direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voordorpsedijk 67 te Groenekan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Voordorpsedijk 67 te Groenekan is de onderneming Saurens Fok- en Africhting gevestigd. De onderneming is onder andere actief in de branche van het fokken en houden van paarden. De ondernemer op het bedrijf heeft de gemeente De Bilt in februari 2017 verzocht medewerking te verlenen aan een herziening van de bestemming op het perceel aan de Voordorpsedijk. Met het verzoek beoogt de ondernemer er zijn bedrijf ter plaatse te beëindigen, zijn dienstwoning om te zetten in een bestemming 'Wonen' en een extra woning te bouwen op het perceel naast nummer 67.

Voorliggend initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012. Om het initiatief mogelijk te maken is een planologische procedure noodzakelijk. Met behulp van een partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de gemeenteraad te verzoeken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Mits het initiatief voldoet aan enkele ruimtelijke en milieuhygiënische voorwaarden. De gemeente schrijft initiatiefnemer voor dat de procedure voor de herziening in gang wordt gezet als uit een goede ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het initiatief inpasbaar is en er geen ruimtelijke en/of milieuhygiënische belemmeringen zijn. Deze onderbouwing heeft tot doel aan te tonen dat het initiatief in de omgeving inpasbaar is, voldoet aan de voorwaarden uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk en de voorwaarden uit het overige ter plaatse geldende overheidsbeleid en dat er geen ruimtelijke en/of milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Voordorpsedijk is een weg, gelegen tussen de Utrecht-Oost en De Bilt. Dit gebied is tevens onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op korte afstand van het perceel is Fort Voordorp gelegen. Een rijksmonument, omringd door water, aan de rand van Utrecht en de uitvalswegen. Het Fort werd tussen 1867 en 1871 aangelegd als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ter bescherming van de spoorlijn Utrecht- Amersfoort.

Tussen de bebouwde kom van Utrecht en het plangebied ligt tevens de A27. Het plangebied is gelegen in twee Nationale landschappen, te weten: Het Groene Hart en De Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zie ook Afbeelding 1 'Plangebied Voordorpsedijk 67, Groenekan'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied Voordorpsedijk 67, Groenekan, bron: De Regt+Danz architectuur & landschap

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan Buitengebied 'Maartensdijk 2012'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 30 oktober 2014 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012, de locatie is met een rode ster aangeduid; bron: GML Gemeente De Bilt

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012, de locatie is met een rode ster aangeduid; bron: GML Gemeente De Bilt

Het plangebied is op de bijbehorende verbeelding voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de hoofdfunctie de uitoefening van één agrarisch bedrijf, met een nadere specificatie voor een paardenhouderij. Dit betekent dat ter plaatse tevens een paardenhouderij is toegestaan.

Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.

1.4 Vergunningen

Op 11 november 2016 is door de gemeente een tweetal vergunningen verleend. De eerste vergunning heeft betrekking op het bouwen van een africhtingshal voor paarden met een omvang van 1.320 m2. De tweede vergunning is verleend voor het verbreden van een watergang op het perceel Voordorpsedijk 43a. Dit perceel is eveneens in eigendom bij initiatiefnemer. Het verbreden van de watergang over een lengte van 100 meter is een voorwaarde ter compensatie van de toename aan oppervlakteverharding voor de bouw van de africhtingshal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Bouwtekening vergunde africhtingshal voor paarden; juli 2016 bron: Bouwkundig ontwerp- en adviesburo G.J. van Ekris BV Maartensdijk

Het grijs gearceerde vlak op Afbeelding 4 'Bouwtekening vergunde africhtingshal voor paarden' geeft de locatie aan waar de nieuwe hal zou worden gebouwd. Initiatiefnemer heeft besloten geen gebruik te maken van de verleende vergunning, maar deze in te zetten voor het realiseren van zijn plan voor de bouw van een extra woning op dit perceel.

Overigens zijn de werkzaamheden voor het verbreden van de watergang inmiddels afgerond.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 'Planbeschrijving' wordt de bestaande situatie en de gewenste toekomstige ontwikkeling beschreven. Hoofdstuk 3 'Beleidskader' geeft een overzicht van het van toepassing zijnde ruimtelijk beleid. Dit hoofdstuk bevat tevens de toets aan de voorwaarden uit het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012. Hoofdstuk 4 bevat een uitvoerige analyse van de kwaliteiten van het landschap en een inrichtingsplan 'Landschaps- en natuurcompensatie Voordorpsedijk 67'. Hoofdstuk beschrijft de randvoorwaarden en beperkingen die op basis van milieu, externe veiligheid en kabels en leidingen mogelijk gelden. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 'Uitvoerbaarheid' aan de orde. Hoofdstuk 7 'Integrale ruimtelijke afweging' bevat de conclusie in hoeverre het initiatief uitgevoerd kan worden, al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande en gewenste toekomstige situatie. Met deze beschrijving ontstaat er een helder beeld van hetgeen onderzocht moet worden, wat het plan- en studiegebied is. Het is daarmee een opmaat voor het onderzoek waarvan in de twee volgende hoofdstukken verslag wordt gedaan (toetsing aan beleid in hoofdstuk 3 en toetsing ruimtelijke en milieuhygiënische voorwaarden in hoofdstuk 4).

2.2 Beschrijving huidige situatie

Op het perceel Voordorpsedijk 67 is momenteel een paardenhouderij gevestigd. Het bedrijf omvat ruim 4,5 ha grond, inclusief bouwvlak van 1 ha. Op het terrein is het volgende aan bebouwing (gebouwen en bouwwerken) aanwezig:

  • één woonhuis met bijgebouwen;
  • twee paardenstallen, met 22 paardenboxen;
  • een kapschuur;
  • een stapmolen en een longeercirkel;
  • een hooiberg en een kleine schuur;
  • een paardenbak en losgooibak.

Initiatiefnemer beschikt over een omgevingsvergunning voor het houden van 27 paarden en 60 m3 mest en over een omgevingsvergunning bouwen om op dit deel van zijn bouwperceel een africhtingshal voor paarden te bouwen met een omvang van 1.320 m2. Afbeelding 4 'Bouwtekening vergunde africhtingshal voor paarden' geeft een indruk van de omvang van de vergunde rijhal. De vergunning is op 11 november 2016 verleend (zie paragraaf 1.4). Initiatiefnemer heeft nog geen gebruik gemaakt van het recht tot bouwen op dit perceel.

Het perceel dat in aanmerking komt voor de bouw van de extra woning is momenteel in gebruik als grasland. Dit deel van het plangebied wordt in het oosten begrensd door een sloot en in de overige richtingen door grasland.

Het terrein naast de huidige bedrijfswoning op nr. 67 is bestemd voor de bouw van de extra woning. Op een perceel gelegen achter Voordorpsedijk 43a, eveneens in eigendom bij initiatiefnemer, is een watergang gelegen. Deze watergang is verbreed om te kunnen voldoen aan de eisen uit de watertoets (zie paragraaf 5.1.3 Water) voor de bouw van de africhtingshal voor paarden. Dit deel van het plangebied heeft een oppervlakte van circa 200 m2. Ook voor de uitvoering van deze werkzaamheden is op 11 november 2016 vergunning verleend. Het terrein op nummer 43a wordt in het noorden begrensd door een sloot en in de overige richtingen door grasland. Dit deel van het plangebied is eveneens in gebruik als grasland.

2.3 Gewenste (nieuwe) situatie

Tijdens de uitwerking van het plan voor de realisatie van de vergunde nieuwe africhtingshal voor paarden heeft initiatiefnemer besloten zijn agrarisch bedrijf ter plaatse definitief te willen beëindigen. De vergunde africhtingshal wordt niet meer gebouwd. De vergunning wordt ingeleverd om te kunnen voldoen aan de voorwaarde om minimaal 1.000 m2 aan bebouwing te slopen. Initiatiefnemer is van mening dat het agrarisch bedrijf, gelegen in de stadsrandzone van Utrecht en De Bilt, te weinig ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden biedt om er in de toekomst een volwaardig inkomen uit te halen. De locatie echter leent zich uitstekend voor wonen.

