direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gregoriuslaan 10 te Bilthoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2009 is de Theresiaschool van Gregoriuslaan 10 in Bilthoven verhuisd naar een nieuw gebouw aan de Gregoriuslaan 4. Uit onderzoek is gebleken dat renovatie van het oude gebouw geen haalbare optie is. De kosten voor renovatie zijn hoger dan de kosten voor sloop en nieuwbouw. Het oude schoolgebouw is inmiddels enkele jaren geleden gesloopt. De gemeente heeft het plan opgevat om op de locatie in totaal dertien woningen te realiseren.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013', vastgesteld op 22 mei 2015. De gronden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. De gronden zijn daarmee bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeer- en stallingsvoorzieningen, speelvoorzieningen en groenvoorzieningen. De realisatie van woningen is niet mogelijk binnen deze bestemming.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de oostkant van Bilthoven. Het plangebied wordt omsloten door de Gregoriuskerk met begraafplaats (ten westen van het plangebied), woonpercelen aan de Dr. Julius Röntgenlaan (ten oosten), de spoorlijn Utrecht – Amersfoort (ten zuiden) en de Gregoriuslaan (ten noorden).

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied in het geel weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013', vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt op 22 mei 2015. Daarnaast is het paraplubestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen' uit 2021 geldig. Dit laatste plan bevat een aantal stedenbouwkundige bepalingen overgeheveld uit de gemeentelijke Bouwverordening. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan 'Gregoriuslaan 10 te Bilthoven' is daarop aangeduid met een witte stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013'

Binnen het bestemmingsplan 'Bilthoven Noord 2013' hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. Volgens artikel 7 van de planregels zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, inclusief bijbehorende toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeer- en stallingsvoorzieningen, speelvoorzieningen en groenvoorzieningen. Een groot deel van het plangebied heeft een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak is een bebouwingspercentage van 50% opgenomen en een aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 6 m.

Over het gehele plangebied is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. De gronden zijn daarmee, behalve voor de bestemming 'Maatschappelijk - 1', mede bestemd voor de bescherming van het grondwater.

De realisatie van woningen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend plan kan worden uitgevoerd. geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, Hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.1 Geschiedenis

De huidige kern Bilthoven dankt zijn bestaan aan de maatschappelijke ontwikkelingen die in de loop van negentiende en twintigste eeuw plaatsvonden. Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen nieuwe denkbeelden tot bloei onder invloed van de economische groei en de toenemende welvaart in Nederland. Deze nieuwe denkbeelden hadden te maken met leefbaarheid, met de nadruk op zorg, gezondheid, wonen en recreëren. Het 'buiten wonen' werd in alle opzichten mogelijk en aantrekkelijk voor een groep welgestelde mensen, die de vruchten plukten van deze economische groei. Zij konden de overvolle steden met hun besmettelijke ziekten, armoede, woningnood en malaise ontvluchten.

De directe aanleiding voor het ontstaan van Bilthoven was de komst van een treinhalteplaats op de spoorlijn Utrecht-Amersfoort/Zwolle in 1863. Het huidige Bilthoven werd zo goed bereikbaar met de trein, de belastingen waren in Bilthoven lager dan in de stad en de landelijke, bosrijke en rustige omgeving werd toen als gezonder ervaren dan de overvolle stad. Dankzij de wisselwerking tussen deze nieuwe bereikbaarheid en de nieuwe maatschappelijke opvattingen werd Bilthoven aantrekkelijk als vestigingsplaats. Beide aspecten vormden een stimulans voor de rijke stedelingen om hier te gaan wonen. Vanaf 1900 verrezen de eerste villa's aan weerszijden van de Soestdijkseweg. De bewoners behoorden tot de rijke adel en zeer gegoede burgerij en hadden elders hun werk. In deze periode begon er ook meer leven te komen in de directe omgeving van de halteplaats. Er kwam een pleisterplaats voor de vele dagjesmensen. Het gebied van de Biltsche Duinen werd op zon- en feestdagen min of meer overspoeld door dagjesmensen uit Utrecht.

De bekendheid van Bilthoven speelde een grote rol bij de toenemende vraag naar woningen door mensen uit de stad. Deze vraag werd door bouwondernemers en de gemeenten gestimuleerd door het maken van reclame voor De Bilt. Bilthoven groeide vanaf 1910 stormachtig door de bouw van verschillende karakteristieke villaparken.

Het plangebied en haar omgeving maakt deel uit van een gebied waar omstreeks 1930 de laatste planmatige uitbreiding van Bilthoven Noord gerealiseerd werd. Het betreft bebouwing aan de Röntgenlaan en de Gregoriuslaan. Het gebied is geen villapark in de zin van de overige villagebieden van Bilthoven Noord. De eerste bebouwing in het gebied betreft het de gemeentelijk monumentale kerk en pastorie in Amsterdamse School-stijl en een begraafplaats. Omstreeks jaren '50 werd rondom de kerk de eerste woonbebouwing als ook de bebouwing van de voormalige Theresiaschool in het plangebied toegevoegd.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied betreft de braakliggende locatie van de voormalige Theresiaschool. De school is inmiddels gesloopt en op de locatie is geen bebouwing meer aanwezig. In het plangebied bevinden zich wel bomen, namelijk twee grote lindes, enkele struikbomen en naaldbomen in een haag aan de noordzijde. Daarnaast is er opslag van jonge bomen en kleine struiken aanwezig. De navolgende afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om in het plangebied woningbouw te realiseren. Daarbij wordt uitgegaan van kleinschalige bebouwing. Navolgend is het stedenbouwkundige schetsontwerp voor de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0005.jpg"

Stedenbouwkundig schetsontwerp

De bebouwing is op te delen in twee volumes. Het hoofdvolume wordt aan de zijde van de Gregoriuslaan gerealiseerd met behoud van een groene voorzone (zone tussen de bebouwing en de Gregoriuslaan zelf). Het hoofdvolume bestaat uit drie bouwlagen, waarbij de bovenste bouwlaag zich onder een kap bevindt. Het hoofdvolume betreft een appartementengebouw dat ruimte zal bieden aan negen sociale huurappartementen (drie op elke verdieping) en heeft een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 m en 11 m. De bouwhoogte sluit daarmee aan bij de bestaande bebouwing aan de Gregoriuslaan.

Ten zuiden van het appartementengebouw wordt een tweede volume gerealiseerd. Het betreffen vier aaneengebouwde woningen. Deze woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd en bevinden zich in de categorie middenhuur. De woningen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m en 7 m.

Het parkeren vindt plaats achter het appartementengebouw in een gezamenlijk parkeerhof. Bij de woningen worden ook bergingen gerealiseerd. De bergingen ten behoeve van het appartementengebouw bevinden zich ten zuidoosten van het appartementengebouw. De grondgebonden woningen hebben hun bergingen ten zuiden van de zuidelijke hoekwoning.

Het plangebied wordt ontsloten via een gezamenlijke ontsluitingsweg op de Gregoriuslaan. Deze ontsluitingsweg bevindt zich aan de westzijde van het plangebied. De robuuste groene overgangszone tussen de kerk en het plangebied blijft behouden. Het uitgangspunt bij de verdere uitwerking van het initiatief is om verhardingen zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast is het uitgangspunt om de bestaande bomen op de locatie zoveel mogelijk in te passen. Hiervoor is door Boomtotaalzorg in juni 2022 een bomeninventarisatie uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op basis van het onderzoek wordt voorgesteld om één behoudenswaardige boom (Amerikaanse linde) te verplanten omdat deze boom, ten opzichte van het voorgenomen bouwplan, op een plek staat waarbij deze niet duurzaam ingepast kan worden. Daarnaast wordt geadviseerd om, daar waar het niet mogelijk is de behoudenswaardige bomen in te passen, deze bomen te verwijderen en het verlies aan kroonoppervlak te compenseren met nieuwe aanplant. Met name in de rand langs de kerk is het een kans om de bomen te verwijderen en nieuwe bomen aan te planten waardoor de groenstructuur wordt versterkt. Daarbij wordt geadviseerd om dennen (douglas, grove den en Oostenrijkse den of coniferen) als groenblijvende soorten toe te passen om de groene aankleding rondom de kerk te versterken. Langs de Gregoriuslaan worden lindes, of het gebruik van inheemse loofboomsoorten geadviseerd. Op basis van het onderzoek wordt tevens geadviseerd om een aantal kwijnende bomen te verwijderen.

Twee kleine delen van het plangebied maken geen deel uit van de woningbouwingontwikkeling. Voor deze gronden geldt op basis van het geldende bestemmingsplan echter wel een bouwvlak. Om deze gronden te voorzien van een regeling die overeenkomt met de feitelijke situatie (gronden ten behoeve van de begraafplaats zonder bebouwing) wordt het bouwvlak wegbestemd en krijgen de gronden de bestemming 'Maatschappelijk - 2'. Daarmee zijn de gronden hetzelfde bestemd als de overige gronden van de begraafplaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Gregoriuslaan 10 te Bilthoven'.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het plangebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend plan voorziet in de bouw van dertien woningen en wordt daarom aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een toets voor de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 2 bijgevoegd. Geconcludeerd wordt dat in de gemeentelijke en provinciale beleidsstukken op het gebied van wonen, de regionale behoefte voldoende is aangetoond. Verder is het plangebied gelegen binnen het stedelijk gebied, zoals in het provinciale beleid is opgenomen. De ontwikkeling voorziet in negen sociale huurwoningen en vier middenhuurwoningen, hetgeen waar veel behoefte aan is binnen gemeente De Bilt. Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de gemeente De Bilt. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met de ontwikkeling zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie zijn zeven thema's uitgewerkt. Per thema zijn belangrijke keuzes gemaakt. Hieronder worden de zeven thema's benoemd.

