Plan: | Hollandsche Rading - Graaf Floris V weg 49 |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.23010BP0002-VG01 |
Aan de Graaf Floris V weg 49 in Hollandsche Rading wil men de agrarische bedrijfsbebouwing slopen in ruil voor een woonbestemming en het toevoegen van een extra woning.
Het programma gaat uit van het mogelijk maken van twee woningen met bijgebouw. De bestaande bedrijfswoning en een nieuwbouwwoning. De nu aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
De bedrijfsvoering in de agrarische bebouwing is al gestaakt. Het complex staat leeg. De nieuwe eigenaren achten het, gelet op de ligging in de nabijheid van NNN-gebied, niet wenselijk een nieuwe agrarische invulling te realiseren.
De intentie is om alle asbest (daken) te saneren en bedrijfsopstallen (ong. 730m2) te slopen en om naast de bestaande woning, één nieuwe burgerwoning te realiseren van max. 120 m2 voorzien van een bijgebouw van maximaal 70m2. Tevens wordt het overgrote deel van de verhardingen (ong. 1.545 m2) verwijderd, zodat de grond daar weer water kan opnemen.
De toekomstig eigenaar heeft het agrarisch erf mede aangekocht om een huurder uit te verhuizen van een andere locatie, die in ontwikkeling is en op dit moment daar een verdere ontwikkeling belemmert.
De opbrengst van de tweede woning moet de kosten voor asbestsanering, sloop van de bedrijfsopstallen en de kosten die gemoeid zijn met de uitverhuizing compenseren. Een eventueel surplus komt ten goede aan de instandhouding van het voor Maartensdijk zo karakteristieke Landgoed Eyckenstein met haar hoge cultuurhistorische waarden.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - 2’ hier geen mogelijkheden voor biedt. Om de transformatie van het perceel planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Graaf Floris V weg 49 in Hollandsche Rading. De locatie ligt in het buitengebied en wordt omgeven door weilanden en sloten. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Maartensdijk, sectie N, perceel 129. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 5.000 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 12 april 2017.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 2' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (middelhoge archeologische verwachting).
Een deel van het (huidige) agrarische bouwvlak valt buiten het plangebied. Hiervoor is recent (30 maart 2023) het bestemmingsplan 'Westbroekse Zodden percelen N 2757 en N 2851' vastgesteld waarmee dit deel van het bouwvlak al is 'wegbestemd'.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012', omdat de agrarische bebouwing wordt gesloopt en de agrarische bedrijfsvoering wordt gestaakt. De initiatiefnemers gaan op het perceel wonen en er wordt een tweede woning gebouwd voor verhuur. Hierdoor zal de huidige enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 2' moeten wijzigen naar de bestemming 'Wonen'.
Het bestemmingsplan 'Hollandsche Rading - Graaf Floris V weg 49' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het agrarisch erf aan de Graaf Floris V weg 49 te Hollandsche Rading bestaat uit meerdere opstallen:
Het erf is toegankelijk vanaf de Graaf Floris V weg. Er is rondom het plangebied veel groen aanwezig, in de vorm van weilanden, bebossing en sloten. De gebouwen staan momenteel leeg. Het perceel heeft een nieuwe eigenaar die het perceel wil transformeren. Daarmee wordt ook de agrarische bedrijfsvoering definitief gestaakt.
Foto bestaande situatie (bron: initiatiefnemer)
Inrichtingsschets bestaande situatie, bijlage 1 (bron: initiatiefnemer)
Van de bestaande bebouwing wordt de bestaande bedrijfswoning behouden.
De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing betreft:
======+
Totaal sloop bebouwing 730 m2
Daarnaast wordt er circa 1.545 m2 verharding (waaronder de mestkelder, een kuilplaat en verhardingen) verwijderd.
Voor de op de bedrijfsgebouwen aanwezige (deels asbesthoudende) golfplaten die verwijderd zullen worden, is door de gemeente De Bilt op 11 november 2021 de ingediende melding akkoord bevonden.
In de gewenste situatie wordt de bestaande woning met bijbehorend bijgebouw behouden. Daarnaast wordt er een tweede woning met aangebouwd bijgebouw mogelijk gemaakt. Eén van de woningen wordt door het landgoed verhuurd. De andere woning zal worden verkocht.
Kavel 1:
Kavel 2:
Alle bedrijfsgebouwen binnen het plangebied worden gesloopt. De schuur die bij de bestaande woning hoort en als bijgebouw wordt gebruikt blijft bestaan. In totaal wordt er 2.275 m2 aan verharding en bebouwing weg gehaald. Naast de te slopen schuren wordt de mestkelder (met vloer, wanden en dak) met een omvang van minimaal 10 bij 10 meter verwijderd. Tevens wordt er een kuilplaat en overige verharding vewijderd.
sloop/ verwijderen m2 | bouwen m2 | |
bestaande woning | 0 | |
bestaand bijgebouw | 0 | |
nieuwe woning met bijgebouw + verharding | 220 | |
schuren | 730 | |
verharding (waaronder een mestkelder en kuilplaat) | 1.545 | |
2.275 | 220 |
De oppervlakte verhard neemt met voorliggend plan af met circa 2.055 m2.
Inrichtingsschets gewenste situatie, zie ook bijlage 2 en 3 (bron: initiatiefnemer)
Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit
Hoofdopzet bebouwing en ontsluiting
De kavel ligt bij een knik in het Tienhovense kanaal op de plek van de oude sluis. In het zuiden liggen uitgestrekte veengebieden (waaronder de Westbroekse Zodden), in het noorden is er de overgang naar de Utrechtse Heuvelrug. Die overgang van laag en nat naar hoog en droog zie je goed terug in het landschap. In het noorden heeft het landschap een besloten karakter met monumentale eikenlanen en bosbeplanting, in het zuiden is het beeld open en waterrijk.