Uit dit overleg met de gemeente is gebleken dat het plan niet past binnen de wijzigingsbepalingen uit artikel 4.7.3 'Extra woning'. Er is vervolgens met gebruikmaking van de Provinciale ruimtelijke ordening gekozen voor extra investeringen in het landschap en de natuur. Omdat het plan niet alleen een concreet verzoek om wijziging van de gronden naar wonen omvat, maar ook van een deel van de gronden naar natuur is besloten voor het plan een afzonderlijke procedure te starten door middel van een partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk.

Er is om deze reden uitvoerig onderzoek gedaan naar de inpassing van de nieuwe situatie aan de Voordorpsedijk 67 in het landschap en de natuur.

Hoofdstuk 4 bevat een presentatie van de wijze waarop de nieuwe (natuur)situatie in het landschap wordt ingepast, inclusief een beeld van de te slopen bebouwing, de inrichting van het bestaande erf, de inrichting van het nieuwe erf en de extra maatregelen in het landschap ten behoeve van natuurontwikkeling achterop het perceel.

2.4 Strijdigheid geldende regeling bestemmingsplan

Het perceel aan de Voordorpsedijk 67 heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak. Op het perceel ligt de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. De gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf met een gebruiksgerichte paardenhouderij, inclusief één bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf. Voorts dient rekening te worden gehouden met ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

Onder het doel 'behoud en bescherming van voornoemde waarden worden ruimtelijke kenmerken begrepen, zoals:

  • de instandhoudingdoelstellingen van de krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen beschermde gebieden
  • de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gebieden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur;
  • de standplaatsen, vaste verblijfplaatsen, leef- en foerageergebieden (en de essentiële verbindingen tussen deze gebieden) van planten en dieren als bedoeld in de Natuurbeschermingswet, waaronder mede het leefgebied van de das is begrepen;
  • de landschapselementen zoals opgenomen in de bijlage Landschapselementen;
  • de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden die voortkomen uit de lange smalle percelen begrensd door sloten en de daarmee samenhangende verkavelingsrichting;
  • de houtwallen en -singels op de perceelsranden en de afwisseling tussen openheid en beslotenheid;
  • de werken en bebouwing die in het kader van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie zijn gerealiseerd met inbegrip van de vrije schootsvelden en inundatiegebieden;
  • het bodemarchief in archeologisch waardevolle gebieden.

Het voornemen van initiatiefnemer om het perceel in gebruik te nemen voor woondoeleinden, in combinatie met de bouw van een extra woning is strijdig met deze geldende planologisch-juridische regeling.

In het overleg op 13 februari 2017 heeft initiatiefnemer zijn voornemen voorgelegd aan de gemeente. De gemeente heeft in dit overleg aangegeven bereid te zijn aan het verzoek medewerking te verlenen.

Het verzoek past niet binnen de wijzigingsbepalingen uit artikel 4.7.3 'Extra woning'. Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de bestemming van de binnen het bouwvlak gelegen gronden te wijzigen in de bestemming Wonen als bedoeld in de bestemming 'Wonen' van de planregels van dit bestemmingsplan en daarbij naast de reeds bestaande dienstwoning één extra woning toe te staan. Het plan omvat echter niet alleen een concreet verzoek om wijziging van de gronden naar wonen, maar ook van een deel van de gronden naar natuur. Om deze reden is besloten voor het plan een afzonderlijke procedure te starten voor een partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk. Desondanks is het plan wel getoetst aan de voorwaarden uit artikel 4.7.3, waarin het volgende vermeld staat:

  • a. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met een ondergrens van ten minste 1.000 m²;
  • b. de oppervlakte van de nieuwe woning niet meer bedraagt dan 120 m2;
  • c. de nieuwe woning zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast;
  • d. de gronden buiten het bouwvlak beschikbaar blijven of komen voor grondgebonden functies natuur, landbouw of recreatie in overeenstemming met de functie van het gebied;
  • e. er geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gesloopt;
  • f. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Indien uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de toets van het bouwplan aan de voorwaarden positief is, inpasbaar is in het landschap en er zich geen belemmeringen voordoen uit ruimtelijk en/of milieuhygiënisch oogpunt, neemt het college het besluit voor het bouwplan de procedure voor een partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk in gang te zetten.

2.5 Conclusie

Het initiatief is strijdig met de geldende planologisch-juridische regeling uit het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012. Om het plan toch mogelijk te maken is het noodzakelijk een partiële herziening van dit bestemmingsplan op te stellen. Onverkort is het initiatief getoetst aan de wijzigingsregels uit het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012.

In de volgende hoofdstukken worden deze voorwaarden getoetst aan het voornemen van initiatiefnemer. Aangetoond dient te worden dat het voornemen voldoet aan deze voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het beleid op nationaal, provinciaal en lokaal niveau. Onderzocht wordt op welke onderdelen er met dit beleid rekening moet worden gehouden. Onderscheid wordt gemaakt in rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Elke paragraaf sluit af met een conclusie.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister vastgesteld. Deze visie vormt de overkoepelende Rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven. Het betreft grootschalige projecten met een nationaal belang, zoals mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de ontwikkeling en realisatie van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

Het wijzigen van de bestemming aan de Voordorpsedijk 67 ten behoeve van woondoeleinden is geen onderwerp uit het Barro.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro geldt vanaf deze datum een geactualiseerde 'Ladder voor duurzame verstedelijking (LvDV)'. De invoering van de LvDV is als volgt gemotiveerd: "Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling."

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag (i.c. Gemeente De Bilt) moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Voorliggend plan betreft een plan voor de bouw van één extra woning. De bouw van één woning is niet aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling', zoals onder andere is vastgesteld op basis van jurisprudentie. Uit de uitspraak ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland) blijkt dat de bouw van één of enkele woningen niet gezien moet worden als een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het verlenen van medewerking aan het verzoek om herziening van de bestemming ten behoeve van de beëindiging van het agrarisch bedrijf, in combinatie met de bouw van een extra woning, is getoetst aan het beleid uit de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze toets komt voort uit één van de nationale belangen uit de SVIR, namelijk het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Uit deze toets blijkt evenwel dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet op het voorliggende verzoek van toepassing is.

Voor het overige is het verzoek niet in strijd met het Rijks ruimtelijk beleid. Het wijzigen van de bestemming aan de Voordorpsedijk 67 ten behoeve van woondoeleinden is evenmin onderwerp uit het Barro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is door PS vastgesteld op 4 februari 2013. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten de herijkte visie vastgesteld. In de structuurvisie staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. In 2014 zijn twee partiële herzieningen en in 2016 één partiële herziening van de PRS en PRV gemaakt. De originele plannen en de herzieningen zijn samengevoegd tot geconsolideerde versies.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

Voor het plangebied zijn de themakaarten landschap, het cultuurhistorisch erfgoed (militair erfgoed), natuur, het landelijk gebied en het bodem-, water en milieuplan 2016-2021 van belang voor de plantoets. Deze worden hieronder besproken. Voorts wordt in paragraaf 3.3.7 de visie en verordening beschreven en getoetst op het zogenoemde Ruimte-voor-ruimte beleid, waaronder dit initiatief valt.

3.3.2 Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap Groene Hart. Het ligt evenwel meer in een overgangsgebied van en naar de 'Utrechtse Landschap' met als gevolg dat er ter plaatse een minder open en kleinschaliger landschap voordoet dan meer naar het westen van het Groene hart. Hiervoor geldt dat bij elke ontwikkeling aansluiting gevonden moet worden bij de kernkwaliteiten van dit type landschap. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 1. openheid;
  • 2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • 3. landschappelijke diversiteit;
  • 4. rust & stilte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede themakaart 'landschap', Provinciale Ruimtelijke Verordening, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2017

Het voorliggende initiatief zal gerealiseerd worden binnen het bestaand agrarisch bouwvlak en erf. Ten behoeve van de bouw van de extra woning is een 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' opgesteld (De Regt+Danz; april 2018). In dit inrichtingsplan is aandacht geschonken aan de aspecten, zoals de openheid, het (veen)weidekarakter en de landschappelijke diversiteit. Ten aanzien van het aspect rust en stilte is de invloed van de bestemmingsherziening positief. Immers, de voormalige agrarische bedrijvigheid wordt er beëindigd. De nieuwe woonfunctie levert naar verhouding meer rust en ruimte op.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief gelegen is in het landschap van het 'Groene Hart' met als aantekening dat het moet worden aangemerkt als overgangsgebied van of naar de 'Utrechtse Heuvelrug'. Het bestemmingsplan dat het initiatief mogelijk maakt, bevat niet alleen de geldende regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, maar omvat tevens een plan dat leidt tot een verdere versterking van de aanwezige landschapskwaliteiten, waarvoor een afzonderlijk compensatieplan voor landschap en natuur is opgesteld. Paragraaf 4.2 beschrijft het compensatieplan, de kernkwaliteiten en de wijze waarop deze behouden en verder versterkt worden.