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. duurzame energie;
  • 4. vitale steden en dorpen;
  • 5. duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. toekomstbestendige natuur en landbouw.

Voor het plangebied is voornamelijk het thema 'vitale steden en dorpen' van belang. Binnen dit thema focust de provincie op:

  • Het bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.

Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De provincie beziet de toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties in samenhang met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom hanteert de provincie bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps (binnen het stedelijk gebied) nabij knooppunten;
  • daarnaast in overig stedelijk gebied;
  • eventuele nieuwe (grootschalige) uitleg koppelen aan hoogwaardig openbaar vervoer en aan (bestaande of nieuwe) knooppunten van de belangrijkste infrastructurele corridors.

In aanvulling hierop wil de provincie onder voorwaarden ruimte bieden aan kernen voor kleinschalige uitbreiding van het stedelijk gebied om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten (lokaal maatwerk).

Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot in 2040 in totaal ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwacht de provincie dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn.

Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in één provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    • b. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  • 3. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen in grondwaterbeschermingsgebied Bilthoven. Dit is een gebied rondom de grondwaterwinning Bilthoven. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente De Bilt.

Het grondwaterbeschermingsgebied Bilthoven is onderdeel van een beschermingszone drinkwater zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht.

Hiervoor gelden o.a. de instructieregel ruimtelijke bescherming grondwater (artikel 3.7) en bijzondere zorgplicht (artikel 3.12).

Ook elders in hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening (o.a. 3.24) zijn regels ter bescherming van het grondwaterwinbelang opgenomen. Deze regels moeten voorkomen dat de bodemlaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord. Deze regels betreffen boringen, boorputten, funderingswerkzaamheden of andere grondwerkzaamheden uit te voeren of te hebben op een diepte van 40 meter of meer onder het maaiveld. Hierop zijn vrijstellingen mogelijk (art. 3.28) bij de provincie.

Daarnaast is artikel 3.31 Verbod energietoevoeging en -onttrekking in grondwater-beschermingsgebieden van toepassing. Dit houdt in een verbod om werken tot stand te brengen of activiteiten te verrichten met als doel het direct of indirect warmte of koude aan de bodem te onttrekken of toe te voegen. Het verbod geldt niet voor een open bodemsysteem voor een innovatief duurzaamheidsproject, als is aangetoond dat een significante bijdrage wordt geleverd aan het verbeteren van de grondwaterkwaliteit door een koppeling te realiseren tussen duurzaam gebruik van bodemenergie en de gekozen saneringsaanpak.

Ook artikel 3.38 Algemene regel aanleggen parkeerplaats voor motorrijtuigen is relevant voor dit plan.

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Op de kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' is het plangebied aangewezen als 'Landschap Utrechtse heuvelrug'. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten en geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.

Provinciaal programma Wonen en werken 2023

Het Provinciaal programma Wonen en werken is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 4 juli 2023. Met dit programma Wonen en werken wordt uitvoering gegeven aan de in de Omgevingsvisie omschreven woningbouwopgave en de opgave op het gebied van bedrijventerreinen. Dit gaat zowel over het kwantitatieve programma, als over kwalitatieve aspecten.

Bij het eerste programma in (PPWW21) is ervoor gekozen om een onderverdeling te maken tussen een realisatiedeel (het eigenlijke programma) en een ‘pijplijndeel’. Bij die methodiek werden de openbare binnenstedelijke plannen in de periode tot 2030, toegevoegd aan het realisatiedeel en werden door gemeenten als vertrouwelijk aangemerkte plannen, opgenomen in het pijplijn deel.

Voorafgaand aan het opstellen van voorliggend programma is door gemeenten en provincie veel tijd gestoken in het beter invullen van de Planregistratie Wonen, de bron die we voor het programma gebruiken. Dat heeft er onder andere toe geleid dat er in de periode t/m 2030, veel meer binnenstedelijke plannen een openbare status hebben gekregen in de Planregistratie. Het is echter niet realistisch om dit gehele volume te programmeren, er kan verwacht worden dat er sprake zal zijn van planuitval. Daarom is ook voldoende planvoorraad (overplanning) wenselijk: als vuistregel wordt uitgegaan van 130% plancapaciteit.

Het totaal van alle woningbouwplannen die gemeenten in de planregistratie hebben ingevuld is de bruto plancapaciteit. In het totaal komt de bruto plancapaciteit binnen de provincie Utrecht uit op 111.420 woningen tot 2031 en 166.084 woningen tot 2040. Daarbij is uitgegaan van de stand van zaken in het planregistratiesysteem d.d. 27 oktober 2022 en het gaat daarbij om alle harde en zachte plannen. Bij de zachte plannen gaat het om zowel concrete locaties als ook mogelijke zoekrichtingen en ambities: locaties die nog minder concreet en/of vertrouwelijk zijn. In deze aantallen is bijvoorbeeld ook al een deel van de woningbouw bij de regiopoorten meegerekend. In de aantallen zijn ook uitleglocaties meegerekend waarover gemeente en provincie geen overstemming hebben.

Het kwantitatieve woningbouwprogramma

Het programma Wonen

In navolgende tabel is het kwantitatief programma wonen provincie Utrecht weergegeven. Daaronder is aangegeven hoe het programma zich verhoudt tot de bandbreedte. Ook is in de tabel de plancapaciteit opgenomen. Daaruit blijkt dat er voldoende plancapaciteit is. Er is op basis van huidige inzichten, voor de provincie als geheel ook voor de periode na 2031 voldoende plancapaciteit. Daarbij wordt opgemerkt dat het beeld in de drie regio’s niet gelijk is. In de Regio U10 zijn na 2031 voldoende plannen in beeld, in de andere twee regio’s lijkt er nog een tekort aan plannen te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0007.jpg"

Overzicht kwantitatief programma wonen provincie Utrecht (in aantallen woningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0008.jpg"

Verhouding bruto plancapaciteit t.o.v. de bandbreedte (in procent)

Flexibiliteit binnen het programma

Binnenstedelijke woningbouwcapaciteit per gemeente bevat een veelheid aan, vaak kleine, woningbouwplannen. Ten behoeve van de noodzakelijke concretisering bevatten de regionale programma’s een overzicht van alle openbare binnenstedelijke locaties uit de in voorgenoemde tabellen opgenomen bruto plancapaciteit. Dit is echter een momentopname: er doen zich enerzijds geregeld nieuwe kansen voor waardoor nieuwe locaties in beeld komen, terwijl anderzijds zich onverwachts knelpunten kunnen voordoen waardoor de ontwikkeling van een opgenomen locatie stagneert. Het aantal woningen per gemeente in de regionale programma’s is voor wat betreft de binnenstedelijke locaties niet limitatief. Er kan sprake zijn van ‘plantoeval’ en/of ‘planoptimalisatie’ waardoor er meer of minder woningen gerealiseerd worden dan het aantal dat nu voor die locatie is opgenomen. Dit geldt niet voor uitbreidingslocaties: deze zijn wel limitatief en ook als zodanig specifiek opgenomen in dit provinciale programma. Kleine woningbouwontwikkelingen in het landelijk gebied zijn via het ‘kwaliteitsinstrumentarium’ voor het landelijk gebied via de Interim Omgevingsverordening rechtstreeks, dus zonder dat zij dienen te zijn opgenomen in het provinciaal programma, mogelijk, bv. transformatie bestaande bebouwing, rood voor groen, ruimte voor ruimte of kernrandzonebeleid. Deze plannen beschouwt de provincie niet als uitbreidingslocaties, maar zijn veelal vanwege hun kwantitatieve bijdrage aan het programma wel opgenomen in het realisatiedeel. Dit geldt ook voor de zogenaamde ‘vitaliteitslocaties’.

Kwalitatieve kaders en uitgangspunten

Naast voldoende woningen is het zaak dat er ook woningen van goede kwaliteit worden gebouwd. Bij kwaliteit gaat het om de woning en de woonomgeving, en over zowel belevingswaarde, gebruikswaarde als toekomstwaarde. In het Kader voor regionale programmering wonen en werken hebben PS aangegeven dat er voor wat betreft wonen in de regionale programma’s algemene afspraken zouden moeten worden gemaakt over de integrale stedelijke kwaliteit, betaalbaarheid, de evenwichtige ontwikkeling van rood en groen, energieneutrale nieuwbouw, klimaatadaptatie en circulariteit.

Integrale stedelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een goede stedelijke kwaliteit: vitale en levendige kernen en wijken. Dit betekent dat:

  • primair wordt ingezet op binnenstedelijke ontwikkeling, ontwikkeling bij knooppuntlocaties en op efficiënt ruimtegebruik;
  • gestreefd wordt naar functiemenging, passend bij de lokale situatie en woonmilieus;
  • aandacht wordt gegeven aan een gezonde inrichting van de openbare ruimte in het stedelijk gebied met voldoende groen en water;
  • zorg gedragen wordt voor een goede bereikbaarheid die past bij de aard en functie van de ontwikkeling en wonen, werken en bereikbaarheid wordt bezien in samenhang en als onderdeel van de integrale opgave van de regio;
  • aandacht wordt gegeven aan energieneutraliteit, klimaatadaptatie en circulariteit.

Betaalbaarheid (aandeel sociale en middeldure woningbouw)

Gemeenten en provincie spreken de intentie uit dat tot 2025 op regionaal niveau tenminste 50% van de toe te voegen woningen behoort tot het sociale of middeldure segment. Gezien de opgave om zorg te dragen voor een passend woningaanbod voor iedereen wordt ernaar gestreefd dat zoveel mogelijk woningen gebouwd worden die een eind onder de bovengrens van middelduur zitten, zodat een grotere doelgroep bereikt wordt. In lijn met de randvoorwaardelijke afspraken die met het Rijk zijn gemaakt, wordt vanaf 2025 gestreefd naar tenminste 66% in deze segmenten.