De plankaart laat de nieuwe hoofdopzet van de kavel zien. De bestaande schuur wordt deels gesloopt en er wordt een nieuwe schuurwoning toegevoegd. Het nieuwe bouwvolume volgt de lengterichting van de kavel en is in vorm en materiaalgebruik ondergeschikt aan de bestaande woning. Ook ligt het nieuwe bouwvolume achter de rooilijn van de bestaande woning. Daarmee krijgen de bouwvolumes de opzet van een agrarisch erf in het veenweidegebied met een vooruitgeschoven woning en schuren die meer naar achteren liggen.
De bestaande en nieuwe woning delen één erf en worden beide ontsloten vanaf de bestaande toegangsweg, waarbij de bestaande dam wordt gebruikt. Op het erf komt een waterdoorlatende verharding.
Hoofdopzet beplanting
De kavel voegt zich in de opstrekkende verkaveling van het veenweidegebied. Natuurvriendelijke oevers met groepjes wilgen en elzen aan de oostelijke en westelijke kavelgrenzen benadrukken de lengte-richting. Ook de haag op het achterterrein benadrukt de lengterichting. Die haag bestaat uit inheemse soorten (haagbeuk, els, meidoorn, veldesdoorn, liguster) en heeft een maximale hoogte van 1m80. Langs de rand van het gemeenschappelijke erf op het voorterrein staat een haag van haagbeuken. De haagbeuken groeien ook goed op een venige ondergrond. Op de noordelijke kop van de kavel worden de bestaande beplanting aangevuld met inheemse bomen als zomereik, zomerlinde en haagbeuk. Uitgangspunt van het inpassingsplan is dat de bestaande vitale bomen op de kavel gehandhaafd blijven.
Woningen
De woningen worden, zoals hierboven omschreven, landschappelijk ingepast. Er wordt aansluiting gezocht met het agrarisch karakter van de oorspronkelijke bebouwing. De oppervlakte van de nieuwe woning mag niet meer dan 120 m² bedragen. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 600 m³. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woning is maximaal 3 en 10 meter. Op het erf is sprake van de één erfgedachte. Er is sprake van een hoofd- en een schuurwoning.
Bestaande bebouwing omgeving (bron: googlemaps)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De provincie Utrecht is, vooruitlopend op de Omgevingswet, aan de slag gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie heeft aan hoe de provincie Utrecht wenst dat de provincie er in 2050 uitziet.
De Omgevingsvisie gaat over de fysieke leefomgeving. Dit omvat alle aspecten van de fysieke leefomgeving op, onder en boven de grond. De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is uitgewerkt in thema's en gebieden. Het betreft de volgende beleidsthema's:
Voor het voorgenomen plan zijn de volgende thema's uit de Omgevingsvisie direct relevant.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Drinkwaterbedrijven en overheden zijn samen verantwoordelijk voor het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening. Dit wordt ook wel de ‘zorgplicht drinkwater’ genoemd. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in onze provincie bestaat de beschermingszone drinkwaterwinning. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid hebben we tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken.
Overstroombaar gebied
Eén van de belangrijkste risico’s van klimaatveranderingen in de delta Nederland is een overstroming. De provincie Utrecht zorgt er samen met de waterbeheerders voor dat de dijken (‘primaire keringen’ en ‘regionale keringen’) in de provincie op orde zijn om te voorkomen dat rivieren, randmeren, kanalen en regionale wateren overstromen. Ook participeert de provincie in het onderzoeksprogramma Ontwikkeling Regionale Keringen (ORK). Als het ondanks de waterveiligheidsmaatregelen toch misgaat, dan wil de provincie daarop voorbereid zijn. Dit vraagt enerzijds om gevolgenbeperking bij overstromingen door overstromingsrobuuste ruimtelijke inrichting van woningen, bedrijven en (provinciale) wegen en van de buitendijkse gebieden en anderzijds om een goede rampenbestrijding en crisisbeheersing bij overstromingen (calamiteitenbestrijding overstromingen). Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies, zoals de energievoorziening, drinkwatervoorziening, zijn hierbij belangrijk. De provincie Utrecht geeft hiervoor het overstroombaar gebied aan, waarbinnen de provincie met gemeenten, waterbeheerders en de Veiligheidsregio Utrecht samenwerkt aan de gevolgenbeperking bij overstromingen. Daarnaast is in de Omgevingsverordening een regel opgenomen om in overstroombaar gebied rekening te houden met overstromingsrisico's.
Landschap Groene Hart
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen wij op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in onze provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo'n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).
De kernkwaliteiten voor het Groene Hart zijn:
Centraal staat het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden en versterken. De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:
CHS-Agrarisch cultuurlandschap
Cultuurhistorische waarden van de leefomgeving wil de provincie beschermen en benutten, door ze beter zichtbaar en beleefbaar te maken en door ze te gebruiken als dragers en aanjagers van ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij stimuleert de provincie we ook de inzet van kunst en creatief ontwerp. Mede in het kader van de Erfgoed Deal wil de provincie investeren in het zichtbaar en beleefbaar maken van erfgoed in relatie tot de grote transities van de leefomgeving.
De provincie Utrecht wil de waarden van de agrarische cultuurlandschappen beschermen en benutten. Maar wij realiseren ons dat klimaatadaptatie, bodemdaling en energietransitie hun impact zullen hebben op het landschap van het Groene Hart. Wij vinden het belangrijk dat cultuurhistorische waarden en de kernkwaliteiten van het landschap daarbij een rol spelen. Op de kaart Kernkwaliteiten van het landschap zullen wij bij wijze van aanvulling op de Cultuurhistorische hoofdstructuur aangeven welke structuren in het landschap wij belangrijk vinden om goed in te passen. Wij vragen gemeenten en initiatiefnemers hiervan gebruik te maken.
