direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein De Raaphof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof met identificatienummer NL.IMRO.0312.bpBNKderaaphof-va01.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep aan huis of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met dien verstande dat onder een agrarisch bedrijf geen productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij wordt begrepen.

1.7 agrarisch bouwvlak:

bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf.

1.8 agrarisch deskundige:

de Agrarische Beoordelingscommissie dan wel een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw.

1.9 archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

het deel van het maatvoeringsvlak dat bebouwd mag worden, uitgedrukt in procenten.

1.15 bedrijfsactiviteiten aan huis:

het in een woning op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.16 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening.

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.18 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.19 bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken:

bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.20 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.

1.21 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbare objecten volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.22 bestaande (bedrijfs)bebouwing, inhoud, [...], bouwhoogte:

(bedrijfs)bebouwing, inhoud, [...], bouwhoogte, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, met uitzondering van bebouwing, inhoud, [...], bouwhoogte, die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

1.23 bestaande aantal woningen:

het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreden van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, met uitzondering van de woningen die zijn gebouwd zonder een omgevingsvergunning voor bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen/aan- en uitbouwen /overkappingen):

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.34 daarmee verbonden rechtspersoon:

een horecabedrijf dat op basis van een contract horeca-activiteiten ontplooit binnen de vestiging van de horeca-exploitant.

1.35 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.36 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 2 meter tot de voorgevel.

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren (danwel soortgelijke transacties) en/of leveren van goederen, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.39 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.40 erker:

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- en/of zijgevels daarvan, en welke ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, sedumteeltbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.43 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 horeca:

een bedrijf zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van horeca-activiteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen worden verstrekt, waar bedrijfsmatig zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd en/of waar bedrijfsmatig nachtverblijf wordt verstrekt. Onder horeca is hier geen speelautomatenhal begrepen.

1.45 horeca-exploitant:

de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgebaat.

1.46 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel.

1.47 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.

1.48 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 80°.

1.49 keermuur:

een grond- of waterkerend kunstwerk.

1.50 kwetsbaar object:

kwetsbare objecten volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.51 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin.

1.52 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van zorg- en welzijn (waaronder mede huisvesting van zorgbehoevenden wordt begrepen), volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, verenigingsleven, opvoeding, kinderopvang, openbaar bestuur en andere openbare en sociale voorzieningen.

1.53 maatvoeringsvlak:

geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waar volgens de regels voor bepaalde bouwwerken een zelfde maatvoering geldt.

1.54 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen.

1.55 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.56 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.57 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een wand.

1.58 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.59 publieksgerichte dienstverlening:

aan detailhandel verwante dienstverlening, zoals reis- en uitzendbureaus, videotheken, kap- en schoonheidssalons, zonnestudio's, hypotheekwinkels, baliefuncties van banken en van andere kantoren, en andere vormen van dienstverlening met overwegend een baliefunctie; onder dienstverlening is hier geen detailhandel en geen horeca begrepen.

1.60 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.61 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.62 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het hoofdberoep agrarisch is, de arbeidsbehoefte minimaal een halve arbeidskracht (0,5 fte) bedraagt en de continuïteit op langere termijn verzekerd is.

1.63 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.64 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.65 staat van bedrijfsactiviteiten:

een lijst waarin bedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen en die daarom deel uit maakt van deze regels.

1.66 staat van horeca-activiteiten:

een lijst waarin horecabedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen en die daarom deel uit maakt van deze regels.

1.67 straatmeubilair:

de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, pinboxen, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, informatieborden, voorwerpen van beeldende kunst, wegbewijzering. Onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen.

1.68 standplaats:

het vanaf een plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel (en waarvoor in afdeling 4 van de APV voorschriften zijn opgenomen).

1.69 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.70 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond.

