direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ambachtstraat 8 te De Bilt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Ambachtstraat 2-8 in De Bilt is het bedrijf MSD gevestigd. Momenteel parkeren de werknemers en bezoekers van MSD hoofdzakelijk in het openbaar gebied langs de Ambachtstraat. Om de bestaande parkeerdruk te verminderen is MSD voornemens een passende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Op de drie hiervoor beoogde percelen rusten thans de bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden'. Om de gewenste parkeervoorziening planologisch toe te staan moet de bestemming gewijzigd worden. Daarnaast wordt hiermee eventueel toekomstig gebruik ten behoeve van een bedrijfsfunctie uitgesloten.

Om het voorgenoemde planologisch-juridisch te borgen, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ambachtstraat in De Bilt. De locatie ligt op een bedrijventerrein in de woonwijk en wordt derhalve hoofdzakelijk omgeven door bedrijfspanden en woningen. De planlocatie omvat een aantal percelen die kadastraal bekend staan als gemeente De Bilt, sectie D, nummers 7956, 8333 en 8334. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 1.167 m2. In de onderstaande figuren is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het 'Bestemmingsplan De Akker 2008'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van De Bilt vastgesteld op 28 mei 2009. Het plangebied kent hierin de enkelbestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden'.

Gronden met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' zijn bestemd voor bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een autoreparatiebedrijf in categorie 3B toegestaan als gevolg van de lettertekenaanduiding 'autoreparatiebedrijf'. Verder zijn de gronden bestemd voor ondergeschikte detailhandel, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bestemming is binnen het plangebied een bouwvlak aangeduid. Op grond van de maatvoering mag het deel van het perceel buiten het bouwvlak voor maximaal 60% bebouwd worden.

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke doeleinden, - dienstverlening, wonen in bijzondere woonvorm, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bestemming is binnen het plangebied geen bouwvlak aangeduid. Op grond van de maatvoering mag het bestemmingsvlak voor maximaal 50% bebouwd worden.

Tenslotte geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van De Bilt vastgesteld op 28 oktober 2021. Dit plan bevat een aantal stedenbouwkundige bepalingen overgeheveld uit de gemeentelijke Bouwverordening.

Toetsing

De hiervoor genoemde parkeervoorzieningen moeten ten dienste staan van de naastgelegen functies. Voorliggend initiatief ziet op het realiseren van een passende parkeergelegenheid ten dienste van het (naastgelegen) bedrijf MSD. MSD opereert in milieucategorie 3.1 en is niet passend in de bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden' ter plaatse van het plangebied. Om de gewenste parkeervoorziening planologisch toe te staan en eventueel toekomstig gebruik ten behoeve van een bedrijfsfunctie uit te sluiten, moet de bestemming gewijzigd worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Ambachtstraat 8 te De Bilt' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de gehanteerde bestemmingen en bijbehorende regeling.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en planbeschrijving

2.1 Bestaande en historische situatie

In de bestaande situatie is het plangebied deels bebouwd en nagenoeg volledig verhard. De aanwezige bebouwing en het buitenterrein worden voornamelijk gebruikt ten behoeve van opslag.

Aan de ambachtsstraat 8 stond voorheen een bedrijfsgebouw met buitenterrein dat destijds in gebruik was ten behoeve van een autoreparatiebedrijf. Dit bedrijfsgebouw is inmiddels gesloopt.

Het gebouw aan de Troelstraweg 49a is sinds 1982 in gebruik als Marokkaanse moskee. Voorheen deed het gebouw dienst als Koninkrijkszaal van de Jehova's Getuigen. In 1986 is het gebouw met bijbehorende grond gekocht door de Marokkaanse moslimgemeenschap. Deze moslimgemeenschap is hier uitgegroeid en er is een nieuwe moskee gebouwd en in gebruik genomen aan de Tweelingen 140A te Bilthoven. De moskee op de Troelstraweg 49a is inmiddels gesloopt en het terrein is eigendom geworden van het bedrijf MSD.
afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0003.png"