Evenwichtige ontwikkeling van rood en groen

De provincie streeft naar een evenwichtige groenontwikkeling, om een gezonde leefomgeving te (blijven) bieden aan de inwoners van Utrecht. Dit betekent dat er voldoende (recreatief) groen in de regio beschikbaar moet zijn, zowel in omvang als kwaliteit. Recreatief groen, in zowel de woonomgeving als daarbuiten, op bereikbare afstand is randvoorwaardelijk en vraagt investeringen. De opgave verschilt per locatie en gemeente.

Energieneutrale nieuwbouw, klimaatadaptatie en circulariteit

De provincie streeft naar energieneutrale klimaatadaptieve en circulaire nieuwbouw. De meeste gemeenten hebben het Convenant Duurzame Woningbouw ondertekend en koersen op basis daarvan op het generiek hanteren van tenminste het ambitieniveau brons uiterlijk eind 2023 in alle gemeenten.

Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Op 9 februari 2022 heeft de Provincie Utrecht het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is beschreven hoe de provincie werkt aan een duurzaam bodem- en watersysteem en hoe bodem en water bijdragen aan een veilige, vitale en leefbare provincie.

Voor het plangebied zijn de thema's 'schone bodem en grondwater', 'voldoende water en voorkomen wateroverlast' en 'energie uit bodem en water' van toepassing.

Schone bodem en grondwater

De provincie werkt nauw samen met gemeenten, waterschappen en andere waterpartners om de kwaliteit van het grondwater te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. In de Omgevingsvisie is de ambitie opgenomen de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te realiseren en te zorgen voor voldoende schoon grondwater voor de productie van drinkwater. Het is onzeker of alle KRW-doelen tijdig in 2027 gehaald zullen zijn. Wel zal een belangrijke verbetering zijn gerealiseerd. In de Stuurgroep Water van 20 januari 2021 is afgesproken dat er, binnen de eigen verantwoordelijkheden, aanvullende maatregelen worden genomen in de periode 2022-2027 als dat noodzakelijk blijkt te zijn. Het betreft de doelen:

  • Voorkomen of beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater.
  • Voorkomen van de achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen.
  • Realiseren van de doelen voor beschermde gebieden, waaronder waterlichamen bestemd voor menselijke consumptie (drinkwater en water voor de voedings- en genotsmiddelenindustrie).
  • Voorkomen van achteruitgang van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie.

Voldoende water en voorkomen wateroverlast

Via samenwerking en regelgeving wil de provincie ervoor zorgen dat er voldoende (niet te veel en niet te weinig) zoetwater beschikbaar is voor de aanwezige functies in de provincie op het gebied van landbouw, natuur, drinkwater en stedelijk gebied. Daarnaast wil de provincie de kwantitatieve toestand van het grondwaterlichaam goed houden. De beschikbare hoeveelheid grondwater moet voldoende zijn om grondwaterafhankelijke functies in stand te houden of te verbeteren. In het bijzonder wordt gedoeld op kwetsbare en vitale functies, zoals waardevolle natuur of winningen voor drinkwater. De provincie ziet erop toe dat de hoeveelheid extra winbaar zoet grondwater van goede kwaliteit uit de strategische grondwatervoorraad ook op de lange termijn en bij extreme groei van de vraag voldoende is om aan de vraag te voldoen. Nieuwe locaties voor de winning van grondwater voor de drinkwatervoorziening worden in de strategische grondwatervoorraad gerealiseerd. De provincie wil een verdere bestrijding van de verdroging ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van de grondwaterafhankelijke natuur in het NNN. Daarnaast moet in 2027 voldaan worden aan de KRW-doelen, wat betekent dat de grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden hydrologisch op orde zijn.

Energie uit bodem en water

De provincie Utrecht stelt zich ten doel om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal te zijn. Duurzame energie uit bodem en water kan een belangrijke bijdrage leveren aan het waarmaken van deze ambitie en daarom wil de provincie hier ruimte voor geven. Beschikbare duurzame bronnen uit bodem en water zijn in te delen in drie categorieën: ondiepe bodemenergie, aquathermie en aardwarmte. Voor alle technieken geldt dat verkeerd of onzorgvuldig gebruik kan leiden tot negatieve effecten op mens, bodem, water en milieu. De benutting van duurzame energie uit bodem en water moet dus veilig en verantwoord gebeuren en daarom stelt de provincie voorwaarden. Dit sluit aan bij de ambities ten aanzien van een gezonde en veilige provincie uit de Omgevingsvisie en het in ontwikkeling zijnde programma Gezond en Veilig provincie Utrecht. Als gevolg van de energietransitie zal er steeds meer vraag zijn naar duurzame energie uit bodem en water. Toenemend gebruik van de ondergrond vraagt wel om goede afstemming met de andere functies en het andere gebruik in de provincie. Andere vormen van mijnbouw dan aardwarmte, zoals (fossiele) olie- en gaswinning, vindt de provincie niet passen bij duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem en duurzame energievoorziening. Deze mijnbouwactiviteiten zullen zoveel mogelijk geweerd worden.

Toetsing Provinciaal beleid

De nieuwe ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief bestaat uit negen sociale huurappartementen en vier grondgebonden middenhuurwoningen. De grondgebonden woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Door het plangebied te herontwikkelen wordt er ook een nieuwe impuls aan het gebied gegeven. Hiermee wordt de kwaliteit van het gebied versterkt. Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen.

Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied vinden geen activiteiten plaats die een negatief effect op de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater hebben. Bilthoven maakt deel uit van het 'Landschap Utrechtse heuvelrug'. De realisatie van de woningen zorgen niet voor een aantasting van de kernkwaliteiten (robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid). Tot slot wordt er binnen het plan rekening gehouden met het bodem- en waterprogramma. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het aspect bodem en in paragraaf 4.9 wordt ingegaan op het aspect water. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie De Bilt

De omgevingsvisie is één van de instrumenten (‘gereedschappen’) van de Omgevingswet. De omgevingsvisie vervangt onder andere de structuurvisie en beschrijft:

  • De kwaliteit van de leefomgeving.
  • De gewenste ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van de leefomgeving.
  • De hoofdzaken van het beleid voor de leefomgeving.

In de omgevingsvisie De Bilt 2040 staat hoe de leefomgeving zich de komende 20 jaar gaat ontwikkelen én wat de gemeente wil behouden. De omgevingsvisie wordt verder uitgewerkt in programma’s. De omgevingsvisie is ook de basis voor het (toekomstige) omgevingsplan.

Kernwaarden

College, gemeenteraad, maatschappelijke organisaties, ondernemers en inwoners moeten nu samenwerken aan oplossingen. Het moet in de gemeente De Bilt nóg mooier, gezonder en socialer worden. We moeten allemaal kunnen meedoen, we moeten hier fijn kunnen wonen en we moeten hier prettig kunnen werken en winkelen. Dit zijn de drie kernwaarden. Die verbindt De Bilt aan telkens vijf onderwerpen.

We kunnen allemaal meedoen

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Sociale betrokkenheid;
  • Gezonde woon- en leefomgeving;
  • Passend voorzieningenniveau;
  • Veiliger lopen en fietsen;
  • Openbaar vervoer opschalen.

We wonen hier fijn

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Versterken van natuur en landschap;
  • Toegankelijk buitengebied;
  • Toekomstbestendig woningaanbod;
  • 100% energieneutraal in 2050;
  • Aandacht voor cultuurhistorische waarden.

We kunnen hier prettig werken en winkelen

Voor deze kernwaarde zijn de volgende vijf onderwerpen belangrijk:

  • Sterk lokaal ondernemerschap;
  • Dynamische kenniseconomie;
  • Vitaal platteland;
  • Lokaal winkelen en ontmoeten;
  • Duurzaam mobiliteitsnetwerk.

Omgevingsvisiekaart

Bij de omgevingsvisie hoort ook een omgevingsvisiekaart. Hierop laat de gemeente de belangrijkste kwaliteiten en gewenste ontwikkelingen zien. De kaart laat goed zien wat de ambities zijn voor het behoud en de ontwikkeling van de gemeente De Bilt. De kaart vormt de basis voor de gebiedsgerichte uitwerking. Navolgend is een uitsnede van de omgevingsvisiekaart ter plaatse van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0009.jpg"

Uitsnede omgevingsvisiekaart ter plaatse van het plangebied (geel omcirkelt)

Op basis van de omgevingsvisiekaart is het plangebied aangemerkt als woningbouwlocatie.

Koers per deelgebied

De gemeente heeft heel verschillende landschappen en gebieden. De Bilt wil dat iedereen kan meedenken met zijn of haar eigen gebied. Het verbeteren van de gebieden is leidend voor de gesprekken met mensen die ideeën of plannen hebben. De gemeente werkt dus zo gebiedsgericht mogelijk. Daarbij worden de volgende deelgebieden onderscheiden.

Landschappen

  • Veenweidelandschap
  • Coulisselandschap
  • Boslandschap
  • Kromme Rijnlandschap

Kernen

  • De Bilt
  • Bilthoven
  • Groenekan
  • Westbroek
  • Maartensdijk
  • Hollandsche Rading

In de omgevingsvisie wordt per deelgebied het bestaande karakter en de koers richting de toekomst beschreven. Daarbij worden zoveel mogelijk uitgangspunten en randvoorwaarden meegegeven voor de beoordeling en begeleiding van projecten en maatregelen.

Voor de kern Bilthoven is het volgende opgenomen.