Het plangebied ligt in een gebied dat is genomineerd voor UNESCO-HollandseWaterlinies: een samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groen en overwegend rustig karakter en ten slotte de openheid
Landbouwgebied
In het landbouwgebied is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. We bieden agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie. Het gaat ons hierbij om activiteiten die in het belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door deze activiteiten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast voorziet de verordening in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen.
Planspecifiek
Voor het voorgenomen plan zijn de regels in de interim omgevingsverordening relevant die betrekking hebben op beschermingszone drinkwaterwinning, overstroombaar gebied, landschap Groene Hart, CHS-Agrarisch cultuurlandschap en landbouwgebied. Deze aspecten zijn eerder behandeld in paragraaf 3.2.1.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen onder andere deze beschermingszone laat geen activiteiten toe en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie (artikel 3.7).
Dit is in voorliggend plan niet aan de orde.
Overstroombaar gebied
Onderstaand figuur toont dat het plangebied gelegen is in een overstroombaar gebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 2.10 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan regels bevat die rekening houden met overstromingsrisico's. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales, ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen, bestand zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming flink beperkt worden.
Landschap Groene Hart
Onderstaand figuur toont dat het plangebied in het Landschap Groene Hart ligt. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim Omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
Zoals eerder benoemd betreft het voorgenomen plan de ontwikkeling van één extra woning en herbestemming van de bestaande bedrijfswoning en worden diverse bestaande agrarische opstallen gesloopt. Het voorste de gedeelte van het perceel wordt bestemd ten behoeve van de bestemming 'Wonen'. De achterliggende gronden krijgen een bestemming 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Tuin' wordt de aanduiding 'Landschapswaarden' toegevoegd. Daarnaast wordt in de bouwregels een bouwverbod opgenomen binnen de tuinbestemming. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Interim Omgevingsverordening.
CHS-Agrarisch cultuurlandschap en landbouwgebied
Onderstaand figuur toont een uitsnede van de kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' van de Interim Omgevingsverordening. Hieruit blijkt dat de planlocatie gelegen is in een agrarisch cultuurlandschap. Op basis van de regels die gelden voor deze gronden, artikel 7.7 van de Interim Omgevingsverordening,wordt gesteld dat een bestemmingsplan rekening dient te houden met de waarden van de Cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur. Daarnaast dienen er regels gesteld te worden ter bescherming en benutting van deze waarden.
In de toelichting op artikel 7.7 is opgenomen dat bij de cultuurhistorische waarde van het Agrarisch cultuurlandschap vooral in de volgende punten ligt:
Bij ontwikkelingen in dit gebied vormt de cultuurhistorische waarde een uitgangspunt een inspiratiebron. Het uitgangspunt is behoud door ontwikkeling. In het bestemmingsplan is de aanduiding 'Landschapswaarden' opgenomen ter bescherming van het agrarisch cultuurlandschap. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Interim Omgevingsverordening. De aanwezige structuren in het lanschap worden niet aangetast.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen voor de instandhouding en versterking (voorlopige lijst) UNECO Werelserfgoed Hollandse Waterlinies (artikel 7.2). Dit artikel gaat over het behouden, in stand houden en zo mogelijk versterken van de uitzonderlijke universele waarde van het (beoogde) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies, dat bestaat uit de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een 19e- en 20e -eeuws netwerk van inundatiegebieden, forten en verdedigingswerken.
In artikel 7.2 is het volgende opgenomen:
In artikel 10.6f is ook de volgende bepaling opgenomen:
Het is verboden in het (Voorlopige Lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies de uitzonderlijke universele waarde aan te tasten.
De belangrijkste te onderscheiden componenten van de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed Hollandse Waterlinies zijn conform Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening en de Gebiedsanalyses Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies:
De waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden met voorliggend plan niet aangetast. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op een plaats waar nu nog agrarische bedrijfsbebouwing staat. Er wordt geen extra gebied aangetast danwel bebouwd. Binnen het plangebied neemt de bebouwing/ verharding juist af en de nieuw toe te voegen woning wordt landschappelijk ingepast, zoals omschreven in paragraaf 2.2 en bijlage 3.
Ganzenrustgebied
Voor het plangebied is artikel 6.45 Verbod opzettelijke verstoring ganzen in ganzenrustgebied van toepassing.
In deze gebieden is het verboden
Met voorliggend plan worden ganzen in het ganzenrustgebied niet verstoord. De nieuwe woning komt op de plaats van bestaande bebouwing. Er wordt geen ganzenrustgebied aangetast. Met de inpassing van de bebouwing is rekening gehouden met de ligging in het ganzenrustgebied.
Wonen, werken en recreëren
Relevant voor onderhavig initiatief is het artikel 9.11 van de Interim Omgevingsverordening. Deze omschrijft de mogelijkheden voor vestiging van nieuwe stedelijkde functies in het landelijk gebied. In de regels is het artikel alsvolgt opgenomen:
Artikel 9.11 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen (‘ruimte voor ruimte’)
Met voorliggend bestemmingsplan wordt niet voldaan aan de feitelijke sloopeis van 750m2.
sloop/ verwijderen m2 | bouwen m2 | |
bestaande woning | 0 | |
bestaand bijgebouw | 0 | |
nieuwe woning + verharding | 220 | |
schuren | 730 |
In totaal wordt er 730m2 aan bebouwing gesloopt.
