontsluiting van het bedrijventerrein De Raaphof vindt plaats op de Schoudermantel nabij het knooppunt van de op- en afrit van de rijksweg A12. Vanaf de Schoudermantel is het terrein grofweg te verdelen in drie delen. Het voorste deel betreft het bebouwde gedeelte met een veelvoud aan functies. Het middelste gedeelte van het terrein is grotendeels in gebruik als parkeerterrein voor met name het uitgaanscentrum Brothers en Studio A12. Het achterste deel van De Raaphof wordt gebruikt als (mest)opslag en parkeerterrein. De randen van het terrein zijn voorzien van beplanting en zorgen zowel voor een afscheiding als inpassing in het landelijk gebied.
Ten noordwesten van het bedrijventerrein De Raaphof bevinden zich nog twee agrarische percelen. Op het perceel direct grenzend aan De Raaphof staat een chalet, die ontsloten wordt via de ontsluiting van De Raaphof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0003.png"  

Afbeelding - weergave van De Raaphof

Huidige functies
Op het bedrijventerrein De Raaphof zijn meerdere bedrijven en functies gevestigd, waarvan het veeoverslag- en veetransportbedrijf Kassing en het uitgaanscentrum Brothers de meest bekende zijn.

Het veeoverslagbedrijf Kassing kent een lange geschiedenis. Het bedrijf bestaat al vanaf 1924 en was eerst gevestigd in Utrecht. Sinds 1977 heeft het bedrijf de vorm aangenomen van een veeoverslag- en transportbedrijf. Aan het eind van de vorige eeuw had het bedrijf te maken met een sterke daling van de bedrijfsactiviteiten. Deze daling was het gevolg van het uitbreken van verschillende dierziekten (varkenspest, BSE, MKZ) en de verscherpte wet- en regelgeving. Om deze redenen besloot het bedrijf Kassing zich meer te gaan oriënteren op andere bedrijfsactiviteiten en werd door het bedrijf ruimte geboden voor initiatieven van andere ondernemers. Kassing Tours (busbedrijf) en Discotheek Brothers zijn hiervan twee voorbeelden.
De laatste jaren is deze daling een halt toegeroepen en is het bijeenbrengen van vee en het vermarkten op één plek, economisch gezien weer gunstiger. De sluiting van veeverzamelplaatsen elders in het land (waaronder de Veemarkt in Utrecht) zijn hier gedeeltelijk de oorzaak van.

De huidige activiteiten en voorzieningen op het bedrijventerrein De Raaphof kunnen in grote lijnen als volgt worden getypeerd:

  • 1. aan vee gerelateerde bedrijvigheid, waaronder begrepen het bieden van faciliteiten ten behoeve van de veehandel, veetransport en de (tijdelijke) stalling van vee;
  • 2. uitgaanscentrum Brothers, waar onder andere discoavonden, themafeesten, dansavonden, beurzen, bedrijfspresentaties en overige partijen plaatsvinden;
  • 3. touringcar- en busverhuurbedrijf;
  • 4. verschillende transportbedrijven en een rijschool voor vrachtwagens;
  • 5. incidentele buitenactiviteiten, zoals autocross, circus en ballonfiësta (deze functie wordt afgebouwd, zie 4.1.2.1);
  • 6. ondergeschikte kantoorvoorzieningen;
  • 7. een dieselvulpunt voor beroepsgoederen vervoer;
  • 8. opslag van goederen zowel inpandig als buiten (o.a. meubels, schoonmaakmiddelen en wegenbouwmaterieel);
  • 9. weegbrug voor zowel bedrijfsmatig als maatschappelijk gebruik;
  • 10. eigen bronbemaling met waterzuivering;
  • 11. parkeren/stalling van vrachtwagens van diverse vervoerders van in de gemeente Bunnik gevestigde bedrijven (o.a. Vrumona, De Jong Goldstores), zodat deze wagens niet in het stedelijk gebied geplaatst hoeven te worden.

Zoals uit bovenstaand overzicht blijkt is fysiek sprake van een bestaand bedrijventerrein. Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven is hier tevens sprake van een in juridisch-planologisch opzicht bestaand bedrijventerrein. De twee belangrijkste functies, te weten het veeoverslag- en transportbedrijf en de discotheek Brothers, zijn vergund. Hetzelfde geldt voor het dieselvulpunt bedoeld voor het beroepsvervoer en de opslag van decoratiematerialen.
De activiteiten met betrekking tot personenvervoer, stallen van vrachtwagens door andere bedrijven en de opslag van bouwmateriaal zijn niet vergund.

Huidige bebouwing
De verschillende functies op De Raaphof zijn gevestigd in meerdere panden. De panden zijn van oorsprong opgericht voor de veeoverslag en -transport. In totaal is op De Raaphof sprake van een bouwperceel van circa 1,4 hectare. De gebouwen zijn op het terrein grofweg verdeeld in drie clusters. Het voorste cluster, dat zichtbaar is vanaf de Schoudermantel, bestaat uit de monumentale bedrijfswoning met oorspronkelijke schuren die nu in gebruik zijn als kantoorruimten en kantine. De gebouwen zijn hoofdzakelijk met de gevels georiënteerd op de Schoudermantel.

Het tweede gebouwencluster ligt centraal op het terrein. Het cluster bestaat uit drie grote schuren die met de gevel georiënteerd zijn op de rijksweg A12. De gebouwen worden momenteel gebruikt voor meerdere functies zoals het touringcar- en busverhuurbedrijf, transportbedrijven, rijschool voor vrachtwagens en opslag van goederen. Daarnaast is een deel van dit cluster in gebruik bij de aan veeoverslag en -transport gerelateerde bedrijvigheid.

Het derde bebouwingscluster heeft betrekking op het achterste deel van het terrein en loopt via enkele langgerekte schuren weer terug richting de Schoudermantel. Tussen het middelste cluster en dit cluster in, ligt een open terrein dat in gebruik is bij de aan vee gerelateerde bedrijvigheid. Het open terrein is dusdanig opgezet dat het voldoet aan de ministeriële regels omtrent veeverzamelplaatsen.
De gebouwen van het derde cluster die gelegen zijn aan dit terrein worden logischerwijs ook gebruikt voor veeoverslag en -transport. Het pand dat achter op De Raaphof staat, is in gebruik bij het uitgaanscentrum Brothers en evenementenlocatie Studio A12.

Ten noordwesten van het concentratiegebied van bedrijfsgebouwen ligt op De Raaphof een perceel met een vrijstaande (bedrijfs)woning. De bedrijfswoning bestaat momenteel uit een chalet met schuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • 2. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
    Op de weg wordt doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zoveel mogelijk gescheiden. Dat komt de doorstroming ten goede. Op de hoofdverbindingen buiten de Randstad waar de verkeersdoorstroming een structureel probleem is, wordt 2x3 rijstroken de standaard. In de Randstad is de standaard 2x4 rijstroken. Bij de inpassing van infrastructuur waarborgt het rijk de wettelijke eisen (bijvoorbeeld op het gebied van geluid). Om de uitbreidingen in het mobiliteitssysteem conform de gestelde ambitie mogelijk te maken zonder onnodig hoge kosten, legt het rijk in het Barro en de bijbehorende ministeriële regeling reserveringsgebieden vast voor (mogelijk) nog te realiseren rijksinfrastructuur.
  • 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
    Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • 4. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
    Het rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen;
  • 5. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Doorwerking in het bestemmingsplan
De nationale belangen uit de structuurvisie zijn met name gericht op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard maar biedt ook ontwikkelingsmogelijkheden die ook elders (in andere plannen) aan bedrijventerreinen in de gemeente Bunnik worden geboden. In het kader van deze 'standaard' ontwikkelingsmogelijkheden zijn op basis van de bovenstaande relevante nationale belangen onderzoeken uitgevoerd.

Aan de relevante nationale belangen wordt in dit bestemmingsplan invulling gegeven door in te gaan op de verschillende milieu- en planologische aspecten (hoofdstuk 5). Bovendien is ten behoeve van een efficiënt gebruik van de gronden voor het bestemmingsplangebied een passende bestemming opgenomen, waarmee optimaal gebruik wordt beoogd. Ten behoeve van de waterveiligheid en duurzame watervoorzieningen is in dit bestemmingsplan een regeling opgenomen voor de ligging in een drinkwaterwingebied. Tot slot vindt in de toelichting een uitgebreide beschrijving plaats van de eventuele toekomstige infrastructurele wijzigingen op en nabij het bedrijventerrein De Raaphof.

Het nationaal belang voor de bereikbaarheid van Nederland (ad 2) is niet direct van toepassing op dit bestemmingsplan. Indirect heeft dit bestemmingsplan wel een relatie met dit belang vanwege de reeds afgeronde verbreding van de Rijksweg A12. Als gevolg van de verbreding van de A12 dient compensatie plaats te vinden van circa 40 hectare aan bomen. In een overeenkomst met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is overeengekomen de compensatie dicht bij de A12 te realiseren. De voorkeur gaat uit naar locaties die aansluiten op bestaande natuur.
Het Raaphofse Bos dat direct aan het plangebied grenst is een beoogde locatie voor de herplant van nieuwe bomen. Voor de daadwerkelijke herplant wordt binnen de wet- en regelgeving overleg gevoerd met gemeenten en landeigenaren.

Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de uitgangspunten uit de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

In het Barro staan uitsluitend de nationale ruimtelijke belangen die via het stellen van regels een doorwerking in het bestemmingsplan kunnen krijgen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Doorwerking in het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard maar biedt ook ontwikkelingsmogelijkheden die ook elders aan bedrijventerreinen in de gemeente Bunnik worden geboden. Met het oog op de beoogde ontwikkelingsmogelijkheden is het van belang dat vanwege het Raaphofse Bos ten zuiden van het plangebied ingegaan wordt op het nationale belang EHS.

De nationale beleidsuitgangspunten met betrekking tot de EHS zijn op provinciaal niveau uitgewerkt. Het bestemmingsplan sluit aan op deze uitgangspunten. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit het Barro.

3.2.3 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit 'meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken', adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

Doorwerking in het bestemmingsplan
De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn in de provinciale en gemeentelijke beleidsstukken doorvertaald. De uitgangspunten van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden zijn in een waterparagraaf meegenomen, zie paragraaf 5.10. Aangegeven is welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.2.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

De Provinciale Staten van de provincie Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. De PRS dient als vervanging van het streekplan.

In de PRS wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij de periode van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. In de PRS wordt uitgegaan van drie pijlers voor het ruimtelijke beleid. Het gaat hier om een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit. Om deze drie pijlers de juiste vorm en invulling te geven wordt in de PRS ingezet op de volgende twee opgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave
    Ten minste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied
    Het aantrekkelijk landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt om voldoende natuur en recreatie buiten de stad, het landelijk gebied kan hier in voorzien.

Regio Utrecht
De gemeente Bunnik behoort in de PRS tot de regio Utrecht. De regio Utrecht maakt deel uit van de Oostvleugel van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien. De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het totale woningbouw-programma te realiseren. Het bedrijventerreinenprogramma voor de regio Utrecht is afgerond 21 hectare netto. Binnen de regio Utrecht is nog een grote restcapaciteit aan bedrijventerreinen vastgelegd in bestemmingsplannen.

Voor het plangebied is relevant dat ten zuiden plannen zijn voor de uitbreiding van Odijk West en de hiermee verband houdende infrastructurele ontwikkelingen. Beide geplande ontwikkelingen zijn leidend voor de beoogde toekomstige inrichting van het plangebied en de directe omgeving.

Relevante thema's
Onderdeel van de structuurvisie zijn de themakaarten. De themakaarten geven voor de gehele provincie weer, waar welke onderwerpen een rol spelen. Uit deze themakaarten blijkt dat het bedrijventerrein De Raaphof deel uitmaakt van het stedelijk gebied en ligt binnen de rode contour van de kern Bunnik. De agrarische percelen ten noorden van De Raaphof maken conform de kaarten deel uit van het landbouwkerngebied.
De provincie Utrecht heeft in het kader van de Structuurvisie de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vastgesteld. Het Raaphofse Bos direct ten zuiden van het plangebied maakt deel uit van de EHS. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Landschap Rivierengebied.
Op de themakaarten staat ook weergegeven dat een mogelijke ontsluiting van Houten naar de A12 wordt onderzocht (zie ook paragraaf 4.3.1).

Ten zuidwesten van de kern Bunnik ligt een waterwingebied. Rondom het waterwingebied ligt een beschermingszone grondwaterwinning ter bescherming van de waterkwaliteit. Ter bescherming mogen geen nieuwe activiteiten of functies worden toegestaan die een nadelige invloed hebben op de grondwaterkwaliteit. Het plangebied ligt binnen deze beschermingszone.

Doorwerking in het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijventerrein De Raaphof, incusief enkele aangrenzende agrarische percelen, en heeft dan ook geen direct verband met het algemeen beleid van de provincie met betrekking tot woningbouw.
De regiospecifieke beleidsuitgangspunten voor het plangebied zijn wel relevant. Het terrein De Raaphof is opgenomen als bestaand bedrijventerrein. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling van De Raaphof tot een regulier bedrijventerrein past binnen de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Het bestemmingsplan speelt daarnaast in op de verschillende thema's die voor het plangebied relevant zijn. Het bebouwde deel van het bedrijventerrein De Raaphof blijft binnen de rode contour van het stedelijk gebied. Daarnaast wordt in paragraaf 5.7  nader ingegaan op de mogelijke effecten op het EHS-gebied het Raaphofse Bos, in relatie tot het bedrijventerrein De Raaphof. Tot slot wordt met betrekking tot de ligging in de beschermingszone grondwaterwinning een beschermende regeling opgenomen voor behoud van de grondwaterkwaliteit.

Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij het provinciaal beleid zoals verwoord in de PRS.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009 met de nadien vastgestelde herzieningen integraal herzien.

In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met provinciaal belang in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. In de verordening staan verplichtingen met betrekking tot bodem, water, cultuurhistorie, natuur en recreatie. Voor het plangebied dient aangesloten te worden bij de regels met betrekking tot:

  • beschermingszone drinkwaterwinning
    Het plangebied maakt deel uit van een beschermingszone drinkwaterwinning, zodat artikel 2.2 uit de verordening van toepassing is. Dit betekent dat het bestemmingsplan regels moet bevatten die het waterwinbelang beschermen bij functiewijzigingen. In het bestemmingsplan wordt hiermee rekening gehouden door het opnemen van een gebiedsaanduiding.
  • stedelijk gebied
    Het bedrijventerrein De Raaphof is grotendeels aangewezen als ‘Stedelijk gebied/Bedrijventerrein stedelijk gebied’. Dit betekent dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Uitbreiding van het bedrijventerrein is echter in voorliggend plangebied niet aan de orde.
  • CHS-archeologie
    Met betrekking tot het aspect ‘Cultureel erfgoed’ betekent dit dat onder meer aangegeven moet worden hoe de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waardevolle structuren, alsmede archeologische waarden in het plan worden beschermd. In dit kader wordt aangesloten bij het gemeentelijk archeologiebeleid en is het beschermingsregime daarop afgestemd.
  • Landschap
    In het bestemmingsplan is een beschrijving opgenomen van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten opgenomen en de wijze waarop met de bescherming en versterking hiervan is omgegaan.

Doorwerking in het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft zowel een conserverend als ontwikkelingsgericht karakter in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van De Raaphof als regulier bedrijventerrein sluit aan bij de uitgangspunten met betrekking tot het 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. Het onbebouwde deel van het bedrijventerrein De Raaphof ligt buiten de aanwijzing als 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. In het voorliggende bestemmingsplan blijven deze gronden buiten het bouwvlak en mogen daardoor niet worden bebouwd (enkel opslag en parkeren).
Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan aangesloten bij de uitgangspunten omtrent de beschermingszone drinkwaterwinning en bescherming van archeologische waarden.

3.3.3 Gebiedskatern Rivierengebied

Voor de gebiedsvisie vormt ten aanzien van landschap, bos en natuur de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen van de provincie Utrecht zoveel mogelijk het uitgangspunt. De Kwaliteitsgids is verdeeld in een zestal katernen. De katern 'Rivierengebied' is van toepassing op het plangebied.
Het doel van het de kwaliteitsgids is tweeledig:

  • het concreet maken van de kernkwaliteiten van de Utrechtse landschappen;
  • het bieden van inspiratie en houvast voor het omgaan met ontwikkelingen zodat de kernkwaliteiten voor de toekomst zijn zeker gesteld en beter beleefbaar worden.

In de gebiedkatern Rivierengebied worden de kernkwaliteiten van en de ambities voor het gebied beschreven. Vervolgens worden per deelgebied diverse ontwikkelprincipes geformuleerd.

Doorwerking in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is een landschappelijk inrichtingsplan opgenomen, waarvoor het gebiedskatern als inspiratiebron heeft gediend. In het inrichtingsplan is aangegeven op welke wijze het perceel in het landschap dient te worden ingepast en de inrichting wordt gehandhaafd.

3.3.4 Waterplan 2010-2015

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Met dit plan, door Provinciale Staten op 23 november 2009 vastgesteld, voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Bunnik.

Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang (zie beschermingszone drinkwaterwinning uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening in paragraaf 3.3.2 van deze plantoelichting).

Doorwerking in het bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.10. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.3.5 Grondwaterplan 2008-2013

Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in deze periode de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.
Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie.
Twee beleidsmaatregelen vallen hierbij op. De eerste heeft betrekking op het feit dat, indien na evaluatie blijkt dat waterwinning ongewenst is, de vergunninghouder zijn vergunning op basis van bepaalde voorwaarden kan verliezen. De tweede in het oog springende maatregel is het beperken van risico's rondom drinkwaterwinningen door onder andere bodemwarmtewisselaars rondom deze winningen te verbieden. (zie beschermingszone drinkwaterwinning uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening in paragraaf 3.3.2 van deze plantoelichting).

Doorwerking in het bestemmingsplan
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 5.10. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionaal Structuurplan (RSP) 2005-2015

De gemeente Bunnik maakt onderdeel uit van het BRU (BestuursRegio Utrecht). Voor de gezamenlijke gemeenten in het BRU geldt het Regionaal Structuurplan 2005-2015. Een aantal ontwikkelingen vraagt immers om een integrale aanpak op regionale schaal, zoals de versterking van natuur- en recreatiegebieden, de ontwikkeling van de woningmarkt, de ontwikkeling van de netwerkeconomie, de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, de onzekere positie van de landbouw en de herwaardering van het cultureel erfgoed.

In het RSP staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op deze gebieden. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Het RSP is op 21 december 2005 door het algemeen bestuur van het BRU vastgesteld. Het RSP geeft invulling aan de visie en ambities van de regio Utrecht op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Het RSP biedt het kader voor regionale afstemming. Het legt afspraken vast over regionale doelen en verdeling van programma’s en projecten en is daarmee het integraal afwegingskader voor ruimtelijke keuzes.

3.4.2 Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) 2005-2015

Het BRU is ook verantwoordelijk voor het regionaal verkeers- en vervoerbeleid en is op grond van de Planwet verkeer en vervoer verplicht een regionaal verkeers- en vervoersplan (RVVP) te schrijven. De gemeenten die zijn aangesloten bij het BRU zijn nauw betrokken bij het ontwikkelen van het RVVP. Het BRU beleid concentreert zich rond drie thema’s: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid.