Gebouw aan de Troelstraweg 49a in gebruik als moskee (bron: reliwiki.nl)

2.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie wordt in het plangebied een parkeervoorziening ten behoeve van het bedrijf MSD gerealiseerd. Hiermee zal een groot deel van de werknemers en bezoekers van MSD op eigen terrein gaan parkeren. De parkeervoorziening bestaat uit 37 autoparkeerplaatsen (ca. 1120 m2) en een fietsenstalling (ca. 45 m2) met ruimte voor circa 50 fietsen. De toegang tot de fietsenstalling gaat middels een toegangsdeur, de toegang tot het autoparkeren middels een slagboom. De bestaande bebouwing is gesloopt. Voorts zal een reeds vergunde (zaaknummer 10796886, documentnummer 22039241) sprinklerinstallatie worden gerealiseerd, hoofdzakelijk bestaand uit een ondergrondse sprinklertank. Verder is binnen het plngebied leidingwerk aangelegd ten behoeve van een sprinklervoorziening, is een glasvezel ring gerealiseerd en is sprake van elektrakabels ten behoeve van de parkeerfunctie (verlichting, slabomen en camera's). Ook worden bomen geplant in het kader van de herplantplicht.

Op onderstaande figuren is de voorlopige gewenste situatie weergegeven (bron: initiatiefnemer). De laatste van de drie figuren geeft de locatie van de ondergrondse sprinklertank weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de vigerende planologische regeling binnen het plangebied zijn parkeervoorzieningen reeds toegestaan. Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Voorliggend plan maakt derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Daar komt bij dat eventueel toekomstig gebruik van het plangebied ten behoeve van een maatschappelijke- en/of bedrijfsfunctie met de nieuwe regeling wordt uitgesloten.

Conclusie

Het initiatief is niet strijdig met het oogmerk van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie zijn zeven thema's uitgewerkt. Per thema zijn belangrijke keuzes gemaakt. Hieronder worden de zeven thema's benoemd.

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden en dorpen
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw

Beoordeling

Het initiatief ziet op het realiseren van een passende parkeergelegenheid ten behoeve van het bedrijf MSD. Gezien de werknemers en bezoekers van MSD momenteel hoofdzakelijk in het openbaar gebied langs de Ambachtstraat parkeren, komt de ontwikkeling de bestaande parkeersituatie aldaar ten goede. Dit sluit aan bij de provinciale ambities met betrekking tot een veilige inrichting van de leefomgeving. De Omgevingsvisie noemt verder geen zaken die rechtstreeks betrekking hebben op het initiatief. 

Conclusie

Het initiatief is in lijn met het genoemde in de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. De regels zijn herschreven, samengevoegd, vereenvoudigd en op elkaar afgestemd. Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening zijn vanaf 1 april 2021 in werking getreden.

Beoordeling

Het initiatief ziet op het realiseren van een passende parkeergelegenheid ten behoeve van het bedrijf MSD. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voorliggend plan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk.

Conclusie

Voorliggend plan is niet strijdig met het bepaalde in de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bilts Manifest

In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn als volgt:

  • 1. Ruimte en groen;
  • 2. Historische landschappen;
  • 3. Krachtige kernen;
  • 4. Hoogwaardige kennis;
  • 5. Topper in sport;
  • 6. Centrale ligging.

De zes kernkwaliteiten hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.

3.3.2 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad van De Bilt de Structuurvisie 'Gemeente De Bilt 2030 Behoud door ontwikkeling' vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd. De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.

In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.

Zes kwaliteiten

De gemeente De Bilt heeft een aantal specifieke kwaliteiten die haar maken tot een zeer prettige leefomgeving. Het in 2010 opgestelde Bilts Manifest beschrijft een zestal (overkoepelende) kwaliteiten van de gemeente; deze zijn integraal onderdeel van de structuurvisie:

  • 1. Ruimte en groen;
  • 2. Historische landschappen;
  • 3. Krachtige kernen;
  • 4. Hoogwaardige kennis;
  • 5. Topper in sport;
  • 6. Centrale ligging.