1.71 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.72 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.73 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.74 zijgevel:

iedere gevel grenzend aan de naar de openbare weg gekeerde gevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwdiepte

vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, liftschachten, hemelwaterafvoeren, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, lichtkappen/-koepels, balkons, bordessen, (brand)trappen, balkonhekken en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.8 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, mag het peil niet hoger worden gesitueerd dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, mag het peil niet hoger worden gesitueerd dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • b. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. water en bruggen;
  • d. de instandhouding en ontwikkeling van het in artikel 13.2 genoemde landschapstype en bijbehorende (kern)kwaliteiten;
  • e. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten met een maximum verkoopvloeroppervlakte van 100 m², uitsluitend binnen bestaande gebouwen;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, wegen, paden, parkeerplaatsen en tuinen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat overkappingen en bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere aan een agrarisch bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van keermuren maximaal 1,5 m mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Veldschuren en schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat veldschuren en schuilgelegenheden ten behoeve van agrarische bedrijvigheid gebouwd mogen worden, mits:

  • a. de rij-afstand tot het bij het agrarische bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • c. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter, en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • d. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteit zoals beschreven in artikel 13.2 daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema in lid 3.6.3 zijn aangemerkt als strijdig;
  • c. het gebruiken, in gebruik geven en laten gebruiken van gronden voor:
    • 1. niet als bouwwerk aan te merken mestbassins;
    • 2. de opslag van fruitkisten;
    • 3. de opslag van hooirollen;
    • 4. de opslag van kuilvoer.
3.4.2 Fruitteelt

De aanplant van fruitbomen is vanwege de spuitzone niet toegestaan binnen 30 meter rond woningen van derden in het buitengebied en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie en binnen 50 meter rond woningen in de bebouwde kom, met dien verstande dat:

  • a. deze bepaling niet van toepassing is op (herplant van fruitbomen in) bestaande fruitboomgaarden;
  • b. de aanplant van fruitbomen wel is toegestaan rond terreinen voor (kleinschalig) kamperen;
  • c. de aanplant van hoogstamfruitbomen die uitsluitend als landschapselement dienen wel is toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Tijdelijke verkoopstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een tijdelijke uitstalling voor de verkoop van ter plaatse voortgebrachte producten buiten bestaande gebouwen, mits:

  • per bedrijf maximaal één uitstalling is toegestaan;
  • het een mobiele en/of demontabele constructie betreft;
  • de uitstalling een oppervlakte heeft van maximaal 40 m² en een lengte van maximaal 8 meter;
  • de uitstalling maximaal 6 maanden per jaar aanwezig is in de periode 1 maart tot en met 31 oktober.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden de in het schema onder lid 3.6.3 benoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. De vergunning kan uitsluitend worden verleend als wordt voldaan aan de in het schema genoemde criteria.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een omgevingsvergunning was verleend;
  • c. die het vellen, rooien, planten of beschadigen van fruitbomen alsmede de daarbij behorende windsingelbeplanting betreffen.
3.6.3 Schema omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden
Vergunningplichtige werken / werkzaamheden   Vergunning nodig ter plaatse van de aanduiding   Criteria voor verlening werkzaamheden  
  'overige zone - landschapstype stroomgordel'    
Bodem en water  
1   Verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;   Nee    
2   Diepploegen, zijnde het extra diep – circa 0,5 m of meer – omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;   Nee    
3   Vergraven van waterlopen, watergangen, sloten, greppels en andere waterpartijen;   Nee    
4   Dempen van waterlopen, watergangen, sloten, greppels en andere waterpartijen;   Nee    
5   Werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden zoals draineren, onderbemalen e.d.;   Nee    
Beplanting en grondgebruik  
6   Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;   Ja
(n.v.t . op fruit -of boomteelt )  
behoud landschapselementen  
7   Beplanten (met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.3   Ja   behoud open landschapsbeeld  
8   Definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van ruwvoedergewassen;   Nee    
9   Aanleg kleine landschapselementen;   Ja   behoud open landschapsbeeld, erfbeplantingen toegestaan  
10   Bebossen   strijdig    
Infrastructuur en voorzieningen  
11   Aanleggen en verharden van wegen en paden en oppervlakteverhardingen groter dan 60 m² per verharding, met uitzondering van het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;   Nee  
12   Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur   Nee  
13   Aanleg oeverbeschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen   Nee  
14   Aanbrengen lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het aanleggen betreft)   Nee  
15   Aanbrengen hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen   strijdig  