Het RVVP bouwt voort op de beleidsuitspraken in de Strategische Mobiliteitsvisie Midden-Nederland (SMV), die diverse partijen in de regio Utrecht hebben opgesteld. Verder sluit het RVVP aan bij de beleidslijnen van het rijk. Het BRU werkt behalve aan het RVVP ook aan het Regionaal Structuurplan, waarin aangegeven wordt hoe de ruimtelijke ontwikkeling dient plaatst te vinden. Vanwege voortdurende veranderingen in economie en verkeer is het nodig het beleid regelmatig te actualiseren. Het RVVP en het RSP hebben betrekking op de periode tot 2015 en vormen een solide beleidsbasis voor de aangesloten gemeenten, waaronder Bunnik.

3.4.3 Waterbeheerplan 2010-2015 ‘Water Voorop!’ (2009)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan ‘Water Voorop!’ voor de periode 2010-2015 vastgesteld.

Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe het waterschap deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in haar beheergebied kan uitvoeren, samen met diverse andere organisaties. Verder bevat het plan een overzicht van de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en hoe het waterschap die wil bereiken.

In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar de beleidsthema's en zeven vernieuwende projecten. Per thema en vernieuwend project zijn de belangrijkste doelen en maatregelen opgenomen. De beleidsthema's zijn:

  • veiligheid;
  • voldoende water;
  • schoon water;
  • recreatie, landschap en cultuurhistorie.

De vernieuwende projecten hebben als doel het toekomstige waterbeheer een impuls te geven. Hierbij gaat het om urgente vraagstukken, complexe samenwerking met andere maatschappelijke partijen en een groot waterschapsbelang met een grote impact op de lokale bevolking en het bedrijfsleven. De vernieuwende projecten zijn:

  • veenweidegebied;
  • Europese Kaderrichtlijn Water;
  • samenwerken in de waterketen;
  • (her-) ontwikkeling rioolzuiveringsinstallatie Utrecht;
  • wateropgave Oude rijn;
  • inrichting Rijnenburg;
  • Kromme Rijn Natuurlijk.

In z'n algemeen geldt dat met name de doelstelling 'scheiden van schoon en vuil water' (afkoppelen) een belangrijk thema is voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. Bovendien is in bestaand stedelijk gebied, zoals het plangebied duurzaam waterbeheer met de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' het uitgangspunt.

3.4.4 Waterstructuurvisie

Vasthouden, bergen, afvoeren is ook het leidend principe in de Waterstructuurvisie, ofwel de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. De structuurvisie geeft het streefbeeld voor het waterbeheer op de lange termijn (2050).

Het plangebied betreft het bedrijventerrein De Raaphof net ten zuiden van de kern Bunnik en kan aangemerkt worden als stedelijk gebied. Voor dergelijke gebieden geldt “duurzaam stedelijk waterbeheer” als het belangrijkste streefbeeld. Daarnaast maakt het gebied onderdeel uit van een grondwaterbeschermingszone (100-jaarsaandachtsgebied).

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie Bunnik

In de toekomstvisie Bunnik is vanuit de trends en verwachtingen en los van bestaande beleidslijnen een brede blik op de mogelijke toekomst van de gemeente op weg naar 2020 gegeven. De toekomstvisie is op 29 januari 2004 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de toekomstvisie wordt uitgegaan van vijf kwaliteitspijlers. Het gaat hier om:

  • 1. Sterkere identiteit: de gemeenteraad wil het eigen karakter van de gemeente behouden en versterken, bijvoorbeeld door voor sommige gebieden te zoeken naar nieuwe identiteitsdragers
  • 2. Meer beeldkwaliteit: de gemeenteraad wil naar een betere vormgeving van openbare ruimte, gebouwen en landschap
  • 3. Duurzaam Bunnik: de gemeenteraad wil beslissingen zo nemen dat ze duurzaam zijn; dit betekent ook goed aansluiten op initiatieven, creativiteit, ondernemerschap en verantwoordelijkheid van inwoners, instellingen en bedrijven zelf
  • 4. Leefbaarheid: inwoners moeten zich thuis voelen in de gemeente, maatschappelijk actief kunnen zijn en een veilige omgeving hebben
  • 5. Sociale samenhang: de gemeenteraad wil een “samenleving” in Bunnik waarbij mensen elkaar ontmoeten en zich betrokken voelen, dat is wat het wonen in een dorp aangenaam maakt.

Naast deze vijf kwaliteitspijlers staan in de visie ook uitgangspunten beschreven voor verschillende onderwerpen. De voor dit plangebied relevante uitgangspunten hebben betrekking op bedrijvigheid en infrastructuur. De gemeente zet in op hoogwaardige werkgelegenheid die ruimte zou kunnen vinden in het buitengebied in een kleinschalig werklandschap. Hierdoor draagt de ontwikkeling van werkgelegenheid bij aan de beeldkwaliteit en de identiteit.
Voor wat betreft de infrastructuur wil de gemeente Bunnik meedenken aan de ontsluiting van Houten over de bestaande wegenstructuur. Bovendien wil de gemeente Bunnik het fietsverkeer in en tussen de kernen beter benutten.

3.5.2 Structuurplan gemeente Bunnik 2007 – 2015

Het structuurplan gemeente Bunnik 2007 - 2015 is op 31 januari 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In het structuurplan wordt aangegeven dat de komende jaren vele veranderingen in de gemeente Bunnik op stapel staan. Er worden ingrijpende aanpassingen van de infrastructuur voorbereid en er bestaan ideeën voor een versterking van de werkgelegenheid. Daarnaast is sprake van een substantiële woningbouwopgave, waarmee de gemeente tegemoet wil komen aan behoeften vanuit de eigen gelederen. Maar door de gunstige ligging van de gemeente ten opzichte van Utrecht en de rest van de Randstad is er ook van buiten veel belangstelling om zich in deze gemeente te vestigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0004.png"  

Afbeelding - Structuurplan 2007 - 2015

Het Structuurplan is de ruimtelijke component van de Toekomstvisie Bunnik uit 2004 en van het coalitieakkoord voor de bestuursperiode 2006-2010. Het Structuurplan geldt als een onderlegger voor de actualisering van bestemmingsplannen.

In het Structuurplan wordt voorzien in de aanleg van een nieuw bedrijventerrein. In de visie is het terrein De Raaphof zelf aangeduid als bedrijventerrein, waarbij is aangegeven dat een herontwikkeling wenselijk is.
In het Structuurplan 2007-2015 is aangegeven dat het huidige terrein van De Raaphof en de directe omgeving mogelijkheden bieden voor lokale bedrijvigheid en uit te plaatsen bedrijven. In het plan wordt voorgesteld De Raaphof te transformeren naar een regulier bedrijventerrein. Nadat deze transformatie in planologische zin zijn beslag heeft gekregen in het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof', voorziet het structuurplan in een verdere ontwikkeling van De Raaphof tot bedrijventerrein A12 (zie structuurplankaart). Het gemeentebestuur streeft naar voornoemde verdere ontwikkeling in verband met de bestaande noodzaak tot uitplaatsing van een drietal hinderlijke bedrijven uit de dorpskernen Odijk en Bunnik. Aan deze overlast veroorzakende bedrijven kan dan een locatie worden toegewezen op het grotere bedrijventerrein A12.

3.5.3 Waterplan Bunnik

Op 15 mei 2008 is het 'Waterplan Bunnik, visie voor 2025, beleidslijnen en maatregelen' door de gemeenteraad vastgesteld. Dit plan is een samenwerking tussen gemeente, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Vitens en is een breed gedragen integrale watervisie voor het grondgebied van de gemeente Bunnik. Met dit plan wordt beoogd de effectiviteit en efficiëntie van het water(keten)- beheer in Bunnik te verhogen. Dit heeft betrekking op zowel waterkwaliteit als waterkwantiteit. Hoewel binnen de kernen van Bunnik niet veel oppervlaktewater aanwezig is, worden wel een aantal doelen geformuleerd die bij nieuwe gebiedsinrichtingen (waaronder inbreidings- en herstructureringsplannen) een rol spelen, zoals meervoudig ruimtegebruik. De functie voor water, waaronder berging van water, maakt daarbij integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare buitenruimte. Andere speerpunten betreffen:

  • efficiënter functioneren van de afvalwaterketen (riolering en rioolwaterzuivering);
  • water in de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen: gebruiken van kansen en mogelijkheden;
  • bescherming van grondwater en drinkwaterwinning.

In paragraaf 5.10, de 'waterparagraaf', wordt nader ingegaan op de wateraspecten in het (plan)gebied.

3.5.4 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied +

In 2010 heeft de gemeenteraad van Bunnik het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het doel van dit plan is het ontwikkelen van een kwalitatief waardevol en duurzaam landschap. Daarbij gaat het vooral om het versterken van de cultuurhistorische, recreatieve en natuurlijke waarden van het Kromme Rijngebied. Het plan is een gezamenlijk initiatief van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist.
Het Landschapsontwikkelingsplan is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met maatschappelijke organisaties, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de agrarische sector. Vanaf 2010 werken de bovengenoemde gemeenten samen met andere organisaties en particulieren uit het Kromme Rijngebied aan de uitvoering van projecten die in het landschapsontwikkelingsplan beschreven staan. Het Landschapsontwikkelingsplan is uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+ (zie par 3.5.5).

3.5.5 Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied + (2010)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Kromme Rijngebied+. Het beeldkwaliteitplan gaat niet over bebouwing in het buitengebied, maar juist over de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de visuele kenmerken van het landschap. Het beeldkwaliteitplan geeft aan wat bestaande kwaliteiten zijn en geeft informatie over hoe nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen worden ingepast in het Kromme Rijnlandschap.
Het beeldkwaliteitplan vormt een aanvulling op de welstandsnota. De Welstandsnota gaat specifiek in op de kenmerken van de bebouwing. Het beeldkwaliteitplan gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de beeldkenmerken van het landschap.

Het plangebied ligt in deelgebied 4c 'Oeverwallen en kommen'. Dit deelgebied wordt getypeerd door een agrarisch landschap met veel weidebouw en laagstamfruit. Er is een onregelmatige blokverkaveling. Het middengebied is vrij open net als de dwarswegen die later zijn aangelegd.
In het bestemmingsplan is een landschappelijk inrichtingsplan opgenomen, waarvoor het Landschapsontwikkelingsplan en Beeldkwaliteitsplan als inspiratiebron hebben gediend. In het inrichtingsplan is aangegeven op welke wijze het perceel in het landschap dient te worden ingepast en de inrichting wordt gehandhaafd.

3.5.6 Welstandsnota

Vanaf 1 juli 2004 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Bunnik is hiertoe de ‘Welstandsnota Bunnik’ vastgesteld, die in 2012 is geactualiseerd. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Bunnik vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

3.5.7 Milieubeleidsplan Bunnik 2008-2012

Het doel van het milieubeleidsplan is het bijdragen aan het realiseren van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Hierbij staat de integratie van 'Milieu vooraan' in ruimtelijke ordeningsprocessen centraal.

Er is gekozen voor een gebiedsgerichte integrale benadering van de milieuthema's. In de eerste fase is een verkenning uitgevoerd, welke deels een gebiedsgerichte en deels een thematische invulling heeft gekregen. In de tweede fase is het gebiedsgerichte deel verder uitgebouwd in twee afzonderlijke documenten, te weten: een Visiedocument met Projectenplan en een Handboek Stedenbouwkundige Ontwikkeling.

Bij de gebiedsgerichte benadering vindt een beschrijving van de milieuthema's plaats die insteekt vanuit het bepalen van de basiskwaliteit van de huidige situatie, die veelal samenvalt met de wettelijke kaders, het benoemen van landelijke trends en gemeentelijke ontwikkelingen. Integrale streefbeelden worden zichtbaar door aansluiting te zoeken bij de grote ruimtelijke projecten die in de gemeente Bunnik spelen (verbreding A12, de aansluiting van Houten op de A12, de verbinding tussen Houten en Zeist, aanleg van een spoortunnel, uitbreiding van de kernen Werkhoven en Odijk, de twee nationale landschappen). De meerwaarde voor milieu ligt in het vroegtijdig betrokken raken bij deze ruimtelijke trajecten alsook het zoeken naar partners voor het uitvoeren van trajecten die uiteindelijk tot de realisatie van de streefbeelden leiden. Daarbij geldt dat de wisselwerking tussen de ruimtelijke planprocessen, zoals het waterplan en de structuurvisie, kansen biedt voor milieu om mee te liften. Deze gebiedsgerichte benadering moet leiden tot het behalen van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. De milieuthema's die van belang zijn in de gemeente Bunnik zijn: duurzaam bouwen, bodem, water, groen, verkeer, geluid, lucht, externe veiligheid, bedrijven (procedures en handhaving), energie, afval en communicatie.

Het voorliggende bestemmingsplan legt bestaande (planologische) situatie vast en maakt daarnaast uitsluitend een ontwikkeling tot regulier bedrijventerrein mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de gebiedstypen, alsmede de te hanteren ambitieniveaus voor het plangebied, wordt verwezen naar het gemeentelijk milieubeleidsplan.

3.5.8 Integrale Verkeer en Vervoer Visie (IVVV)

Het is van belang dat de gemeente beschikt over een actueel verkeersbeleid. In 2002 is het IVVP door de gemeenteraad vastgesteld. Sindsdien zijn veel en belangrijke ontwikkelingen voor Bunnik aan de orde geweest. Een aantal regionale projecten is daarin voor Bunnik uitermate belangrijk. Met provincie, BRU en de buurgemeenten wordt gesproken over wegen en fietspaden. Ook in de dorpen zijn er belangrijke ontwikkelingen, zoals de komst van MFA’s, Odijk West en de spoortunnel in Bunnik. Deze ontwikkelingen vragen om een aanpassing van het IVVP. De actualisatie van het IVVP staat al een aantal jaren op de planning. Het college heeft het IVVP in 2012 geëvalueerd en werkt momenteel aan de herziening ervan. In deze nieuwe beleidsnota wordt dan tevens het parkeerbeleid opgenomen.

3.5.9 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Bunnik heeft in dit kader de afgelopen jaren voor het buitengebied en de kernen een archeologische inventarisatie uitgevoerd. Het resultaat hiervan is een archeologische beleidskaart die op 13 oktober 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Bunnik is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische waardenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In paragraaf 5.8 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 56 gemeentelijke monumenten van belang. De voormalige boerderij De Raaphof is één van deze monumenten.

3.5.10 Binnenplans afwijkingenbeleid Bunnik 2012

In verband met de actualisatie van de gemeentelijke bestemmingsplannen de afgelopen twee jaren is er behoefte ontstaan aan een vernieuwd binnenplans afwijkingenbeleid. Het nieuwe beleid is medio 2012 vastgesteld en vervangt het beleid uit 2010.

In het afwijkingenbeleid heeft de gemeente Bunnik vastgelegd hoe zij omgaat met haar bevoegdheid om gebruik te maken van de in een bestemmingsplan opgenomen afwijkingsregels (binnenplanse ontheffingen). Om te voorkomen dat het college van burgemeester en wethouders iedere afwijking afzonderlijk moet beoordelen is via het afwijkingenbeleid bepaald welke verzoeken niet langs het college van burgemeester en wethouders hoeven. De afhandelingssnelheid van verzoeken neemt hierdoor toe en het komt ook de efficiency binnen het ambtelijk apparaat ten goede.

3.5.11 Integrale Handhavingsnota

De gemeente Bunnik heeft begin 2012 nieuw integraal handhavingsbeleid vastgesteld in de vorm van een strategienota integraal handhavingsbeleid en een uitvoeringsprogramma.

Het integrale handhavingsbeleid en het uitvoeringsprogramma zijn werkbare en leesbare documenten waaruit zowel het bestuur, de medewerkers als de inwoners (klant) van de gemeente kunnen herleiden op welke wijze de gemeente Bunnik uitvoering geeft aan haar handhavingstaak.

Uit het handhavingsbeleid blijkt tevens welke wettelijke en autonome taken strikt worden op- en aangepakt en welke handhavingstaken door een lagere prioriteit geen of minder aandacht krijgen. In de beleidsnota is verder bepaald hoe de taken procesmatig worden uitgevoerd. In het kader van een integrale en cyclische werkwijze zijn de taken verdeeld in vergunninggericht werken, objectgericht werken en gebiedsgericht werken. In de beleidsnota is ook beschreven op welke wijze vorm wordt gegeven aan het integraal toezicht.

Ook wordt aan de hand van het uitvoeringsprogramma inzichtelijk gemaakt op welke wijze de gemeente de ambities zal gaan waarmaken. Het uitvoeringsprogramma beschrijft per toezichtvorm hoe het toezicht wordt uitgevoerd door de gemeente Bunnik.

3.5.12 Nota Parkeernormen

In 2008 heeft de gemeente de 'Nota parkeernormen, gemeente Bunnik' (juni 2008) vastgesteld, waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht genomen moet worden. Onderscheid is gemaakt in parkeernormen voor 'Zone 1 - centrum', parkeernormen voor 'Zone 2 - schil/overloopgebied' en parkeernormen voor zone 3 het overige deel van de bebouwde kom en het buitengebied.

Het doel van de nota is als volgt gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven en het buitengebied. Hierdoor kan in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • de initiatiefnemer van een bouwplan draagt zorg voor de parkeeroplossing op eigen terrein;
  • er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • het streven is om de mogelijkheden voor dubbelgebruik en uitwisseling maximaal te benutten.

In de planregels wordt verwezen naar parkeernormen (zie artikel 11.3).

3.5.13 Economisch beleidsplan

De gemeente Bunnik maakt deel uit van een belangrijk economisch kerngebied waar Utrecht het hart van is. Na een aantal jaren geen actief economisch beleid te hebben gevoerd, heeft de gemeente in de kadernota economisch beleid de eerste stap gezet naar een helder meerjarig beleidskader voor de economie van Bunnik. Vanuit zowel de gemeente als het bedrijfsleven bestaat behoefte aan een helder perspectief, waarin de gemeente haar doelen en middelen uiteenzet en duidelijkheid schept over de mogelijkheden en kansen voor ondernemers. Het economisch beleidsplan gaat in op de verschillende dimensies van de economie van Bunnik en geeft richting aan het economisch beleid van de gemeente.

De doelstellingen in dit beleidsplan zijn als volgt gedefinieerd:

  • Realiseren van voldoende ruimte en kwaliteit van ruimte voor Bunnikse bedrijven;
  • Mogelijkheden voor nieuwe (of meer) economische activiteit in de kernen (met inachtneming van de geprogrammeerde bouwopgaven), in het bijzonder detailhandel;
  • Intensiveren en optimaliseren van economische samenwerking door de belangrijkste spelers in Bunnik.

Om de ambities en doelen te kunnen bewerkstelligen hanteert de gemeente Bunnik drie motiverende perspectieven voor gemeentelijk economisch beleid:

  • 1. Verankeren, gericht op het vasthouden van het belang van economische activiteiten voor Bunnik (bijvoorbeeld gericht op het functioneren van bestaand bedrijfsleven);
  • 2. Versterken, gericht op een impuls aan de economische impact van bepaalde activiteiten in Bunnik (bijvoorbeeld door inzet op een of meer bestaande sectoren of kwaliteit van het vestigingsklimaat);
  • 3. Vernieuwen, met focus op vernieuwing van de economische dynamiek (bijvoorbeeld door inzet op nieuwe speerpunten of het creëren van nieuwe locaties).

Hoofdstuk 4 Visie op het bedrijventerrein De Raaphof

4.1 Ontwikkelingsvisie 'De Raaphof'

Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad van Bunnik de ontwikkelingsvisie voor de Raaphof vastgesteld. Hoewel delen van de ontwikkelingsvisie mogelijk verouderd zijn, is de kern van de visie nog steeds actueel. Bij de verdere uitwerking van de ontwikkelingsvisie in het voorliggende bestemmingsplan is nader beoordeeld of de beoogde activiteiten resulteren in een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkelingsvisie vormt een onderlegger van dit bestemmingsplan.