3.3.3 Cultuurhistorisch erfgoed

Het plangebied is gelegen in het gebied van de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een 85 kilometer lange verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. De aanleg startte in het begin van de negentiende eeuw, met als doel het economisch hart van Nederland te beschermen tegen aanvallen uit het oosten. De Nieuwe Hollandse Waterlinie bestaat uit een hoofdweerstandslijn (achterste begrenzing), verdedigingswerken, sluizen/kanalen/keerkaden en een open inundatiegebied (het gebied dat onder water kon worden gezet). De inundatiegebieden vormden het hoofdbestanddeel van de verdediging. Op plaatsen waar inundatie niet mogelijk was, of op plaatsen waar wegen de linie doorkruisten, bouwde men forten. Omstreeks 1870 kreeg de oostzijde van de stad Utrecht een tweede ring van grote forten. Tijdens de mobilisaties van 1914-1918 en van 1939-1940 werd de linie versterkt met tussenstellingen bestaande uit series kazematten en groepsschuilplaatsen. In 1951 werd de linie opgeheven. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn vaak nog onbebouwd en hebben weinig opgaande begroeiing (de 'verboden kringen' rond de forten kenden strenge bouwbeperkingen). De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Uitsnede themakaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur', Provinciale Ruimtelijke Verordening, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2017

De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een voormalig nationaal landschap. In dit kader wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • 5. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • 6. groen en overwegend rustig karakter;
  • 7. openheid.

Deze kernkwaliteiten zijn op zo'n 150 tot 250 meter afstand gelegen van het agrarisch bouwvlak. In eerder genoemd inrichtingsplan ten behoeve van de bouw van de extra woning is vooral aandacht geschonken aan de landschaps- en natuurkwaliteiten rond het agrarisch perceel.

Nu het plangebied gelegen is binnen de grenzen van de door de provincie vastgestelde 'Cultuurhistorische hoofdstructuur', onderdeel 'militair erfgoed' is het plan getoetst aan de regels uit de verordening bij deze aanwijzing. In de verordening is hierover het volgende vastgelegd:

  • 1. Als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' wordt aangewezen de gebieden 'Historische buitenplaatszones', 'Militair erfgoed', 'Agrarisch cultuurlandschap' en 'Archeologie' waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.
  • 2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.
  • 3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.
  • 4. In afwijking van artikel 3.1 kan een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bestemmingen en regels bevatten die binnen de historische buitenplaatszones verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.
  • 5. In afwijking van artikel 3.1 kan een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bestemmingen en regels bevatten die binnen het militair landschap bij de forten verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van het militair landschap. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.
  • 6. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

Het voorliggende plan betreft een vorm van functieverandering, waarbij de bouw van één woning mogelijk wordt gemaakt in combinatie met de sloop van een deel van de voormalige agrarische bebouwing en de aanleg van nieuwe natuur. Het compensatieplan voor natuur- en landschap en de inpassing van het voormalig agrarisch bedrijfsperceel en de nieuwe woning sluiten aan bij de landschappelijke kwaliteiten en versterken deze door de openheid naar het achterliggende gebied te verbeteren. De openheid is een kwaliteit van het (oorspronkelijke) overgangslandschap van Utrechtse Heuvelrug naar het Veenweidelandschap; een kwaliteit die destijds benut als te inunderen gebied. Het verbeteren van de openheid versterkt de beleving van de linie. Meer informatie over deze inpassing is terug te vinden in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk is nader onderbouwd dat het bouwplan kan worden aangemerkt als een betrekkelijk kleinschalige bouwplan en dat het zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving. Het bouwplan voldoet om deze reden aan de voorwaarden behorend bij de aanwijzing van het gebied tot cultuurhistorische hoofdstructuur, onderdeel militair erfgoed.

3.3.4 Natuur

Het plangebied aan de Voordorpsedijk 67 is op ruim 200 meter gelegen van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Op Afbeelding 7 'Uitsnede themakaart Natuur' is het NNN met een blauwe kleur en het plangebied met een blauwe pijl weergegeven. In het NNN geldt de bescherming en de instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen de NNN mogen geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

Het bouwplan is buiten het NNN gelegen. Het bouwplan leidt derhalve niet tot een aantasting of vermindering van de te beschermen natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 7: Uitsnede themakaart Natuur', Provinciale Ruimtelijke Verordening, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2017

Het achterste deel van de agrarische gronden, behorend bij het agrarisch bedrijf zijn gelegen binnen de 'Groene contour' (zie Afbeelding 8 'Groene contour'). Het provinciale doel van de groene contour is het realiseren van nieuwe natuur. Een middel om tot natuurontwikkeling te komen, is het toestaan van verstedelijking als dat bijdraagt aan het realiseren van natuurdoelstellingen. Deze natuurdoelstellingen zijn uitgewerkt in het Natuurbeheerplan 2017. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de realisatie van natuur met voldoende kwaliteit.

Binnen de groene contour liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van het NNN, maar niet onder het NNN zelf vallen, omdat er geen financiering met overheidsmiddelen mogelijk is. Binnen deze gebieden kan op vrijwillige basis NNN gerealiseerd worden. Onomkeerbare ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking die het realiseren van natuur binnen de groene contour onmogelijk maakt, zijn niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 8: Groene contour, volgens Provinciale Ruimtelijke Verordening, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2018

Initiatiefnemer heeft een inrichtingsplan opgesteld met als doel achter op zijn eigendom een extra prestatie te leveren ten gunste van de ontwikkeling van het NNN. Dit plan bevat een analyse met behulp van kaarten van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd. Zie hoofdstuk 4.

De provincie beschikt, naast de omgevingsvisie en verordening tevens over het document Natuurbeleid 2.0 (2014). De Natuurvisie omvat een vijftal pijlers:

  • 1. natuur in een robuust netwerk;
  • 2. natuur met kwaliteit;
  • 3. beleven en betrekken;
  • 4. naar duurzame financiering en benutting;
  • 5. de balans bewaken.

Het (compensatie)plan is getoetst aan deze natuurvisie. In de tweede pijler staat de visie “we bestendigen en verbeteren de kwaliteit van ons netwerk van natuur ter behoud en versterking van onze natuurwaarden en onze biodiversiteit” centraal. In het bijzonder is het beleid uit paragraaf 4.2.1.2 'Inrichtingsmaatregelen in het agrarisch gebied' naast het doel van het compensatieplan gelegd. De gronden hebben op dit moment weliswaar een bestemming 'Sport', maar het huidige gebruik is agrarisch. Het is om deze reden ook aangemerkt als agrarisch object.

De provincie geeft in het document aan inrichtingsmaatregelen in het agrarisch gebied te stimuleren die bedoeld zijn om de natuurkwaliteit te verbeteren, zoals het aanleggen van tijdelijke plasdrassituaties voor weidevogels, het realiseren van natuurvriendelijke oevers of het herstellen en versterken van kleine landschapselementen. De laatste twee typen maatregelen zijn tevens bedoeld om de groenblauwe dooradering van het agrarisch gebied te vergroten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de kernkwaliteiten en de herkenbaarheid van het landschap. Bij de inrichtingsmaatregelen in het agrarisch gebied treedt de provincie op als subsidieverstrekker via het agrarisch natuurbeheer.

Aan het compensatieplan ligt een ecologische onderbouwing ten grondslag, welke in overleg met de provincie tot stand is gekomen (zie paragraaf 4.3 Ecologische onderbouwing). Uit de onderbouwing en het standpunt van de provincie blijkt dat het plan in overeenstemming is met de provinciale natuurvisie.