  • De Spoorzone wordt verder ontwikkeld als woon-werkgebied. Dit is belangrijk voor de Life Science As. Begin 2023 is ingestemd met het project- en participatieplan voor dit gebied.
  • Ook de Schapenweide biedt ruimte voor wonen en, aan de noordkant, 25.000 m2 voor bedrijven in de hoek van de life science.
  • Op meerdere plekken worden woningen gebouwd zoals de locaties Centrumplan Bilthoven, De Werkschuit, Melkweg 3, Oude Brandenburgerweg 67, Gregoriuslaan 10 en Leyensetuin.
  • Wandelen en fietsen wordt veiliger gemaakt. Dit doen we door de auto op veel plekken als ‘gast’ zien in plaats van de belangrijkste gebruiker van de weg. De Bilt doet haar best om het openbaar vervoer vaker te laten rijden en meer opstapplaatsen en stations te maken.

Woonbeleid Gemeente De Bilt

Het gemeentelijk woonbeleid bestaat momenteel uit de Woonvisie 2030, de Verordening doelgroepen woningbouw gemeente De Bilt 2022 en de notitie Uitgangspunten woningbouwambitie. Daarnaast is er in 2020 een woningmarktonderzoek uitgevoerd.

Woonvisie 2030

Op 21 december 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Deze woonvisie vormt een bouwsteen voor de omgevingsvisie op het gebied van kwaliteit en de hoeveelheid woningen die nodig zijn om in de behoeften van de verschillende doelgroepen te kunnen voorzien tot 2030.

De huidige woningvoorraad van De Bilt omvat circa 19.500 woningen. De bilt heeft veel grote woningen. Ruim de helft van de woningen heeft een oppervlak van boven de 105 m2. Daarbij komt dat er relatief veel dure koopwoningen in de gemeente aanwezig zijn, welke voor weinig mensen betaalbaar zijn. De betaalmogelijkheden van woningzoekenden stijgen niet in gelijke mate, waardoor bepaalde groepen moeilijker aan een woning kunnen komen.

Vooral starters, jonge huishoudens en jonge gezinnen kunnen zich minder makkelijk vestigen in de gemeente. De betaalbaarheid van woningen is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken woningen die zeer beperkt aanwezig zijn in De Bilt en in de regio. Jongeren die op basis van het inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning of een koopwoning vallen tussen wal en schip. Zij richten zich noodgedwongen op particuliere huur of op andere alternatieven. Daarnaast is het tekort aan sociale huurwoningen opgelopen.

De gemeente De Bilt heeft een aantal lokale ambities op het gebied van wonen of in relatie met wonen. Denk hierbij aan duurzaamheid, bereikbaarheid, voorzieningen of wonen met zorg. De ambitie is om de woningen toekomstbestendig te houden en te maken en te zorgen dat de inwoners van de gemeente De Bilt een leven lang kunnen wonen in De Bilt. Zo wil de gemeente betaalbare woningen bouwen om te voldoen aan de lokale behoefte (aantallen staan goed weergegeven in het stuk), doorstroming bevorderen en bijzondere doelgroepen huisvesten. Daarnaast stelt de gemeente eisen aan de kwaliteit van de woning (minimale oppervlakte, duurzaamheid en levensloopbestendigheid).

Ook vanuit de regio zijn er vragen en afspraken over het faciliteren van een aantal omvangrijke woonopgaven. Gemeente De Bilt wil de komende jaren invulling geven aan haar ambities op het gebied van wonen voor haar inwoners, zowel in de bestaande als de toekomstige woningvoorraad. De integrale en ruimtelijke uitwerking in de Omgevingsvisie 2040 vraagt om een zorgvuldige inpassing van woningbouw.

Tot slot wordt de aanpak van de gemeente De Bilt om te bouwen voor primaire doelgroepen. Om te voorzien in de lokale behoefte aan woningen wil tot 2030 wil de gemeente zich inzetten om minimaal 1.130 woningen toe te voegen:

  • 350 sociale huurwoningen (< €752,33 per maand)
  • 190 middenhuurwoningen (€752,33 - €1.004,16 per maand)
  • 590 goedkope en middeldure koopwoningen
    - Goedkope koop (€300.000)
    - Middeldure koop (€300.000-€450.000)

Om te voorkomen dat er vooral dure koopwoningen worden gebouwd stuurt de gemeente actief op de woningbouwprogrammering. Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de volgende eisen:

  • Minimaal 30% sociale huurwoningen
  • Minimaal 20% middenhuur woningen

Verordening doelgroepen woningbouw gemeente De Bilt 2022

De Verordening doelgroepen sociale en middenhuurwoningen van gemeente De Bilt stelt in eerste instantie regels voor de ontwikkeling van sociale- en middenhuurwoningen. Echter zijn ook regels opgenomen ten aanzien van woningbouwprojecten in andere sectoren.

In artikel 6 van de verordening is opgenomen dat bij woningen van projecten met minder dan 10 woningen een afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw en middenhuur dient te worden gedaan. De hoogte van deze afdracht wordt berekend op basis van de rekenmethode in de Nota Kostenverhaal.

Tevens is opgenomen dat het college bevoegd is om af te wijken van de eis van 30 % sociale en 20% middenhuurwoningen voor een project en dit te regelen via een financiële afdracht aan het (Verevenings)fonds sociale woningbouw ter compensatie van de nieuwe gerealiseerde sociale huurwoningen.

Woononderzoek gemeente De Bilt 2020

In 2020 heeft de gemeente het woononderzoek De Bilt 2020 door Companen uit laten voeren. Belangrijke aandachtspunten en bevindingen uit dit onderzoek zijn:

  • De betaalbaarheid van de woning is primair van belang voor de woningkeuze van starters/jonge huishoudens. Zij zoeken een appartement in de sociale huursector of richten zich op koopappartementen tot € 250.000 of waar mogelijk grondgebonden woningen tot € 300.000. Deze woningen zijn zeer beperkt aanwezig in De Bilt en in de regio.
  • Gezinnen geven de grootste voorkeur aan grondgebonden woningen tussen de € 300.000 en de €450.000. Dit segment is door de gestegen woningprijzen in de regio en in De Bilt weinig aanwezig.
  • Er zijn ook gezinnen die juist een woning boven de € 450.000 zoeken en van de ruimte en de goede locatie ten opzichte van Utrecht kiezen voor De Bilt. Dit aanbod is ruimschoots beschikbaar in de gemeente De Bilt.
  • De jonge gezinnen zoeken juist een goedkopere grondgebonden woning of appartement tot € 300.000.
  • Tot 2030 zijn er circa 540 huurwoningen nodig, waarvan 350 sociale huurwoningen en 190 vrije sector huurwoningen, vrijwel geheel in het middenhuursegment tot €1.000,- huur per maand.
  • Tot 2030 ligt de behoefte aan koopwoningen op 590 woningen. Daarnaast is er vooral een veranderopgave zichtbaar, zowel in de huur- als in de koopsector richting meer toevoeging van appartementen/toegankelijke woningen in plaats van grondgebonden woningen. Deze vraag komt van het groeiend aantal kleine huishoudens door de vergrijzing en de behoefte om betaalbaar te kunnen wonen voor starters.
  • De gemeente De Bilt mist aanbod voor middengroepen in de samenleving. Dan gaat het om woningen tot € 300.000 of tussen de € 300.000 en de € 450.000. Onder de middengroepen vallen jonge gezinnen en koop-starters die vaak onvoldoende financiële mogelijkheid hebben om de huidige woningprijzen in De Bilt te betalen. Gezien de goede ligging ten opzichte van Utrecht kan de gemeente wel in het gevraagde suburbane woonmilieu een rol vervullen.
  • Er zijn accentverschillen in de woningbehoefte tussen kernen. In De Bilt en Groenekan zien we naar verhouding meer vraag vanuit jonge huishoudens. In Bilthoven wonen relatief meer oudere huishoudens. Ook liggen de inkomens veelal hoger dan in de andere kernen. In de overige kernen zien we vooral een behoefte om in de vraag van jonge huishoudens en van gezinnen te voorzien. Ook is er een aanvullende behoefte aan woonvormen voor wonen met zorg, bij voorkeur op centrale locaties nabij voorzieningen.

Notitie Uitgangspunten woningbouwambitie

De bevolkingssamenstelling van de gemeente De Bilt zal de komende jaren sterk veranderen. Er zijn steeds minder huishoudens onder de 54 jaar en steeds meer daarboven. Vooral de groep ouder dan 75 jaar neemt toe. Per saldo zal het aantal huishoudens in 2026 845 meer bedragen dan in 2016, terwijl het aantal inwoners daalt. De samenstelling van de woningvoorraad in 2016 sluit daarom niet aan op de samenstelling van de huishoudens in 2026. Zo bestaat de woningvoorraad in 2016 voor 72 % uit eengezinswoningen waar in 2026 maar 33 % van de huishoudens uit gezinnen bestaat. Ook als rekening wordt gehouden met een voorkeur voor eengezinswoningen is er sprake van een tekort aan appartementen. In de notitie worden diverse uitgangspunten benoemd voor woningbouw, zoals:

  • De gemeente De Bilt kiest voor gestapelde bouw in meer dan 5 lagen op locaties waar dat stedenbouwkundig passend is in de omgeving;
  • De gemeente zet zich primair in voor de nieuwbouw van sociale huur (30%) en middeldure huur (minstens 10%). Sociale huur is voor huishoudens met een lager inkomen en middeldure huur is voor starters, doorstromers en de grote groep woningzoekenden waarvoor de sociale huur niet bedoeld is en een koopwoning niet betaalbaar is;
  • De gemeente kiest voor spreiding van de sociale woningbouw.

Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Geen van deze cultuurhistorische objecten bevinden zich binnen het plangebied.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

Mobiliteitsvisie 2035

De gemeente geeft met de Mobiliteitsvisie uitwerking aan de huidige en toekomstige mobiliteitsopgaven en speelt in op de nieuwe trends en ontwikkelingen. De Mobiliteitsvisie bevat de ambities voor mobiliteit voor de periode tot en met 2035 met een doorkijk naar 2040 en geeft beleidskaders voor het uitwerken van andere beleidsstukken. Concrete maatregelen worden opgenomen in onderliggende uitvoeringsprogramma’s en niet in de mobiliteitsvisie.

De gemeente De Bilt zet een toekomstgerichte koers in voor een duurzaam/groene, veiliger en toegankelijke gemeente. De overkoepelende mobiliteitsvisie heeft een horizon tot en met 2035 en geeft een doorkijk naar de jaren daarna. De mobiliteitsvisie is opgebouwd naar de volgende kernthema’s:

  • duurzaam;
  • veilig;
  • toegankelijk.

De gemeente De Bilt kent een diversiteit aan kernen met elk hun eigen karakteristieken in woon- en werkgebieden en daarmee ook elk een eigen mobiliteitsprofiel. De invulling en uitvoering van de bovenstaande drie kernthema’s in de overkoepelende mobiliteitsvisie kan per kern of locatie binnen een kern verschillen. Zo ontstaan er accenten per kern.

Klimaatadaptatievisie en Water- en rioleringsplan

Op 30 november 2021 is door de gemeenteraad van gemeente De Bilt de 'Klimaatadaptatievisie 2050' en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026 vastgesteld. In de klimaatadaptatievisie worden de opgaven en kansen beschreven. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. Er zijn in de visie vijf opgaven beschreven:

  • wateroverlast;
  • droogte;
  • hitte;
  • overstromingen;
  • schade.

De gemeente wil zich voorbereiden op de veranderingen veroorzaakt door klimaatverandering vanuit de visie op de leefomgeving. De wens is om in de gemeente een gezond woon-, werk- en leefklimaat voor mens, dier en plant te creëren. Concreet betekent dit o.a. dat locaties van groot maatschappelijke belang, waarvan aantasting voor ontwrichting van de samenleving zorgt (zoals hoofdinfrastructuur, nutsvoorzieningen en zorgcentra) bestand zijn tegen het veranderende klimaat. De gemeente voorkomt zoveel mogelijk onomkeerbare schade, zoals bodemzettingen, sterfte van flora en fauna en schade aan de volksgezondheid. Voor de concretisering van de visie sluit de gemeente aan bij de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA), de Regionale Adaptatiestrategie (RAS) en de leidraad klimaatadaptief bouwen die momenteel in de regio wordt opgesteld.

Het Water- en rioleringsplan De Bilt 2022-2026 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van het gemeentelijke oppervlaktewater in de gemeente De Bilt wordt beschreven, omdat het oppervlaktewater een belangrijke bijdrage levert aan waterhuishouding en het reguleren van de grondwaterstand. Water houdt zich niet aan grenzen en het is belangrijk dit aspect integraal mee te nemen, mede in relatie tot wateroverlast.

De klimaatadaptatievisie en het Water- en rioleringsplan (WRP) hebben grote samenhang. In het WRP is de uitwerking van wateroverlast en droogte voor de komende 5 jaar opgenomen. Om deze opgave op te pakken gaan we grootschalig afkoppelen. Projecten in de openbare ruimte zonder rioolvervanging stimuleren we met een bijdrage uit de rioolheffing, zodat hier ook regenwater afgekoppeld kan worden. De ambitie is om zoveel mogelijk te ontharden, te vergroenen en hemelwater vast te houden waar het valt.

Duurzaamheid

Op 26 mei 2016 is het Duurzaam Bouwbeleid (DuBo-beleid) door de gemeenteraad van gemeente De Bilt vastgesteld. Op basis van het DuBo-beleid wil de gemeente initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. Voor nieuwbouw zijn de ambities vertaald in GPR-scores per thema:

  • gemiddeld over alle thema's een 8;
  • minimaal een 9 voor 'energie';
  • minimaal een 7 voor 'milieu';
  • minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen.

Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 vastgesteld. Met deze duurzaamheidsagenda koerst De Bilt op het behalen van de in het Klimaatakkoord afgesproken ambities: 49% minder CO2-uitstoot in 2030 en 95% minder in 2050 ten opzichte van 1990. In het klimaatakkoord zijn afspraken met gemeenten opgenomen over de gemeentelijke inzet. Deze afspraken zijn in de Duurzaamheidsagenda 2020-2022 opgenomen, waarbij de gemeente haar lokale doelstelling om energieneutraal te worden in 2030, loslaat.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het voornemen bestaat om in het plangebied vier grondgebonden en negen gestapelde woningen te realiseren. In het verleden was op de locatie de Theresiaschool aanwezig. Op basis van de omgevingsvisiekaart is het plangebied aangemerkt als woningbouwlocatie. Het initiatief is ook opgenomen in de koers van de kern Bilthoven. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de onderwerpen 'toekomstbestendig woningaanbod' en '100% energieneutraal in 2050' van de kernwaarde 'We wonen hier fijn'.

Uit de Woonvisie 2030 komt naar voren dat er een grote vraag is naar sociale en betaalbare huurwoningen. Daarnaast blijkt uit de 'Notitie Uitgangspunten woningbouwambities 2018' dat de gemeente De Bilt voornamelijk wil inzetten op sociale huurwoningen en het middenhuursegment. Onderhavige ontwikkeling voorziet in negen sociale huurwoningen en vier grondgebonden middenhuurwoningen. Deze laatste vier woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Het 'Woononderzoek gemeente De Bilt 2020' zien dat er circa 540 huurwoningen nodig zijn. Met de ontwikkeling worden dertien extra huurwoningen gerealiseerd.

Ten aanzien van duurzaamheid geldt voor alle gebouwen dat ze geen gasaansluiting krijgen (wettelijk verplicht). De woningen dienen te voldoen aan de BENG-eisen en gezocht wordt naar mogelijkheden om extra duurzaamheidsmaatregelen te treffen.

De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is hoofdzakelijk gekeken naar de locatie van de woningbouw, gezien de rest van het plangebied beheersgericht wordt opgenomen. Hiervoor dienen dan ook geen onderzoeken uitgevoerd te worden of deze zijn reeds uitgevoerd bij de realisatie van de functies.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project
  • kenmerken van het potentiële effect.

Toepassing

Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft, is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Voor het aspect water geldt dat er, ten opzichte van de bestaande situatie, sprake is van een positief effect. Op basis van het voorgaande kan worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport.

Besluit

Het besluit om in de stemmen met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt door het college tegelijkertijd genomen met het besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Op 12-12-2023 heeft het bevoegd gezag (het college van B&W) op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende geen milieueffectrapport op te stellen voor voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

Door Amos Milieutechniek is in september 2023 een (actualiserend) verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek kort behandeld.

Doel van het verkennend bodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de voorgenomen herinrichting van de locatie.

Voor het bodemonderzoek is een strategie voor een onverdachte locatie gehanteerd, waarbij extra onderzoek is verricht ter plaatse van in 2016 aangetoonde bodemverontreinigingen. Op de locatie is enkel zandgrond aanwezig. De bovengrond is geroerd en sporadisch is in de bovengrond een restant baksteen en/of kolengruis waargenomen. De in 2016 waargenomen bijmengingen met sporen kolen zijn niet meer aangetroffen. De zintuiglijke waarnemingen met betrekking tot minerale olie ter plaatse van een voormalige stookruimte wel. Onder de grondwaterstand is hier een zwakke olie-water reactie + brandstofgeur in de bodem waargenomen. Ten tijde van de veldwerkzaamheden is het grondwater aangetroffen op een diepte van circa 3,7 m -mv.

In totaal zijn er tien grond(meng)monsters samengesteld ter analyse. Uit de bestaande peilbuis is een nieuw grondwatermonster verkregen ter analyse. De bodemmonsters zijn onderzocht op de relevante parameters.

Voor het overgrote deel van de locatie geldt dat er geen verontreiniging aantoonbaar aanwezig is er geen beperkingen gelden voor een eventuele herontwikkeling van het perceel.

PAK en minerale olie verontreiniging bovengrond

Analytisch is er ter plaatse van de in 2016 waargenomen bijmenging met sporen kolen geen sterke verontreiniging meer aangetroffen. De bovengrond ter plaatse blijkt hoogstens licht verontreinigd te zijn. Ter plaatse van één boring is een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Op basis van de uitkomsten wordt niet verwacht dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetoonde verhogingen zijn mogelijk het gevolg van het voormalige gebruik als toegangspad naar het schoolpand.

Minerale olie verontreiniging nabij voormalige stookruimte

Bij het onderzoek in 2016 bleek het grondwater ter plaatse van de voormalige stookruimte van de recent gesloopte school sterk verontreinigd met minerale olie. In de vaste bodem bleek destijds geen noemenswaardige verontreiniging aantoonbaar. Ditmaal blijkt juist de vaste bodem sterk verontreinigd met minerale olie en is in het grondwater hoogstens lichte verontreiniging met minerale olie (en vluchtige aromaten) aangetoond. Vastgesteld is dat er sterke verontreiniging aanwezig is vanaf 4 m -mv. Aanvullend nader onderzoek dient uitgevoerd te worden ter bepaling of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (indien meer dan 25 m3 grond of meer dan 100 m3 grondwater sterk verontreinigd is).

Rekening dient te worden gehouden met de ligging binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Als sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in combinatie met eventuele verspreidingsrisico’s kunnen er verplichtingen bestaan voor meldingen en/of het saneren van de verontreiniging.