4.1.1 Voorgeschiedenis

Uit de Ontwikkelingsvisie 'De Raaphof' blijkt dat het terrein al geruime tijd onderwerp van discussie is geweest. In 2003 is een aanvang gemaakt met het vastleggen van ruimtelijke kaders en randvoorwaarden voor een verdere ontwikkeling van het terrein. Het ging hierbij om kaders voor zowel de functionele invulling als de stedenbouwkundige invulling (bouwmassa e.d.). Vervolgens is genoemde discussie tussen betrokkenen enigszins verzand en heeft men in 2010 concrete stappen gezet om te komen tot een herontwikkeling van het terrein. Na deze hernieuwde start zijn de Ontwikkelingsvisie 'De Raaphof' en het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Tevens hebben betrokkenen een anterieure overeenkomst gesloten.

4.1.2 Ruimtelijke randvoorwaarden
4.1.2.1 Functioneel

Relatie met bedrijventerreinen Raaphof en A12
De ontwikkeling van Bedrijventerrein De Raaphof is ingegeven vanuit een herontwikkelingsopgave. Enerzijds wordt deels een legalisatie van bedrijfsonderdelen bewerkstelligd en worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor de al aanwezige bedrijven. Daarnaast wordt ruimte geboden voor nieuwe initiatieven, die passend zijn op een regulier bedrijventerrein in de gemeente Bunnik. Hiermee is sprake van een herontwikkeling.
Het Bedrijventerrein De Raaphof en Bedrijventerrein A12, waarvan De Raaphof mogelijk deel uit zal gaan maken, worden zowel qua ontwikkeling als planproces apart beschouwd. Dat wil zeggen dat het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op de herontwikkeling van Bedrijventerrein De Raaphof. Mocht het zover komen dan wordt voor het Bedrijventerrein A12 te zijner tijd een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht.

Gebruik/functies
Zoals uit de beschrijving van het huidig gebruik blijkt, bevinden zich op het bedrijventerrein De Raaphof diverse bedrijven. In hoofdstuk 3 van de Ontwikkelingsvisie 'De Raaphof' is voor de diverse functies bepaald of, en in hoeverre, de huidige gebruikers nog een rol blijven spelen op het nieuwe bedrijventerrein De Raaphof.
Ten aanzien van het beoogde gebruik van de betreffende gronden zijn in de ontwikkelingsvisie heldere randvoorwaarden opgenomen die een doorvertaling hebben gekregen in dit bestemmingsplan:

  • Veeactiviteiten
    De activiteiten op het gebied van vee behoeven niet te worden beëindigd. Deze worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als 'reguliere' bedrijfsactiviteiten, welke in de huidige aard en omvang mogen worden gecontinueerd. Hierbij horen ook de ondergeschikte kantoorruimten en kantine. De Raaphof BV is één van de grootste veeverzamel- en veehandelsplaatsen in het land, onder andere vanwege de centrale ligging en bereikbaarheid. Hoe de veegerelateerde bedrijfsactiviteiten in de toekomst vorm worden gegeven is aan De Raaphof BV. Een beperkte groei in bebouwings- en/of gebruiksoppervlak is bespreekbaar.
    Van belang is dat de veegerelateerde activiteiten niet leiden tot verkeersproblemen, de aan- en afvoer van vee dient zich dan ook te beperken tot de (vroege) ochtenduren. Voor de aan veegerelateerde bedrijfsactiviteiten is een specifieke aanduiding in het bestemmingsplan opgenomen.
  • Uitgaanscentrum annex zalencentrum
    Een uitgaanscentrum annex zalencentrum wordt als een aanvaardbare activiteit aangemerkt op een bedrijventerrein. Een verdere uitbreiding van de uitgaansactiviteiten is in beginsel aanvaardbaar, mits deze is gelegen binnen het huidige plangebied, aanvaardbaar is in het kader van openbare orde/veiligheid en het parkeren en de interne en externe verkeersafwikkeling op een adequaat niveau zijn geregeld. Net als voor de veegerelateerde bedrijfsactiviteiten is ook voor het uitgaanscentrum Brothers/Studio A12 een aparte functieaanduiding in de regels en op de verbeelding opgenomen.
  • Aanvullende horeca
    In aansluiting op de acceptatie van een uitgaanscentrum op een bedrijventerrein, is de vestiging van horeca-activiteiten op het terrein, als onderdeel van het uitgaanscentrum annex zalencentrum, bespreekbaar, mits het parkeren en de verkeersafwikkeling afdoende zijn geregeld. Aan een zelfstandige horecavestiging wordt geen ruimte geboden. Hiervoor ontbreekt politiek draagvlak.
  • Buitenactiviteiten / evenementen
    Het houden van buitenactiviteiten en evenementen is niet verenigbaar met de herontwikkeling tot een regulier bedrijventerrein. Deze activiteiten zullen moeten worden afgebouwd. Uitzondering hierop zijn incidentele evenementen die een nadrukkelijke fysieke en organisatorische samenhang hebben met het aanwezige uitgaanscentrum.
  • Touringcar- en busverhuurbedrijf
    De vestiging van het touringcar- en busverhuurbedrijf is aan te merken als passende bedrijfsactiviteit op het complex. De eventuele vestiging/stalling van bussen van derden is acceptabel.
    Het is aan de eigenaar van de gronden om op dit punt keuzes te maken, waarbij de huidige verkeersproblematiek op dit punt nadrukkelijk aandacht vraagt.
  • Vulpunt motorbrandstoffen
    Het huidige vulpunt voor motorbrandstoffen wordt aanvaardbaar geacht op een bedrijventerrein en mag worden gecontinueerd voor een beperkte groep gebruikers (vracht- en bestelauto's, bussen) en dient te worden beperkt tot één brandstofsoort (diesel, dus geen LPG). Verplaatsing van het vulpunt motorbrandstoffen dient in de toekomst mogelijk te zijn.
    In overweging wordt gegeven om op het terrein een oplaadpunt voor elektrisch aangedreven personenauto's te realiseren.
  • Kantoren
    Bij de herontwikkeling van het terrein is de bouw van (zelfstandige) kantoren niet mogelijk. De aanwezigheid van kantoorruimten behorende bij toegestane bedrijven op het bedrijventerrein is toegestaan, mits het hier om ondergeschikte kantoorruimten gaat.
  • stallingmogelijkheden voor vrachtauto's
    Het handhaven van stallingmogelijkheden voor vrachtauto's wordt, evenals op de andere bedrijventerreinen, gezien als een aanvaardbare activiteit binnen het plangebied. Een uitbreiding van parkeervoorzieningen buiten het plangebied wordt zowel voor incidenteel als voor structureel gebruik onaanvaardbaar geacht. Inmiddels wenst de gemeente de ontwikkeling van 15 openbare vrachtwagenparkeerplaatsen op het terrein.

Milieuzonering
Het bedrijventerrein wordt steeds meer gezien worden als een regulier bedrijventerrein. De vee-gerelateerde activiteiten, opslagactiviteiten, bus- en touringcarbedrijf, transportondernemingen die op het terrein zijn ondergebracht zijn aan te merken als bedrijfsactiviteiten welke thuis horen op een regulier bedrijventerrein. De vestiging van een uitgaanscentrum inclusief de daarbij behorende horeca-activiteiten zijn ook aanvaardbaar binnen de bedrijvenbestemming. Om overlast voor omwonenden, maar ook tussen bedrijven onderling te voorkomen en te beperken wordt naast een zonering in goot-/bouwhoogte en bebouwingsdichtheid ook een zonering op het gebied van milieucategorieën voorgestaan.

In eerste aanleg gaat het om de aanvaardbaarheid van de milieucategorieën 1 t/m 3.2 zoals opgenomen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (versie 2009). Bij het vastleggen van de milieuzonering op De Raaphof is uitgegaan van een inwaartse zonering. Dit houdt in dat de zonering op het bedrijventerrein De Raaphof bepaald is door gevoelige objecten in de omgeving van het gebied. De inwaartse zonering heeft er toe geleid dat op de gronden direct grenzend aan de Schoudermantel bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. Meer naar het westen toe op het bedrijventerrein worden de milieucategorieën 3.1 en 3.2 toegestaan. Bij de bepaling van de milieuzonering zijn de afstanden van het bedrijventerrein tot de woningen op de percelen Schoudermantel 54 en 71-79 leidend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0005.jpg"  

Afbeelding - schematische opzet van de milieuzonering op De Raaphof (bron: ontwikkelingsvisie)

4.1.2.2 Bebouwing

De op dit moment aanwezige bebouwing op De Raaphof is overwegend op een legale wijze ontstaan. Het 'agrarische bouwperceel' is in de loop der jaren met medewerking van de gemeente en provincie meerdere malen vergroot en aangepast. Het bouwperceel is strak om de bestaande bebouwing heen gelegd. In vergelijking met andere percelen in het buitengebied gaat het om een relatief groot bebouwingsvlak. Hierbij moet wel geconstateerd worden dat het gebruik ruimer is dan alleen agrarisch.

Bij de herontwikkeling van het terrein De Raaphof is het van belang om te bepalen of qua bebouwingsopzet en -dichtheid aangesloten wordt bij het landelijk gebied of gehanteerde mogelijkheden voor bedrijventerreinen. Om het gebruik van het bedrijventerrein De Raaphof te optimaliseren wordt met dit bestemmingsplan aangesloten bij de uitgangspunten voor reguliere bedrijventerreinen binnen de gemeente Bunnik. Hierbij dient echter nadrukkelijk gekeken te worden naar de fasering in hoogte in het plangebied en een goede landschappelijke inpassing richting het aansluitende buitengebied. Ook leggen de parkeerbehoefte en de interne- en externe ontsluitingsstructuur beperkingen op aan de toe te stane bebouwingsoppervlakte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0006.jpg"  

Afbeelding - weergave van bebouwingsmogelijkheden op De Raaphof (bron: ontwikkelingsvisie)

Uitgaande van de uitgangspunten voor bedrijventerreinen wordt op De Raaphof een ruim bouwvlak gehanteerd. Binnen dit bouwvlak kan flexibel worden omgegaan met het realiseren van gebouwen. Hierbij dient echter wel aangesloten te worden bij de gemeentebrede gehanteerde uitgangspunten voor bouwhoogten en bebouwingsdichtheden. Voor dit bestemmingsplan houdt dit in dat:

  • aan de randen van het gebied, grenzend aan de Schoudermantel wordt gedacht aan bouwhoogten van 6 m en een bebouwingspercentage van 50%;
  • aan de zijden van de Odijk-west wordt een bouwhoogte van 9 m en een bebouwingspercentage van 50% gehanteerd;
  • voor een beperkt deel van het plangebied wordt een grotere bouwhoogte, tot 15 m, toegestaan voor bedrijfsinstallaties zoals: klimaat-, licht- en geluidsystemen. Dit met een bebouwingspercentage van 70%;
  • voor het overige gebied wordt als uitgangspunt een bouwhoogte van 12 m aangehouden met een bebouwingspercentage van 70%.
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0007.jpg"  

Afbeelding - schematische weergave van differentiatie in bouwhoogte (bron: ontwikkelingsvisie)

4.1.2.3 Consequenties voor het bestemmingsplan

Op basis van de ontwikkelingsvisie worden de gronden bestemd als regulier bedrijventerrein. Met de nieuwe bestemming wordt aangesloten op de planologisch-juridische regeling voor andere bedrijventerreinen binnen de gemeente. Het bedrijventerrein wordt inwaartse gezoneerd op basis van de milieucategorieën uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van 2009. Hierbij wordt uitgegaan van een gemengd gebied. De maximale milieucategorie is 3.2. Beide bestaande bedrijfswoningen worden op de verbeelding vastgelegd op de huidige locaties.
De bestaande vee-gerelateerde activiteiten en horeca-activiteiten worden specifiek in de planregels en op de verbeelding vastgelegd. In hoofdstuk 5 'Randvoorwaarden' wordt aangetoond dat de bestaande en mogelijke activiteiten niet tot onoverkomelijke problemen leiden.

Om de bestaande bebouwing heen wordt een ruim bouwvlak getekend waarbinnen de bestaande bebouwing is toegestaan. Binnen het bouwvlak is ook nieuwe bebouwing mogelijk. Op basis van de ontwikkelingsvisie wordt binnen het bouwvlak een geleding in bouwhoogte en bebouwingspercentage aangegeven. Aan de zuidoostzijde krijgt een strook een groenbestemming.

4.2 Landschappelijk inrichtingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is voor het bedrijventerrein een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Gevraagd wordt om een zorgvuldige landschappelijke inpassing van (nieuwe) gebouwen en van de terreininrichting. Juist dan kan landschappelijke kwaliteit worden toegevoegd aan het perceel.

Als uitgangspunt geldt dat het gebied binnen het Kromme Rijnlandschap valt wat gekenmerkt wordt door een open karakter met weilanden, afgewisseld door fruitboomgaarden en windsingels. Langs de doorgaande wegen en op de stroomruggen ligt verspreid woon- en agrarische bebouwing. Langs de Schoudermantel (N229) staan, ter hoogte van het onderhavige perceel, vooral woonhuizen. In het landschappelijk inrichtingsplan wordt inspiratie gevonden uit enkele beleidsstukken zoals: het Landschapsontwikkelingsplan en Beeldkwaliteitplan KrommeRijngebied en uit het Gebiedskatern Rivierengebied van de Provincie Utrecht.

Het streefbeeld voor de beplanting sluit aan bij het karakter van de oeverwallen en de typische opbouw van de erven. De grote erven vragen om een wat royalere beplanting zoals brede houtsingels, bomenrijen en solitaire bomen om het zicht op de grote bouwmassa te breken.

Huidige situatie
De bouwmassa bestaat uit grote geschakelde schuren in een U-vormige setting. De oude boerenhoeve is een gemeentelijk monument. Ze staat markant langs de weg, omgeven door tuin en gazon.
De zuidoostzijde van het perceel is nauwelijks zichtbaar door de ligging van een laagstamboomgaard op de naastgelegen kavel. De boomgaard is bovendien van de Raaphof afgeschermd door een haag van beuken en coniferen op het buurterrein. Op het eigen terrein van de Raaphof staat aan de slootrand een taxushaag.
De zuidwestzijde grenst aan het Raaphofse Bos; een natuurmonument van Staatsbosbeheer. Voor het beheer ervan is een toegangsweg naar dit bos nodig. Vanwege het beperken van lichthinder door parkerende auto's is het Raaphofse Bos afgeschermd door een 2 m hoge betonnen muur bekleed met klimop.

Naast dit bos ligt een groot parkeerterrein voor de bezoekers van discotheek Brothers. Verder naar het zuidwesten ligt naast het Raaphofse Bos een open gebied bedoeld voor opslag en beweiding van tijdelijk aanwezig vee. Vanuit dit deel van het terrein is er een mooi doorzicht naar het open buitengebied.
De erfgrens aan de noordwestzijde is merendeel open met een begrenzing door veerastering. Ter hoogte van een mooie hoogstamboomgaard op het aangrenzende perceel staat een windsingel van coniferen. Tussen deze windsingel en boomgaard staat een tweede bedrijfswoning.
Het terrein kent overigens ter beperking van doorzicht nog enkele grondwallen.
Het merendeel van het terrein is verhard of halfverhard.

Het terrein van Raaphof-Kassing wordt benut voor veeoverslag en voor het parkeren van bussen en vrachtwagens. In verband met transport en overslag van vee is een asfaltverharding noodzakelijk. Tevens staat daartoe op het middenterrein een grote mestbunker.
De discotheek op het terreindeel van Brothers wordt massaal bezocht. De consequentie is dat er een groot parkeerterrein nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0008.png"  

Afbeelding - Landschappelijk inrichtingsplan (zie ook bijlage 3 van de planregels)

Landschappelijk inrichtingsplan
Uitgangspunt is om de richting van het onderliggende landschap te respecteren. De kavelrichting op deze locatie is noordoost-zuidwest. Invulling op en om het erf wordt hierop afgestemd.
De beplanting wordt uitgevoerd in streekeigen soorten. Dat betekent dat vreemde beplantingssoorten worden gerooid.

De tuin en het gazon aan de voorzijde blijven in stand. De oude hoeve komt daardoor goed tot zijn recht. De daarachter gelegen grondwal schermt geluid en zicht af van erachter gelegen functies en bebouwing. De wal zal over de gehele lengte worden beplant met houtwalsoorten.
Achter deze wal ligt in het zijerf nu een parkeerterrein voor vrachtwagens. De huidige toegang naar dit parkeerterrein achter de oude hoeve langs is krap. Voorgesteld wordt daarom om deze parkeerplaats te verplaatsen naar de achterzijde van het perceel.

Tussen het genoemde zijerf en het buurperceel ligt een sloot. Langs die zuidoostelijke sloot is ten behoeve van onderhoud aan de watergang een onderhoudsstrook nodig. Tevens is vanaf een oude bestaande inrit vanaf de N229 een stevig toegangspad vereist vanwege de bereikbaarheid van het Raaphofse Bos voor onderhoud en boomkap. Voorgesteld wordt om dit toegangspad te combineren met een gewenste calamiteitenontsluiting voor het gehele bedrijfsterrein.
Tussen de onderhoudstrook en het toegangspad wordt een bomenrij geplaatst, bijvoorbeeld van hoogstamfruitbomen of een windsingel van streekeigen bomen.

De begroeide betonnen muur naast het Raaphofse Bos blijft in tact en wordt in verband met mitigerende maatregelen (voorkomen van te veel licht- en geluidhinder in Raaphofse Bos) uitgebreid langs het gehele parkeerterrein. Dit is inclusief het 'gefundeerde grasland met overloop parkeren'.
De grondwal die nu in een zigzagvorm tussen parkeerterrein en opslag ligt wordt rechtgetrokken. Hierdoor wordt het autoparkeerterrein vergroot. Op de wal wordt beplanting in de vorm van een houtwal gelegd. Aan de achterzijde van de wal ontstaat een opslag- en vrachtwagen-parkeerterrein. Dit laatste is alleen mogelijk wanneer de huidige mestplaat wordt verplaatst naar de achtergrens van het perceel. Het zicht op de mestplaat wordt weggenomen door de aanleg van een houtwal en hagen.
Naast de mestplaat ligt een gefundeerd grasveld bedoeld voor overloopcapaciteit voor parkeren maar ook incidenteel voor plaatsing van vee. Er ontstaat over dit grasveld een mooi doorzicht naar de polder. Om het zicht vanuit de polder op het vrachtwagenparkeerterrein te breken wordt in dit grasveld en/of de aansluitende weide een enkele boom van de 1e grootte voorgesteld, bijvoorbeeld een eik.

Ten slotte zal op de noordwest erfgrens een haag worden geplant. Deze haag moet een landschappelijke haag zijn, ter hoogte van het parkeerterrein voor personenauto's minimaal 2 à 3 m hoog. Langs het vrachtwagenterrein is meer hoogte nodig (3 à 5 m). Om het zicht op de vrachtwagen en de schuren iets te 'breken' zullen enkele solitaire bomen in de landschappelijke haag geplant worden.
Voor hagen wordt gekozen uit sleedoorn, meidoorn of veldesdoorn. Voor houtwallen is een sortiment van els, es en wilg op zijn plaats.

Consequenties voor het bestemmingsplan
De voorgestelde landschappelijke inpassing heeft tot gevolg dat de fysieke bouwmogelijkheden, ten opzichte van de ontwikkelingsvisie, aan de voorzijde van het terrein (langs de N229) grotendeels zijn teruggelegd tot achter de bestaande grondwal. De tuin aan de voorzijde van het terrein ligt daarmee buiten het bouwvlak.