De initiatiefnemer geeft aan het compensatieplan op eigen initiatief te ontwikkelen en in eigen beheer te houden. Deze opvatting sluit aan bij de natuurvisie van de provincie, waarin staat aangegeven dat de provincie inwoners wil betrekken bij groene ontwikkelingen door deze in gebieden als de Groene Contour, de kernrandzones en de recreatiezones een grotere rol te geven in ontwikkeling en beheer van natuur. De provincie ondersteunt en geeft ruimte aan dergelijke initiatieven uit de samenleving die gericht zijn op het ontwikkelen van groen in de directe leefomgeving. Daarbij biedt de provincie in de visie ruimte voor verdienmodellen waarbij sprake is van natuurontwikkeling in ruil voor woningbouw. In deze casus betreft het de bouw van één extra woning.

Het initiatief aan de Voordorpsedijk 67 sluit, gelet op het voorgaande, aan op de natuurvisie provincie Utrecht, een plus op natuurbeleid 2.0.

3.3.5 Landelijk gebied en landbouw

Het plangebied en de omgeving is door de provincie gekarakteriseerd als agrarisch gebied, gelegen binnen de kernrandzone van het landelijk gebied. Het perceel en de gronden rondom zijn momenteel voor een deel agrarisch in gebruik. Naast de agrarische functie komen er ook veel woonbestemmingen voor. Aan de overzijde van het plangebied zijn de gronden voor niet-agrarische doeleinden bestemd. Deze veelzijdigheid van functies is kenmerkend voor een kernrandzone.

Gemeenten worden gestimuleerd om voor het gebied binnen de kernrandzone van hun kern(en) beleid te ontwikkelen gericht op het behouden en versterken van ruimtelijke kwaliteit (PRS). Als het voor versterking van de kwaliteit nodig is om een kostendrager te zoeken kan verstedelijking mogelijk worden gemaakt binnen de gebieden die zijn aangeduid als kernrandzone. Deze verstedelijking buiten het stedelijk gebied (de rode contour) betekent een aantasting, die slechts toelaatbaar is als tegelijkertijd een versterking van ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt in de kernrandzone, of in de kern.

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt. Voor verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bestaan verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies.

3.3.6 Bodem-, water en milieuplan 2016-2021

De provincie beschikt ook over het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021, vastgesteld 7 december 2015. In dit plan staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. Met dit Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 beoogt de provincie bij te dragen aan onder andere het realiseren van een vitaal landelijk gebied door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Het beleid is aan de hand van vier prioriteiten uitgewerkt:

  • 6. waterveiligheid en wateroverlast;
  • 7. schoon en voldoende oppervlaktewater;
  • 8. ondergrond;
  • 9. leefkwaliteit stedelijk gebied

De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

Het initiatief is getoetst aan dit plan, waaruit volgt dat het plangebied in het Bodem-, Water- en Milieuplan gelegen is verschillende gebieden met prioriteiten. Het initiatief betreft het slopen van bebouwing, de bouw van een extra woning en de aanleg van natuur. Deze ontwikkelingen staan de maatregelen om voornoemde prioriteiten veilig te stellen, zoals de zorg voor voldoende en kwalitatief goed drinkwater, de winning van grondstoffen, echter niet in de weg.

3.3.7 Toets aan provinciale ruimtelijke verordening

Eén van de mogelijkheden tot verstedelijking is in de verordening concreet uitgewerkt in artikel 3.11 'Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")'. In de verordening staat bij dit artikel het volgende vermeld: “Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • 1. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
  • 2. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1.000 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfs­bebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
  • 3. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
  • 4. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Voor wat betreft de toets aan de eerste voorwaarde kan gesteld worden dat het agrarisch bedrijf gelegen is in een kernrandzone. Het bedrijf is omringd met woonbestemmingen en heeft betrekkelijk weinig mogelijkheden zich er ter plaatse verder te ontwikkelen. Het bedrijf is niet gelegen in een gebied met het primaat landbouw.

Voor wat betreft de tweede voorwaarde kan gesteld worden dat initiatiefnemer een deel van de bedrijfsbebouwing op zijn agrarisch bouwvlak sloopt. Voorts zal initiatiefnemer geen gebruik maken van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een africhtingshal van 1.320 m2. Het bijgebouw bij de woning, een kapschuur en één paardenstal voor zes paarden worden niet gesloopt. Daarmee wordt niet alle bedrijfsbebouwing op het betrokken bouwvlak gesloopt. De verordening geeft in paragraaf 3.11 echter aan dat afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, mogelijk is mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze reden is door de initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit inpassingsplan bevat niet alleen een concreet voorstel voor een goede landschappelijk inrichting van het bestaande en het nieuwe erf, maar bevat ook een ontwerpvoorstel voor een extra tegenprestatie in de vorm van het leveren van een bijdrage aan de realisering van het NNN in de omgeving van het agrarisch bedrijf. In hoofdstuk 4 is hier nader op in gegaan.

Voor wat betreft de derde voorwaarde kan gesteld worden dat de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen het bouwvlak dat momenteel nog op het perceel aanwezig is. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de overige aspecten uit deze voorwaarde, zoals de samenhang met de te handhaven bedrijfswoning, en de inpassing van de nieuwe woning in het landschap.

In de omgeving liggen geen agrarische bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. De overige gronden rond het perceel behouden hun huidige bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Conclusie

In voorgaande paragraaf is aangetoond dat het initiatief tot beëindiging van het agrarisch bedrijf in combinatie met de bouw van een extra woning binnen het geldende bouwvlak niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid. Wel kent het gebied specifieke landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In het volgende hoofdstuk zal op deze waarden nader in worden gegaan en aangetoond worden dat er geen sprake zal zijn van een aantasting van deze waarden, maar dat het doel is deze waarden er juist te versterken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Voor het gemeentelijk grondgebied is een structuurvisie opgesteld. De structuurvisie Gemeente De Bilt 2030; Behoud door ontwikkeling' is een integrale ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de gehele gemeente De Bilt voor de periode tot 2030. De gemeente heeft met deze visie een document in handen voor het bepalen van de ruimtelijke koers voor de gemeente. De structuurvisie is daarmee een kompas voor de toekomst, een middel om goed afgewogen ruimtelijke keuzes te maken, zodat de vele kwaliteiten van de gemeente behouden blijven.

In de visie zijn zes kwaliteiten als vertrekpunt gekozen. Deze zes kwaliteiten zijn voortgekomen uit het in 2010 opgestelde Bilts Manifest:

  • 1. ruimte en groen;
  • 2. historische landschappen;
  • 3. hoogwaardige kennis;
  • 4. krachtige kernen;
  • 5. topper in sport;
  • 6. centrale ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 9: Uitsnede Structuurvisiekaart Gemeente De Bilt 2030, Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, maart 2017

De rode pijl geeft de locatie Voordorpsedijk 67 weer. Met de blauwe ovale stippellijn geeft de gemeente een zoekgebied weer voor gemeentelijke sportvoorzieningen, intensivering bedrijvigheid, recreatie, natuur- en landschapsontwikkeling. Aan de achterzijde van het perceel waarop de nieuwe woning ook dient te worden ontwikkeld, zijn er plannen tot uitbreiding van sportvoorzieningen. Al deze gronden zijn in bezit van initiatiefnemer van dit plan. De bouw van de woning belemmert deze ontwikkeling niet. Juist het verdwijnen van de agrarische functie biedt ruimte voor een andere invulling met functies in deze omgeving.

De gemeente ziet zichzelf als (onderdeel van) de groene tuin van de regio. In de visie is om deze reden er voor gekozen in te zetten op het blijven verbeteren en ontwikkelen van landschap en natuur. Het landschap is steeds de drager van gebruik en ruimtelijke ontwikkeling.

Eén van de aandachtspunten voor de toekomst betreft behoud door ontwikkeling, waaronder de toekomst van de agrarische sector wordt genoemd. Het plangebied kenmerkt zich als gebied waar de landbouw steeds meer verdwijnt, omdat voor deze functie er onvoldoende ruimte is voor de noodzakelijke schaalvergroting. In combinatie met de stedelijke druk op het landschap resulteert dit vooral in deze stadsrandzone met de stad Utrecht in de noodzaak te zoeken naar nieuwe economische en ruimtelijke dragers van het landschap. Wonen kan worden aangemerkt als één van de ruimtelijke dragers voor het gebied.