Ja = vergunningplichtig
Nee = niet vergunningplichtig
Strijdig = niet toegestaan

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijven tot en met categorie 3.1 als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', bedrijven tot en met categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veeverzamelplaats' een veeverzamelplaats, met onder andere veehandel, veeoverslag en veetransport;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', horeca-activiteiten tot en met categorie 2 en bestaande horeca-activiteiten tot en met categorie 3 als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van horeca-activiteiten', met dien verstande dat de horeca-activiteiten slechts mogen worden uitgevoerd door één exploitant of daarmee verbonden rechtspersoon;
  • e. evenementen behorende bij de onder e genoemde horeca-activiteiten;
  • f. één brandstofvulpunt met maximaal twee afleverzuilen en elektrisch oplaadpunt voor voertuigen;
  • g. weegbrug;
  • h. mestplaat tot een oppervlakte van 400 m²;
  • i. aan de onder a tot en met e gebonden niet-zelfstandige kantoren en kantine;
  • j. opslagbedrijf, voor inpandige en openlucht opslag;

alsmede voor:

  • k. daarbij behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, tuinen, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies;

met dien verstande dat:

  • l. risicovolle inrichtingen en opslag, als aangegeven in Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein met het indices R bij het aspect gevaar, niet zijn toegestaan;
  • m. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, niet zijn toegestaan;
  • n. een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. per bedrijf mag maximaal 100% van het bij het bedrijf behorende bouwvlak worden bebouwd tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander bebouwingspercentage is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. er dient ruimte beschikbaar te zijn om voldoende parkeerplaatsen te kunnen realiseren.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen bergingen, fietsenstallingen, overkappingen ten behoeve van het brandstofvulpunt en andere ondergeschikte dienstgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, tot bij elke bedrijfsvestiging een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 m;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevellijn van de bedrijfswoning aan de Schoudermantel 52.
4.2.3 Bedrijfswoning
  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 500 m³ bedragen of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer bedraagt;
  • d. de dakhelling van de kap op een bedrijfswoning mag niet meer dan 60 graden bedragen;
  • e. een omgevingsvergunning voor de herbouw van een bedrijfswoning, wordt slechts verleend indien vaststaat dat:
    • 1. het geluidsniveau binnen de bedrijfswoning voldoet aan de nieuwbouweisen binnen de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit, en
    • 2. aanvrager heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om te onderzoeken of de bedrijfswoning met minimaal één geluidsluwe gevel kan worden gerealiseerd.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw (bedrijfswoning);
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • e. per bedrijfswoning mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 70 m² bedragen.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
bouwwerken geen gebouw zijnde   maximale bouwhoogte  
mestplaat   4 m  
vlaggenmasten   8 m  
hijs- en takelinrichtingen   10 m  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 m  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 m  
pergola's, luifels en overkappingen   4 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m  
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  • b. zelfstandige kantoren;
  • c. een gangbare in- en uitrit zonder toegangsbelemmeringen, ter plaatse van de 'onderhouds-/calamiteitenroute', zoals weergegeven in het Landschappelijk inrichtingsplan, die is opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.
4.3.2 Toegestaan aantal dieren

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - veeverzamelplaats' mogen:

  • a. op enig moment op het terrein en in de gebouwen maximaal 1.900 schapen of 1.400 varkens of 300 runderen, en 100 paarden aanwezig zijn;
  • b. met in achtneming van het bepaalde onder a, maximaal 100 dieren tegelijkertijd aanwezig zijn op het terrein en in de gebouwen ten behoeve van noodopvang van vee.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 4.1 en de vestiging van andere bedrijven toestaan mits deze, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de rechtstreeks toegelaten bedrijven;
  • b. het bepaalde in 4.1, onder d, en uitbreiding van horeca-activiteiten van categorie 3 toestaan als bedoeld in de bij deze regels behorende 'Staat van horeca-activiteiten', mits:
    • 1. voor de omgeving een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd;
    • 2. de wijziging geen onevenredig nadelig effect heeft op het verkeer ter plaatse.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • c. watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden.
5.2 Bouwregels