Binnen de planregels zijn de voorgestelde maatregelen uit het landschappelijk inrichtingsplan mogelijk. Om de uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan te borgen is het als juridisch bindend document bij de planregels van dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan). In de planregels (zie art 12.3) is bepaald dat de landschapsmaatregelen binnen een vastgestelde termijn moeten zijn uitgevoerd en in stand gehouden.
Daarnaast worden de uitvoering en instandhouding van het landschappelijk inrichtingsplan gegarandeerd door het afsluiten van een (extra) privaatrechtelijke overeenkomst.

4.3 Infrastructuur

De Raaphof is vanuit logistiek oogpunt zeer aantrekkelijk gelegen. De bereikbaarheid vanaf de A12 en de N229 is bijzonder goed. Deze gunstige ligging is bij het bepalen van de ontwikkelingsrichting voor De Raaphof als belangrijk pluspunt meegewogen. Daarnaast beschikt De Raaphof over ruime parkeergelegenheid.

4.3.1 Ontsluiting

Bij (her)ontwikkeling van De Raaphof vergt de verkeersafwikkeling specifieke aandacht. Doel hiervan is het voorkomen van opstoppingen en filevorming op de omliggende wegen. In het verleden deden zich met name in de avondspits problemen voor. Daarom hebben gemeente en ondernemers op De Raaphof nadere afspraken gemaakt over het aanvangstijdstip van onder andere grote(re) evenementen. Dit heeft geresulteerd in een ter plaatse aanvaardbare verkeersafwikkeling.

Uit eerdere verkeerskundige visies blijkt dat het treffen van eenvoudige verkeerstechnische maatregelen niet of slechts in geringe mate leidt tot een verbeterde verkeersafwikkeling op de hoofdwegen en op de (hoofd)wegen van en naar De Raaphof. Een adequate aanpak van de verkeersafwikkeling vereist ingrijpende aanpassingen aan de infrastructuur. Deze staan niet los van infrastructurele en ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • de uitgevoerde verbreding van de A12;
  • de eventuele ontwikkeling van Odijk-West;
  • de aansluiting van Houten op de A12.

Voor wat betreft de aansluiting van Houten op de A12 is relevant dat deze in de zomer van 2015 in westelijke richting is geopend. Het gaat hier om de N421 oftewel de 'Limesbaan'. Ten aanzien van de aansluiting van Houten op de A12 in oostelijke richting is eind 2015 sprake van een provinciaal besluit, waarin een rechtstreekse aansluiting (van Houten naar de A12 richting Arnhem) aan de orde is. Indien deze rechtstreekse aansluiting niet mogelijk blijkt, hanteert de provincie Utrecht als alternatief het gebruik van de huidige provinciale weg N410 (Burgweg) als oostelijke ontsluiting van Houten richting de A12 en daar richting het oosten (Arnhem).

In het kader van een mobiliteitsonderzoek van de provincie en de gemeenten Houten en Bunnik is geconstateerd dat de doorstroming op de provinciale weg Wijk bij Duurstede – A12 (N229) niet optimaal is en dat een drietal kruisingen aan een nadere studie is / wordt onderworpen. Het betreft:

  • 1. de kruising Schoudermantel (N229) / Burgweg (N410) / Zeisterweg;
  • 2. de kruising Schoudermantel (N229) / Singel (ter hoogte van het gemeentehuis);
  • 3. de kruising Schoudermantel (N229) / A12 / Parallelweg (ter hoogte van het onderhavige bedrijventerrein De Raaphof).

Belangrijkste opgave is de verbetering van de doorstroming op de wegen en de verbetering van de verkeersveiligheid. Met het oog daarop is de hiervoor als tweede genoemde kruising (ter hoogte van het gemeentehuis) al gereconstrueerd. Bij grote drukte is de doorstroming hier verbeterd en wordt ook niet meer voorgesorteerd op de busbaan.

Het hiervoor als derde genoemde kruispunt, het kruisingsvlak ter hoogte van het bedrijventerrein De Raaphof, betreft de meest complexe van de drie. Hier komen namelijk veel verkeersstromen samen. Ter plaatse is in 2014 een extra rijstrook aangelegd, waarbij de busbaan ter hoogte van het kruisingsvlak is verdwenen. Belangrijke aandachtspunten bij de verdere aanpassing van deze kruising zijn een goede en veilige afwikkeling van het langzaam verkeer, de bereikbaarheid van Fort Vechten voor touringcars via de Parallelweg en –zoals reeds vermeld- een efficiënte en veilige doorstroming op de N229 en A12.

Consequenties voor het bestemmingsplan
Geconstateerd kan worden dat de oplossing van de hierboven genoemde regionale mobiliteitsvraagstukken uitstijgt boven de reikwijdte van het voorliggende bestemmingsplan. Zolang concrete oplossingen voor deze vraagstukken ontbreken , moet in het bestemmingsplan worden uitgegaan van de bestaande wegenstructuur.

Overigens staat de ontsluiting van de huidige boerderij aan de Schoudermantel 52 los van de nader te bepalen verkeersstructuur voor het bedrijventerrein De Raaphof.

4.3.2 Parkeren

Het bedrijventerrein De Raaphof biedt momenteel aan meerdere bedrijven de mogelijkheid om gebruik te maken van aanwezige parkeervoorzieningen. Het gaat hier zowel om bedrijven gevestigd op De Raaphof als om bedrijven daarbuiten, waarvan de vrachtwagens op het terrein worden geparkeerd en zo uit de woonwijken van de gemeente Bunnik blijven. Voor de bebouwde kommen van Bunnik, Odijk en Werkhoven is namelijk een verbod ingesteld om vrachtwagens langdurig te parkeren (laden-en-lossen is toegestaan).
Voor Brothers/Studio A12 zijn ruim 700 autoparkeerplaatsen aanwezig voor bezoekers. Voor de pendelbussen zijn aparte parkeerplaatsen gereserveerd. Een groot deel van de bezoekers komt met het openbaar vervoer of met de fiets. Voor werknemers zijn 50 parkeerplaatsen gesitueerd tussen de discotheek en de schuren.

Voor de toekomst is het van belang dat de stalling van vrachtwagens goed gecombineerd wordt met de overige bedrijfsactiviteiten op het terrein. Momenteel vindt, mede in het kader van het landschappelijk inrichtingsplan (zie paragraaf 4.2), een herinrichting van het terrein De Raaphof plaats. Hierbij wordt voor de toekomstige situatie voor alle activiteiten op De Raaphof voldoende parkeergelegenheid gecreëerd. Deze parkeervoorzieningen zijn zowel op auto's als op fietsers gericht.
Door het rechttrekken van de grondwal op het terrein het autoparkeerterrein met ruim 200 parkeerplaatsen verruimd ten behoeve van Brothers/Studio A12

Consequenties voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het gebruik van het bedrijventerrein voor het parkeren/stalling toegestaan. In de Algemene bouwregels van de planregels zijn de parkeernormen (Nota parkeernormen) opgenomen (zie artikel 11.3).

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

De Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) heeft in het kader van dit bestemmingsplan een eerste verkenning uitgevoerd naar de verschillende milieuaspecten die spelen in dit plangebied. De resultaten van het eerste advies waren al eerder in de tekst van de toelichting verwerkt (paragraaf 5.1 t/m 5.9). De resultaten van de nadere onderzoeken zijn inmiddels aan de toelichting toegevoegd.

5.1 Bodem

In het geval van nieuwe ontwikkelingen in een bestemmingsplan dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Op het agrarische deel van het plangebied liggen enkele gedempte watergangen. De aard en kwaliteit van het dempingsmateriaal zijn niet bekend. Op basis daarvan worden de gedempte watergangen aangemerkt als potentiële gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Naar verwachting leidt een eventuele verontreiniging van de watergangen echter niet tot een belemmering van het agrarische gebruik van het terrein.

Binnen het bedrijventerrein zijn bij de Omgevingsdienst regio Utrecht meerdere historische (bedrijfs)activiteiten bekend die kunnen leiden tot bodemverontreiniging. Daarnaast bevinden zich ook hier meerdere voormalige watergangen waarvan de aard en de kwaliteit van het dempingsmateriaal niet bekend zijn. Alleen in de noordelijke punt van het bedrijventerrein is voor zover bekend bodemonderzoek uitgevoerd.

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft een historisch onderzoek conform de NEN5725 uitgevoerd (zie paragraaf 5.1.3).
Ter plaatse van de tankinstallatie is een bodemverontreiniging aanwezig als gevolg van een calamiteit in 2013. De bodemverontreiniging moet worden verwijderd omdat het hier gaat om een zogenaamd zorgplichtgeval. De voorbereidingen hiertoe lopen inmiddels.

5.1.2 Grondwaterbescherming

Met de inwerkingtreding (1 mei 2013) van de vernieuwde Provinciale Milieuverordening (PMV) ligt het plangebied niet meer in het grondwaterbeschermingsgebied Bunnik. Het plangebied ligt nog wel binnen het 100-jaarsaandachtsgebied.

Deze zone ter bescherming van het grondwater is opgenomen in de planregels en op de verbeelding. Binnen het 100-jaarsaandachtsgebied gelden geen aanvullende milieuregels, maar wel de bijzondere zorgplicht. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet er rekening mee worden gehouden dat activiteiten die een bedreiging vormen voor de drinkwatervoorraad niet zijn toegestaan.
Alleen als het achterwege laten van deze activiteiten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, mogen ze wel worden uitgevoerd mits maatregelen zijn genomen om schade te voorkomen en om in het geval er toch schade is ontstaan deze en de gevolgen daarvan te beperken.

5.1.3 Toetsing resultaten Historisch onderzoek ten aanzien van het beoogde bestemmingsplan

In het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft door de Omgevingsdienst regio Utrecht een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het Historisch bodemonderzoek NEN5725 is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
De Odru constateert naar aanleiding van het historisch onderzoek dat de ondergrondse dieseltanks (1 en 5) en de bovengrondse dieseltanks van 10.000 liter (6a/6b) en 30.000 liter (7) uitpandig liggen. Diesel betreft een relatief zware oliesoort met weinig vluchtige componenten. Een eventuele verontreiniging afkomstig van deze tanks zal daarom niet leiden tot uitdampingsrisico's en daarmee tot een risico voor gebruikers van het terrein.
De bovengrondse dieseltanks (2, 3 en 4) zijn relatief klein en liggen/lagen inpandig op een betonvloer. Daarom wordt het risico op een significante verontreiniging gering geacht. Daarnaast gaat het hier om afgewerkte olie, huisbrandolie en dieselolie. Dit betreffen relatief zware oliesoorten met weinig vluchtige componenten.

Eventuele verontreiniging afkomstig van de erfverharding of de slootdempingen zal een immobiele verontreiniging betreffen die grotendeels afgedekt is met bebouwing en verharding. Daarom zijn er geen contactmogelijkheden en zijn er dus geen risico's voor gebruikers van het terrein.

Ook een eventuele verontreiniging van de wasplaats met olie-benzinescheider (minerale olie, zware metalen) zal naar verwachting geen risico's opleveren voor het gebruik van het terrein. Ook hier zal geen sprake zijn van uitdamping van vluchtige stoffen.

5.1.4 Conclusie

De aanwezigheid van de voor bodemverontreiniging verdachte deellocaties levert geen belemmering op voor het beoogde gebruik van het plangebied (bedrijfsterrein met bedrijfswoningen).

5.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld worden of de bestemmingsplansystematiek en de beoogde ontwikkelingen die daaruit voortvloeien geen belemmering opleveren voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen in de omgeving. Bovendien mag de bestemmingsregeling geen onaanvaardbare milieubelasting voor de omgeving tot gevolg hebben en moet een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd kunnen worden.

5.2.1 Wettelijk kader

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) te voorkomen, maar tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

Bij milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
Het uitgangspunt voor de milieuzonering is de richtafstandenlijst in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Als de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. In onderstaande tabel zijn richtafstanden vermeld voor milieucategorie 1 tot en met 3.2.
Omdat het plangebied grenst aan de N229 en de A12 gaat de Omgevingsdienst regio Utrecht voor het bedrijventerrein De Raaphof uit van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Tabel - richtafstanden milieucategorie (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)

5.2.2 Situatie plangebied

Voor nagenoeg het gehele bedrijventerrein De Raaphof is de bestemming ‘Bedrijventerrein’ opgenomen. Uitgangspunt is dat de reeds bestaande gevestigde bedrijvigheid planologisch wordt vastgelegd. Daarbij wordt de milieuruimte van het bedrijf bepaald via de milieuvergunning of het Activiteitenbesluit. In dit kader zijn de voorkomende bedrijfsactiviteiten geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Bunnikse Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein’ (zie bijlage 1 in de planregels).

Binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein’ is dit vertaald door middel van aanduidingen op de verbeelding en een verwijzing naar de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein'. Onderscheid is gemaakt in:

  • bedrijven tot en met categorie 2,
  • bedrijven tot en met categorie 3.1, en
  • bedrijven tot en met categorie 3.2.

Overigens is de plansystematiek zodanig opgesteld dat binnen de desbetreffende aanduiding ook andersoortige bedrijvigheid is toegestaan dan momenteel aanwezig is, maar dat in principe geen bedrijvigheid uit een hogere milieucategorie is toegestaan. Hierdoor is sprake van de nodige flexibiliteit, omdat op het bedrijventerrein De Raaphof zich ook andere type bedrijven kunnen vestigen, zonder dat een bestemmingsplanwijziging nodig is.
Hoewel het bestemmingsplan maximaal bedrijven uit categorie 3.2 toestaat zijn via een afwijking van de gebruiksregels ook bedrijven uit categorie 4.1 of hoger toegestaan. Voorwaarde hierbij is dat deze bedrijven uit een hogere milieucategorie, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven uit categorie 3.2.

Horecabedrijf
De horeca-activiteiten op het terrein zijn op de verbeelding specifiek aangeduid. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' is in eerste instantie de bestaande horeca-activiteit (categorie 3) toegestaan plus een rechtstreekse uitbreidingsbevoegdheid van lichte horeca-activiteiten (categorieën 1 en 2). Een toename van zogeheten zwaardere horeca-activiteiten (categorie 3 waaronder disco) kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, waaraan strikte voorwaarden zijn verbonden. Een (nieuw) akoestisch onderzoek is hierbij verplicht. In het akoestisch onderzoek zal – zo nodig door aanvullende maatregelen - moeten worden aangetoond dat de uitbreiding kan plaatsvinden binnen de vigerende geluidsnormen.

Door de Omgevingsdienst regio Utrecht is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij naast de bestaande horeca-activiteiten ook de overige activiteiten zijn beoordeeld (zie 5.2.3).

Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen geldt in het algemeen dat zij, ten opzichte van reguliere woningen, minder beschermd worden tegen nadelige gevolgen van bedrijven die op het bedrijventerrein gevestigd zijn. Er geldt echter wel een minimaal beschermingsniveau. Enerzijds voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds om geen belemmering voor andere bedrijven te veroorzaken.
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein wordt niet beschermd tegen eigen activiteiten maar wel tegen activiteiten van andere bedrijven op het bedrijventerrein.

Beide bestaande bedrijfswoningen (i.c. de voormalige boerderij en de vrijstaande chalet) zijn op de verbeelding vastgelegd.

5.2.3 Akoestisch onderzoek bedrijfshinder

Het toetsingskader voor het milieuaspect Geluid is beschreven op bladzijde 194 en 195 van voorgenoemde VNG publicatie. Voor de directe omgeving van bedrijventerrein De Raaphof houdt dit het volgende in:

  • 1. de voorkeurswaarde voor Geluid op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt:
    • a. LAr,LT 50 dB(A) etmaalwaarde en LAmax 70 dB(A) etmaalwaarde voor activiteiten binnen het bedrijventerrein;
    • b. LAeq 50 dB(A) etmaalwaarde voor verkeersbewegingen op de openbare weg toe te schrijven aan het bedrijventerrein;

Als voldaan wordt aan de voorkeurswaarde, dan is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Als niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde, dan geldt de volgende stap:

  • 2. de grenswaarde voor Geluid op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt:
    • a. LAr,LT 55 dB(A) etmaalwaarde en LAmax 70 dB(A) etmaalwaarde voor activiteiten binnen het bedrijventerrein;
    • b. LAeq 65 dB(A) etmaalwaarde voor verkeersbewegingen op de openbare weg toe te schrijven aan het bedrijventerrein;

Het bevoegd gezag zal nadrukkelijk moeten motiveren waarom wordt afgeweken van de voorkeursgrenswaarde.

5.2.3.1 Situatie plangebied

Op het bedrijventerrein De Raaphof is sprake van diverse bedrijven en activiteiten, zoals een discotheek, veeverzamelplaats, touringcarbedrijf, stalling- en opslag, etc.
Om de geluidsbelasting ten gevolge van activiteiten op het bedrijventerrein te kunnen bepalen, is door de Omgevingsdienst regio Utrecht een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het Akoestisch onderzoek bedrijfshinder (BUN1310.A003 / 275, d.d. oktober 2013) is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

De voor geluid meest relevante dagen in een week zijn de zaterdag (discotheek) en de maandag (overige activiteiten). De geluidsbelasting in de omgeving is voor beide dagen onderzocht, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de activiteiten binnen de grenzen van het bedrijventerrein en de verkeersbewegingen op de openbare weg toe te schrijven aan het bedrijventerrein.

5.2.3.2 Activiteiten binnen het bedrijventerrein (directe hinder)

Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de voorkeurswaarde op de gevels van een vijftal woningen aan de Schoudermantel met 1 dB(A) wordt overschreden als gevolg van de activiteiten binnen de terreingrenzen van het bedrijventerrein De Raaphof. De geringe overschrijding van de voorkeurswaarde vindt uitsluitend plaats op de zaterdag en wordt veroorzaakt door muziekgeluid van de discotheek. Aan de grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde wordt echter ruimschoots voldaan.
Op de overige dagen in de week wordt op de gevels van alle woningen voldaan aan de voorkeurswaarde.

Voor de zaterdag kan van de voorkeurswaarde worden afgeweken in verband met het hoge omgevingsgeluid. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt veroorzaakt door het reguliere verkeer op de Provinciale weg N229 en de autosnelweg A12 en is voor de maatgevende nachtperiode 7 tot 10 dB(A) hoger dan de geluidsbelasting afkomstig van de Raaphof.
Daarnaast zijn de woningen aan de Schoudermantel voorzien van geluidsisolerende maatregelen in het kader van de saneringsoperatie Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai).

5.2.3.3 Voertuigbewegingen op de openbare weg (indirecte hinder)

De optredende geluidsbelasting ten gevolge van verkeersbewegingen op de openbare weg (N229), toe te schrijven aan het bedrijventerrein, is berekend op ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde op gevels van woningen. De voorkeurswaarde van (LAeq) 50 dB(A) wordt weliswaar overschreden, maar de maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt niet overschreden.

Bij een overschrijding van de voorkeurswaarde, moet onderzocht worden of een binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde in de geluidsgevoelige ruimten gewaarborgd is.

Zoals al is aangegeven zijn de woningen aan de Schoudermantel 71 t/m 79 (oneven) en 54, van geluidsisolerende maatregelen voorzien. De geluidsisolatie van deze woningen is door de maatregelen minimaal 26 dB. Het binnenniveau ten gevolge van de indirecte hinder bedraagt 54 – 26 = 28 dB(A) etmaalwaarde. Het hoogst toelaatbare geluidsniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde binnen in de woningen, wordt niet overschreden.

5.2.3.4 Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek volgt dat zowel ten gevolge van activiteiten binnen het bedrijventerrein als ten gevolge van voertuigbewegingen op de openbare weg toe te schrijven aan het bedrijventerrein, een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van de omliggende woningen gewaarborgd is.