Zes speerpunten

Om de zes kwaliteiten te behouden zet de gemeente in de structuurvisie in op zes speerpunten. Het gaat daarbij niet alleen over het afwegen van belangen, maar vooral over het vastleggen van de waarden voor de toekomst. Aanvullend wordt ook een werkwijze beschreven, die een strategie en houding weerspiegelt voor de toekomstige ontwikkeling van de gemeente. De overkoepelende visie is dat de gemeente De Bilt moet inzetten op kwaliteit boven kwantiteit. De zes speerpunten en de werkwijze vormen samen de visie op de gemeente:

  • Speerpunt 1: Het landschap als duurzame onderlegger;
  • Speerpunt 2: Een sterke sociale cohesie;
  • Speerpunt 3: Zes kernen met een eigen gezicht;
  • Speerpunt 4: Life-Science As als groene loper van De Uithof;
  • Speerpunt 5: Goed bereikbaar en leefbaar;
  • Speerpunt 6: Een recreatief buitengebied van formaat.
3.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.

De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de ‘leesbaarheid’ van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema’s. De vijf thema’s zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Geen van deze cultuurhistorische objecten bevinden zich binnen het plangebied.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.

Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.

3.3.5 Klimaatadaptatievisie en Water- en rioleringsplan

Op 30 november 2021 is door de gemeenteraad van gemeente De Bilt de 'Klimaatadaptatievisie 2050' en het Water- en Rioleringsplan 2022-2026 vastgesteld. In de klimaatadaptatievisie worden de opgaven en kansen beschreven. Deze visie moet leiden tot een klimaatbestendig De Bilt in 2050. Er zijn in de visie vijf opgaven beschreven:

  • Wateroverlast
  • Droogte
  • Hitte
  • Overstromingen
  • Schade

De gemeente wil zich voorbereiden op de veranderingen veroorzaakt door klimaatverandering vanuit de visie op de leefomgeving. De wens is om in de gemeente een gezond woon-, werk- en leefklimaat voor mens, dier en plant te creëren. Concreet betekent dit o.a. dat locaties van groot maatschappelijke belang, waarvan aantasting voor ontwrichting van de samenleving zorgt (zoals hoofdinfrastructuur, nutvoorzieningen en zorgcentra) bestand zijn tegen het veranderende klimaat. De gemeente voorkomt zoveel mogelijk onomkeerbare schade, zoals bodemzettingen, sterfte van flora en fauna en schade aan de volksgezondheid. Voor de concretisering van de visie sluit de gemeente aan bij de ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA), de Regionale Adaptatiestrategie (RAS) en de leidraad klimaatadaptief bouwen die momenteel in de regio wordt opgesteld.

Het Water- en rioleringsplan De Bilt 2022-2026 beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van het gemeentelijke oppervlaktewater in de gemeente De Bilt wordt beschreven, omdat het oppervlaktewater een belangrijke bijdrage levert aan waterhuishouding en het reguleren van de grondwaterstand. Water houdt zich niet aan grenzen en het is belangrijk dit aspect integraal mee te nemen, mede in relatie tot wateroverlast.

De klimaatadaptatievisie en het Water- en rioleringsplan (WRP) hebben grote samenhang. In het WRP is de uitwerking van wateroverlast en droogte voor de komende 5 jaar opgenomen. Om deze opgave op te pakken gaan we grootschalig afkoppelen. Projecten in de openbare ruimte zonder rioolvervanging stimuleren we met een bijdrage uit de rioolheffing, zodat hier ook regenwater afgekoppeld kan worden. De ambitie is om zoveel mogelijk te ontharden, te vergroenen en hemelwater vast te houden waar het valt.