Daarnaast wordt er echter, zoals in paragraaf 2.2 ook is aangegeven, 1.545m2 aan verharding verwijderd. Hiermee wordt de verharding op het perceel gehalveerd.
Deel van deze verharding is een aparte mestkelder met vloer, wanden en dak met een omvang van minimaal 10 bij 10 meter. Tevens wordt er een kuilplaat en overige verharding vewijderd.
Ondanks dat niet wordt voldaan aan de formele sloopeis zijn de opbrengsten van dit plan positief en reden om medewerking te verlenen:
Met voorliggend plan neemt de bebouwing/ verharding in het buitengebied af en wordt een woning toegevoegd op een plaats waar nu agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
Een agrarische bedrijfsbestemming komt te vervallen. Er is geen sprake van aantasting/ verstoring van het landschap en het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid. Uitvoering van het plan komt ten goede van de openheid van het gebied.
In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die daarin worden benoemd zijn:
Deze kernkwaliteiten hebben mede gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie ontwikkelingsrichtingen toe te werken naar 2030. Dat zijn Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.
Deelconclusie
De verdere uitwerking van dit beleidskader in relatie tot onderhavig plan wordt verder uitgewerkt in de volgende beleidsthema's. op voorhand kan niet worden gesteld dat onderhavig plan in strijd is met de beleidskaders van het Bilts Manifest.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 'Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd. De gemeente vindt het belangrijk daarmee een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd, zie hiervoor. In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen. De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben alle een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voorbereid.
Hollandsche Rading ligt tussen de bossen en het veenweidegebied, bij de provinciegrens (de betekenis van ‘rading’ is grens). Het wordt gekenmerkt door een aantal monumentale lanen die zijn gekoppeld aan bosstroken en houtwallen die vanuit de Heuvelrug het open weidegebied insteken. Zo is een grote diversiteit aan cultuurhistorisch-landschappelijk waardevolle landschappen en leefomgevingen ontstaan, met ieder een herkenbaar eigen gezicht.
Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen de landschappen herkenbaar blijven. Waar mogelijk worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingepast binnen bestaande bebouwing of gebruikt voor het in stand houden en opwaarderen van bestaande cultuurhistorische gebouwen of dorpsstructuren: hergebruik en transformatie met liefde voor de bestaande waardes en kwaliteiten.
Uitsnede structuurvisie De Bilt (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Deze in de structuurvisie vastgelegde beleidskaders komen grotendeels ook voor in de beleidskaders van rijk, provincie en regio. In relatie tot het voorliggende plan is aangegeven dat sprake is van de sanering van een agrarisch bedrijf en dat er inpassing in de landschappelijke structuur van de omgeving plaatsvindt.
Deelconclusie
De ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie. Het landschap blijft herkenbaar en bestaande (landschappelijke) structuren worden niet aangetast.
De Woonvisie 2030 is in december 2021 uitgebracht. Hiervoor is in 2020 een onderzoek gedaan naar de woningbouwopgave in het participatietraject 'Samen Werken aan Wonen'. Tijdens het participatietraject 'Samen Werken aan Wonen' hebben inwoners een aantal adviezen op het gebied van woningbouw aan de gemeente gegeven. Dit advies krijgt in dit beleidsdocument haar eerste vertaling. De focus wordt gelegd op:
1. het bouwen voor jongeren en ouderen
2. Aandacht voor doorstroming, huisvesting van middenkomers en jonge gezinnen
Deze woonvisie is daarmee een belangrijke mijlpaal, als eerste beleidsdocument dat gebaseerd is op het inwoneradvies ‘De Bilt. Wonen in een groene omgeving!’.
Om te voorkomen dat er vooral dure koopwoningen worden gebouwd stuurt de gemeente actief op de woningbouwprogrammering. Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de volgende eisen: minimaal 30% sociale huurwoningen, minimaal 20% middenhuur woningen, 50% vrije sector. Alle initiatieven moeten bijdragen aan deze differentiatie eis door realisatie of afkoop bij minder dan 10 woningen. In de te actualiseren bestemmingsplannen worden, naast de minimale percentages te bouwen sociale en middenhuurwoningen, ook de concrete aantallen genoemd. Daarnaast stuurt de gemeente waar nodig initiatieven bij om voldoende goedkope en middeldure koopwoningen te realiseren.
Deelconclusie
De bestaande woning wordt op dit moment verhuurd in het sociale segment net als een aantal andere woningen op Landgoed Eyckenstein. Wanneer de huidige verhuurder vertrekt wordt de woning opgeknapt en vindt hierover een nieuwe afweging plaats.
Het plan is niet in strijd met de Woonvisie 2030.
Op 31 mei 2022 is het coalitieakkoord 'Ruimte voor Morgen – Naar een eerlijker groene toekomst' ondertekend. In dit akkoord zijn afspraken en doelstellingen voor nieuw beleid opgenomen. Onder andere wordt hierin het volgende vermeld:
"Om onze open ruimte en de groene buffer tussen bebouwing en natuur te beschermen houden we ons bij woningbouw aan de grens van de provinciale rode contour. We bouwen binnen de bebouwde kom, waarbij Maartensdijk de enige uitzondering is."
De rode contour is de provinciale rode lijn om de bebouwde kommen in de gemeente De Bilt. In het coalitieakkoord 2022-2026 wordt gerefereerd aan de rode contour zoals die provinciaal gold op datum van ondertekening.