De aanwezigheid van de aangetoonde bodemverontreiniging kan er op duiden dat nabij de voormalige stookruimte een ondergrondse HBO-tank aanwezig is (geweest). Een tanklokalisatie kan mogelijk meer duidelijkheid hierover verschaffen.

Asbest

De bijmengingen op het kavel bestaan uitsluitend uit sporadisch geringe hoeveelheid baksteen en/of kolengruis. Er zijn geen aanwijzingen dat deze eenduidige bijmenging vermengd is met asbesthoudend materiaal. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bestaat geen aanleiding om voor de locatie een asbest in grond onderzoek conform uit te voeren.

Vervolg

Voorafgaand aan de realisatie van het initiatief zal aanvullend nader onderzoek plaatsvinden om de aangetroffen verontreinigingen beter in beeld te brengen. De saneringskosten van het terrein komen voor rekening van de gemeente.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, met de uitvoering van de sanering, geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2023 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Door de realisatie van de nieuwe woningen is er sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. Het aantal personen in het plangebied neemt, ten opzichte van de huidige situatie, in de dag- en nachtperiode toe.

De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart van Nederland. Het plangebied is gelegen bij de blauwe druppel (i).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart van Nederland

Stationaire risicobronnen

Burgemeester van der Borchlaan 7

Op circa 400 meter ten zuidwesten van het plangebied, aan de Burgemeester van der Borchlaan 7, ligt het Bos Park Bilthoven. Het is hier mogelijk om propaan/propeen te kopen voor civiel gebruik. Dit bedrijf heeft geen PR 10-6 risicocontour. Wel geldt er een brandaandachtsgebied en een explosieaandachtsgebied. Aangezien het plangebied buiten de aandachtsgebieden ligt, kan een nadere toetsing achterwege blijven.

Overige stationaire risicobronnen

Overige stationaire risicobronnen bevinden zich op meer dan 500 meter van het plangebied. Tevens ligt het plangebied niet in een brand-, explosie- of gifwolkaandachtsgebied. Nadere toetsing aan overige stationaire risicobronnen is dan ook niet noodzakelijk en kan achterwege blijven.

Mobiele risicobronnen

Snelwegen

Op circa 3.550 m van het plangebied ligt de Rijksweg A28. Daarnaast ligt op circa 4.250 m de Rijksweg A27. Over deze trajecten worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. Het plangebied ligt buiten de PR 106 risicocontouren en de brand- en explosieaandachtsgebieden. Voor zowel de A28 als de A27 geldt dat stofcategorie LT2 maatgevend is. Voor deze stofcategorie geldt een invloedsgebied van 880 meter. Beide wegen liggen op meer dan 880 meter van het plangebied. Om deze reden is nadere toetsing aan deze wegen niet noodzakelijk.

Spoorlijn

Op circa 50 meter ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Utrecht – Amersfoort. Deze spoorlijn valt niet onder het basisnet. In de planvorming hoeft er daarom geen rekening mee te worden gehouden.

Buisleidingen

Er bevinden zich geen buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied. Om deze reden is nadere toetsing aan buisleidingen niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in oktober 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies besproken.

Selectie van geluidsbronnen

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de spoorlijn Utrecht-Bilthoven en de omliggende 30 km-wegen (Gregoriuslaan, Palestrinalaan, Doctor Julius Röntgenlaan en Paltzerweg).

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de spoorlijn Utrecht - Bilthoven bedraagt 53 dB. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wgh.

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 48 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) in het plangebied tussen 2021 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het rekenpunt dat het dichtst bij het plangebied ligt (30286795_16045652) kent de volgende gemeten waarden voor NO2, PM10 en PM2,5 in 2021:

  • NO2 : 11,8668 µg/m3 
  • PM10 : 16,4169 µg/m3 
  • PM2,5 : 9,4864 µg/m3 

Voor NO2 en PM10 verbindingen geldt een grenswaarde van 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 20 µg/m3. De hoeveelheid NO2, PM10 en PM2,5 in het plangebied blijft ruimschoots onder de gestelde grenswaarden. De monitoringstool maakt dus duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plangebied is gelegen nabij de spoorlijn Utrecht–Amersfoort. Door de aanwezigheid van deze spoorlijn is het omgevingslawaai op de onderzoekslocatie hoog. In de omgeving van de onderzoekslocatie staan diverse maatschappelijke functies, zoals de Gregoriuskerk (Gregoriuslaan 8) en de Theresiaschool (Gregoriuslaan 4). De omgeving van de onderzoekslocatie komt het meest overeen met het profiel 'gemengd gebied'. De richtafstand van een gemengd gebied mag met 1 afstandsstap worden verkleind.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zijn wel gevoelig voor eventuele milieuhinder van functies in de omgeving.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

In de nabije omgeving zijn hinderveroorzakende functies gelegen in de vorm van een school (nieuwe Theresiaschool) en een kerk (Gregoriuskerk). De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstand aan voor deze functies:

Locatie   Omschrijving   Milieu-
categorie  
Grootste richtafstand VNG 'rustig woongebied'   Grootste richtafstand VNG 'gemengd gebied'   Daadwerkelijke afstand tot dichtstbijzijnde woning  
Gregoriuslaan 4   Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   2   30 meter   10 meter   58 meter  
Gregoriuslaan 8   Kerkgebouwen e.d.   2   30 meter   10 meter   14 meter  

Uit de tabel blijkt dat bij de beoogde woningen wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'. In verband met de korte afstand tot de kerk is echter wel een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen uitgevoerd.

Dit onderzoek is in oktober 2023 uitgevoerd door Buro Ontwerp & Omgeving. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De resultaten van het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Toetsing aan het Activiteitenbesluit

In het kader van de toetsing aan het Activiteitenbesluit is luiden van de kerkklokken en het geluid uit de kerk uitgesloten op grond van het Activiteitenbesluit. Uit de berekening van de langtijdgemiddelde en maximale geluidsbelasting blijkt dat bij zowel de nieuwe als bestaande woningen in de omgeving van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit (aangezien alle activiteiten van de kerk zijn uitgesloten voor toetsing aan het Activiteitenbesluit). De Gregoriuskerk wordt niet in zijn 'bedrijfsvoering' beperkt door de realisatie van de nieuwe woningen.


Toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening

Bij de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden alle relevante geluidsbronnen meegenomen in de berekening (ook die zijn uitgesloten op basis van het Activiteitenbesluit). Uit de berekening van de langtijdgemiddelde en maximale geluidsbelastingen worden zowel bij de bestaande woningen als de nieuwe woningen de richtwaarden uit het de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' ruim overschreden. Echter, de ervaring leert dat de vaste tijdstippen van het luiden van de klokken zorgt voor een hoge acceptatie van de hogere geluidsniveaus van de omwonenden. Bij de gemeente De Bilt zijn geen klachten naar aanleiding van het geluid van de kerk bekend. De optredende geluid afkomstig van de kerk wordt door de omwonenden van de bestaande woningen als acceptabel ervaren.

Gelet op het voorgaande en het feit dat de nieuwe woningen zullen moeten voldoen aan de wettelijke binnenwaarde van 35 dB(A), is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Trillingshinder

Algemeen

In Nederland bestaat tot op heden geen wet voor het voorkomen van hinder door trillingen, zoals die wel bestaat voor geluidhinder (Wet geluidhinder). Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (dan wel art. 4.2 Omgevingswet), waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening (dan wel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties) is voorgeschreven.


Toetsing

De beoogde woningen worden gerealiseerd langs de spoorlijn Utrecht - Amersfoort. Daarbij kunnen trillingen van treinverkeer als hinderlijk worden ervaren. Om die reden is door We-Boost in september 2023 een trillingshinderonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.

In dit onderzoek is met behulp van metingen op de beoogde bouwlocatie en modelberekeningen onderzocht wat de trillingen zullen zijn in de toekomstige bebouwing. Omdat de details van het plan nog niet bekend zijn, zijn hierbij meerdere constructieve uitwerkingsvarianten onderzocht. Voor het beoordelen van mogelijke trillingshinder is gebruik gemaakt van de streefwaarden uit de SBR B-richtlijn (beoordelingskader voor trillingshinder). Deze streefwaarden zijn voorkeurswaarden, waarbij het streven moet zijn om de trillingen in de beoogde bebouwing te laten voldoen aan deze waarden.

De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er geen overschrijdingen zijn van de SBR B-richtlijn bij een conventionele bouwwijze (constructie van kalkzandsteen, beton of metselwerk). Alleen bij lichte houtskeletbouw of open staalbouw zijn overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder mogelijk in de rijwoningen. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd om geen houtskeletbouw of open staalbouw toe te passen in de rijwoningen. Bij andere bouwmethodes hoeft bij de verdere ontwikkeling van het plan geen rekening te worden gehouden met trillingen.

Conclusie

Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Water

Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Waterbeleid in de 21e eeuw

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Bestuursakkoord Water

Het bestuursakkoord is een overeenkomst tussen het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om maatregelen te treffen voor een doelmatiger waterbeheer. De inzet is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en waterketen. De kwaliteit van het beheer vergroten tegen een zo laag mogelijke kosten. Met betrekking tot het procesinstrument de watertoets is afgesproken, conform de Bestuurlijke Notitie Watertoets, om bij alle ruimtelijke plannen die van belang zijn voor het waterbeheer uit te voeren.

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)

Op nationaal niveau is in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat gemeenten in 2050 klimaatbestendig moeten zijn. In 2020 moet dit in beleid zijn verankerd. Het gaat bij het DPRA om de ruimtelijke (RO) component, het aanpassen van de omgeving aan het veranderende klimaat. Gemeenten bepalen zelf wat zij verstaan onder ‘klimaatbestendig’ en de bijbehorende ambities. De op te stellen klimaatstrategie geeft hier invulling aan. De gemeente maakt hierbij ook gebruik van de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) die momenteel in de samenwerkingsregio wordt opgesteld.