3.4.2 Gebiedsvisie De Bilt West

Voor De Bilt West is om verschillende redenen een Gebiedsvisie opgesteld, een nadere uitwerking, met als doel een ontwikkelingskader voor de toekomst te schetsen op basis van bestaande gebiedskwaliteiten. Deze redenen zijn:

  • 1. in de structuurvisie De Bilt 2030 is het gebied De Bilt-west aangewezen als “zoeklocatie voor gemeentelijke sportvoorzieningen, het intensiveren van de aanwezige bedrijvigheid en natuur- en landschapsontwikkeling”. Met de visie geeft de gemeente hier een nadere uitwerking aan. Daarbij wordt net als in de structuurvisie het jaar 2030 als planhorizon gehanteerd;
  • 2. de Provinciale Structuurvisie geeft aan dat gemeenten een visie dienen te ontwikkelen voor de invulling van hun kernrandzone gebieden;
  • 3. een andere aanleiding voor het opstellen van een ruimtelijke visie voor het betreffende gebied zijn enkele concrete ruimtelijke initiatieven, die soms als passend en soms als niet passend kunnen worden beschouwd. Het is zaak om te waken voor verrommeling van het gebied, zeker nu de landbouw niet altijd meer de vanzelfsprekende drager van het landschap is. De gebiedsvisie bouwt daarom nadrukkelijk voort op een negental bestaande gebiedskwaliteiten in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Visiekaart Gebiedsvisie De Bilt West; bron: Gebiedsvisie De Bilt West, september 2013

De ruimtelijke visie heeft als doel om de ruimtelijke effecten van nieuwe ontwikkelingen in beeld te brengen en aldus basis te bieden voor een integrale afweging.

Het gebied De Bilt West waarop de visie betrekking heeft, is globaal begrensd door de Biltse Rading, spoorlijn Utrecht-Amersfoort en de zuidzijde van de Voordorpsedijk. Het plangebied ligt derhalve op de rand van het plangebied voor deze gebiedsvisie (zie Afbeelding 10 'Visiekaart Gebiedsvisie De Bilt-west').

In de visie wordt voor het deelgebied 'Voordorpsedijk & Groenekanseweg' aangegeven dat op een aantal plaatsen de doorzichten naar het achterliggende landschap verloren zijn gegaan. Dit is het gevolg van de bouw van te grote schuren, geschakelde woningen en zelfs een grootschalig kantoorgebouw aan de Groenekanseweg. In de visie wordt om deze reden aangegeven dat aandacht nodig is voor de volgende punten:

  • het versterken van doorzichten naar het achterliggende landschap;
  • het tegengaan van verrommeling en kwaliteitsarme bebouwing,

naast het verbeteren van de recreatieve mogelijkheden en de verkeersveiligheid. Het laatste aspect is echter voor het voorgenomen bouwplan niet van belang.

Voor wat betreft de twee voornoemde punten kan worden aangegeven dat in het landschappelijke inpassingsplan aandacht is voor het doorzicht naar het achterliggende landschap. Gelet op de wijze waarop initiatiefnemer in het verleden met zorg en aandacht de huidige bebouwing heeft opgericht en onderhouden, mag zondermeer worden aangenomen dat er ook in dit geval aandacht zal zijn voor de kwaliteit van de bebouwing en inpassing.

3.4.3 Nota Ruimte voor een vitaal platteland

In de nota 'Ruimte voor een vitaal platteland, Kwaliteitsvisie en plattelands-agenda 2015', vastgesteld door de raad in juni 2006, is aangegeven dat de gemeente wil inzetten op een vitaal platteland. Een gebied waar wordt geleefd, gewoond en gewerkt. Behoud van de ruimtelijke kwaliteiten door het versterken van de agrarische sector als economische drager van het gebied staat hierbij centraal. Hiertoe is men bereid ruimte te geven aan diverse (bedrijfsmatige) ontwikkelingen op verschillende gebieden, onder meer op het terrein van recreatie. Ruimte voor ondernemers in het buitengebied is derhalve noodzakelijk. De gemeente De Bilt heeft het voornemen de mogelijkheden voor nevenfuncties in het buitengebied in het algemeen en bij agrarische bedrijven in het bijzonder te verruimen.

Het plangebied is gelegen in de 'Stad/landzone', grenzend aan de stad Utrecht en ingericht voor allerlei vormen van recreatie. Afwisselend gebied met (dag)recreatiegebieden, natuur, landbouw en routestructuren. De woonfunctie is er aanwezig en niet strijdig met de visie waarin de nadruk wordt gelegd op (dag)recreatie in combinatie met natuur en landbouw.

3.4.4 Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

In het gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020 (GRP) staat het riolerings- en waterbeleid beschreven. Voor het plan aan de Voordorpsedijk zijn met name de aspecten afvalwater, hemelwater en grondwater van belang.

De nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op drukriolering om ongezuiverde lozingen van afvalwater uit de woning te voorkomen.

In paragraaf 5.1.11 Duurzaamheid staat beschreven dat de nieuwe woning duurzaam wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Daar speelt ook het aspect hemelwater een belangrijke rol bij. In het gemeentelijk beleid is vastgelegd dat de afvoer van hemelwater van nieuwe woningen niet op de riolering mag worden aangesloten. Het overtollige hemelwater moet op het perceel verwerkt worden. In de planontwikkeling wordt met dit uitgangspunt rekening gehouden.

3.4.5 Het bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012

Al eerder is vermeld dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk geen wijzigingsbevoegdheid bevat waarmee aan het voornemen van de bedrijfsbeëindiging in combinatie met de bouw van een extra woning en de aanleg van nieuwe natuur mogelijk kan worden gemaakt. Voor het initiatief wordt daarom een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Wel is het initiatief getoetst aan de voorwaarden uit artikel 4.7.3 'Extra woning' uit het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012. Dit artikel bevat de volgende vereisten om medewerking verleend te krijgen:

  • 1. het agrarisch bedrijf dient te worden beëindigd door het schrappen van het bouwvlak en de gronden er ter plaatse te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in Wonen van de planregels van dit bestemmingsplan;
  • 2. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met een ondergrens van ten minste 1.000 m²;
  • 3. de oppervlakte van de nieuwe woning niet meer bedraagt dan 120 m2;
  • 4. de nieuwe woning zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de gronden buiten het bouwvlak beschikbaar blijven of komen voor grondgebonden functies natuur, landbouw of recreatie in overeenstemming met de functie van het gebied;
  • 6. er geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gesloopt;
  • 7. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het ter plaatse bestaande agrarisch bedrijf wordt beëindigd en het bouwvlak wordt geschrapt. De initiatiefnemer maakt voorts geen gebruik van de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een nieuwe africhtingshal voor paarden. Deze omgevingsvergunning wordt ingeleverd. Daarmee voldoet initiatiefnemer nog niet aan het vereiste om minimaal 1.000 m² aan agrarische opstallen te slopen.

Initiatiefnemer wenst op het woonperceel Voordorpsedijk 67 enkele opstallen te laten staan, namelijk het bijgebouw bij de woning, één paardenstal en een kapschuur. De paardenstal wordt wel aangepast, zodat er nog maximaal zes paarden kunnen staan. De overige gebouwen en bouwwerken worden gesloopt. Omdat niet alle bebouwing gesloopt wordt, hetgeen een provinciale en gemeentelijke voorwaarde voor medewerking is, heeft initiatiefnemer aangegeven bereid te zijn tot het leveren van een extra prestatie. Er is een ontwerp inpassingsplan opgesteld met als doel agrarisch grond in de Groene contour om te zetten in natuurdoeleinden. Daartoe heeft initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin deze extra prestatie is weergegeven ten gunste van de ontwikkeling van het NNN dat in de nabijheid van het bedrijf is gelegen. Het landschappelijk inpassingsplan bevat een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk plan is verankerd. Zie voor deze gegevens hoofdstuk 4.