5.3 Geurhinder veeoverslag- en veetransportbedrijf Kassing

5.3.1 Wettelijk kader

Geur afkomstig van het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren moet worden beoordeeld conform artikel 2, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.

Binnen het plangebied is een veeoverslag en –transportbedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf bestaan voornamelijk uit aan- en afvoer van dieren (varkens, rundvee en schapen) en het reinigen van veewagens en het stallen van dieren in de aanwezige stallingsruimten. Vanwege de korte verblijftijd binnen de inrichting wordt er geen voer ter beschikking gesteld aan de dieren, alleen drinkwater. Voordat de dieren mogen worden aangevoerd moet er een bloktijd worden aangevraagd bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In deze bloktijd is er een dierenarts van de NVWA aanwezig die toezicht houdt op het verladen van de dieren. De bloktijden van de verschillende diersoorten (rundvee, schapen en varkens) mogen elkaar niet overlappen. Het is dus niet mogelijk dat er op enig moment zowel varkens, schapen als rundvee binnen het Veeoverslag en -transportbedrijf aanwezig zijn.

Naast het veeoverslag en –transportbedrijf worden er ook dieren voor langere periode gehouden (meerdaagse opvang). Het gaat hierbij om door de overheid in beslag genomen verwaarloosde dieren die tijdelijk moeten worden opgevangen. De duur van de opvang is afhankelijk van de afhandeling van de juridische procedure van inbeslagname. Afhankelijk van de gerechtelijke uitspraak gaan de dieren naar een nieuwe eigenaar of terug naar de oorspronkelijke eigenaar. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om paarden en pony's.

Vanwege de aanwezigheid van dieren wordt dit bedrijf, voor wat betreft de geuremissie, gelijkgesteld met een reguliere veehouderij waarop de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is. De rekenmethode voor het bepalen van de geuremissie is vastgelegd in artikel 2, lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij en moet worden uitgevoerd met het verspreidingsmodel V-Stacks.

Omdat er geen sprake is van een reguliere veehouderij, is er een aantal omstandigheden die van belang zijn bij het berekenen van de geurbelasting op geurgevoelige objecten en het bepalen van het woon- en verblijfklimaat, te weten:

  • op enig moment kunnen er maximaal 1.900 schapen of 1.400 varkens aanwezig zijn binnen de inrichting. Deze aantallen zijn gebaseerd op de maximale capaciteit van de aanwezige stallen;
  • omdat de dieren in alle gebouwdelen van het veeoverslag en –transportbedrijf slechts korte tijd aanwezig zijn, zijn deze gebouwdelen niet uitgevoerd als reguliere stallen. De meeste vloeren zijn dichte vloeren met afwatering via kleine gaten in de vloer naar een rioleringssysteem. De mest wordt met het in de hokken aanwezige zaagsel direct na afvoer van de dieren naar de opslag voor vaste mest gebracht en de hokken worden schoongespoten en ontsmet. Snelle afvoer van mest is een veel gebruikte maatregel om de emissie van ammoniak, geur en methaan te reduceren. Hierdoor is voor de varkens de geuremissiefactor voor emissiearme stallen gehanteerd;
  • indien uit de berekening van de voorgrondbelasting blijkt dat op geurgevoelige objecten voldaan wordt aan de geurnorm zoals opgenomen in artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij, is er sprake van een acceptabel woon- en verblijfklimaat;
  • omdat het Veeoverslag en –transportbedrijf voor wat betreft de geuremissie de meest dominante inrichting is, is de achtergondbelasting niet berekend.

Omdat het Veeoverslag en –transportbedrijf is gelegen binnen het plangebied waarin ook andere bedrijven zijn gelegen, is onderscheid gemaakt tussen de geuremissie naar geurgevoelige objecten buiten het plangebied en binnen het plangebied.

5.3.2 Geur buiten het plangebied

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende geurgevoelige objecten, meestal woningen van derden. De geuremissie afkomstig van het Veeoverslag en –transportbedrijf op de omliggende geurgevoelige objecten is berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning, versie 2010.1. Er zijn afzonderlijke berekeningen gemaakt voor zowel de schapenstallen als de varkensstal omdat deze diersoorten niet gelijktijdig binnen de inrichting aanwezig zijn.

Berekening geuremissie schapenstallen
Uit onderstaande berekening blijkt dat op alle berekende geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de geurnorm.

Brongegevens:  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0009.png"  

Geur gevoelige locaties:  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0010.png"  

Berekening geuremissie varkensstal
Uit onderstaande berekening blijkt dat op de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de geurnorm, uitgezonderd ter plaatse van de woning aan Schoudermantel 59 .

Brongegevens:  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0011.png"  

Geurgevoelige locaties  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0012.png"  

Toetsing van de geurbelasting op de woning Schoudermantel 59
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan moet worden bepaald of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Uit de berekening van de geurbelasting op de woning Schoudermantel 59 is gebleken dat de geurbelasting iets hoger is dan de geurnorm. Na beoordeling van deze situatie blijkt dat er ondanks deze overschrijding toch sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. De toetsing heeft als volgt plaatsgevonden.

In onderstaande tabel wordt de berekende geurbelasting vertaald naar een percentage geurgehinderden.

Geur
belasting  
Percentage geurgehinderden  
In ouE/m3   Voorgrondbelasting   Achtergrondbelasting  
als 98-
percentiel  
Concentratie
gebied  
Niet-
concentratie
gebied  
Concentratie
gebied  
Niet-
concentratie
gebied  
1   4%   7%   2%   4%  
1,5   5%   9%   3%   5%  
2   6%   11%   4%   6%  
3   8%   15%   5%   9%  
4   11%   19%   6%   11%  
5   12%   21%   7%   12%  
6   14%   24%   8%   14%  
7   16%   26%   10%   16%  
8   17%   29%   10%   17%  
9   19%   31%   11%   19%  
10   20%   33%   12%   20%  

Berekend is de voorgrondbelasting afkomstig van het Veeoverslag en –transportbedrijf op de woning Schoudermantel 59. De gemeente Bunnik is niet gelegen in een concentratiegebied zoals bedoeld in de Meststoffenwet. Bij een voorgrondbelasting van 2,9 ou/m3 is het percentage geurgehinderden in een niet-concentratiegebied circa 15%.

Om het percentage geurgehinderden te vertalen naar een kwalificatie van het woon- en verblijfklimaat op de berekende locaties is gebruik gemaakt van de in onderstaande tabel weergegeven relatie tussen milieukwaliteit en geurgehinderden.

Milieukwaliteit   Geurgehinderden (%)  
Zeer goed   < 5  
Goed   5 – 10  
Redelijk goed   10 – 15  
Matig   15 – 20  
Tamelijk slecht   20 – 25  
Slecht   25 – 30  
Zeer slecht   30 – 35  
Extreem slecht   35 - 40  

Bron: GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)

Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de voorgrondbelasting is circa 15%. Op basis van het voorgaande is het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden als 'redelijk goed' aan te merken. Het veeoverslag en –transportbedrijf is echter niet als een reguliere veehouderij aan te merken omdat:

  • niet in alle stallen dagelijks vee wordt gehouden en over het algemeen alleen in de (vroege) ochtend en begin van de middag vee wordt aan- en afgevoerd;
  • na afvoer van de dieren de stallen worden gereinigd en ontsmet zodat er geen geuremissie meer kan plaatsvinden;
  • binnen het bedrijventerrein het aanwezige aantal stuks vee is afgenomen ten opzichte van de in 1992 verleende vergunning voor het veeoverslag en –transportbedrijf.

Onder deze omstandigheden is het woon- en verblijfsklimaat op de woning Schoudermantel 59 en aan de rand van de bebouwde kom van Bunnik als goed aan te merken.

Conclusie buiten het plangebied
De geurbelasting van buiten het plangebied gelegen geurgevoelige objecten is berekend. Uit de berekening en toetsing blijkt dat er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat op de geurgevoelige objecten.

5.3.3 Geur binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn meerdere bedrijven gevestigd. Bedrijven die als één inrichting worden beschouwd worden niet onderling beschermd tegen geur. Beoordeeld is welke bedrijven tezamen één inrichting vormen zoals gedefinieerd in artikel 1.1, lid 4 van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat verschillende installaties als één inrichting worden beschouwd, indien de installaties:

  • tot dezelfde onderneming of instellingen behoren, en
  • zij technische, organisatorische of functionele bindingen hebben, en
  • zij in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.

De feitelijke situatie op het bedrijfsterrein is als volgt:

  • 1. Inrichting 1:
    • a. Veeoverslag en –transportbedrijf (Kassing de Raaphof);
    • b. Kassing Tours;
    • c. Tankstation;
    • d. Stalling vrachtwagens van derden;
    • e. Opslag materialen wegenbouw.

Gezien de onderlinge bindingen van de bij inrichting 1 genoemde bedrijven en activiteiten worden deze bedrijven en activiteiten gezien als één inrichting.

  • 2. Inrichting 2:
    2-Nice, opslag van decoratiematerialen.
  • 3. Inrichting 3:
    Brothers /Studio A12, horeca.

De bedrijven genoemd onder inrichting 1 worden beschouwd als zijnde één inrichting en worden daardoor niet onderling beschermd tegen geur afkomstig van het Veeoverslag en –transportbedrijf. De bedrijfsactiviteiten binnen 2-Nice (inrichting 2) bestaan met name uit opslag van decoratiemateriaal. Van permanent verblijf van mensen is geen sprake waardoor deze inrichting niet wordt gezien als een geurgevoelig object. Brothers /Studio A12 (inrichting 3) is een horeca-inrichting die wel moet worden gezien als een geurgevoelig object. Op de toetsing van inrichting 3 wordt hierna verder ingegaan.

Toetsing woon- en verblijfsklimaat Brothers/Studio A12
Om te bepalen of er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat is de voorgrondbelasting op het gebouw van Brothers/Studio A12 berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning, versie 2010.1. Er zijn afzonderlijke berekeningen gemaakt voor zowel de schapenstallen als de varkensstal omdat deze diersoorten niet gelijktijdig binnen de inrichting aanwezig zijn.

Berekening geuremissie schapenstallen:

Brongegevens:  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0013.png"  

Geurgevoelige locaties  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0014.png"  

Berekening geuremissie varkensstal:

Brongegevens:  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0015.png"  

Geurgevoelige locaties  
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0016.png"  

Uit beide berekeningen van de geurbelasting op Brothers/Studio A12 blijkt dat de geurnorm wordt overschreden en er geen sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Uit de volgende opsomming blijkt dat er sprake is van een aanvaardbare situatie:

  • er is sprake van een bestaande en legale situatie bij zowel het Veeoverslag en –transportbedrijf als bij Brothers/Studio A12;
  • binnen het Veeoverslag en –transportbedrijf worden vanaf de vroege ochtend tot het begin van de middag dieren aan- en afgevoerd. De dierverblijven worden direct na afvoer van de dieren gereinigd. Op het moment dat binnen het Veeoverslag en –transportbedrijf dieren aanwezig zijn, is Brothers/Studio A12 in principe gesloten. Beide activiteiten overlappen elkaar niet;
  • ten opzichte van het in 1992 vergunde veebestand voor het Veeoverslag en –transportbedrijf is het veebestand van de meest geurveroorzakende diercategorie (varkens) afgenomen. Vergund waren 4.000 varkens en in de feitelijke situatie worden nog maximaal 1.400 varkens per dag verladen.

Conclusie binnen het plangebied
Rekening houdend met het feit dat er sprake is van een bestaande legale situatie, het maximaal aantal aanwezige varkens binnen de inrichting afneemt ten opzichte van de vergunde situatie en tijdens de openingstijden van Brothers/Studio A12 geen dieren aanwezig zijn, is het aspect geur ook binnen het plangebied geen belemmering.

5.3.4 Conclusie

Zowel binnen als buiten het plangebied vormt het aspect geur geen belemmering voor de gewenste planontwikkeling.
Om een en ander ook in het kader van het bestemmingsplan planologisch-juridisch te borgen worden in de planregels de maximale dieraantallen vastgelegd die op enig moment op het veeoverslag en –transportbedrijf aanwezig mogen zijn. In de melding (Wet milieubeheer) die voor de inrichting is ingediend worden deze maximale dieraantallen ook opgenomen.

5.4 Geluidhinder wegverkeer

5.4.1 Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsgevoelige bestemmingen benoemd. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. Bedrijven zijn geen geluidsgevoelige bestemming, bedrijfswoningen wel.
De Wet geluidhinder omschrijft geluidszones (onder andere langs wegen). Artikel 76 en 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) legt een koppeling met de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit betekent dat een ruimtelijke ontwikkeling met nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied, moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Als nadere invulling van deze voorwaarden is een gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder van kracht.

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De bedrijven op het bedrijventerrein zijn geen geluidsgevoelige bestemming. De bedrijfswoning in de voormalige boerderij wordt als bestaand aangemerkt. Deze woning hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
Hetzelfde geldt ook voor de tweede bedrijfswoning. Zoals eerder vermeld valt het gebruik van de chalet voor permanente bewoning onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1982'. In het nieuwe bestemmingsplan is de bestaande woonfunctie op de huidige plaats vastgelegd. Op basis van het bestemmingsplan wordt het mogelijk om de bestaande chalet te vervangen door een reguliere bedrijfswoning. De Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) heeft onderzoek uitgevoerd naar de kaders van de Wet geluidhinder en het bouwbesluit.

Omdat de tweede bedrijfswoning (het chalet) in planologisch-juridisch opzicht een bestaande woning is, hoeft voor het realiseren van een woning op deze locatie geen toetsing plaats te vinden aan de Wet geluidhinder. De bedrijfswoning wordt vanuit de Wet geluidhinder ook als een bestaande situatie beschouwd.
In het verleden zijn reeds hogere waarden verleend ten gevolge van de A12. Op basis van indicatieve berekeningen blijkt dat ook ten gevolge van de N229, de voorkeurswaarde wordt overschreden. Hiervoor zijn echter nooit hogere waarden verleend. Omdat de woning binnen het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd, is er geen wettelijke basis de bedrijfswoning te toetsen aan het geluid afkomstig van de N229.

5.4.2 Bouwbesluit

Vanuit het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan (onder andere) de geluidwering van de gevel van elke woning. Er geldt dat de woning een karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB moet hebben. Als echter een hogere waarde is verleend voor de woning, geldt dat de karakteristieke geluidwering zodanig moet zijn dat het geluidsniveau in de woning ten hoogste 33 dB bedraagt.

Bij het verbreden van de A12 heeft Rijkswaterstaat (RWS) een hogere waarde van 61 dB(A) ten gevolge van de A12 vastgesteld voor het adres Parallelweg 1A in Bunnik. Dit adres betreft het chalet, de hogere waarde is vastgelegd in het Wegaanpassingsbesluit A12 Utrecht - Maarsbergen van september 2009. Omdat sprake is van een 'woonwagen' (volgens terminologie uit de Wet geluidhinder), betekent dit dat de hogere waarde is vastgesteld voor de standplaats van de stacaravan, en niet voor het chalet zelf. Dit is zo geregeld in de Wet geluidhinder.
Alles wijst er op dat Rijkswaterstaat een hogere waarde vastgesteld heeft als ware het een woning. Daarom wordt besloten de hogere waarde, die nu geldt voor de standplaats, te laten gelden voor de toekomstige woning. Hiermee is geborgd dat in de toekomstige woning voldoende geluidsisolerende voorzieningen worden aangebracht, zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit.

De door Rijkswaterstaat verleende hogere waarde is nog bepaald conform de Wet geluidhinder uit 2002. De Omgevingsdienst adviseert voor de karakteristieke geluidwering de geluidsbelastingen te hanteren zoals deze in onderstaande afbeelding worden gepresenteerd. Deze waarden zijn bepaald met behulp van de gegevens uit het geluidregister van Rijkswaterstaat en actuele verkeersprognoses voor de N229.
Bij deze waarde is op basis van artikel 110 onder g een aftrek van 2 dB toegepast. Deze aftrek mag bij het bepalen van de geluidwerende voorzieningen niet worden toegepast, zodat uitgegaan dient te worden van een geluidsbelasting van 63 dB op de begane grond (61 dB + 2 dB) en 64 dB op de eerste verdieping (62 dB + 2 dB), exclusief aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt daarmee 30 dB respectievelijk 31 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0017.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0018.png"  

Afbeelding - Geluidsbelasting ten gevolge van A12 (links) en N229 (rechts), inclusief aftrek ex. art. 110g Wgh

5.4.3 Geluidbeleid

Ook in het gemeentelijk geluidbeleid wordt ingegaan op bestaande situaties. Hiervoor wordt het volgende aangegeven:
Indien een bestaande woning wordt vervangen door een vergelijkbare nieuwe woning, dan beschouwt de gemeente dit als een bestaande situatie in de zin van de Wgh indien het aantal geluidgehinderden niet toeneemt en de afstand tot de weg-as niet significant kleiner wordt. Wel geldt er een inspanningsverplichting om per woning minimaal één geluidsluwe gevel te realiseren. Het geluidsniveau binnen in de woning dient te voldoen aan de nieuwbouweisen binnen de Wgh en het Bouwbesluit.

Omdat sprake is van een één op één vervanging zal het aantal geluidgehinderden niet significant toenemen. Ook vanuit het gemeentelijk geluidbeleid kan de situatie daarom als bestaande situatie worden beschouwd. Wel geldt een inspanningsverplichting om een geluidsluwe gevel te realiseren. Op basis van de in bovenstaande afbeelding gepresenteerde geluidsbelastingen, is deze niet eenvoudig te realiseren. Bij het realiseren van de woning moet de initiatiefnemer zich hiervoor echter wel inspannen. Deze verplichting is als verplichtende voorwaarde vastgelegd in de planregels van het bestemmingsplan. Daarnaast is op de verbeelding de bouwhoogte van de tweede bedrijfswoning beperkt tot één bouwlaag (bouwhoogte 4 m).

5.5 Luchtkwaliteit

Bestemmingsplannen dienen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.

5.5.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer van kracht (hoofdstuk 5.2). Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Grenswaarden
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel.

  Grenswaarden  
Stof   type norm   van kracht vanaf   concentratie (mg/m3)   max. over- schrijdingen per jaar  
Stikstofdioxide   Jaargemiddelde   2015   40    
  Uurgemiddelde   2015   200   18  
Fijn stof   Jaargemiddelde   2011   40    
  24-uursgemiddelde   2011   50   35  

Tabel - Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer

Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die 'in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde bedraagt, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden, binnen 300 m van rijkswegen en binnen 50 m vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf (zoals kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen) worden gebouwd. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Goede ruimtelijke ordening
Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteitsituatie van belang.

Beleid
De gemeente Bunnik heeft een eigen luchtkwaliteitbeleid. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige bestemmingen nabij drukke verkeerswegen.

5.5.2 Situatie plangebied

De bedrijven op het bedrijventerrein de Raaphof stoten direct en indirect luchtvervuiling uit. De directe uitstoot is afkomstig van de inrichting zelf, hierbij kan worden gedacht aan werktuigen, intern transport, stookinstallaties en de emissie van fijn stof afkomstig van dieren. De indirecte uitstoot bestaat uit de verkeerstoename door het extra verkeer van en naar het bedrijventerrein over het wegennet in de omgeving van Bunnik.