De afspraak uit het coalitieakkoord heeft betrekking op woningbouw buiten de rode contour. Het doel van de coalitie is natuur en open ruimte te beschermen en niet salamigewijs natuur op te offeren en aan de stad vast te laten groeien. Er zijn echter ook woningbouwontwikkelingen buiten de rode contour denkbaar die de genoemde open ruimte en het groene karakter juist kunnen verbeteren en versterken. Voorbeelden hiervan zijn ontwikkelingen bij bedrijventerreinen en maatschappelijke instellingen waarbij de bebouwing juist afneemt of de impact op de natuur juist vermindert. Hier spreekt het coalitieakkoord niet over.
In de beleidslijn 'omtrent het inperken van bouwmogelijkheden buiten het stedelijk gebied', vastgesteld op 18 april 2023, is daarom vastgelegd hoe in die geest om te gaan met bebouwing buiten de rode contour. Hierbij wordt aangesloten bij de systematiek van de provinciale regelgeving omtrent ruimtelijk ontwikkelingen buiten de rode contour, zoals de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht vastgesteld op 10 maart 2021 (in het vervolg 'Interim Omgevingsverordening' of 'IOV'). Dat maakt het ook goed inzichtelijk dat gemeente De Bilt hierin een scherpere koers vaart dan de provinciale regelingen, en uitgaat van het 'Nee, tenzij-principe'.
Er zijn ook lopende projecten waarbij het vorige college reeds een positieve grondhouding heeft ingenomen en/of een overeenkomst heeft gesloten met ontwikkelende partijen. Deze projecten zullen worden voortgezet.
Het college hanteert de volgende uitgangspunten:
Dit beleidsdocument geeft kaders voor de beoordeling van toekomstige dossiers die bebouwing vragen buiten het stedelijk gebied.
Deelconclusie
Voor onderhavig initiatief is van belang dat in deze beleidslijn omtrent het inperken van bouwmogelijkheden buiten het stedelijk gebied ook ingaat in de zoals in paragraaf 3.2.2 benoemde Interim Omgevingsverordening Provinvie Utrecht. De beleidslijn gaat onder andere in op artikel 9.11 van deze omgevingsverordening. Als aanvullend gemeentelijk beleid wordt gesteld:
Het college zal de regels van artikel 9.11 IOV in hoofdlijnen volgen al zal hij inzetten op afname van de
bebouwingsoppervlakte. De mogelijkheid uit de IOV om niet te voldoen aan de hoeveel te slopen
bebouwing (art. 9.11 1-b laatste zin) zal door het college streng beoordeeld worden. Het moet immers
gaan om een grote verbetering voor woon- en leefklimaat, milieubelasting en natuurverbetering om af
te wijken van de aangegeven sloopmetrages. Het college neemt een positieve grondhouding aan m.b.t.
dergelijke initiatieven.
Hieraan wordt, zoals omschreven in paragraaf 3.2.2 voldaan. Tevens wordt het initiatief landschappelijk ingepast, neemt de verharding af en is er geen strijd met de Woonvisie. Onderhavig initaitief is in lijn met de genoemde beleidslijn.
De gemeente De Bilt heeft Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. Met dit beleid wordt het milieu door de bouw zo min mogelijk belast, wordt een optimale woonkwaliteit gerealiseerd en krijgen gebouwen en openbare ruimten een langere levensduur. Dit moet uiteindelijk mede bijdragen aan een energieneutrale gemeente in 2050. De Duurzaam-Bouwen maatregelen voor nieuwbouw zijn vastgelegd in de 'Menukaart nieuwbouw' van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU). De Menukaarten Duurzaam Bouwen zijn een praktisch hulpmiddel met concrete informatie. Deze geven inzicht in maatregelen die getroffen kunnen worden om een gebouw duurzaam te krijgen.
Bij het uitwerken van de bouwplannen voor de nieuwe woning wordt rekening gehouden met het Duurzaam Bouwen beleid en wordt de 'Menukaart nieuwbouw' geraadpleegd.
Het planvoornemen met de transformatie van een agrarisch perceel naar een perceel met woonbestemming zorgt voor een nieuwe, extra woning in Hollandsche Rading. Hollandsche Rading kenmerkt zich door een klein centrum en veel groen in de vorm van weilanden. Dit landschap met weilanden is kenmerkend voor deze plaats in De Bilt. Doordat er één woning wordt gebouwd op de plaats van de huidige bebouwing en het perceel grotendeels gelijk blijft aan de huidige situatie, zorgt het niet voor grote veranderingen in het plangebied of in de omliggende omgeving. Het planvoornemen leidt tevens niet tot veranderingen/ aanpassingen in het karakteristieke landschap, maar juist tot versterking door afname van de bebouwing en verharding
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt op circa 225 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 30 meter afstand. Dit betreft weilanden aan de overzijde van de Graaf Floris V weg. Doordat de natuurgebieden op korte afstand zijn gelegen is een quickscan wet natuurbescherming en stikstofdepositieberekening uitgevoerd.
Uit de quickscan blijkt, dat gezien de aard van de ingreep (sloop en nieuwbouw), van significante aantasting van de natuur in het NNN geen sprake is. Een nee, tenzij-toets is daarom niet nodig.
groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Stikstofdepositie
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 5 oktober 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
In dit onderzoek zijn voor de aanlegfase en gebruiksfase de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura 2000-gebieden berekend (bijlage 5, 6 en 7).
Uit de berekeningen blijkt dat door een nieuwbouw vrijstaande woning in Hollandse Rading te realiseren de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’. Samenvattend zijn er geen negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de stikstofdepositie.
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy (bijlage 4). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
De uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming heeft aangetoond dat de onderzoekslocatie functioneert als landhabitat van de rugstreeppad. Vaste rustplaatsen van de rugstreeppad hebben een beschermde functie. Om deze reden is ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Op basis van de onderhavige quickscan kan overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de huismus, gierzwaluw, kerkuil, steenuil, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, meervleermuis, baardvleermuis, alpenwatersalamander, heikikker en de ringslang niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar deze soorten wordt daarom noodzakelijk geacht.