3.3.6 Toetsing gemeentelijk beleid

Het initiatief ziet op het realiseren van een passende parkeergelegenheid ten behoeve van het bedrijf MSD. Gezien de werknemers en bezoekers van MSD momenteel hoofdzakelijk in het openbaar gebied langs de Ambachtstraat parkeren, komt de ontwikkeling de bestaande parkeersituatie aldaar ten goede. Dit sluit aan bij speerpunt 5 'goed bereikbaar en leefbaar' uit de gemeentelijke structuurvisie. Het oppervlak verharding blijft met realisatie van de parkeervoorziening per saldo nagenoeg gelijk. Er worden geen cultuurhistorisch -of archeologische waardevolle objecten en/of structuren aangetast. Het initiatief is passend in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet (certificeringsstelsel en aanwijzing van archeologische Rijksmonumenten). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming) gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Op grond van de Erfgoedwet zijn gemeenten verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische waarden.

Als bij uitvoering van werkzaamheden anders dan het doen van opgravingen vondsten worden gedaan waarvan kan worden vermoed dat het archeologische vondsten betreft, moeten deze op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed c.q. gemeente De Bilt) worden gemeld.

Gemeente De Bilt heeft een Archeologische Beleidskaart. Deze biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.

Situatie

Om het archeologische beleid in het plangebied te bepalen, is gebruikt gemaakt van de 'Archeologische beleidskaart' van de gemeente De Bilt. Op navolgende figuur is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0007.png" Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente De Bilt met aanduiding ligging plangebied

Het plangebied ligt in de zone 'te Verwachten Archeologische Waarden 2'. Dit zijn zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Voor deze zones geldt dat een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m.

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. Bij realisatie van het initiatief zullen geen bodemingrepen > 500 m2 plaatsvinden. (Nader) archeologisch onderzoek is niet benodigd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Met oog op de archeologische verwachtingswaarde is in voorliggend plan een passende dubbelbestemming opgenomen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Voor andere omgevingstypen dan een gemengd gebied kunnen grotere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied, gelet op de ligging direct grenzend aan zowel woon- als bedrijfsbestemmingen.

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van het bedrijf MSD. Parkeervoorzieningen betreffen geen gevoelige functie in het kader van bedrijven en milieuzonering.

Wel betreft een parkeervoorziening een milieubelastende functie. Volgens VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' valt een autoparkeerterrein binnen milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Maatgevend aspect is geluid met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Voor geur, stof en gevaar geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter.

De afstand van onderhavig plangebied tot de gevel van nabijgelegen woningen is 11 meter. De richtafstand inzake geluid wordt derhalve niet overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt aanvullend onderbouwd dat met ontwikkeling van de parkeervoorziening sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende woningen.

Er is in 2020 akoestisch onderzoek uitgevoerd door Bilfinger Tebodin Netherlands B.V. om inzicht te geven in de geluidsimmissie van onder meer de gewenste parkeervoorziening op de (toekomstige) woningen aan de Ambachtstraat. Het betreft een akoestisch onderzoek (31-08-2020) opgenomen als Bijlage 1 en een beschouwing van het aspect geluid in het kader van de bestemmingsplanwijziging (07-09-2020) opgenomen als Bijlage 2.

De conclusie van het akoestisch onderzoek (Bijlage 1) luidt:

"Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT)

Representatieve bedrijfssituatie

Ter plaatse van de woningen buiten het bedrijventerrein gelegen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT) van de inrichting voor de representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 48 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 41 dB(A) in de nachtperiode. Ter plaatse van de woningen op het bedrijventerrein bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT) van de inrichting ten hoogste 55 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 37 dB(A) in de nachtperiode. Uit de resultaten blijkt dat op de woningen buiten het bedrijventerrein aan de geluidsvoorschriften van de vigerende vergunning voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar, LT) voldaan wordt. De woningen aan de Ambachtstraat zijn gelegen op het bedrijventerrein, waarbij volgens de Handreiking Industrielawaai een streefwaarde geldt van 55 dB(A) etmaalwaarde. In de representatieve bedrijfssituatie wordt hieraan voldaan.

Maximale geluidsniveau

Ter plaatse van de woningen buiten het bedrijventerrein gelegen bedraagt het maximale geluidsniveau van de inrichting ten gevolge van de activiteiten die aan de vigerende voorwaarden getoetst dienen te worden (rijden van personenauto's, het persen van de perscontainer en stationaire bronnen) ten hoogste 68 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Aan de grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde wordt voldaan.