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft luchtkwaliteitskaarten beschikbaar met de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor diverse jaren, waaronder 2013 en 2025. Deze concentraties zijn berekend met de rekenmodule Stacks+ van KEMA, als onderdeel van het rekenmodel GeoMilieu 2.13. De hieruit voortgekomen concentraties voor 2013 zijn grafisch weergegeven in de onderstaande afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0019.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0020.jpg"  

Afbeelding concentraties stikstofdioxide (links) en fijnstof (rechts) in 2013 in het nabij het plangebied

In navolgende afbeeldingen zijn de concentraties voor 2025 grafisch weergegeven. De verkeersproductie ten gevolge van de bedrijven op het bedrijventerrein De Raaphof is al opgenomen in deze luchtkwaliteitskaarten. De verkeersgegevens van de luchtkwaliteitskaarten zijn namelijk gebaseerd op het provinciale VRU model en dit model wordt gevalideerd via verkeerstellingen. In deze verkeerstellingen is de verkeersproductie van het terrein de Raaphof al opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat er geen overschrijdingen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0021.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0022.jpg"  

Afbeelding concentraties stikstofdioxide (links) en fijnstof (rechts) in 2025 in het nabij het plangebied

In de jaren 2025 zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof conform de huidige inzichten lager door het schoner worden van het verkeer (schonere motoren) en generiek bronbeleid van de nationale en Europese overheid (onder andere aanpak uitstoot industrie).

Grenswaarden
Uit de afbeeldingen voor 2013 is af te leiden dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijn stof de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 niet benaderen.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied 22 – 23 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen 28 tot 36 microgram per m3. Dit betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Directe uitstoot van bedrijven
De uitstoot van de luchtvervuiling van de bedrijven Kassing, Brothers en de agrarische bedrijven binnen het bestemmingsplangebied zijn niet berekend. In het verleden heeft de Omgevingsdienst berekeningen uitgevoerd aan soortgelijke bedrijven. Daaruit bleek dat de bijdrage aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof gering is. De maximale concentratiebijdrage bedraagt 1 microgram per m3.
De verkeerstoename door de realisatie van een bedrijfswoning is gering. Per dag zal er een toename zijn van 5 verkeersbewegingen per etmaal. Aandachtpunt hierbij is dat er dient te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit op de gevel van deze woningen.

Bijdrage van de landbouw
De invloed van de veehouderijsector op de concentraties stikstofdioxide is zeer gering. Voor fijn stof is dat niet het geval, vooral grote bedrijven met een groot aantal dierplaatsen dragen negatief bij aan de concentraties fijn stof. De uitstoot is vooral afkomstig van de dieren zelf. Het zijn vooral kippen en varkens die door hun veren en uitwerpselen die een negatieve invloed hebben op de concentraties fijn stof.

Om aan te tonen dat de bijdrage van een veehouderij als niet in betekenende mate kan worden aangemerkt zijn er vuistregels opgesteld. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus na de inwerking treding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). In deze tabel kan bij een bepaalde afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr van uitbreiding/oprichting   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

Tabel –Emissie behorende bij een bepaalde afstand, Bron: ECN. Getallen op basis van berekeningen met STACKS, versie 2008

Voor het te realiseren veehouderijbedrijf wordt uitgegaan van de emissies, behorende bij het aantal dierplaatsen, zoals weergegeven in de onderstaande tabel. In deze tabel is uitgegaan van de hoogste emissiegetallen, zoals deze zijn opgenomen in het overzicht van de emissiegetallen, zoals deze beschikbaar zijn gesteld door het ministerie van Infrastructuur en milieu van maart 2013.

Diertype   Emissie gram/dier/jaar   Aantal   Totale emissie gram/jaar  
Schapen   (niet vastgesteld)   1.900   n.v.t.  
Varkens   180   1.400   252.000  
Runderen   170   300   51.000  
Paarden   (niet vastgesteld)   100   n.v.t.  

Tabel – Emissiefactoren en de totale emissies ten gevolge van de verschillende diertypen

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de uitstoot van de varkens maatgevend is en deze bijdrage niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties fijn stof. Daarbij wordt opgemerkt dat het aantal dieren in de nieuwe situatie afneemt ten opzichte van de vergunde situatie. De hoogste, maximale uitstoot ten gevolge van varkens bedraagt 252.000 gram per jaar, terwijl een bijdrage van 324.000 gram per jaar op 70 meter afstand van de bron als in betekende mate wordt aangemerkt. Uit de luchtkwaliteitskaarten is af te leiden dat de concentraties in de nabijheid van het gebied ruimschoots beneden de wettelijke grenswaarden voor fijn stof zijn. Door de bijdrage van het veehouderijbedrijf is het niet aannemelijk dat de wettelijke grenswaarden worden overschreden.

Cumulatie
Uit de luchtkwaliteitskaarten voor stikstofdioxide (2013) blijkt dat de concentraties stikstofdioxide ter hoogte van het plangebied 28 tot 36 microgram per m3 bedragen. Uitgaande van de maximale bijdrage van 1 microgram per m3 aan de concentraties stikstofdioxide door de aanwezige bedrijven, zal de gecumuleerde concentratie niet hoger zijn dan de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per m3 voor stikstofdioxide.

Uit de luchtkwaliteitskaarten voor fijn stof (2013) blijkt dat de concentraties fijn stof ter hoogte van het plangebied 22 tot 23 microgram per m3 bedragen. De maximaal mogelijke bijdrage van 1 microgram per m3 ten gevolge van de bedrijvigheid en de concentratie bijdrage van maximaal 1,2 microgram per m3 ten gevolge van de op- en overslag van het vee leidt tot een gecumuleerde concentratie van maximaal 25,2 microgram per m3 ter hoogte van het plangebied. Dit is ruim beneden de wettelijke grenswaarden voor fijn stof.

5.5.3 Conclusie

Uit de gegevens van de Omgevingsdienst regio Utrecht blijkt dat er ter hoogte van het bedrijventerrein De Raaphof geen overschrijdingen plaatsvindt van de wettelijke grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof in 2013 en de achterliggende jaren. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de wetgeving voor luchtkwaliteit en het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De directe uitstoot vanuit de bedrijfsinrichtingen, waaronder het veehouderijbedrijf is gering en dat betekent dat er geen sprake is van een significante verslechtering van de luchtkwaliteit.

Vanuit het gemeentelijk beleid van Bunnik voor luchtkwaliteit worden er geen aanvullende eisen gesteld aan de vaststelling van het bestemmingsplan voor De Raaphof.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting begin 2014 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
    Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen;
  • het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de zogenaamde oriënterende waarde (OW).
    Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken.

Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

5.6.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is een kaart opgenomen die de externe veiligheidssituatie (i.c. de risicobronnen) weergeeft die voor het plangebied van belang zijn. De gegevens zijn gebaseerd op de Professionele Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0023.png"  

Afbeelding - Externe veiligheid (bron: Professionele Risicokaart )

Risicobedrijven
Er zijn in de omgeving geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het plangebied ligt de rijksweg A12, die tot het Basisnet Weg behoort voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de bestaande situatie is geen contour aanwezig voor het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6/jaar. De contouren voor PR=10-7 en 10-8 liggen op respectievelijk 81 m en 162 m vanaf de wegas.

Langs het weggedeelte van de A12 ter hoogte van het plangebied moet rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit is een zone van 30 m, gerekend vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Binnen deze PAG is voor het oprichten van objecten een verantwoordingsplicht van toepassing. Het plangebied ligt buiten de PAG.
Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Buisleidingen
De noordzijde van het plangebied wordt doorsneden door een ondergrondse buisleiding van Defensie. De leiding is in gebruik voor het transport van kerosine met een werkdruk van 80 bar. Ter hoogte van de in het plangebied gelegen dienstwoning bedraagt de afstand tussen de leiding en deze woning volgens opgave van de Defensie Pijpleidingen Organisatie (DPO) 3,5 m.
Volgens de huidige normen moet langs de leiding een zakelijk recht-zone van 5 m aan weerszijden van de leiding in acht genomen worden ten behoeve van inspectie en onderhoud door de leidingbeheerder. Aan deze eis wordt dus in principe niet voldaan. Het gaat hier echter om een bestaande situatie. De dienstwoning dateert volgens BAG-gegevens uit 1900.

De Defensie Pijpleidingen Organisatie heeft over de leiding de volgende informatie verstrekt. De leiding is in de periode tussen 1955 en 1965 aangelegd. In 1959 is (o.a.) op het perceel van de dienstwoning een Akte van Belemmering Privaatrecht gevestigd. Hierin is aangegeven dat aan weerszijden van de leiding op een zone van 4 m (i.c. de gebruikelijke zakelijk recht strook) geen opstallen in welke vorm dan ook gehouden mogen worden zonder toestemming van de Staat.
Ten tijde van de aanleg van de leiding was dus een zakelijk recht-zone van 4 m van toepassing. Defensie Pijpleidingen Organisatie heeft niet kunnen achterhalen of bij het aanleggen van de leiding door de aannemer een meetfout is gemaakt of dat mogelijk nadien sprake is geweest van een geringe landverschuiving waardoor de leiding in de richting van de woning is opgeschoven.

Aangaande de externe veiligheidsrisico's van de leiding geldt het volgende:

  • er is geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar;
  • het groepsrisico is nagenoeg nihil. Afgezien van de dienstwoning liggen er langs de leiding over een lengte van circa 1.500 meter aan weerszijden van de woning geen andere objecten die een bijdrage aan het groepsrisico kunnen leveren. Een recente risicoberekening van Royal Haskoning DHV (nr. RS-UT20130192 d.d. juni 2013) voor een ander deel van deze leiding, dat binnen de bebouwde kom van Maarsbergen ligt, leverde een berekend groepsrisico op van 0,0017 maal de oriëntatiewaarde. Deze waarde is gerelateerd aan een significant hogere bevolkingsdichtheid langs de leiding (orde grootte 350 personen). Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico ter plaatse van het plangebied te verwaarlozen is.

Hoogspanningslijnen
Ten zuiden van het plangebied loopt een 150 kV-hoogspanningslijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0024.png"  

Afbeelding - Hoogspanningsleiding

Aan deze lijn is een indicatieve veiligheidszone van 2 x 80 m verbonden, waarbinnen beperkingen gelden voor het oprichten van stralingsgevoelige objecten.
De afstand tot het plangebied is groter dan 250 m. Er hoeft dus geen rekening gehouden te worden met mogelijke beperkingen door de hoogspanningslijn.

Zendmasten
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Conclusie
In de bestaande situatie vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied. Wel is sprake van een strijdigheid ten aanzien van de zakelijk recht-strook langs de Defensiepijpleiding.

5.6.3 Toekomstige risicosituatie

Het bestemmingsplan staat een uitbreiding toe van de horeca- en discotheekactiviteiten. Het huidig maximaal aantal toe te laten personen bedraagt momenteel 3.300 personen. Op basis van dit maximum is de toekomstige risicosituatie beoordeeld. Wanneer het aantal personen toeneemt zal dit bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen opnieuw worden getoetst. Voor de overige bedrijfsactiviteiten zal het aantal personen naar verwachting niet significant wijzigen.
Dit heeft in zoverre gevolgen voor de externe veiligheidssituatie, dat het groepsrisico van de A12 zal toenemen. Voor de veiligheidsrisico's van de Defensiepijpleiding heeft het geen gevolgen. Ook ten opzichte van de elektromagnetische stralingsbronnen verandert de situatie niet.

Groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12
Om te bepalen in welke mate het groepsrisico van de A12 stijgt in de toekomstige plansituatie heeft de Omgevingsdienst met het daarvoor wettelijk aangewezen rekenprogramma RBM-II (versie 2.2) een risicoberekening uitgevoerd. In de berekening is uitgegaan van de in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen voorgeschreven maximale vervoersfrequentie voor de stofcategorie GF3 (brandbare gassen). De rapportage van deze berekening is als bijlage 3 toegevoegd.
Onderstaande afbeelding toont het voor de berekening beschouwde traject van de A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0025.png"  

Afbeelding - Berekende PR-contouren langs de A12

  • Plaatsgebonden risico:
    Er is geen contour voor het plaatsgebonden risico van10-6/jaar. In blauw, respectievelijk groen zijn de contouren voor het plaatsgebonden risico van 10-7 en 10-8/jaar weergegeven.
    Het plangebied ligt juist buiten de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-7/jaar. Er wordt dus in elk geval voldaan aan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar.
  • Groepsrisico:
    Voor de nieuwe situatie is een groepsrisico berekend ter grootte van 0,083 maal de oriëntatiewaarde. In onderstaande afbeelding is het groepsrisico weergegeven in een zogenoemde F-N-curve.
    Hierin zijn ter verduidelijking de oriëntatiewaarde en de drempel van 0,1 maal de oriëntatiewaarde gemarkeerd.
afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0026.jpg"  

Afbeelding - Groepsrisico in een F-N-curve

In het Ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes (op 10-12-2012 aan de Tweede Kamer aangeboden) wordt in Artikel 8 lid 2 sub a vermeld dat een verantwoording van het groepsrisico buiten toepassing blijft als wordt aangetoond dat het (nieuwe) groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Hoewel het Besluit nog niet formeel in werking is getreden, is het al geruime tijd gebruikelijk en aanvaard om hierop te anticiperen.
Omdat het berekende groepsrisico lager is dan de drempel van 0,1 x de oriëntatiewaarde wordt voldaan aan deze voorwaarde in het Ontwerpbesluit. Daarmee kan de verantwoording van het groepsrisico buiten toepassing blijven en vervalt ook de noodzaak om daarover een advies van de Veiligheidsregio te vragen.

Defensiebuisleiding
De nieuwe situatie heeft geen gevolgen voor de externe veiligheidsaspecten van de buisleiding. De uitbreiding van de discotheek en de horecavoorzieningen ligt buiten het aandachtsgebied voor het groepsrisico. Daardoor verandert de risicosituatie dus niet en is er dus geen sprake van belemmering in dit opzicht.
Een aandachtspunt is wel dat een van de bedrijfswoningen ligt binnen de volgens de huidige normen geldende zakelijk rechtstrook van 5 m. Zoals hiervoor al is aangegeven, was ten tijde van het aanleggen van de buisleiding een zone van 4 m van toepassing. Omdat op het tijdstip van het aanleggen van de leiding de woning al lang bestond, moet worden aangenomen dat de te korte afstand van 3,5 m het gevolg is van onnauwkeurigheden bij de aanleg of van een mogelijke kleine grondverschuiving. Conform de in 1959 vastgestelde akte van belemmering privaatrecht kan Defensie formeel verlangen dat wordt voldaan aan de toen geldende zone van 4 m. Zoals hiervoor toegelicht kan de strijdige situatie echter niet worden toegerekend aan de bedrijfswoning.
Het overleg met de vertegenwoordiger van DPO heeft geleid tot de conclusie dat de bestaande onderlinge ruimtelijke situatie in beginsel kan blijven bestaan. In het Bevb staat een wettelijk bepaalde belemmeringenstrook van 5 m aangegeven.

In de planregels is een dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof' opgenomen zodat bij enige toekomstige nieuwe ontwikkeling een zodanige sanering moet plaatsvinden dat dan alsnog zal worden voldaan aan de eis van een zakelijk recht-strook van 5 m.

Elektromagnetische straling
In de nieuwe situatie zal geen sprake zijn van belemmeringen vanwege de hoogspanningslijn of zendmasten.

Conclusie
Er is geen sprake van overschrijdingen van de wettelijke grenswaarde voor de plaatsgebonden risico's van de A12 of de Defensiebuisleiding.
Het groepsrisico van de A12 is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Daardoor is de verantwoordingsplicht voor dat groepsrisico niet van toepassing.
Het groepsrisico van de buisleiding is verwaarloosbaar.

Er zijn geen belemmeringen vanwege elektromagnetische straling van de hoogspanningslijn of van zendmasten.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Bij de bescherming van de natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen bescherming van gebieden en van soorten.

Gebiedsbescherming
De bescherming van gebieden is geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 of via bestemmingsplannen van de gemeenten. De Natuurbeschermingswet bepaalt wat er wel en niet mag in en in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Activiteiten die (mogelijk) negatieve gevolgen hebben voor natuurwaarden mogen niet plaatsvinden zonder vergunning.

Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt bijna alle van nature in Nederland voorkomende planten en dieren.
De wet verbiedt handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen). Voor veel soorten gelden echter vrijstellingen. Indien er in een bepaalde situatie geen vrijstelling geldt kan er een ontheffing worden aangevraagd. In de regel worden ontheffingen verleend onder bepaalde voorwaarden.

5.7.2 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van de Schoudermantel, aan de zuidzijde van de A12 tussen Bunnik en Odijk. Het plangebied wordt begrenst door de Schoudermantel, de Parallelweg en agrarisch gebied. De natuurgebieden de Raaphof en de Kromme Rijn liggen in de directe omgeving terwijl het Natura 2000 gebied Kolland Overlangbroek ruim ten zuidoosten van het plangebied is gelegen.

Om de negatieve effecten van het bestemmingsplan op de natuurgebieden te bepalen, heeft bureau Bügel Hajema onderzoek uitgevoerd. De resultaten staan in de rapportage 'Onderzoek Natuurwaarden bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof', d.d. 9 januari 2014 (opgenomen in bijlage 4).

5.7.3 Situatie Gebiedsbescherming

Het plangebied zelf is niet aangewezen als Natura 2000 gebied en behoort ook niet tot de Ecologische Hoofdstructuur.

Aan de zuidwest zijde van het plangebied ligt het Beschermde Natuurmonument het Raaphofse Bos (verder het natuurmonument) dat tevens onderdeel uitmaakt van de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De natuurwaarden van het natuurmonument komen met name voort uit de aanwezige vegetatie, het zogeheten Essen&Iepenverbond (bijzondere essen en mossen). De bijzondere waarde heeft kunnen ontstaan door de aanwezige waterhuishoudkundige situatie en het hakhoutbeheer binnen het natuurgebied. Het natuurmonument kan door het bedrijventerrein negatief worden beïnvloed. De twee grootste bedreigingen zijn verandering in de unieke waterhuishouding of vermesting door de depositie van stikstof in het natuurgebied welke hieronder nader worden belicht.
Voor alle bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied is een natuurbeschermingsvergunning vereist. Tot op heden is deze vergunning nooit verleend.

Aan de noordoost zijde van het terrein ligt de verbindingszone de Kromme Rijn. Het betreft een natte verbindingszone. De verbindingszone wordt van het plangebied gescheiden door de drukke provinciale weg De Schoudermantel.

Verder ligt het Natura 2000 gebied Kolland en Overlangbroek, dat op een afstand van 12,8 kilometer ligt, nog binnen de invloedssfeer van het plangebied. Dit gebied is enigszins vergelijkbaar met het natuurmonument maar heeft weer zijn eigen unieke flora en fauna.

Waterhuishoudkundige situatie
Ten aanzien van de hydrologische situatie op het bedrijventerrein De Raaphof en de invloed daarvan op het Raaphofse Bos is relevant dat overtollige hemelwater of eventueel vervuild water uit het plangebied niet (rechtstreeks) afwatert via oppervlaktewater naar het Raaphofse Bos. De ontwikkelingen in het plangebied resulteren dus niet in veranderingen in het oppervlaktewatersysteem in dit natuurgebied. Ook door eventuele toekomstige ontwikkelingen mag de waterhuishouding in het natuurgebied niet verslechteren.
Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de waterpeilen van het oppervlaktewater van de primaire watergangen nabij het bedrijventerrein. De oppervlaktewaterpeilen hebben ook invloed op de waterpeilen in het 'natuurmonument'. In het natuurmonument wordt een hoger waterpeil gehanteerd dan in de omgeving. Afspraken over oppervlaktewaterpeilen in de omgeving zijn vastgelegd in het peilbesluit.