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Groen' aangewezen gronden mogen niet voor parkeren worden gebruikt.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. dierenweide;
  • c. perceelsontsluitingen.
6.2 Bouwregels

Op de voor Tuin aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 1 meter, met dien verstande dat:

  • a. bestaande bebouwing tevens is toegestaan.
6.3 Specifieke gebruiksregels

De voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt:

  • a. voor parkeren;
  • b. als een gangbare in- en uitrit zonder toegangsbelemmeringen, ter plaatse van de 'onderhouds-/calamiteitenroute', zoals weergegeven in het Landschappelijk inrichtingsplan, die is opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Water ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. waterberging;
  • c. waterhuishouding;
  • d. groenvoorzieningen, onder andere in de vorm van oevers, taluds en onderhoudspaden;
  • e. waterstaatkundige kunstwerken, zoals duikers, bruggen, kaden en (aanleg)steigers;
  • f. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • g. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de waterhuishouding en de onder f bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.2 Bouwregels

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming of ten dienste van aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

Artikel 8 Leiding - Brandstof

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Brandstof ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - brandstof', een brandstofleiding met de daarbij behorende beschermingszone;
waarbij de bestemming ' Leiding - Brandstof ' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor ' Leiding - Brandstof ' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de betreffende leiding(en) met een maximale bouwhoogte van 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 8.2.1 voor het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de leiding en de betreffende leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor ' Leiding - Brandstof ' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden':

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, of ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van drainage;
  • c. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • i. het aanbrengen van gesloten verhardingen.
8.4.2 Uitzonderingen

Het in 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding en/of onderhoud aan de leiding(en);
  • c. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
8.4.3 Toetsingscriteria

De in 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de betreffende leiding(en) en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie - 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van gronden met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bestemming ' Waarde - Archeologie - 3 ' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor ' Waarde - Archeologie - 3 ' mede bestemde gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het onder 9.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a. bebouwing waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • b. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • d. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in 9.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in 9.3.2 aan de vergunning.
9.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag besluit om af te wijken met een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor ' Waarde - Archeologie - 3 ' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.
9.4.2 Uitzonderingen

Het onder 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing als aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarbij de bodem tot maximaal 0,50 meter onder het bestaande maaiveld wordt geroerd;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 500 m², met dien verstande dat deze uitzonderingsbepaling niet geldt indien in de periode van 24 maanden voor de datum van de werken of werkzaamheden deze uitzonderingsbepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het terrein waar de werken of werkzaamheden zijn voorzien;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag; bij de beoordeling hiervan kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een archeologisch deskundige.
9.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in 9.4.4 aan de vergunning.
9.4.4 Voorwaarden

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in 9.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid
9.5.1 Verwijderen bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde - Archeologie - 3 ' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn, of als gronden ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

9.5.2 Wijziging naar Waarde - Archeologie - 2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde - Archeologie - 3 ' geheel of gedeeltelijk veranderen in 'Waarde - Archeologie - 2' voor gronden die op basis van nader archeologisch onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • b. Het bepaalde in artikel 11.1, onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
11.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals voorzieningen voor ventilatie en daglichttoetreding, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • b. de bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder b voor een bouwdiepte van het ondergrondse bouwwerk van maximaal 10 meter, mits uit een onderzoeksrapport is gebleken dat hydrologische belangen niet worden geschaad en de waterbeheerder hierover heeft geadviseerd.
11.3 Parkeervoorzieningen
  • a. Bij de realisering van nieuwe bebouwing of de uitbreiding van bestaande bebouwing binnen de in het plan opgenomen bestemmingen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de beoogde ontwikkeling, conform de geldende Nota parkeernormen;
  • b. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, indien is aangetoond dat elders wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, ten behoeve van de beoogde ontwikkeling.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.