Sinds 2012 werkt gemeente De Bilt binnen het regionale platform Winnet samen met dertien andere gemeenten en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aan een doelmatige afvalwaterketen. In 2019 gaan deze gemeenten, Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en VRU deze samenwerking verbreden naar ruimtelijke adaptatie. De afspraken hierover worden eind 2019 vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst Water en Klimaat.

Regionale Adaptatie Strategie (RAS) Zuidwest Utrecht

Om de regio Utrecht Zuidwest klimaatbestendig en waterrobuust te maken, is samenwerking binnen de regio heel belangrijk. Werkregio Utrecht Zuidwest heeft daarom op 1 januari 2020 met zeventien partners het netwerk Water en Klimaat opgericht. Dat netwerk heeft in hetzelfde jaar al een regionale adaptatiestrategie (RAS) opgesteld: een visie en ambitie om samen te werken aan klimaatadaptatie. Op 28 januari is deze RAS met enthousiasme vastgesteld door alle partners.

Volgens de RAS is de jaarlijkse hoeveelheid neerslag de afgelopen eeuw met 30% toegenomen en het aantal dagen met hoosbuien verdubbeld van drie naar zes dagen per jaar. Wateroverlast kan optreden aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug door afstromend regenwater, in het veenweidegebied waar water niet weggepompt kan worden en in bebouwd gebied waar de problemen vooral veroorzaakt worden door het hoge percentage verharding.

Eén van de doelen van deze RAS is dat 70 mm in één uur niet tot wateroverlast leidt: dit is een ondergrens. Een aantal andere doelen voor 2050 zijn:

  • Een uitgebreid groenblauw netwerk in stedelijk gebied zorgt er bij extreme buien voor dat het water optimaal wordt vastgehouden en geborgen in het bodem- en watersysteem.
  • Vitale en kwetsbare functies zijn waterrobuust ingericht.
  • Door bewustwording houden ook inwoners en bedrijven zoveel mogelijk water vast op eigen terrein.

Klimaatadaptatievisie 2050 en Water- en Rioolplan 2022-2026

De gemeente heeft de klimaatadaptatievisie 2050 en het Water- en Rioolplan 2022-2026 in november 2021 vastgesteld.

Het handelen van de gemeente is er op gericht om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij houdt de gemeente rekening met de extreme buien die naar verwachting voorkomen in het klimaat van 2050. Er wordt toegewerkt naar een niveau waarbij inwoners geen wateroverlast (water in de woning) hebben bij een bui die één keer per 100 jaar voorkomt. Er wordt gestreefd naar 'label B' voor wateroverlast in 2050 (geen schade bij een bui van 70 mm in 1 uur).

In het Water- en rioolplan 2022-2026 is deze ambitie vertaald naar het streven dat in 2050 regenbuien van 70 mm/uur géén wateroverlast opleveren, dat wil zeggen geen wateroverlast, waardoor schade aan woningen ontstaat of waardoor het verkeer op hoofdwegen ernstig wordt belemmerd. Hiermee sluit de gemeente aan bij de regionale ambitie zoals verwoord in de Ruimtelijke Adaptatie Strategie (zie hierboven). Deze 70 mm is ook uitgangspunt voor deze ontwikkeling.

Toetsing

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. Tot voor kort was op de locatie echter de bebouwing en erfverharding van de voormalige Theresiaschool aanwezig. Op navolgende afbeelding uit 2021 is te zien dat de locatie grotendeels verhard was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.23008BP0007-VG01_0011.jpg"

Luchtfoto 2021

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied deels verhard door de realisatie van de woningen, bergingen en de aanleg van oppervlakteverhardingen ten behoeve van de ontsluiting, parkeervoorzieningen en verhardingen in de tuinen van de woningen. Een deel van het plangebied zal echter worden ingericht als groenvoorziening en onverharde tuin. Het uitgangspunt is om verhardingen zoveel mogelijk te beperken.

Ten opzichte van de voorgaande situatie (met de aanwezigheid van de Theresiaschool) is sprake van een afname van het verhard oppervlak. Hemelwater afkomstig van de toekomstige verhardingen wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi\'s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA-riool.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat activiteiten die een negatief effect op de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater (kunnen) hebben, niet zijn toegestaan. In het plangebied vinden geen activiteiten plaats die een negatief effect op de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater hebben.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. De ingevulde watertoets is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). Daarom kan worden volstaan met een standaard wateradvies van het hoogheemraadschap en dat geen verdere watertoetsproces met het hoogheemraadschap hoeft worden doorlopen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.10 Archeologie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid geldt voor het plangebied een (middel)hoge archeologische verwachting (VAW2), waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij initiatieven groter dan 500 m2 waarbij diepere bodemingrepen nodig zijn dan 50 cm beneden maaiveld.
De nieuwbouw is bijna uitsluitend gepland op delen van het terrein waar voorheen de Theresiaschool stond. De bodem is hier tenminste ten dele verstoord, waardoor de kans op het aantreffen van een behoudenswaardige vindplaats klein is. Archeologisch onderzoek is om die reden niet nodig voor de voorgenomen ontwikkeling.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden voor andere bodemingrepen in de toekomst, is in het plangebied voor de gronden buiten de beoogde bebouwing de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. In deze dubbelbestemming is bepaald dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Toetsing

De nieuwbouw is bijna uitsluitend gepland op delen van het terrein waar voorheen de Theresiaschool stond.

Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevolle monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.

Conclusie

Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding.

4.12 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Door Eelerwoude is in oktober 2023 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 10.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

Op ongeveer 7 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten beperkt blijven tot uitsluitend het plangebied of de zeer directe zone eromheen. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Om de effecten van stikstofdepositie als gevolg van onderhavig initiatief op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen is in november 2023 door Buro Ontwerp & Omgeving een voortoets stikstof uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting.

Uit de uitgevoerde voortoets stikstof blijkt dat de realisatie en het gebruik van vier huurwoningen en een appartementengebouw met negen appartementen niet leidt tot een toename in stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan daarom worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en er geen passende beoordeling nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Met de voorgenomen werkzaamheden worden negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN-gebied uitgesloten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming houtopstanden

Binnen het plangebied worden enkele bomen gekapt. De bomen worden echter niet aangemerkt als houtopstanden die worden beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk. Voor het initiatief is wel een bomeneffectanalyse uitgevoerd. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 2.3.

Soortenbescherming

Op basis van het onderzoek kan de alpenwatersalamander, hazelworm en ringslang niet worden uitgesloten in het plangebied. Om die reden is nader onderzoek naar deze soorten noodzakelijk.

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een mogelijk beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als egel en diverse algemene muizen en kikkers. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Nader onderzoek

Door Eelerwoude is in 2024 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12. Uit het flora- en faunaonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de alpenwatersalamander, hazelworm en ringslang. Als gevolg van de werkzaamheden zijn negatieve effecten op genoemde beschermde soorten dan ook uitgesloten. Het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit en het treffen van maatregelen is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.13 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De realisatie van dertien nieuwe woningen zorgen voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren' en het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP). Het plangebied wordt op basis van de uitgangspunten uit het GVVP getypeerd als 'matig stedelijk-rest bebouwde kom'. Voor de verkeersbewegingen wordt uitgegaan van de gemiddelde generatie uit de publicatie van CROW. Voor de grondgebonden middenhuur woningen zijn in de publicatie van CROW geen kencijfers opgenomen. Om die reden wordt voor deze woningen uitgegaan van 'Huur, huis, sociale huur'.

Woningtype   Verkeersgeneratie (gemiddeld)   Aantal woningen   Benodigd aantal parkeer plaatsen  
Huur, huis, sociale huur   4,9   4   19,6  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   3,6   9   32,4  
Totaal   52  

Op basis van het voorgaande zorgt het initiatief in totaal voor 52 verkeersbewegingen per dag. In de voormalige situatie was er een basisschool gevestigd in het plangebied. Deze functie zorgde eveneens voor de nodige verkeersbewegingen. Het plangebied wordt ontsloten op de Gregoriuslaan. De Gregoriuslaan heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de uitgangspunten uit het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP). Het plangebied ligt op basis van het GVVP in een 'matig stedelijk-rest bebouwde kom'. Voor de parkeernorm wordt uitgegaan van het gemiddelde van de parkeerkencijfers uit de eerder genoemde publicatie van CROW. Voor de grondgebonden middenhuur woningen zijn in de publicatie van CROW geen kencijfers opgenomen. Om die reden wordt voor deze woningen uitgegaan van 'Huur, huis, sociale huur'.

Woningtype   CROW parkeer kencijfers (per woning)   Parkeernorm gemeente (per woning)   Aantal woningen   Benodigd aantal parkeer plaatsen  
Huur, huis, sociale huur   1,2 - 2,0   1,6   4   5,6  
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   1,0 - 1,8   1,4   9   12,6  
Totaal   18,2  

Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt op basis van de gemeentelijke parkeernormen 18,2. In de prestatieafspraken 2023 tussen gemeente en Woonstichting SSW is een lagere parkeernorm overeengekomen voor sociale huurwoningen. De parkeernorm voor sociale huurwoningen is 1 parkeerplaats per woning. Dit betekent een reductie van 9 (appartementen) x 0,4 = 3,6 parkeerplaatsen. Hiermee komt het benodigd aantal parkeerplaatsen uit op afgerond 15 parkeerplaatsen.