Vermesting
Vermesting ontstaat door het neerslaan van stikstofdeeltjes. Stikstofdeeltjes komen vooral vrij door uitlaatgassen van het verkeer en door uitstoot vanuit veehouderijen. Alle natuurgebieden zijn in meer of mindere mate gevoelig voor depositie van stikstof. Per natuurgebied is bepaald wat de kritische depositie waarde (KDW) is waarboven de kwaliteit van dat natuurgebied zal worden aangetast. Voor het natuurmonument Raaphofse Bos is deze KDW vastgesteld op 2000 mol/ha/jaar.

Het RIVM stelt in Nederland op kilometer-hokniveau jaarlijks vast wat de zogenaamde achtergrond depositie is van onder andere stikstof. Het natuurmonument ligt in twee km-hokken waarvan de oostelijke maatgevend zal zijn omdat deze direct grenst aan het plangebied. Verderop, midden in het gebied zal de depositie sterk afnemen (zie 'Onderzoek Natuurwaarden bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof', opgenomen in bijlage 4).

Uit de gegevens van het RIVM blijkt dat de achtergronddepositie van stikstof totaal (Ntot) in het oostelijke Km-hok in 2012, 1860 mol/ha/jaar bedraagt (zie bijlage 5). Deze waarde is inclusief de uitstoot die voort is gekomen uit de huidige bedrijvigheid binnen het plangebied. Hieruit kan worden afgeleid dat de werkelijke situatie zoals deze in 2012 was, vergunbaar is en dat er nog een kleine ruimte over is om andere activiteiten te vergunnen. In de praktijk ligt dit echter gecompliceerder.
Op het bedrijventerrein de Raaphof zijn verschillende bedrijven gevestigd. Het veeoverslag en –transportbedrijf “Kassing de Raaphof B.V.” geeft veruit de grootste uitstoot van stikstof. De uitstoot door de andere bedrijven in het plangebied is hiermee vergeleken bijna verwaarloosbaar.

Voor het houden van dieren is in 1992 een milieuvergunning (revisie) verleend waarin een maximaal aantal dieren is vastgesteld. In deze vergunning zijn meer dieren opgenomen dan er in de praktijk ooit zullen staan omdat de stallen deze dieraantallen niet tegelijkertijd kunnen bevatten. De verblijfsduur van vee binnen de inrichting is beperkt omdat de inrichting een veeoverslag- en transportbedrijf betreft ten behoeve van de handel, waardoor het vee meestal maar een dagdeel binnen de inrichting verblijft.
De werkelijke uitstoot van stikstof wordt met name bepaald door het aanwezige vee en de verblijfstijd van het vee. Daarnaast is er een melding ingediend waarin minder dieren zijn beschreven.

Als er binnen de inrichting vaker en/of langer vee gehouden gaat worden, gaat de stikstofuitstoot omhoog. Deze uitbreiding heeft geen invloed op de bestaande milieuvergunning maar wel op de werkelijke stikstofuitstoot. Om voor deze locatie de verplichte natuurbeschermingswetvergunning te verkrijgen, zal er dan ook vastgelegd moeten worden welke hoeveelheden vee er gedurende welke tijdseenheden binnen de inrichting aanwezig zullen zijn. Deze twee componenten bepalen immers de depositie van stikstof die een negatieve invloed kunnen hebben op het natuurmonument.

In de rapportage van het natuurwaardenonderzoek (zie bijlage 4) staat in paragraaf 3.3 de representatieve bedrijfssituatie goed omschreven. Deze kan als volgt worden samengevat:

  • op donderdag wordt wekelijks een schapenmarkt gehouden;
  • twee dagen per week worden er runderen verhandeld;
  • meerdere dagen per week worden er varkens overgeladen;
  • voor alle handelsdagen geldt dat de dieren gemiddeld ongeveer 8 uur in de inrichting aanwezig zijn. Regelmatig zijn er in een week 6 van dergelijke “blokperiodes”;
  • verder is er in de inrichting ruimte voor noodopvang. De dieren zijn gedurende maximaal 3 maanden aaneengesloten binnen de inrichting aanwezig.

In de melding (Wet milieubeheer) die voor de inrichting is ingediend zullen de volgende maximale dieraantallen opgenomen:

  • 1.900 schapen of
  • 300 runderen of
  • 1.400 varkens en
  • 100 paarden.

De handelsdagen zijn relatief goed te bepalen. Het is een zich herhalend patroon van vaak 6 blokperiodes waarin maximaal de bovengenoemde aantal dieren binnen de inrichting aanwezig zullen zijn. Hierbij zijn verschillende diersoorten nooit tegelijkertijd aanwezig, met uitzondering van de noodopvang.
De noodopvang is moeilijker te beoordelen omdat deze onregelmatig van aard is. Het gaat hierbij vaak om verwaarloosde dieren als paarden of schapen. Maximaal worden er 100 dieren tegelijkertijd binnen de inrichting gehuisvest.

Als bovengenoemde dieraantallen worden vastgelegd in combinatie met het maximaal gemiddeld aantal van 6 blokperioden van maximaal 8 uur voor de dierhandel met daarnaast de mogelijkheid voor noodopvang dan zijn de aantallen en verblijfstijden goed vastgelegd en is een goede bedrijfsvoering gewaarborgd. De dieraantallen zijn veel lager dan in 1992 vergund is en ook lager dan het bedrijf in het verleden dagelijks werkelijk gehuisvest heeft. Ten opzichte van de huidige milieuvergunning betekent het een afname van de veeaantallen.

Door de aantallen dieren en verblijfstijden op deze wijze te borgen, zal de stikstofdepositie in de praktijk niet verder toenemen. Aangezien deze representatieve bedrijfsvoering ook in het jaar 2012 bestond, is hiervoor een natuurbeschermingswetvergunning af te geven. De stikstofdepositie in 2012 is immers vastgesteld op 1.860 voor het Oostelijke Km-hok en 1.890 voor het westelijke Km-hok waarbinnen het natuurmonument is gelegen. Hiermee wordt de KDW van 2000 dan ook niet overschreden. Bovendien bestaat er daarnaast nog een beperkte ruimte om andere activiteiten te vergunnen. Uitbreiding van bedrijfsruimte (niet zijnde ruimte voor het houden van vee) kan daarmee in het nieuwe bestemmingsplan worden opgenomen.

Aangezien de exacte invulling van de nieuwe bedrijvigheid op het moment niet kan worden gegeven, moet er rekening mee worden gehouden dat elke wijziging op het terrein apart gewogen moet worden in het kader van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet. Een nieuwe activiteit mag pas starten indien de hiervoor benodigde meldingen zijn ingediend en vergunningen zijn verleend.

Kolland en Overlangbroek
Het gebied Kolland en Overlangbroek ligt ondanks de afstand van bijna 13 km toch binnen de invloedssfeer van het plangebied. Aangezien het gebied is aangewezen als Natura2000-gebied moet voor elke negatieve invloed van buiten af een natuurbeschermingsvergunning worden aangevraagd.

In de rapportage van het natuurwaardenonderzoek (zie bijlage 4) wordt bij een van de worstcase scenario's een stikstoftoename voor het gebied Kolland en Overlangbroek voorzien (volledige benutting van de huidige milieuvergunning). Omdat in het bestemmingsplan echter de aantallen worden vastgelegd (zoals hiervoor zijn beschreven) is de toename, zoals in dat scenario beschreven, niet van toepassing. Een ontoelaatbare overschrijding op Kolland en Overlangbroek is niet aan de orde.

Ecologische verbindingszone
Het natuurmonument en het gebied de Kromme Rijn net ten noordoosten van het plangebied zijn onderdelen van de EHS die binnen de invloedssfeer liggen van het plangebied.

De bescherming die via de Natuurbeschermingswet aan het natuurmonument wordt geboden geeft ook voldoende garanties voor de bescherming van de functie als EHS. Hier worden dan ook geen extra beperkingen verwacht.

De Kromme Rijn wordt van het plangebied gescheiden door de drukke provinciale weg de Schoudermantel. Hierdoor ligt het plangebied zodanig geïsoleerd van dit deel van de EHS dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten.

5.7.4 Situatie Soortbescherming

In het natuurmonument komen verschillende soorten voor die zijn beschermd en die door de activiteiten binnen het plangebied verstoord kunnen worden. Door het nemen van enkele relatief eenvoudige maatregelen kunnen de verstorende effecten voldoende worden weggenomen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat licht en geluid vanuit de inrichting te veel verstorend zullen werken binnen het natuurmonument. Hiertoe dient een geluid en lichtbarrière opgericht te worden tussen het bedrijventerrein en het natuurmonument. In het landschappelijke inrichtingsplan is hierin voorzien door het inplannen van een begroeide muur tussen het parkeerterrein en het natuurmonument. Deze barrière is geschikt om het geluid en het licht van voertuigen voldoende te beperken binnen het natuurmonument.

De terreinverlichting ten behoeve van het parkeerterrein van de discotheek Brothers is voldoende aangepast. Dit is naar aanleiding van een door de provincie gevoerde procedure afgedwongen. Het betreft een aanzienlijk deel van het buitenterrein. Voor het overige deel van het terrein van is de verlichtingsituatie niet voldoende bekend. De verlichting op dit deel van het terrein moet worden meegenomen in de nog aan te vragen Natuurbeschermingswet-vergunning.

Aan de noordoostzijde van het bedrijventerrein ligt op korte afstand de natuur met de daarbij horende soorten van de ecologische verbindingszone de Kromme Rijn. Zoals al eerder is opgemerkt ligt deze natuur door de drukke Schoudermantel zodanig geïsoleerd van het gebied dat geen negatieve effecten op de hier levende soorten zijn te verwachten.

5.7.5 Conclusie

Door de aanwezigheid van het beschermde natuurgebied Raaphofse Bos (verder het natuurmonument) is voor de bedrijfsactiviteiten in het plangebied een natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk.

Het natuurmonument is met name gevoelig voor de depositie van stikstof. De Kritische Depositie Waarde voor het natuurmonument is gesteld op 2.000 mol stikstof/ha/jaar. Uit de jaarlijks door de RIVM bepaalde achtergronddepositie kan worden geconcludeerd dat de werkelijke situatie in 2012 heeft geleid tot een achtergronddepositie van 1.860 mol stikstof/ha/jaar. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er nog activiteiten vergunbaar zijn die gezamenlijk maximaal 140 mol stikstof/ha/jaar uitstoten.

Door de representatieve bedrijfssituatie zoals deze in 2012 bestond vast te leggen kan er een natuurbeschermingswetvergunning worden afgegeven en kunnen er, hetzij beperkt, nog andere activiteiten worden vergund. De bestemde situatie is ten aanzien van de natuurwetgeving uitvoerbaar indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de maximale dieraantallen worden vastgesteld op 1.900 schapen of 300 runderen of 1.400 varkens en 100 paarden;
  • de maximale verblijfstijden van vee wordt vastgesteld op gemiddeld 6 blokken van 8 uur per week;
  • mogelijkheid voor noodopvang van vee met een maximum van 100 dieren tegelijkertijd binnen de inrichting gehuisvest;
  • tussen de inrichting en het natuurmonument wordt een (begroeide) muur geplaatst tegen lichtinval en geluidsoverlast in het natuurmonument;
  • terreinverlichting mag niet uitstralen richting natuurmonument. De aangebrachte verlichting wordt vleermuisvriendelijk.

In het bestemmingsplan wordt een aantal van deze randvoorwaarden in de planregels geborgd. Het gaat daarbij om de maximale dieraantallen die op enig moment op het terrein en in de gebouwen aanwezig mogen zijn (inclusief noodopvang). De muur is opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan dat deel uitmaakt van de planregels.

5.8 Archeologie

Wettelijk kader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.

Archeologische beleidskaart
Gemeenten dienen bij bodemingrepen het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente Bunnik een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied. Deze Archeologische beleidskaart stelt de gemeente in staat de archeologische waarden structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces.

Op de beleidskaart staan archeologische waarden en archeologische verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld. Deze (verwachtings)waarden zijn gebaseerd op geo(morfo)logische, archeologische en historische bronnen. Bunnik maakt onderdeel uit van het rivierengebied en kenmerkt zich door het voorkomen van stroomruggen in de ondergrond. Deze hoger en droge gelegen locaties waren van oudsher een geliefde bewoningslocatie in een overwegend nat landschap.
In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied/ingreep groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0027.jpg"  

Afbeelding - Uitsnede Archeologische beleidskaart (bron Geoloket ODRU)

Situatie plangebied
Het plangebied ligt conform de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart van de gemeente Bunnik in een zone met een 'hoge archeologische verwachting'. Voor zones met een hoge verwachting geldt op basis van geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden is op de verbeelding en in de planregels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Bij toekomstige ontwikkelingen op het bedrijventerrein De Raaphof dienen de beschermende bepalingen van deze dubbelbestemming in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om een onderzoeksplicht bij bodemverstoringen en bouwwerkzaamheden van in totaal groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm.

5.9 Cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van initiatieven op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Situatie plangebied
Langs de zuidwestgrens van het plangebied loopt, net buiten het onderhavige plangebied, een smalle sloot. Deze watergang, op historische kaarten de Vlowijksche Wetering (nu Vlowijker Wetering) genaamd, vindt zijn oorsprong in de ontginning van het gebied in de vroege middeleeuwen. In de vorm en afmeting (ondiep en onregelmatig) is de oorspronkelijke rivierontginning nog terug te vinden.

Van historische kaarten is af te lezen dat het plangebied is ontstaan door de samenvoeging van twee percelen van verschillende afmeting en vorm. Het meest oostelijke perceel was breder en langer dan het westelijke perceel. In de verspringing in de zuidelijke grens van het plangebied is dit nog terug te vinden. De indeling in het noordelijk gedeelte van het plangebied is echter recenter aangebracht en wijst niet meer op de oorspronkelijke percelering.

De voormalige boerderij De Raaphof aan de Schoudermantel 52 is aangewezen als gemeentelijke monument. De monumentale herenboerderij (voorhuis in neoclassicistische stijl) is in 1878 gebouwd. De tot kantoor verbouwde schuur en de overige bijgebouwen vallen buiten de monumentale bescherming.
Voor gemeentelijke monumenten is de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing.

In het bestemmingsplan dient voldoende mate van aandacht te worden geboden aan het veiligstellen van cultuurhistorische waarden.
Enkele elementen in het plangebied wijzen nog op de oorspronkelijke percelering, zoals de verspringing in van de zuidelijke grens. Ook aan de Vlowijksche Wetering wordt een hoge cultuurhistorische waarde toegekend. Hoewel deze wetering net buiten het onderhavige plangebied ligt, is de loop ervan wel van invloed op de grenzen van het plangebied.
Omdat gemeentelijke monumenten via de gemeentelijke monumentenverordening worden beschermd is een aanvullende bescherming van monumenten via het bestemmingsplan niet strikt noodzakelijk. De monumentale boerderij is dan ook ter signalering op de verbeelding aangeduid.

Landschappelijk inrichtingsplan en cultuurhistorie
In het kader van het bestemmingsplan is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, met als doel een zorgvuldige landschappelijke inpassing te waarborgen en mogelijk toevoegen van landschappelijke kwaliteit. In het inrichtingsplan (zie paragraaf 4.2) wordt voorgesteld langs de Vlowijksche Wetering een bomenrij te plaatsen. Op de verbeelding krijgt de strook langs de wetering een groenbestemming. Deze bestemming en invulling werkt positief door op de cultuurhistorische waarde van de Vlowijksche Wetering

5.10 Waterparagraaf

Algemeen
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

Gelet op de ontwikkelingsruimte die in dit bestemmingsplan voor De Raaphof wordt geboden, dient aangetoond te worden of er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Indien de ontwikkelingsruimte leidt tot een onevenredige toename van verharding/bebouwing dient aangetoond te worden of en wat de gevolgen zijn voor het watersysteem. Aan de hand van de gevolgen dient bepaalt te worden of maatregelen/compensatie noodzakelijk is.

Het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem van het gebied tussen de A12, Odijk en Houten. De afvoer en aanvoer van water vindt plaats via de Kromme Rijn. Ten zuiden van het terrein bestaat vanuit de hoofdwatergang een afvoermogelijkheid op de Kromme Rijn. Ten noorden van het terrein bevindt zich een aanvoermogelijkheid vanuit de Kromme Rijn met een opvoergemaal en een duiker onder de Schoudermantel en de entree van het terrein door naar de bermsloot van de A12.
Vanuit de bermsloot van de A12 stroomt een hoofdwatergang in zuidwestelijke richting tussen de als ‘Agrarisch’ bestemde percelen. Deze primaire watergang kruist het plangebied met een duiker en mondt uit in de primaire watergang ter hoogte van het Raaphofse Bos. Hoofdwatergangen hebben vanuit de Keur een beschermingszone van 5 m waarbinnen handelingen en ontwikkelingen vergunningplichtig zijn. De zones zijn vastgelegd in de Legger Oppervlaktewater van het waterschap.
De grondwaterstand in het plangebied varieert tussen de 0 en 2 m beneden maaiveld.

De afwatering van de bestaande gebouwen geschiedt op het oppervlaktewater. Op basis van de bodemgesteldheid is infiltratie van regenwater niet goed mogelijk. Bij toekomstige ontwikkelingen op De Raaphof wordt regenwater (mits voldoende schoon/gezuiverd) op het oppervlaktewater geloosd.

Effecten watersysteem
Het bestemmingsplan is primair bedoeld om de bestaande situatie juridisch te verankeren. Met de vaststelling van het bestemmingsplan zijn daarmee in eerste instantie geen effecten op het watersysteem te verwachten.
Het bestemmingsplan maakt echter ook ontwikkelingen mogelijk waarbij onverharde terreindelen verhard kunnen worden. Hierbij ontstaan negatieve effecten op het watersysteem. Om dit effect te compenseren kan open water gegraven worden. Omdat de agrarische percelen achter de Raaphof in eigendom zijn van Kassing is er voldoende ruimte voor potentiële watercompensatie. Mochten deze ontwikkelingen op de Raaphof aan de orde zijn dan dienen deze vergund te worden op basis van de Keur van het waterschap met een watervergunning.
Bij de eventuele aanleg van watercompensatie door de toename van verharding heeft het waterschap de wens om de bestaande duikerverbinding te vervangen voor een watergang om De Raaphof heen. Te zijner tijd is hierover nadere afstemming nodig.

Het waterschap is overigens zelf ook bezig om de waterhuishouding in de directe nabijheid van het plangebied te verbeteren. Hierbij worden waterpeilen gewijzigd

5.11 Mobiliteit

De gemeente vindt verkeer een belangrijk aspect bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het kader van de totstandkoming van bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof' heeft het ingenieursbureau Grontmij de door de provincie verplichte mobiliteitsscan uitgevoerd. De mobiliteitsscan gaat in op de ontwikkelingen die zeker zijn. Verder geeft de mobiliteitsscan ook aan welke onzekere, relevante ontwikkelingen aan de orde (kunnen) zijn en wat hiervan de consequenties zouden kunnen zijn.

De oorspronkelijke, in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen mobiliteitsscan is geactualiseerd naar aanleiding van het ter beschikking komen van een nieuw regionaal verkeersmodel. In de geactualiseerde mobiliteitsscan is tevens het in 2015 genomen besluit betrokken van gedeputeerde staten over het project 'Oostelijke ontsluiting Houten'. De Actualisatie mobiliteitsscan (verkeersrapport Grontmij d.d. 31 juli 2015) is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Huidige verkeerssituatie De Raaphof
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof zorgt allereerst voor legalisatie van een reeds lang bestaande situatie. In de verkeersonderzoeken is dan ook onder meer een scan uitgevoerd voor de huidige activiteiten op het terrein van De Raaphof. Hieruit blijkt dat er slechts beperkt verkeersbewegingen van en naar De Raaphof plaatsvinden tijdens de maatgevende spitsuren. Dit hangt samen met de tijdstippen waarop de activiteiten van Brothers en De Raaphof plaatsvinden. In de huidige verkeersregeling van de zuidelijke aansluiting A12-N229 bestaat daarom veel restcapaciteit om verkeer in de spitsuren van of naar het terrein af te wikkelen.