De oppervlakte van de nieuwe woning zal maximaal 120 m2 bedragen. Deze norm zal in de planregels van het bestemmingsplan worden vastgelegd. De nieuwe woning wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Het volgende hoofdstuk bevat hiervoor een concreet voorstel. De gronden buiten het bouwvlak blijven beschikbaar voor er ter plaatse voorkomende grondgebonden functies. Dit zal in het bestemmingsplan worden verbeeld en vastgelegd. Er is ter plaatse geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Er wordt derhalve geen waardevolle bebouwing gesloopt. In het volgende hoofdstuk zal worden aangetoond dat de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

3.4.6 Welstandsnota

Gemeente De Bilt beschikt over een welstandsnota, door de gemeenteraad vastgesteld in december 2013. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen bekijkt de gemeente of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Deze beoordeling aan de redelijke eisen van welstand moet zijn gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria.

Het plan valt in het welstandsgebied 'buitengebied', niveau 'normaal'. Daarbij is met name het volgende uit voornoemde van belang:

“Van de agrarische bedrijven is het woongebouw veelal gericht naar de weg met de nok in de lange verkavelingsrichting. Grote schuren, vaak recent, staan zoals de bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn maar meestal achter de achtergevelrooilijn van het woongebouw. De hoofdgebouwen zijn allen verschillend in bouwstijl, bouwperiode (relatief traditioneel tot recent), massa, vorm en kleur- en materiaalgebruik. De bebouwing is in het algemeen traditioneel.”

De volgende welstandscriteria zijn daarbij relevant:

Algemeen

  • uitgangspunt bij welstandstoetsing is het waarborgen van de aanwezige landschappelijke setting;
  • iedere bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande landschappelijke structuur, de karakteristiek van de gebouwen en de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt te nemen.

Plaatsing

  • behouden van bestaand verkavelingspatroon en bebouwingstypologie van direct omliggende kavels en bebouwing;
  • bij (vervangende) nieuwbouw dient het hoofdgebouw (woning) aan de weg te worden gesitueerd, met de bijgebouwen en bedrijfsgebouwen compact gesitueerd op het achtererf;
  • behouden van de bestaande oriëntatiemogelijkheden en zichtrelaties met het landschap.

Massa en vorm

  • bij verbouwing of renovatie samenstelling van de hoofdmassa respecteren;
  • bij (vervangende) nieuwbouw is een eenvoudige hoofdvorm het uitgangspunt aansluitend op de massa en hoofdvorm van de oorspronkelijke of omliggende bebouwing of het ensemble van gebouwen als geheel;
  • toepassen van een kapvorm en -richting afgestemd op de bestaande mate aan variatie in de omgeving;
  • uitgangspunt nokrichting is evenwijdig aan verkavelingsrichting van het landschap;
  • aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn ondergeschikt en in een afgeleide architectuur.

Gevelkarakteristiek

  • bij renovatie of verbouwing de oorspronkelijke bouwstijl, gevelgeleding en -indeling en authentieke detaillering behouden. De architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand behouden.
  • (vervangende) nieuwbouw dient in relatie tot het omliggende landschap of uitstraling van eventueel aanwezige bebouwingscluster te worden vormgegeven. Eigentijdse uitwerking van gevels is mogelijk mits respect voor de oorspronkelijke of aanwezige karakteristieken uitgevoerd;
  • bij (vervangende) nieuwbouw zorgvuldige inrichting van gevel aan de straatzijde;
  • in de nabijheid van de weg dienen voorgevels zich op de openbare ruimte te oriënteren.

Kleur en materiaal

  • bij renovatie of verbouwing het oorspronkelijke kleur- en materiaalgebruik behouden;
  • bij (vervangende) nieuwbouw toepassen van ingetogen kleur- en materiaalgebruik en afgestemd op het landschappelijke/natuurlijke karakter van de omgeving;
  • eigentijdse materiaal- en kleurgebruik is mogelijk mits ondergeschikt en met respect voor de oorspronkelijke of aanwezige karakteristieken uitgevoerd;
  • geen sterk contrasterende kleuren en materialen;
  • aan, uit- en bijgebouwen en dakkapellen, voor over in het zicht gelegen, qua materiaal en kleur verwant aan het hoofdgebouw.

3.5 Conclusie

In de verschillende behandelde gemeentelijke beleidsdocumenten wordt het plangebied gekenmerkt als kernrandzone en uitloopzone voor het grootstedelijk gebied (Utrecht) voor met name dagrecreatieve functies. Tevens is het gebied aangemerkt als zoekgebied voor gemeentelijke sportvoorzieningen, intensivering bedrijvigheid, recreatie, natuur- en landschapsontwikkeling. Dit is mede het gevolg van de ligging van het gebied in de kernrandzone en het feit dat het gebied ruimte voor schaalvergroting voor landbouw ontbeert. Bovendien is het gebied in de afgelopen tien á vijftien jaren steeds meer een gebied met gemengde functies geworden, waarbij de woonfunctie is gaan prevaleren.

Het voornemen past tevens in het ter plaatse geldende planologisch-juridische beleid van de gemeente. Het voornemen voldoet aan de voorwaarden, welke in het volgende hoofdstuk nader worden uitgewerkt en toegelicht.

Het gemeentelijk beleid is niet strijdig met het voornemen het agrarisch bedrijf er ter plaatse te beëindigen in combinatie met de bouw van een extra woning. Daarbij dient opgemerkt te worden dat, in strijd met één van de voorwaarden uit het (gemeentelijk) beleid, initiatiefnemer de wens heeft uitgesproken niet alle gebouwen te willen slopen. Hij sloopt enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een ondergrens van ten minste 1.000 m². Een deel van de opstallen blijft staan en worden voor hobbymatige doeleinden en voor het onderhoud van de gronden bij de woningen benut. Ruim één hectare richt initiatiefnemer in voor landschaps- en natuurdoeleinden ter compensatie van het laten staan van een deel van de opstallen. Initiatiefnemer levert de vergunningen voor zijn agrarisch bedrijf in, inclusief de omgevingsvergunning voor de bouw van een africhtingshal, welke nog niet is gerealiseerd.

Op deze wijze komt initiatiefnemer tevens tegemoet aan de wens voor een goede landschappelijke inpassing ter bescherming en versterking van de bestaande kwaliteiten van het landschap en de natuur.

Hoofdstuk 4 Landschappelijke inpassing en toetsing aspecten

4.1 Inleiding

Uit beide voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden welk voornemen initiatiefnemer heeft en in hoeverre dit voornemen past binnen het gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk wordt nader uitwerking gegeven aan de (beleids)voorwaarden voor medewerking. Hoofdstuk 4 gaat in op de extra prestatie die initiatiefnemer neemt om gebruik te kunnen maken van de voorwaarde een deel van de bestaande gebouwen op het bestaande perceel te laten staan. Deze mogelijkheid biedt de verordening van de provincie, zoals al eerder beschreven in hoofdstuk 3.

Artikel 3.11, lid b in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) bevat de mogelijkheid af te wijken van de voorwaarde tot sloop van alle agrarische bedrijfsbebouwing mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze reden is door de initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, zie Bijlage 2. Dit inpassingsplan bevat niet alleen een concreet voorstel voor een goede landschappelijk inrichting van het bestaande en het nieuwe erf, maar bevat ook een ontwerpvoorstel voor een extra tegenprestatie in de vorm van het leveren van een bijdrage aan de realisering van het NNN in de omgeving van het agrarisch bedrijf.

In hoofdstuk 5 is ingegaan op de ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten. Voor elk aspect is afzonderlijk beoordeeld in hoeverre er mogelijk sprake is van een belemmering of een nader te stellen voorwaarden aan het bouwplan.

4.2 Landschappelijke inpassing

Schets context en bestaande situatie

Het perceel aan de Voordorpsedijk ligt aan de rand van de kern De Bilt, op betrekkelijk korte afstand gelegen van de A27 en De Biltse Rading (zie Afbeeldingen 1 'Plangebied Voordorpsedijk 67' en 11 'Ligging in context').