In de vigerende vergunning zijn de laad- en losactiviteiten vrijgesteld van toetsing in de dagperiode. Op de woningen komen in deze categorie maximale geluidsniveaus voor van boven de 70 dB(A), echter deze hoeven niet getoetst te worden.

Voor de woningen aan de Ambachtstraat die gelegen zijn op het bedrijventerrein wordt in de dag- en avondperiode ook voldaan aan de 70 dB(A) etmaalwaarde. In de nachtperiode wordt de 60 dB(A) ter plaatse van de Ambachtstraat 10 en 11 overschreden door het rijden van personenauto's op de nieuwe parkeerplaats. Omdat de pieken veroorzaakt worden door het rijden van personenauto's over de parkeerplaats en in de in- en uitrit van de parkeerplaats, is het plaatsen van schermen niet mogelijk. Tevens wordt opgemerkt dat door het rijden en parkeren van auto's in de straat er al hogere maximale geluidsniveaus optreden, die echter vanwege regelgeving niet getoetst hoeven te worden. De berekende waarden voldoen aan de maximaal te vergunnen waarden van 65 dB(A) in de nachtperiode.

Indirecte hinder

Voor beoordeling van de indirecte hinder dient te worden getoetst aan de Circulaire van 29 februari 1996, "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting". Uit de resultaten blijkt dat in de dagperiode het equivalente geluidsniveau (LAeq) ten gevolge van de indirecte hinder 47 dB(A) bedraagt, in de avondperiode bedraagt dit 37 dB(A) en in de nachtperiode 38 dB(A). Hiermee voldoet de indirecte hinder van MSD aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarden deze is opgenomen in de Circulaire van 29 februari 1996."

In de beschouwing van het aspect geluid in het kader van de bestemmingsplanwijziging (Bijlage 2) wordt in de conclusie in het algemeen opgemerkt dat door de nieuwe parkeerplaats auto’s niet meer naar parkeerplaatsen hoeven te zoeken langs de kant van de weg. Hierdoor wordt er minder rond gereden en wordt ook de parkeerdruk in de omgeving verlaagd. Hierdoor verbeterd de situatie op het gebied van geluid ook. Tenslotte wordt geconcludeerd: "Gezien al het voorstaande zijn wij van mening dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is tevens onderbouwd dat er voor de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is."


Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de parkeervoorzieningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.

Gemeente De Bilt heeft in 2015 in samenwerking met andere gemeenten de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vastgesteld. Deze nota bodembeheer heeft als doel te zorgen voor uniformiteit in de aanpak van de bodemkwaliteit, regelgeving en mogelijkheden voor hergebruik van gronden.

Situatie

Het plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht binnen de bodemfunctieklasse 'Industrie'. Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. In het vigerende bestemmingsplan zijn parkeervoorzieningen reeds toegestaan. Met voorliggend bestemmingsplan worden geen gevoelige(re) functies mogelijk gemaakt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ter hoogte van de planlocatie in 2017 en 2020 de volgende bodemonderzoekerzoeken zijn uitgevoerd:

  • Phase II – bodemonderzoek Ambachtstraat 8 De Bilt, door Tauw b.v., 26 oktober 2017
  • Verkennend bodemonderzoek Troelstraweg 49a in De Bilt, door Amos b.v., 10 december 2020

Deze reeds uitgevoerde bodemonderzoeken geven een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Er is geen/nauwelijks bodemverontreiniging aangetroffen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek of sanering. Derhalve wordt de bodemkwaliteit ter plaatse geacht voldoende te zijn voor de beoogde parkeervoorziening.

Conclusie

Het aspect bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.

Binnen de plangrenzen van bestemmingsplan 'Ambachtstraat 8 te De Bilt' bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) en/of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd).

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Situatie

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. De cultuurhistorische waardenkaart van gemeente De Bilt is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden en waardevolle objecten en/of structuren aanwezig zijn. Ook staan er geen monumenten in het plangebied. Bij realisatie van het initiatief vindt geen aantastingen van cultuurhitorisch waardevolle objecten plaats.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.