In 2007 heeft Grontmij de 'Verkeersvisie Brothers' opgesteld. Destijds zijn, in het kader van de uitbreiding van activiteiten van Brothers, de verkeerskundige effecten daarvan onderzocht. Daarbij gold als uitgangspunt dat de verkeersdruk en verkeersveiligheid tijdens de spitsperioden ten opzichte van de toenmalige situatie niet mochten verslechteren. Uit onderzoek blijkt dat de bevindingen en resultaten van de huidige situatie in lijn zijn met de bevindingen van de 'Verkeersvisie Brothers' uit 2007. De destijds getrokken conclusies en gedane aanbevelingen gelden dus nog steeds. Er wordt aldus nog steeds voldaan aan de destijds met de provincie overeengekomen criteria.

Toekomstige verkeerssituatie De Raaphof
Momenteel bestaat nog veel onduidelijkheid over de toekomstige regionale wegenstructuur en over de toekomstige verkeerssituatie rondom bedrijventerrein De Raaphof (zie volgende deelparagraaf). Mede daarom bestaan anno 2015 ook nog geen concrete plannen om de huidige ontsluiting van bedrijventerrein De Raaphof te wijzigen. Derhalve is er in de uitgevoerde verkeersonderzoeken van uitgegaan dat in de toekomstige situatie de huidige ontsluitingswijze van De Raaphof gehandhaafd blijft.

Bij voortzetting in de toekomst van de huidige activiteiten op bedrijventerrein De Raaphof is er nauwelijks sprake van in- en uitgaand verkeer tijdens de spitsuren. Daarnaast blijkt uit de uitgevoerde observaties en berekeningen dat het bedrijventerrein De Raaphof bij een doorontwikkeling naar een regulier bedrijventerrein tijdens de spitsuren in absolute zin weinig verkeer genereert (op basis van CROW-kencijfers). Het gaat hierbij om circa 111 motorvoertuigen per uur (in- en uitgaand verkeer) in het ochtendspitsuur en om circa 99 motorvoertuigen per uur (in- en uitgaand verkeer) in het avondspitsuur. Dit is gemiddeld nog geen 2 motorvoertuigen per minuut. Inpassing van de ontwikkeling van De Raaphof naar een regulier bedrijventerrein levert in de huidige situatie en in de komende 10 jaar (gedurende de planperiode) afwikkeltechnisch op de kruispunten geen problemen op. Voor nadere informatie hierover wordt verwezen naar het verkeersrapport van de Grontmij d.d. 31 juli 2015, dat als bijlage is opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan (zie Bijlage 6).

Onduidelijkheid over toekomstige regionale wegenstructuur en toekomstige verkeersmaatregelen
In het invloedsgebied van de zuidelijke aansluiting op de A12 spelen nog enkele andere ruimtelijke opgaven. Hierbij valt te denken aan de mogelijke ontwikkelingen van woningbouwlocatie 't Burgje, de ontsluiting van Fort Vechten en Castellum Fectio en de mogelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein A12 (ten behoeve van uitplaatsing van lokale bedrijven). Hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden en hierover wordt op korte termijn ook geen duidelijkheid verwacht (en dan met name wat betreft hun verkeerseffecten). Wel ligt er eind 2015 een provinciaal besluit, waaruit blijkt dat de provincie Utrecht streeft naar een rechtstreekse aansluiting van Houten naar de A12 richting Arnhem. Ook voeren de gemeenten Houten en Bunnik een beleid om hun gezamenlijk buitengebied autoluw te maken en willen ze daartoe verkeersmaatregelen nemen. Over toekomstige maatregelen en over de toekomstige wegenstructuur bestaat eind 2015 echter nog veel onduidelijkheid.

Zolang nog geen zekerheid bestaat over toekomstige ontwikkelingen in de omgeving en / of concrete oplossingsrichtingen voor de (regionale) infrastructurele vraagstukken ontbreken, moet in dit bestemmingsplan worden uitgegaan van de bestaande wegenstructuur. Op grond van jurisprudentie betekent dit het volgende: De bestaande wegenstructuur dient het (extra) verkeer, dat in de toekomst het gevolg is van de met dit bestemmingsplan toegestane extra gebruiksfuncties, voldoende veilig en adequaat te kunnen verwerken. Hierboven is aangegeven dat een adequate verwerking van het verkeer nu en in de toekomst mogelijk is. Hiermee wordt voldoende voldaan aan de vereisten op grond van wetgeving en jurisprudentie.

5.12 Leidingen en kabels

In het noorden van het plangebied ligt een brandstofleiding, die in beheer is bij het ministerie van Defensie. Deze leiding is momenteel nog in gebruik en verdient een planologische bescherming. Op de aanwezigheid van deze leiding wordt in paragraaf 5.6 nader ingegaan.

Naast de brandstofleiding zijn in het plangebied geen andere leidingen of kabels aanwezig die een doorwerking behoeven in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.

In het kader van het rapport 'Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012)' zijn bindende afspraken gemaakt over de opbouw van de planregels. De hoofdstukindeling van de regels is als volgt:

  • 1. Inleidende regels:
    • a. begrippen;
    • b. wijze van meten.
  • 2. Bestemmingsregels:
    • a. bestemmingen;
    • b. dubbelbestemmingen;
  • 3. Algemene regels:
    • a. anti-dubbeltelbepaling;
    • b. algemene bouwregels;
    • c. algemene gebruiksregels;
    • d. algemene aanduidingsregels;
    • e. algemene afwijkingsregels;
    • f. algemene wijzigingsregels;
  • 4. Overgangs- en slotregels:
    • a. overgangsrecht;
    • b. slotregel.

Naast de SVBP 2012 hanteert de gemeente Bunnik haar eigen modelregels voor bestemmingsplannen, als aanvulling op de landelijke standaard. Deze modelregels vormen dan ook mede de basis voor het onderhavige bestemmingsplan.

Digitalisering
De digitalisering van bestemmingsplan is ingegeven door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. In de Wro is de verplichting opgenomen dat voor het maken, beschikbaar stellen en gebruiken van digitale plannen de RO standaarden van toepassing zijn. De standaarden zijn wettelijk verankerd door middel van een Ministeriële regeling als uitvoeringsregeling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De inwerkingtreding van de digitale paragraaf van de Wro (Ministeriële regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening) geldt vanaf 1 januari 2010. Dit betekent dat nieuwe bestemmingsplannen die na 1 januari 2010 in procedure worden gebracht, digitaal beschikbaar moeten worden gesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof' is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.

6.2 Opbouw bestemmingsregels

De bestemmingsregels hebben betrekking op een bestemming. In een bestemmingsregel wordt aangegeven hoe de als zodanig op de (analoge) verbeelding aangegeven gronden mogen worden bebouwd en gebruikt.

Tevens kan de bestemmingsregel een omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning) bevatten. De indeling van een bestemmingsregel is als volgt:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk mag zijn dat een bestemmingsregel niet alle bovenstaande elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

6.3 Analoge verbeelding

Uit de richtlijnen volgen diverse aanbevelingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven. De legenda ziet er als volgt uit:

  • 1. Bestemmingen:
    • a. bestemmingen (in alfabetische volgorde);
    • b. dubbelbestemmingen (in alfabetische volgorde)
  • 2. Aanduidingen:
    • a. gebiedsaanduidingen (in alfabetische volgorde);
    • b. functieaanduidingen (in alfabetische volgorde);
    • c. bouwvlak;
    • d. bouwaanduidingen (in alfabetische volgorde);
    • e. maatvoeringsaanduidingen (in alfabetische volgorde);
    • f. figuren;
  • 3. Verklaringen (in alfabetische volgorde).

Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN, 2011), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0028.png"  

Afbeelding - Analoge verbeelding

De analoge verbeelding bestaat uit één blad (formaat A2; inclusief legenda) en is op een schaal van 1:2.000 weergegeven.

6.4 Toelichting op de artikelen

In deze paragraaf wordt daar waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op de artikelen van de regels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen, deze worden geacht voor zich te spreken.

6.4.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 omvat de verklaring van de belangrijkste begrippen, welke in hoofdstuk 2 en 3 worden gebruikt. Daarnaast bevat dit hoofdstuk bepalingen op welke wijze de grondoppervlakte, hoogte, breedte en dergelijke van de bouwwerken moeten worden gemeten.

6.4.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft de omschrijving van de diverse in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingen, met daarbij nadere bouwregels in de vorm van maximaal toelaatbare aantallen, situering, toegestane voorzieningen en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0029.png"  

Afbeelding - Uitsnede van de verbeelding: de bestemmingen

Agrarisch
Ten noorden van het bedrijventerrein De Raaphof liggen enkele percelen met een agrarische functie. De betreffende percelen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming ' Agrarisch ' gekregen die aansluit bij de regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Bunnik 2011'. Binnen de agrarische percelen is geen bebouwing toegestaan.

Bedrijventerrein
Voor De Raaphof en het achterliggende terrein is de bestemming ' Bedrijventerrein ' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn met recht bedrijven toegestaan oplopend van milieucategorie 3.1. tot en met 3.2. De toegestane bedrijven op het terrein zijn weergegeven in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein die als bijlage onderdeel is van de regels. Bij de vestiging van bedrijven dient de op de verbeelding aangegeven milieuzonering in acht te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0030.png"  

Afbeelding - Uitsnede van de verbeelding: de milieuzonering

In de bestemmingsomschrijving is voor specifieke activiteiten die niet passend zijn binnen de activiteiten zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein een aparte regeling opgenomen. In verband met deze specifieke aanduidingen is voor de aan veegerelateerde bedrijfsactiviteiten de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veeverzamelplaats' opgenomen. Op de gronden met deze aanduiding mogen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden zoals veetransport, veehandel en veeoverslag. In de anterieure exploitatieovereenkomst wordt deze activiteit omschreven als: 'verzamel- en overslagplaats voor landbouwdieren, welke zich richt op het faciliteren ten behoeve van derden van het collecteren, vermarkten en transporteren van één en tweehoevige dieren, waaronder paarden, koeien, kalveren, varkens en schapen voor de binnenlandse handel en export.'
In de planregels wordt het maximum aantal beesten dat op enig moment op het terrein aanwezig mag zijn vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten in de omgeving alsmede de stikstofdepositie op het naastgelegen natuurgebied onevenredig groot wordt.

Voor de locatie van Brothers/Studio A-12 is de specifieke aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' opgenomen. Ter plaatse zijn de bestaande horeca-activiteiten toegestaan die gerekend worden tot categorie 3 en een rechtstreekse uitbreiding van lichte en middelzware horeca-activiteiten (categorie 1 en 2). Uitbreiding voor wat betreft categorie 3 kan uitsluitend plaatsvinden via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, waaraan strikte voorwaarden zijn verbonden.
De horeca-activiteiten op het bedrijventerrein mogen slechts worden uitgevoerd door één exploitant of daarmee verbonden rechtspersoon. Ter plaatse zijn incidentele tenten en extra voorzieningen ten behoeve van bedrijfsevenementen toegestaan.

Het bouwvlak voor Brothers/Studio A-12 en de aanduiding zijn ruimer dan de huidige omvang en bieden dus ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst. Dit geldt eigenlijk voor het gehele bedrijventerrein. Voor het terrein is namelijk één groot bouwvlak opgenomen waarbinnen, mits voldaan wordt aan de hoogtematen en het bebouwingspercentage, meerdere vormen van bedrijvigheid kunnen plaatsvinden. Dit kan in prinicpe ingevuld worden door het voortzetten en uitbreiden van de huidige activiteiten die zijn toegestaan, maar ook door andere bedrijfsactiviteiten te ontplooien. Ten overvloede wordt opgemerkt dat op dergelijke bedrijfsactiviteiten de bepalingen uit de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet onverminderd van toepassing blijven.

Beide bedrijfswoningen zijn op de verbeelding en in de planregels vastgelegd. Het monumentale woonhuis van de voormalige boerderij is bovendien als gemeentelijk monument aangeduid.
In de planregels zijn enkele verplichtende voorwaarden opgenomen die samenhangen met de eventuele herbouw van de bestaande chalet. Bij herbouw moet rekening worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de A12 en de N229; het binnenniveau moet toereikend zijn.

Tuin
De gronden aan de voorzijde van het bedrijventerrein hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De gronden zijn in dit geval bestemd voor tuinen, dierenweide en perceelsontluitingen. Op de betreffende gronden is, met uitzondering van de bestaande bebouwing, geen bebouwing toegestaan.
De gronden mogen niet gebruikt worden voor parkeren. De geplande 'ontsluitings- en calamiteitenroute', zoals aangegeven in het Landschappelijk inrichtingsplan, mag niet gebruikt worden als een gangbare in- en uitrit zonder toegangsbelemmeringen.

Water
Tussen het bedrijventerrein en het ten zuiden gelegen Raaphofse Bos ligt een watergang (buiten het plangebied). Deze watergang loopt met een duiker onder het bedrijventerrein door en komt op de agrarische velden ten noorden weer aan het oppervlak.
Voor het in het plangebied gelegen deel van de watergang is de bestemming ' Water ' opgenomen. Hiermee zijn de ligging en omvang van de watergang vastgelegd.

Dubbelbestemmingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0031.png"  

Afbeelding - Uitsnede van de verbeelding: de dubbelbestemmingen

De bestemmingen ' Leiding - Brandstof ' en ' Waarde - Archeologie - 3 ' betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige leiding en archeologische waarden worden geregeld.

Voor de beide dubbelbestemmingen is deze bescherming geregeld door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten/werkzaamheden.

6.4.3 Algemene regels

Het derde hoofdstuk van de regels bevat algemene bepalingen die op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Dit zijn onder meer de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, het aanlegvergunningstelsel, de algemene ontheffingsregels en de algemene wijzigingsregels.

In de algemene gebruiksregels zijn de nagestreefde landschapsmaatregelen uit het 'Landschappelijk inrichtingsplan' vastgelegd als een voorwaardelijke verplichting. De termijn waarbinnen de maatregelen moeten zijn uitgevoerd alsmede de instandhouding daarvan zijn in de planregels vastgelegd. Het Landschappelijk inrichtingsplan is als Bijlage 3 in de planregels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01_0032.png"  

Afbeelding - Uitsnede van de verbeelding: de gebiedsaanduidingen

  • overige zone - landschapstype stroomgordel (lichtgrijze, schuine arcering)
  • milieuzone - 100 jaars-aandachtsgebied (groene, loodrechte arcering)

Op de verbeelding zijn twee algemene gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - 100 jaars-aandachtsgebied'. Ter plaatse is geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor het gebruik van grondwater voor de drinkwaterconsumptie;
  • voor het gehele plangebied geldt eveneens de gebiedsaanduiding 'overige zone -'. Hier is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap. In de agrarische bestemming zijn bepaalde werken en werkzaamheden binnen gronden met deze gebiedsaanduiding enkel met een omgevingsvergunning mogelijk (lid 3.6).

De monumentale boerderij is ter signalering aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, voorlopig als zodanig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode wordt beslist over sloop respectievelijk beëindiging.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Bro. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Financiële haalbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Dit bestemmingsplan heeft in de eerste plaats tot doel om de bestaande situatie te actualiseren. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan ook ruimte voor de ontwikkeling tot een regulier bedrijventerrein.

De eigenaar van De Raaphof en de gemeente Bunnik hebben een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de financiële gevolgen van dit bestemmingsplan. Op basis van deze overeenkomst blijkt dat de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan voor rekening komen van de eigenaar. Tot slot zijn ook mogelijke planschadekosten voor rekening van de eigenaar.
In een separate overeenkomst is ook de uitvoering en handhaving van het landschappelijk inrichtingsplan vastgelegd.

Geen exploitatieplan
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich er in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt met de initiatiefnemer. Dit is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Raaphof' heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van 22 augustus 2013 tot en met 2 oktober 2013 (m.a.w. zes weken) ter visie gelegen. Gedurende de terinzagetermijn kon het voorontwerp-bestemmingsplan worden ingezien op het gemeentehuis. Het voorontwerp-bestemmingsplan was digitaal raadpleegbaar op internet via www.ruimtelijkeplannen.nl met de plancode NL.IMRO.0312.bpBNK de raaphof-vo01. Van deze terinzagelegging is vooraf openbare kennisgeving gedaan.

Gedurende de terinzagetermijn kon iedereen schriftelijk en digitaal zijn of haar standpunt over het voorontwerp-bestemmingsplan kenbaar maken bij het college van Bunnik. Er is voor dit bestemmingsplan géén inloopavond georganiseerd. In totaal heeft de gemeente zeven inspraakreacties ontvangen.

In de Inspraak- en vooroverlegnota wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de ingediende inspraakreacties en het gemeentelijke antwoord daarop. De nota is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.

8.2 Overleg conform artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het vooroverleg heeft de gemeente het voorontwerp-bestemmingsplan verzonden aan de navolgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Utrecht, dienst 'Ruimte en Groen';
  • 2. Staatsbosbeheer;
  • 3. Veiligheidsregio Utrecht;
  • 4. Natuur en Milieufederatie Utrecht;
  • 5. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;
  • 6. N.V. Nederlandse Gasunie, district West;
  • 7. Bestuur Regio Utrecht;
  • 8. Rijkswaterstaat Utrecht, afdeling 'Planvorming en Advies';
  • 9. Welstand en Monumenten Midden Nederland;
  • 10. L.T.O.;
  • 11. Ministerie van Defensie, dienst 'Vastgoed Defensie', directie West;
  • 12. Gemeente Utrecht;
  • 13. Gemeente Houten;
  • 14. Gemeente Wijk bij Duurstede;
  • 15. Gemeente Zeist;
  • 16. Stedin;
  • 17. Vitens.

Van de Provincie Utrecht, Staatsbosbeheer, Veiligheidsregio Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de N.V. Nederlandse Gasunie heeft de gemeente een reactie ontvangen. Deze reacties zijn in hoofdstuk 3 van de Inspraak- en vooroverlegnota opgenomen en van antwoord voorzien. De nota is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Voor wat betreft de overlegpartners waarvan geen reactie is ontvangen, wordt aangenomen dat zij instemmen met de inhoud van het voorontwerp-bestemmingsplan.

8.3 Resultaten terinzagelegging

Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein De Raaphof’ heeft op grond van artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening van 14 februari tot en met 27 maart 2014 (zes weken) ter visie gelegen. Gedurende de terinzagetermijn kon een ieder het ontwerp-bestemmingsplan inzien op het gemeentehuis. Daarnaast was het plan met de plancode NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-on01 digitaal raadpleegbaar op internet via www.ruimtelijkeplannen.nl. Van deze terinzagelegging is vooraf een openbare kennisgeving gedaan.

Gedurende de terinzagetermijn kon een ieder een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan indienen bij de gemeenteraad van Bunnik. De gemeente heeft in totaal acht zienswijzen ontvangen. Ze heeft in het kader van de totstandkoming van dit ontwerp-bestemmingsplan géén inloopavond georganiseerd.

In de notitie 'Nota van zienswijzen' wordt verslag gedaan van de inhoud van de zienswijzen en zijn deze voorzien van een beantwoording. De Nota van zienswijzen is als bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd.

Ambtshalve wijzigingen
Tot slot zijn er in het bestemmingsplan enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn aangegeven in hoofdstuk 3 ´Ambtelijke aanpassingen´, zoals opgenomen in het Nota van zienswijzen.

Vaststelling
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof is op 17 december 2015 door de gemeenteraad van Bunnik gewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.