In het geval dat werkzaamheden aan de watergangen ten oosten en westen van de onderzoekslocatie benodigd zijn is nader onderzoek naar voorplantingslocaties van de rugstreeppad en de alpen-watersalamander noodzakelijk. Daarnaast dient in dit geval nader onderzoek naar de waterspitsmuis, poelkikker, grote modderkruiper, gevlekte witsnuitlibel, gestreepte waterroofkever en de platte schijfhoren uitgevoerd te worden.
Uit de quickscan Wet natuurbescherming is gebleken dat de huiszwaluw, boerenzwaluw, spreeuw en zwarte roodstaart broeden op de onderzoekslocatie. De nesten van deze soorten zijn in sommige gevallen jaarrond beschermd. Om te bepalen of er in dit geval zwaarwegende ecologische omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de nesten van deze soorten een jaarrond beschermde status dienen te krijgen dient een aanvullende inspectie te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van voldoende alternatieve nestlocaties in de omgeving van de onderzoekslocatie.
Wanneer de onderzoekslocatie een beschermde functie heeft voor de bovengenoemde soorten dient de functionaliteit hiervan behouden te blijven en zal schade aan individuen moeten worden voorkomen. Deze maatregelen, omschreven in een activiteitenplan, dienen vervolgens ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie Utrecht, middels een ontheffingsaanvraag.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
In de regels is opgenomen dat de werkzaamheden (sloop en bouw) binnen het plangebied pas mogen starten nadat er voldaan is aan alle verplichtingen van de Wet natuubescherming (artikel 4.5.4).
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving nader onderzoek noodzakelijk is.
In de regels is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de werkzaamheden (sloop en bouw) binnen het plangebied pas mogen starten nadat er voldaan is aan alle verplichtingen van de Wet natuubescherming, waaronder het aanvragen van een ontheffing voor de rugstreeppad en nader onderzoek (artikel 4.5.4).
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar wonen.
Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn. Door Sweco is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op 19 juli 2019. De rapportage is toegevoegd in bijlage 8.
Door middel van het uitgevoerde aanvullende bodemonderzoek en het indicatieve asbestonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op een tweetal deellocaties ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het geval van bodemverontreiniging heeft een omvang van circa 500 m3. De ondergrond ter plaatse van de betonverharding is ten hoogste matig verontreinigd, de bodemverontreiniging is derhalve verticaal voldoende afgeperkt.
Ter plaatse van de klinkerverharding is in repachoudende laag een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond, mogelijk is deze laag lokaal sterk verontreinigd. Om een ernstig geval van bodemverontreiniging onder de klinkerverharding uit te sluiten dient een aanvullend nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Aandachtspunten voor aanvullend bodemonderzoek zijn:
Dit aanvullend onderzoek moet gedaan zijn voor de omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend.
In de puinhoudende fundering onder de betonverharding is geen asbest aangetoond. Op basis van deze resultaten wordt geen nader asbestonderzoek conform NEN 5707/5898 noodzakelijk geacht.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er in het kader van de procedure omgevingsvergunning nog nader onderzoek noodzakelijk is. Dit wordt uitgevoerd zodra de procedure omgevingsvergunning wordt gestart. In het kader van de bestemmingsplanprocedure zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012' geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting en moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als sprake is van bodemingrepen dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 500 m2. De middelhoge verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzand in de ondergrond. Voor de top van het dekzand geldt – mits deze intact is - een archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de steentijden (Mesolithicum en Neolithicum).
Op de beleidskaart archeologie van de gemeente De Bilt, die recenter is dan het bestemmingsplan, geldt echter een lage archeologische verwachting (Wink et al. 2013). Uit de beschikbare archeologische en bodemkundige gegevens blijkt dat het plangebied gelegen is in een relatief laag gelegen dekzandvlakte, die in het verleden is geëgaliseerd, afgegraven en opgehoogd. Naar alle waarschijnlijkheid is de archeologisch waardevolle laag, de top van het dekzand, niet langer intact. Dit wordt bevestigd door archeologisch booronderzoek dat is uitgevoerd voor de Oostelijke Vechtplassen en waarbij op de percelen direct grenzend aan het huidige plangebied boringen zijn gezet (De Moor & Grothe 2019, Earth Integrated Archaeology rapport nr. 115). Uit de boringen blijkt dat de top van het dekzand nabij het huidige plangebied niet meer intact is. Ook de resultaten van in het plangebied uitgevoerde boringen in het kader van bodemonderzoek bevestigen dit beeld (De Raad 2019, bijlage 7). Bij dit onderzoek werden in het plangebied tot op 140 cm onder maaiveld baksteenresten aangetroffen, wat op verstoring van de bodem duidt. De kans op het aantreffen van archeologische waarden is daarom klein. Bescherming van archeologische waarden door middel van een dubbelbestemming archeologie is niet noodzakelijk. Het plangebied wordt voor archeologie vrijgegeven.
Hoewel voor het plangebied op basis van het vooronderzoek een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister van OCW (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) worden gemeld. Deze melding, voorzien van een beschrijving en foto's, kan ook bij de gemeente of ODRU gedaan worden.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Gezien de omvang van de nieuwbouwplannen en het feit dat de bodem al geroerd is, worden de archeologische waarden niet aangetast. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het plangebied wordt vrijgegeven, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' vervalt voor het plangebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.