De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Situatie

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Arcadis een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 3. De conclusie van de quickscan luidt:

"De herontwikkeling van Ambachtstraat 8 en Troelstraweg 49a leidt mogelijk tot negatieve effecten op beschermde soort(groepen)en. Deze negatieve effecten leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb. Het gaat om negatieve effecten op de volgende soort(groepen)en:

  • Huismus (nest jaarrond beschermd)
  • Broedvogels waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is zoals koolmees, merel, houtduif en winterkoninkje.
  • Vleermuizen: Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger.

Voor broedvogels waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is, dienen in het kader van de Wnb mitigerende maatregelen getroffen te worden, zie paragraaf 3.4. Indien deze mitigerende maatregelen getroffen worden zijn in het kader van de Wnb verdere vervolgstappen niet aan de orde. Indien wordt afgeweken van de mitigerende maatregelen leidt dit mogelijk tot conflict met de Wnb.

Mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op huismus en vleermuizen niet voorkomen. Aanvullend soortgericht onderzoek dient uitgevoerd te worden om te bepalen welke vervolgstappen in het kader van de Wnb getroffen dienen te worden, zie paragraaf 3.6. In deze paragraaf zijn naast de onderzoeksinspanning ook de globale vervolgstappen opgenomen.

Op basis van de quick scan is de aanwezigheid van andere beschermde soorten uitgesloten. Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met mogelijk voorkomen van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren waarvoor de zorgplicht van toepassing is, zie paragraaf 3.4."

Eerder is in het kader van de herontwikkeling van het gehele terrein van MSD aan de Ambachtstraat een quickscan flora & fauna uitgevoerd (Arcadis, 2019. Ref. 083956771 B). De daargestelde conclusie met betrekking tot gebiedsbescherming is ook van toepassing op onderhavige ontwikkeling:

"Het voornemen betreft een binnenstedelijke activiteit; er vindt geen ruimtebeslag plaats binnen beschermde gebieden zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN genoemd). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Oostelijke Vechtplassen, dat ligt op ruim 6 kilometer van het plangebied. Mogelijk is sprake van externe negatieve effecten. De Provincie Utrecht kent geen externe werking in het kader van het NNN, een toetsing aan het beleid van het NNN is dan ook niet aan de orde."

Met betrekking tot mogelijke stikstofdepositie op stikstofgevoelige instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kan worden gesteld dat een parkeervoorziening op zichzelf geen emissies kent. Voorts heeft de parkeervoorziening op zichzelf geen verkeersaantrekkende werking. Het initiatief leidt dan ook niet tot extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie in de directe omgeving van het plangebied. Een AERIUS-berekening wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Uit de quickscan als opgenomen in Bijlage 3 is naar voren gekomen dat de aanwezigheid van nestplaatsen van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten kan worden. Om uitsluitsel te geven over de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen heeft Arcadis aanvullend huismus- en vleermuizenonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 4. De conclusie van het aanvullend onderzoek luidt:

"Uit het huismus- en vleermuizenonderzoek is gebleken dat het plangebied geen essentiële functies heeft voor huismus en vleermuizen. Verdere vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn daarom niet aan de orde. Er hoeft geen ontheffing Wnb aangevraagd te worden. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode) en de zorgplicht (Arcadis, 2020):

Werkzaamheden gericht op ruigte, struiken en bomen:

  • Voorkom werkzaamheden gedurende broedperiode van broedvogels (half maart t/m half juli, maar kan door klimatologische veranderingen en/of andere factoren verschuiven).
  • Indien binnen de broedperiode gewerkt gaat worden dient vooraf een broedvogelcheck uitgevoerd te worden. Indien een nest aanwezig is dient hier gedurende de broedperiode omheen gewerkt te worden. Een deskundig ecoloog bepaalt de noodzakelijke vervolgstappen.