Het bebouwingslint langs de Voordorpsedijk kent een afwisseling tussen rooilijnen (afstand tot de weg verschilt) en nokrichtingen van de woningen (ofwel loodrecht ofwel parallel aan weg). Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk beeld met 'verspringende' woningen met diepe voortuinen die een groene uitstraling hebben. De lijnvormige beplantingen (die qua richting loodrecht op de richting van de Voordorpsedijk staan) benadrukken het slagenlandschap, dat hier nog herkenbaar is (zie Afbeelding 12 'Bestaande situatie').

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 11: Ligging in de context; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0012.png"

Afbeelding 12: Bestaande situatie; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

Afbeelding 12 'Bestaande situatie' laat nog goed zien dat de kavels er ter plaatse langgerekt zijn met aan weerszijden landschapselementen. De witte pijl op de afbeelding geeft aan dat de doorzicht naar het landschap vanaf de Voordorpsedijk als belangrijk is aangemerkt. De groene pijl geeft aan dat het wenselijk is de natuur ten oosten van het perceel te verbinden met de bestaande natuur aan de westzijde. Zo ontstaat er een robuuste verbinding tussen beide gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 13: Reliëf; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0014.jpg"

Afbeelding 14: Situatie 1855; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

Afbeelding 13 t/m 16 geven een indruk van het reliëf en de ontwikkeling van het landschap van 1855 tot en met heden, waarbij Afbeelding 16 tevens weergeeft dat het plangebied aan de achterzijde gelegen is in de 'Groene Contour' op korte afstand van het 'Natuurnetwerk Nederland'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 15: Situatie 1900; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 16: Situatie 2018 met Natuurnetwerk Nederland en Groene contour; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

De kaarten tonen dat het landschap er laag gelegen is, hetgeen bevestigd dat er makkelijk schoon kwelwater aan de oppervlakte kan komen. Voorts zijn heel goed de oorspronkelijke slagen met houtwallen in het landschap terug te lezen in de tijd, waarbij te zien is dat er wel enige schaalvergroting heeft plaatsgevonden in de landbouw, waardoor landschapselementen en watergangen zijn verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0017.png"

Afbeelding 17: Nieuwe inrichting; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0018.png"

Afbeelding 18: Nieuwe situatie voorerf; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

De nieuwe woning voegt zich in de bestaande structuur. De nokrichting staat loodrecht op de Voordorpsedijk, zodat een doorzicht 'door' het bebouwingslint naar het achterliggende gebied zo optimaal mogelijk is (zie Afbeelding 17 'Nieuwe inrichting'). De woning is daarom gesitueerd voor de bestaande kapschuur, ter waarborging. De rooilijn is zodanig gekozen dat er een kenmerkende diepe voortuin ontstaat. Deze ligt in lijn met de woning van Voordorpsedijk 65. De huidige schuine toerit naar Voordorpsedijk 65 wordt rechtgetrokken om de doorkijk naar het landschap erachter te waarborgen. De oppervlakte van de nieuwe woning zal maximaal 120 m2 bedragen. Deze norm wordt in de planregels van het bestemmingsplan vastgelegd.

Het bijgebouw is parallel aan de oostelijk gelegen lijnvormige beplantingsstrook gesitueerd, met de nokrichting evenwijdig aan de nieuwe woning en de strokenverkaveling. De oprit en het achtererf bieden ruime parkeergelegenheid. Het bijgebouw krijgt een maximale oppervlaktemaat van 70 m2. Ook deze maat wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

Er is een separate toegang opgenomen om in te spelen op de karakteristiek van relatief smalle en luchtige bruggetjes over de parallelsloot. De inritten blijven op deze wijze smal en privé. De bestaande boom naast de oprit (naar nummer 67) kan hierdoor gehandhaafd worden.

In de voortuin van de nieuwe woning is ruimte voor enkele solitaire bomen. Dit versterkt het diepte effect van het doorzicht en maakt van de voortuin tot een eigen ruimte. Hagen kunnen bijdragen aan het tuinkarakter. De overige tuininrichting is aan de bewoner.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0019.png"

Afbeelding 19: Bestaande situatie voorerf; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

Afbeelding 19 'Bestaande situatie voorerf' geeft een overzicht van de te slopen bebouwing, inclusief maten. Met een rode stippellijn is de contour weergegeven van de rijhal. Deze hal is vergund, maar nog niet gebouwd. De vergunning wordt ingeleverd, indien er aan de functiewijziging medewerking wordt verleend.

De inrichting van het perceel Voordorpsedijk 67 wijzigt mee. Een deel van de bebouwing wordt gesloopt, zoals weergegeven op Afbeelding 18 'Nieuwe situatie voorerf'. Het bijgebouw, een paardenbox en de kapschuur blijven staan. Het bijgebouw, direct gelegen achter de woning, heeft een omvang van 418 m2. Het is al vele jaren in gebruik voor privédoeleinden (hobby, fitness-, sauna/zonnebank en dergelijke doeleinden). Ook wordt er de auto gestald. De kapschuur wordt gebruikt voor het stallen van machines voor het onderhoud van de gronden bij de woning en een tweede auto. De paardenbox wordt verbouwd en heringericht voor het stallen van maximaal zes paarden.

Uitheemse beplanting wordt verwijderd en vervangen door inheemse beplanting. De toegangsweg (zie Afbeelding 18 'Nieuwe situatie voorerf') wordt rechtgetrokken. De brug aan de voorzijde wordt om deze reden iets verplaatst naar het westen

Afbeelding 20 'Nieuwe situatie noordelijk deel' geeft het voorstel weer voor de landschappelijke inpassing. Het inpassingsplan is gericht op het realiseren van een natuurverbinding tussen de twee bestaande natuurgebieden aan weerszijden van het perceel en is afgestemd op de aanwezige soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0020.png"

Afbeelding 20: Nieuwe situatie noordelijk deel; bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

4.3 Ecologische onderbouwing

Door bureau BügelHajema is een notitie opgesteld waarin de keuze van de natuurdoelen, de inrichting en het beheer is onderbouwd. In deze notitie is onderbouwd welke natuurwaarden het compensatieplan oplevert en hoe de inrichting en het beheer van de nieuwe natuur het beste vorm kan worden gegeven.

In de onderbouwing is gemotiveerd ten behoeve van de ontwikkeling van een verbinding van de moerasnatuur op het aangrenzende sportpark naar fort Voordorp en de te ontwikkelen natuur bij de zandwinningsplas er een drietal natuurdoeltypen zijn die de provincie voor deze omgeving beoogt, namelijk:

  • 1. N12.02 kruiden- en faunarijk grasland
  • 2. N14.03 Haagbeuk- en essenbos
  • 3. N16.04 Vochtig bos met productie

Nieuwe opgaande houtelementen passen niet in het open slagenlandschap dat de provincie hier plaatselijk ook in stand wil houden. Daarmee is invulling met bovengenoemde bostypen hier niet zinvol.

Daarnaast dient de Groene Contour leefgebied of stapstenen te bieden voor beschermde soorten die in deze omgeving voorkomen. Dit geldt in het bijzonder voor das en kamsalamander die in het aangrenzende sport/natuurpark voorkomen (bron: D. van Beek, gemeente De Bilt). Dit zijn diersoorten waarvoor juist het overgangsgebied van stuwwal met bos naar polderlandschap met natte natuur kwalitatief hoogwaardig leefgebied kan bieden.

Vervolgens bevat de notitie concrete aanbevelingen en ideeën voor de inrichting en het beheer van een drietal biotopen voor het nieuwe natuurgebied. Deze biotopen zijn:

  • ontwikkeling van een kruiden- en faunarijk grasland;
  • de aanleg van een poel;
  • aanleg en versterking van struweel.

De notitie is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

In bijlage 2 zijn aanvullende afbeeldingen en referentiebeelden opgenomen van de te bouwen nieuwe woning, van de landschappelijke inpassing en van de te ontwikkelen natuur.

Hoofdstuk 5 Toetsingsaspecten

5.1 Ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten

In verband met de uitvoerbaarheid van een initiatief zal op een aantal aspecten aangetoond dan wel moeten worden onderzocht in hoeverre de plannen ook daadwerkelijk mogelijk dan wel toegestaan zijn.

5.1.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

In 2016 is een inventariserend veldonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor twee terreinen (De Voordorpsedijk nr. 67 en nr. 43a).