Stof | Jaar 2019 | Jaar 2020 | Grenswaarde | Advieswaarde | |||
NO2 | 13.4 µg/m3 | 11.8 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |||
PM10 | 17.3 µg/m3 | 15.5 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |||
PM2,5 | 10.1 µg/m3 | 8.4 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.
De advieswaarden van de WHO liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. In de huidige situatie aan de Graaf Floris V weg liggen de concentraties ver beneden de wettelijke grenswaarden en in het geval van PM10 zelfs op de advieswaarde. Voor wat betreft NO2 en PM2,5 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. Inmiddels zullen de waardes lager liggen dan in 2020. De waarden uit 2020 zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Het plangebied wordt ontsloten via de Graaf Floris V weg. Dit is een smalle weg in het buitengebied (50 km/u) tussen Hollandsche Rading en Breukeleveen. Via de Egelshoek kun je ook naar Hilversum. Landelijk geldt voor de verkeersgeneratie en de parkeernormen de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De planlocatie wordt aangemerkt als 'buitengebied' in matig stedelijk gebied.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van 2.0 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte voor twee vrijstaande woningen dan ook uit op 4 tot 5,6 parkeerplaatsen. Afgerond zijn daarmee 2 tot 6 parkeerplaatsen benodigd. Bij deze berekening is rekening gehouden 0,3 parkeerplaatsen per woning voor bezoekers. De parkeerplaatsen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een woning met diverse agrarische opstallen toegestaan. Een vrijstaande woning heeft een verkeersaantrekkende werking van 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal in het buitengebied van matig stedelijk gebied. Tevens is er sprake van verkeersbewegingen naar de agrarische opstallen.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een wonen is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 15,6 tot 17,2 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie voor de woningen neemt met onderhavig initiatief toe met maximaal 8,6 mvt/etmaal. De verkeersbewegingen ten behoeve van de agrarische functie komen te vervallen. Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Luchtverkeerslawaai
De nieuwe woning ligt tussen 56 dB(A) Lden-contour en 48 dB(A) Lden-contour en binnen 47 Bkl geluidszone als opgenomen in de Verordening luchthavenbesluit Hilversum.
Aanvullend ruimtelijke beperkingengebied, Verordening Luchthavenbesluit Hilversum
Realisatie van nieuwe woningen binnen de 47 Bkl Lden-contour is mogelijk indien er een verklaring van geen bezwaar door de Provincie Noord-Holland wordt afgegeven. Een verklaring van geen bezwaar kan worden afgegeven als de woning:
Wegverkeerslawaai
Bij de projectie van een nieuwe geluidgevoelige bestemming binnen de zone van een weg is een onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. Bij voorliggend plan is de geluidgevoelige bestemming gelegen in de geluidszone van de Egelshoek, Graaf Floris V Weg, Kanaaldijk en de Sluisweg. In de nabijheid van het plan zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen. Het plangebied ligt niet in een zone railverkeer of industrieterrein. Het onderzoek verkeerslawaai is uitgevoerd door Econsultancy en toegevoegd als bijlage (bijlage 9).
De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1. Alle resultaten zijn inclusief een aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder weergegeven. De berekende geluidsbelastingen zijn per gevel weergegeven in de onderstaande tabel.
De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woning bedraagt maximaal 42 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Industrielawaai
De planlocatie ligt niet binnen een zone industrielawaai.
Luchtverkeerslawai
In het kader vanluchtverkeerslawaai is er op de planlocatie sprake van vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing binnen een beperkingsgebied (tussen de contour van 47 Bkl geluidszone en de contour van 70 dB(A) Lden. Hiermee wordt er voldaan aan de mogelijkheid tot verkrijging van een verklaring van geen bezwaar.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied.
De ontwikkeling in het plangebied voorziet niet in de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie. Wel wordt voorzien in een gevoelige functie, namelijk wonen. Het plangebied ligt aan de Graaf Floris V weg. Ten noorden van het plangebied ligt een natuur- bos en heidegebied. Ten oosten van het plangebied ligt een woning. Daarnaast liggen in de omgeving nog enkele agrarische bedrijven, maar deze liggen op meer dan voldoende afstand van het plangebied.
Er is echter één agrarisch bedrijf dat op minder dan 200 meter afstand ligt. Dit betreft een intensieve veehouderij. Door Van Empel Milieuadvies is er een geuronderzoek uitgevoerd (bijlage10) .
In deze rapportage is de voorgrond geurbelasting van de maatgevende omliggende veehouderijen en de achtergrondbelasting geur in beeld gebracht. In de voorgrondbelasting is sprake van maximaal 5% geurgehinderden (1,4 Ou/m3) en in de achtergrondbelasting is er maximaal 3% geurgehinderden (1,47 Ou/m3). De voorgrondbelasting is voor de projectlocatie het meest maatgevend. De milieukwaliteit op de rand van het bestemmingsvlak is in de voorgrond geclassificeerd als zijnde “Zeer goed” tot “Goed”.
Ten aanzien van de geurhinder zijn voor onderhavig initiatief geen bezwaren omdat:
Tussen de overige agrarische bedrijven en het plangebied staan al woningen. Als de bedrijven al zouden worden belemmerd door de aanwezigheid van geluidgevoelige functies dan zou dat door de bestaande woningen zijn. Deze woningen zijn al maatgevend. Voor het plangebied kan daarom een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt het toevoegen van een woning en opnemen van een woonbestemming niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Atlas voor leefomgeving)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Op 475 meter loopt een buisleiding, gezien de afstand vormt dit geen belemmering.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Amstel Gooi en Vecht
Het Waterschap Amstel Gooi en Vecht is binnen de gemeente De Bilt verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
Gemeente De Bilt
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)
Voorliggend plan voldoet aan de voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.