Algemene mitigerende maatregelen:

  • Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting van de weg af. Op deze manier zijn eventueel nog aanwezige dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere plekken.
  • Het materieel moet zorgvuldig en deskundig worden gebruikt, zodat geen onnodige schade wordt veroorzaakt of onnodige verstoring van flora en fauna optreedt."


Conclusie

Met inachtname van de hiervoor genoemde maatregelen bestaat vanuit het thema ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De externe veiligheidsaspecten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor zijn geregeld in het Basisnet (Wet Basisnet). Het Basisnet is een stelsel van wetten en regels die hun oorsprong hebben liggen in verschillende gebieden. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en de Regeling basisnet vormen de wetgevingsonderdelen van het Basisnet.

De externe veiligheidsaspecten voor het gebruik van Schiphol is geregeld in de Luchtvaartwet met het daarop gebaseerde Luchthavenverkeerbesluit (LVB) en Luchthavenindelingbesluit (LIB). De externe veiligheidsaspecten voor windturbines zijn geregeld in artikel 3.15a van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit milieubeheer).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie

Een parkeervoorziening betreft geen (beperkt) kwetsbaar object als bedoeld in het BEVI. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan geen EV-relevante inrichting(en) mogelijk. Gelet hierop hoeft de gewenste ontwikkeling niet getoetst te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid.

Volledigheidshalve is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat nabij de planlocatie geen EV-relevante objecten en/of- inrichtingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.22003BP0015-VG01_0008.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Er bestaat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidsgevoelige functies niet van toepassing.

Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidsgevoelige functies in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidsgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

Een parkeervoorziening betreft geen geluidsgevoelig object of terrein als bedoeld in de Wgh. Voorts maakt voorliggend bestemmingsplan geen geluidsbelastende functies mogelijk als bedoeld in de Wgh. Gelet hierop hoeft de gewenste ontwikkeling niet getoetst te worden aan de wetgeving omtrent geluidshinder. Voor wat betreft geluid afkomstig van de parkeervoorziening wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Conclusie

Er bestaat vanuit het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Situatie

Uit de toelichting en verbeelding van 'Bestemmingsplan De Akker 2008' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Conclusie

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.

Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Of een ontwikkeling haalbaar is, dient te worden aangetoond dat dit geen significante belasting toevoegt op het gebied van luchtvervuiling. Dit is gebaseerd op dat:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de concentratie van een stof;
  • een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de Niet In Betekenende Mate (NIBM)-grens van Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) blijft:

  • a. Motiveren dat een project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit NIBM.
  • b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 1% of 3% grens niet overschrijdt. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet past binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 1% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.

Situatie

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. De parkeervoorziening bestaat uit 37 autoparkeerplaatsen (ca. 1120 m2) en een fietsenstalling (ca. 45 m2) met ruimte voor circa 50 fietsen. Met voorliggend bestemmingsplan worden geen extra verkeersbewegingen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan dan ook worden aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Volledigheidshalve is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Geoportaal van Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) geraadpleegd. De daarin opgenomen kaarten met betrekking tot de luchtkwaliteit geven inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) in het plangebied tussen 2018 en 2030. De vergelijking van de waarden in 2018 en die in 2030 laten een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De kaarten maken duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018 en 2030 in het plangebied onder de wettelijke grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Stof   Jaar 2018   Jaar 2030   Grenswaarde  
NO2   18 µg/m3   12 µg/m3   40 µg/m3  
PM10   19 µg/m3   17 µg/m3   40 µg/m3  
PM2,5   12 µg/m3   10 µg/m3   20 µg/m3  

Waarden luchtkwaliteit in het plangebied (bron: ODRU)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.

Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.

De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug.

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.

In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water. Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing): De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;

Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst. Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven; Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Handboek Watertoetsproces

Het waterschap heeft een Handboek Watertoetsproces ontwikkeld. Het handboek is bedoeld voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, zoals gemeenten, projectontwikkelaars en adviesbureaus. Water en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom wil het waterschap samen met gemeenten de waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten afwegen. Het handboek is daarin een eerste stap. In het handboek staan richtlijnen voor het watertoetsproces.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 14

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:

  • a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
  • b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
  • c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
  • d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
  • e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.

Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.

Situatie

Het initiatief ziet op realisatie van een passende parkeervoorziening ten behoeve van de parkeerbehoefte van het bedrijf MSD. De parkeervoorziening bestaat uit 37 autoparkeerplaatsen (ca. 1120 m2), een fietsenstalling (ca. 45 m2) met ruimte voor circa 50 fietsen en bijbehorende verhardingen (o.a. in- en uitrit). De ontwikkeling zorgt mogelijk voor een beperkte toename van de verharding in het gebied. De eventueel toegevoegde verharding bedraagt in ieder geval minder dan 500 m2, daarmee is watercompensatie niet benodigd. Ondanks dat het verhardingsniveau niet wezenlijks veranderd wordt het water vanuit de percelen opgevangen in waterinfiltratiekratten en teruggeleid naar de grond. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een watergang.


Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

Situatie

Voorliggend initiatief valt niet onder een van de activiteiten uit onderdeel D van Besluit m.e.r. Volledigheidshalve is wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken

In de gewenste situatie wordt nabij de Ambachtstraat 8 in De Bilt een passende parkeervoorziening voor het bedrijf MSD gerealiseerd.

Locatie

Het plangebied is gelegen nabij de Ambachtstraat 8 in De Bilt. Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op ruim 6 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ruim 250 meter van het plangebied.

Effecten

Met het initiatief treden naar verwachting geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer, leidt niet tot onaanvaardbare luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.

In voorliggend bestemmingsplan worden de diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet gelegen in kwetsbaar of waardevol gebied en het heeft geen nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk een formele m.e.r.-procedure te doorlopen.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Situatie

Er is door gemeente De Bilt met MSD een anterieure overeenkomst gesloten, hierin is het kostenverhaal verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg met de omgeving

Onderhavige ontwikkeling is tijdens een eerder en separaat vergunningstraject voor het gehele terrein van MSD reeds als zodanig kenbaar gemaakt aan de omgeving. Er zijn geen bezwaren naar voren gekomen. Tevens is in de gesprekken tussen MSD en de omwonenden duidelijk de wens naar voren gekomen dat MSD een eigen parkeerterrein creëert. Hieraan is in de ontwikkeling van dit terrein voldaan.

5.2.2 Overleg met instanties

Het ontwerp van het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de Provincie Utrecht, waterschap De Stichtse Rijnlanden, de Gasunie en de Veiligheidsregio Utrecht. Deze hadden geen opmerkingen op de stukken.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

6.3 Bestemmingsregels

Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden ten behoeve van de gewenste parkeervoorziening direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De opbouw van de bestemming is als volgt:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen.

Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' zijn de gewenste parkeer- en stallingsvoorzieningen toegestaan. Expliciet is opgenomen dat deze enkel zijn toegestaan ten behoeve van naastgelegen bedrijven om zo te voorkomen dat de parkeer- en stallingsvoorzieningen (in de toekomst) gebruikt kunnen worden door derden. Verder zijn binnen deze bestemming ook erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken toegestaan, waaronder begrepen een sprinklerinstallatie. In beginsel zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De fietsenstalling is (als zijnde een gebouw) uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding. Voorgenoemde sprinklerinstallatie zal een reeds vergund (zaaknummer 10796886, documentnummer 22039241) ondergronds bouwwerk betreffen. Het ondergronds bouwen is nader gereguleerd in de verderop benoemde algemene bouwregels.

Waarde - archeologie 3

Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente De Bilt is het plangebied aangeduid als VAW2. In het voorliggende bestemmingsplan is deze archeologische verwachting overgenomen middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat er geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld en groter dan 500 m² kunnen plaatsvinden zonder archeologisch onderzoek.

6.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier onder meer om algemene gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels. Voorts zijn algemene bouwregels opgenomen om het ondergronds bouwen, in aanvulling op de bouwregels in de specifieke bestemmingen, te reguleren.

6.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

Slotregel

Als laatste onderdeel van de regels wordt de slotregel opgenomen, gelijk de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.