Op eigen terrein zijn 15 parkeerplaatsen beoogd (zie paragraaf 2.3). Daarnaast geldt dat langs de Gregoriuslaan nog vier bestaande langsparkeerplaatsen behouden blijven. In totaal zijn er daarmee 19 parkeerplaatsen beschikbaar, hetgeen ruim voldoende is voor de ontwikkeling.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.14 Duurzaamheid

Algemeen

Duurzaamheid is de balans tussen ecologische, economische en sociale belangen voor het heden en de toekomst. In 2030 wil de gemeente De Bilt energieneutraal zijn. Dit betekent dat in de gemeente in dat jaar net zoveel duurzame energie wordt opgewekt als in totaal wordt verbruikt.

Toetsing

Om een duurzaam en toekomstgericht bouwplan te realiseren kunnen er verschillende maatregelen worden genomen. Navolgend zijn enkele voorbeelden opgenomen. Bij de verder uitwerking zal verkend worden welke toepassing(en) het meest geschikt zijn voor het initiatief.

  • Zongericht bouwen: Door de woning zongericht te bouwen, kan maximaal gebruik worden gemaakt van de warmte van de zon. Ook zijn er dan meer mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie met zonnepanelen. Zongericht bouwen combineert wooncomfort en duurzaam bouwen. Voor maximaal comfort dient ook gekeken te worden naar het gebruik van zonwering.
  • Een (bodem)warmtepomp: Een warmtepomp maakt gebruik van elektriciteit om warmte uit een bron te ontrekken en gebruikt dus geen aardgas. Als bron kan gebruik worden gemaakt van de lucht of de bodem. Bodem als energiebron heeft een beter rendement. In combinatie met PV-panelen kan de benodigde energie van externe bronnen tot een minimum beperkt worden.
  • Zonnewarmtecollector: Een zonnewarmtesysteem kan jaarlijks tot circa 50% van de warmtapwaterbehoefte verzorgen. Een combinatie van de zonnecollector met een warmtepomp is ideaal door de structurele verhoging van het rendement van de warmtepomp en hiermee de energiebehoefte van de warmtepomp. Ook zal de warmtepomp een langer levensduur hebben, doordat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is.
  • Een verbeterde naad- en kierdichting ; Een uitstekende naad- en kierdichting (Qv10= 0,3 dm3/s.m2). Door in de gehele woning verbeterde naad- en kierdichting toe te passen, kunnen energieverliezen worden beperkt. Bij oplevering wordt geadviseerd een luchtdichtheidstest (blowerdoortest) uit te laten voeren conform NEN 2686, NEN-EN-ISO 9972.
  • Extra isolatie : Met extra isolatie kan de energieprestatie van de volledige woning verder worden verbeterd.
  • Douche-warmteterugwinning (douche-wtw ): Hiermee kan de ¡¥verloren¡¦ warmte van het afvalwater deels hergebruikt worden.
  • Hotfill aansluiting van Wasmachine en vaatwasser: De wasmachine en of vaatwasser worden gevoed met warmwater vanuit de ketel of warmtepomp. Elektrisch verwarmen in de machine kost namelijk veel meer energie in vergelijking met een water uit de CV of warmtepomp.
  • Een energiezuinig ventilatiesysteem : Door gebruik te maken van warmteterugwinning en/of sturing op basis van gebruik van de ruimtes (op CO2) wordt energie bespaard.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.15 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatie plannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

De grond in het plangebied wordt verkocht aan één of meerdere verhurende partijen. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de toekomstige eigenaren een overeenkomst gesloten, waarin onder ander planschade verhaal is opgenomen. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.16 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Op 1 december 2020 vond een digitale bewonersavond plaats voor de direct omwonenden. Het concept van de ruimtelijke randvoorwaarden voor het initiatief is daarbij toegelicht en de wensen van bewoners zijn geïnventariseerd. Ook was het mogelijk om achteraf schriftelijk op de concept randvoorwaarden te reageren. De inbreng is beantwoord in een reactienota en tijdens de vervolgbijeenkomst op 14 november 2022 besproken.

Op 14 november 2022 is er opnieuw een inloopavond georganiseerd voor de directe aanwonenden. Op die avond heeft de stedenbouwkundige laten zien wat er met de opmerkingen uit de (digitale) avond in 2020 is gedaan. Het aangepaste plan is toegelicht en besproken en er was een levendige discussie over het verkeer en het parkeren in de wijk. Op de presentatie zoals die op 14 november is getoond kon via e-mail nog worden gereageerd. Van de reacties zoals die tijdens en na de avond zijn gegeven is een samenvatting opgesteld. De samenvatting is voorgelegd aan het college van B&W om te betrekken bij de besluitvorming over het schetsontwerp.

Vooroverleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met diverse instanties, zoals het hoogheemraadschap en de provincie.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geeft in een reactie aan dat, ondanks dat er sprake is van een afname verhard oppervlak, geadviseerd wordt om het nieuwe verhard oppervlak te compenseren. Dit om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat tijdens piekbuien. Dit kan door het aanleggen van een bergende voorziening. Het advies is 70 mm berging te realiseren. Dit is in lijn de afspraken klimaatadaptief bouwen en gemeentelijk beleid zoals de klimaatadaptatievisie 2050. Enkele mogelijkheden zijn het uitvoeren van de parkeerplaatsen met waterdoorlatende bestrating en het aanleggen van wadi's in de groenstroken.

Naar aanleiding van de reactie van het hoogheemraadschap wordt opgemerkt dat de wens bestaat om halfverharding op de parkeerplaatsen toe te passen en de intentie is om het hemelwater 100% af te koppelen.

Vitens

Vitens constateert dat in de toelichting van het bestemmingsplan een onvolledige tekst over grondwaterbeschermingsgebied en de regels die van toepassing zijn (o.a. in paragraaf 3.2. p14 Interim Omgevingsverordening en toetsing provinciaal beleid pagina 20 en paragraaf 4.3 Bodem op pagina 28 en paragraaf 4.9 Water op pagina 37).

Daarnaast geeft Vitens aan dat de planregels voor de aanduiding 'milieuzone – grondwater-beschermingsgebied' onvolledig zijn met de regels in de Interim Omgevingsverordening.

Vitens verzoekt om haar tekstvoorstel in de toelichting en in de planregels op te nemen, zodat duidelijk wordt dat bij activiteiten in het grondwaterbeschermingsgebied regels uit de provinciale Interim omgevingsverordening van toepassing zijn.

Naar aanleiding van de reactie van Vitens is paragraaf 3.2 van de toelichting en artikel 11.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied van de regels aangepast.

Voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage liggen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom stelt onder andere de Wro eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opbouw regels

De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels vormen Hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

5.3 Verbeelding

In deze paragraaf worden de op de verbeelding voorkomende bestemmingen benoemd en wordt kort toegelicht wat hiervoor in de regels vastgelegd is.

Artikel 3 Groen

De groenvoorzieningen aan de westzijde en zuidoostzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Deze gronden zijn daarmee hoofdzakelijk bestemd voor parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen, ontsluitingen, ten behoeve van aangrenzende bestemmingen en beeldende kunst. Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan (bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen).

Maatschappelijk - 2

Twee kleine delen van het plangebied maken geen deel uit van de woningbouwingontwikkeling. Deze gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk - 2'. Daarmee zijn de gronden hetzelfde bestemd als de gronden van de naastgelegen begraafplaats. Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn bestemd voor begraafplaatsen inclusief bijbehorende toegangswegen, -paden en verblijfsgebied, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

Op deze gronden mogen, onder voorwaarden, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Artikel 5 Tuin

De gronden tussen de Gregoriuslaan en het appartementengebouw en een deel van de gronden ten oosten van het appartementengebouw zijn bestemd als 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven en wonen in de vorm van aan- en uitbouwen aan de voor- en zijgevels van hoofdgebouwen. Op basis van deze bestemming zijn, onder voorwaarden, ondergeschikte uitbreidingen op de begane grond, zoals erkers en toegangen, toegestaan. Daarnaast zijn, eveneens onder voorwaarden, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen toegestaan.

In deze bestemming is een bepaling opgenomen die verbiedt dat meer dan 25% van de gronden met de bestemming 'Tuin' kan worden voorzien van oppervlakteverhardingen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg en de parkeervoorziening zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor erftoegangswegen, buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, hellingbanen, groenvoorzieningen, civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken, nutsvoorzieningen en beeldende kunst.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan (bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen).

Artikel 7 Wonen

De beoogde nieuwe woningen, inclusief de tuinen en de bergingen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woningen en de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen (onder voorwaarden), inclusief bijbehorende tuinen en erven, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen.

In het plangebied zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming ‘Wonen’ opgenomen. In elk bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen dit bouwvlak worden gebouwd. Voor het bouwvlak van het appartementengebouw is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen. Hier zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. In de gebruiksregels is opgenomen dat de woningen in het appartementengebouw als sociale huurwoningen moeten worden verhuurd. De grondgebonden woningen aan de zuidzijde zijn aangeduid met de bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Dit betekent dat ter plaatse alleen aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Voor deze woningen geldt dat ze verhuurd moeten worden in de categorie middenhuur. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. Tot slot mag het aantal wooneenheden per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

De locatie van de bergingen zijn ook vastgelegd op de verbeelding. Deze mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. De bijgebouwen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 4 m.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde en onderkelderingen zijn specifieke regels opgenomen. Dakterrassen zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden (middelhoge archeologische verwachting).

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan 'Gregoriuslaan 10 te Bilthoven' is op 20 december 2023 gepubliceerd in de Biltsche Courant, De Vierklank en het digitale gemeenteblad. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. In de periode 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder naar keuze schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan kenbaar maken aan burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Er zijn binnen deze termijn zeven zienswijzen ingediend. Er zijn binnen deze termijn zeven zienswijzen ingediend, die ontvankelijk zijn.

De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 13). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast zijn enkele ondergeschikte ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de nota van zienswijzen opgenomen.