Bij planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
Planspecifiek
De ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het huidige watersysteem:
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Voor het lozen van afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel
In het kader van het plan worden verschillende panden gesloopt en een oppervlakte verharding verwijderd. Daarentegen wordt één nieuwe woning gebouwd. Het verhard oppervlak in het plangebied neemt af met 2.055m2.
sloop/ verwijderen m2 | bouwen m2 | |
bestaande woning | 0 | |
bestaand bijgebouw | 0 | |
nieuwe woning + verharding | 220 | |
schuren | 730 | |
verharding | 1.545 | |
2.275 | 220 |
Bij de uitwerking van het plan wordt speciale aandacht besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.
Reactie waterschap Amstel Gooi en Vecht
Het verhard oppervlak neemt sterk af en daarom zal er geen watercompensatie gevraagd gaan worden bij de aanvraag van de watervergunning. Tevens zal zo het infiltratie- en daarmee bergend vermogen in de toekomstige situatie alleen maar toenemen. De bestaande sloten die het perceel omzomen blijven intact en er vindt geen demping plaats.
Het waterschap verzoekt wel om de de knotwilgen aan de noord- en zuidkant in de toekomstige situatie wat verder van de sloot te plaatsen. Zodoende zal er minder bladval in de sloten plaatsvinden, wat ten gunste komt van de waterkwaliteit. De twee toegangsbruggen blijven behouden. Er zal een nieuwe toegangsweg aangelegd worden naar de nieuwe woning. Het heeft de voorkeur deze verharding aan te leggen op een wijze dat het halfdoorlatend is en de berging van hemelwater nog meer verhoogd wordt. Versnelde afstroom van hemelwater van het perceel naar de omliggende watergangen wordt na een piekbui zodoende nog meer tegengegaan.
Op basis van voorliggend plan heeftt het waterschap op 21 september 2023 aangegeven geen belemmeringen te zien en een soepele vergunningverlening te verwachten.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Bij voorliggend plan is er geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het onderhavige plan heeft betrekking op het voornemen tot het verwijderen van bestaande agrarische bebouwing en verharding en het bouwen van één nieuwe woningen. Het ruimtebeslag en de aard en omvang van de voorgenomen bebouwing is derhalve beperkt.
Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) volgt dat er in dergelijke situaties geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. In rechtsoverweging 6.2 overweegt de Afdeling immers specifiek ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer twee eengezinswoningen dat dit, gelet op het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing en de beperkte bebouwing op het perceel niet behoeft te worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Gelet op het voorgaande kan ook ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling worden aangenomen dat categorie D11.2 niet van toepassing is. Dit betekent dat er geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling verplicht is.
Duurzame leefomgeving
Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energie transitie.
Klimaatbestendigheid
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Energietransitie
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
BENG- en MPG-berekening
Vanuit het rijk worden vanuit het bouwbesluit een BENG-berekening en een MPG-berekening gevraagd. Voor de nieuw te bouwen woning is het van belang om deze berekeningen op te laten stellen en te voldoen aan bijbehorende vereisten. De BENG-berekening gaat over de energieprestatie van de woning. Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). De MPG-berekening gaat over de milieu impact van gebruikte materialen. Het is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. De milieuprestatie van materialen van gebouwen zal een steeds belangrijkere factor worden in de totale milieubelasting van een gebouw. De MPG is een objectief hulpmiddel in het ontwerpproces en het kan gebruikt worden in een Programma van Eisen om het resultaat van een ontwerpproces vast te leggen. Bij de uitvoering zal hier rekening mee gehouden worden.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.
Het bestemmingsplan 'Hollandsche Rading - Graaf Floris V weg 49' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Hollandsche Rading - Graaf Floris V weg 49' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Tuin
De bestemming is aan de gronden gegeven, omdat deze een privékarakter hebben. De gronden horen bij de aangrenzende woonkavels. Het gebruik moet een natuurlijk karakter hebben. Paardenbakken zijn toegestaan tot een aangegeven afmeting. Verder moeten de gronden een open karakter hebben en behouden. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is (beperkt) wel mogelijk; het gaat dan vooral om erf- en/of terreinafscheidingen. Voor het aanbrengen van erfverharding van meer dan 25% van de gronden is een aanlegvergunning nodig. Dit om verstening tegen te gaan.
Verder hebben de gronden met de bestemming Tuin deels de aanduiding 'landschapswaarden' om daarmee aan te geven dat ze niet vallen onder 'erf' en daarom niet bebouwd mogen worden. Onder de bouwregels is een expliciet bouwverbod opgenomen.
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn primair bedoeld voor de woonkavels.
Er is sprake van een functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie met een extra woning.
Op het plandeel (Wonen) komt naast de bestaande woning een nieuwe woning.
Dat houdt in dat voor de nieuw te bouwen woning geldt:
De bouwvlakken van de woningen zijn aangegeven op de verbeelding. Hoofdgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Verder is onder de algemene gebruiksregels opgenomen dat sprake is van strijdig gebruik zolang de agrarische opstallen niet zijn gesloopt, de bodem niet geschikt is voor het gebruik als wonen en invulling niet conform het Inrichtingsplan heeft plaatsgevonden.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Omwonenden van het plangebied zijn middels een brief geinformeerd over de plannen.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
Provincie Utrecht
In het voortraject is het plan besproken en afgestemd met de provincie Utrecht.
Veiligheidsregio Utrecht
De Veiliheidsregio Utrecht heeft op 15 januari 2024 in en vooroverlegreactie (2023-022066) aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben. In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico. Daarnaast is de bereikbaarheid goed en zijn de aanwezige bluswatervoorzieningen voldoende.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend.
Er zijn geen zienswijzen ingekomen.