12.2 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in lid 12.1 is in ieder geval:

  • a. het (laten) gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning als zelfstandige wooneenheid;
  • b. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  • c. het (laten) plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. het (laten) storten en/of (laten) lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • e. het (laten) gebruiken van de gebouwen voor een seksinrichting;
  • f. (raam)prostitutie;
  • g. andere doeleinden dan waarvoor het bevoegd gezag een omgevingsvergunning heeft verleend.
12.3 Voorwaardelijke verplichting

Het Landschappelijk inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels, moet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ten uitvoer worden gebracht en moet vervolgens duurzaam in stand worden gehouden.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 milieuzone - 100 jaars-aandachtsgebied
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ' milieuzone - 100 jaars-aandachtsgebied ' is geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor het gebruik van grondwater voor de drinkwaterconsumptie.
  • b. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ' milieuzone - 100 jaars-aandachtsgebied ' hebben de gronden mede een functie ten behoeve van het waterwingebied en is bij functiewijzigingen uitsluitend een bestemming toegestaan die geen hoger grondwaterrisico met zich meebrengt dan de geldende bestemming.
13.2 landschapstypen

Voor de aangeduide landschapstypen gelden de volgende regels:

13.2.1 Beleid en kernkwaliteiten
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype stroomgordel' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: bodemreliëf (afwisseling hoge en lage delen), landschapselementen, (half) open landschapsbeeld en plaatselijk weidevogelgebied.
13.3 specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument

Ter plaatse van de aanduiding ' specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument ', zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van gemeentelijke monumenten en de aanwezige cultuurhistorische waarden en dient bij het bouwen, voor zover van toepassing, de gemeentelijke monumentenverordening in acht genomen te worden.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:

  • a. het toestaan van een bedrijf dat niet is genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein', of daarin is genoemd in een hogere categorie, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven;
  • b. voor het toestaan van een horecabedrijf dat niet is genoemd in de 'Staat van horeca-activiteiten', of daarin is genoemd in een hogere categorie, maar dat naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven;
  • c. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  • d. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, aantallen, afmetingen en percentages, mits:
    • 1. deze voorgeschreven maten, aantallen, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden, en;
    • 2. maximaal 10% overschrijding van de maximale goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, alleen wordt toegestaan indien deze afwijking noodzakelijk is om de voorgeschreven verdiepingshoogte uit het bouwbesluit te kunnen realiseren of om, in geval van een aanbouw, aan te kunnen sluiten op de reeds bestaande plafondhoogte of (goot)hoogte;
    • 3. maximaal 10% overschrijding van de maximale bouwhoogte van een woning, alleen wordt toegestaan als de dakhelling maximaal 50 graden bedraagt en de nok niet wordt afgeplat;
    • 4. maximaal 10% overschrijding van de maximale bouwhoogte van carports en pergola's alleen wordt toegestaan om aan te kunnen sluiten bij de bestaande (goot)hoogte van een woning of van een bijbehorend bouwwerk.
  • e. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorend bij een woning of bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte (mantelzorg), mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels inzake bijbehorende bouwwerken bij woningen of bedrijfswoningen wordt ingepast, met dien verstande dat de maximale oppervlakte die voor mantelzorg mag worden gebruikt niet meer dan 60 m² mag bedragen;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
  • f. het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), mits:
    • 1. de omzetting niet leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu;
    • 2. de omzetting geen onevenredige negatieve invloed heeft op de verkeersintensiteit en -afwikkeling en op de parkeerbalans in de omgeving.
  • g. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  • h. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, mits:
    • 1. in geval van bouwen op een gebouw, dat gebouw ten minste 12 m hoog is, geen beschermd monument is, en geen woongebouw is;
    • 2. in geval van bouwen anders dan op een gebouw, situering plaatsvindt op een locatie in een stedelijke omgeving, op een bedrijfsterrein, achter de achtergevelrooilijn van hoofdgebouwen, of nabij hoofdwegen, aansluitend aan infrastructurele werken;
    • 3. per geval vaststaat dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, windturbines, reclamezuilen, wegportalen, lichtmasten en/of hoogspanningsmasten.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en aanduidingen wijzigen zodanig dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10 meter wordt verschoven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Raaphof.