Tijdens het booronderzoek is een natuurlijke bodem aangetroffen. In geen van de boringen zijn archeologische vondsten aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van

het gebied. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Het onderzoek van 12 september 2016 is als bijlage 3 bij de onderbouwing gevoegd.

De onderliggende archeologische rapporten zijn in 2016 reeds beoordeeld door ODRU, waarbij beide definitieve versies zijn goedgekeurd (advies R. Torremans d.d. 21 november 2016, Z-2016-34123).

Cultuurhistorie

Het plangebied valt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals beschreven in paragraaf 5.1.3. Deze militaire versterkingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie moesten Holland en Utrecht tegen invallen van vijandige legers beschermen. De linie werd opgebouwd rond te inunderen landerijen, die via verschillende toegangswegen (zogenaamde accessen) werden doorsneden. Het naast het plangebied gelegen fort Voordorp is een van de forten uit de linie. Vanuit de forten konden de inundatievlakten en vooral ook de toegangswegen door de inundatievlakten worden beschermd. Het fort heeft een bijzondere cultuurhistorische waarde. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn vaak nog onbebouwd en hebben weinig opgaande begroeiing (de 'verboden kringen' rond de forten kenden strenge bouwbeperkingen). De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie.

Het plangebied ligt binnen de inudatievelden. Het lint de Voordorpsedijk is aan de noordzijde al vol met bebouwing. De nieuwe woning is zodanig gepositioneerd dat er nog steeds een doorzicht tussen het bebouwingslint naar het achtergelegen gebied is geborgd.

5.1.2 Bodem

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

In 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat de zintuiglijk schone bovengrond licht verontreinigd is met koper, kwik en lood. De sporen baksteenhoudende bovengrond is verontreinigd met koper, kwik, lood en zink en is lokaal matig tot sterk verontreinigd met koper. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De koperverontreiniging is waarschijnlijk veroorzaakt door in het verleden opbrengen van verrijkte kleigrond uit de potstal. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Het bodemonderzoek is als bijlage 4 bij deze onderbouwing gevoegd.

Naar aanleiding van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit nadere bodemonderzoek had het volgende tot doel:

  • het vaststellen van de aard en de omvang van het geval van bodemverontreiniging tot aan de perceelgrenzen;
  • het geven van uitsluitsel of er sprake is van een geval van bodemverontreiniging;
  • het, indien noodzakelijk, maken van een inschatting van de milieuhygiënische risico's.

Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NTA 5755:2010, "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek - Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging". Het nader bodemonderzoek is als bijlage 4 bij deze onderbouwing gevoegd.

Conclusie nader bodemonderzoek en vervolg

Uit de rapportage van het uitgevoerde nader bodemonderzoek (9 mei 2017 – projectnummer 3808.002) is naar voren gekomen dat ter plaatse van een gedempt sloottracé sprake is van verontreiniging met koper, lood en PAK. De omvang van de verontreiniging bedraagt circa 185 m², in totaal is op basis van een gemiddelde laagdikte van 0,6 m (0,0-0,6 m -mv) circa 111 m³ kuub grond verontreinigd tot boven de interventiewaarde. Aangezien de slootdemping dateert van de jaren '20 van de vorige eeuw, kan worden gesteld dat het hier een bestaand geval van bodemverontreiniging betreft (ontstaan vóór 1 januari 1987). Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Uitgaande van het voorgaande, alsmede van het volume van de geconstateerde verontreinigingen (meer dan 25 m2 sterk verontreinigde grond), wordt gesteld dat het hier, in het kader van de Wet bodembescherming, een geval van bodemverontreiniging betreft dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd, mits sprake is van ongewijzigd gebruik van de onderzoekslocatie.

Echter nu er ter plaatse het initiatief ligt tot de bouw van een woning, zijn sanerende maatregelen aan de orde, aangezien de bestemming van het perceel wijzigt naar wonen. De te kiezen saneringsvariant is onder meer afhankelijk van de toekomstige terreininrichting.

Initiatiefnemer heeft aangegeven de verontreiniging te willen saneren als er een definitief besluit is genomen en de procedure voor het bestemmingsplan in gang wordt gezet. Om een globale inschatting te geven van de kosten bij een conventionele saneringsvariant (ontgraven en aanvullen met schoon zand) worden de kosten geschat op een bedrag van circa € 100,00 per m3, (bron: Econsultancy, april 2018). De totale kosten worden, inclusief begeleiding, ingeschat op een bedrag rond de € 20.000,-. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient een saneringsplan te worden opgesteld, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag (Provincie Utrecht).

5.1.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project RO extra woning Voordorpsedijk 67 te Groenekan is in eerste aanleg op 7 april 2017 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Begin 2018 is het voornemen uitgebreid door de functieverandering gepaard te laten gaan met een extra prestatie in de vorm van een investering in natuurontwikkeling op ruim één hectare agrarisch grond, in eigendom bij initiatiefnemer. Dit perceel ligt in de zogenoemde provinciale 'Groene contour'. Om deze reden is op 13 april 2018 opnieuw Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden verzocht om advies.

Na de melding volgde de mededeling dat op basis van de ingevoerde gegevens de ruimtelijke ontwikkeling (grote) gevolgen heeft voor het aspect water. Nader overleg bleek noodzakelijk om te kunnen beoordelen in hoeverre het initiatief voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Bijlage 5a t/m c bevat de reactie van HDSR.

In de navolgende alinea's wordt beknopt een integrale samenvatting gegeven van het relevante waterbeleid, vervolgens worden de specifieke betrokken wateraspecten behandeld, inclusief het advies van het hoogheemraadschap.

Relevant beleid Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr) vastgelegd. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.

In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt HDSR samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van klimaatbestendige leefomgeving (Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, www.ruimtelijkeadaptatie.nl).

Klimaatbestendige leefomgeving

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater kwalitatief en ecologisch beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. De Europese Kaderrichtlijn water stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater en het grondwater. Voor de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water binnen Nederland heeft de afgelopen jaren een intensieve samenwerking op het niveau van (deel)stroomgebieden en gebiedsprocessen plaatsgevonden.

De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

Uitgangspunten en principes van de Europese Kaderrichtlijn Water:

  • de vervuiler betaalt;
  • de gebruiker betaalt;
  • sinds 2000 geen achteruitgang van chemische en ecologische toestand;
  • resultaatverplichting in 2015;
  • stroomgebiedbenadering (op Europees niveau).

Betrokken wateraspecten en advies hoogheemraadschap

Nadere toetsing aan de wateraspecten leert dat de ruimtelijke ontwikkelingen weinig tot geen gevolgen hebben voor het watersysteem (zie ook 'Advies HDSR verderop):

  • Aan de voorzijde ter hoogte van de Voordorpsedijk ligt een watergang (een primaire watergang).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0021.jpg"

Afbeelding 21: Primaire watergang ter hoogte van plangebied, bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, april 2018

Het bestaande erf wordt momenteel bereikt met een betonnen brug over deze watergang. Het plan is deze brug te vervangen door een kleinere brug die iets ten westen van de huidige komt te liggen. De nieuwe woning wordt eveneens ontsloten via een brug over voornoemde watergang. Zie Afbeelding 21 en 22.

  • Achter op het perceel wordt ruim één hectare agrarisch grond omgezet in natuur ten behoeve van de versterking van het NNN. Hoofdstuk 4 bevat een nadere onderbouwing van de inpassing van deze nieuwe natuur in het bestaande landschap. Het gebied ligt laag en kenmerkt zich onder andere door de aanwezigheid van schoon kwelwater. Door de gronden er gedeeltelijk af te graven komt schoon kwelwater aan de oppervlakte. De gronden krijgen een functie ten behoeve van natuurdoeleinden in aansluiting op het al bestaande natuurgebied ten oosten van het perceel. Afbeelding 23 geeft de bestaande en de nieuwe situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0022.png"

Afbeelding 22: ontsluiting bestaand erf en nieuw erf ter hoogte van de watergang, bron: De Regt & Danz architectuur en landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0024.png"

Afbeelding 23: Bestaande en nieuwe situatie inrichting landschap, bron: De Regt & Danz, architectuur en landschap

De natuur met het water in het nieuwe deel sluit aan op de bestaande natuurwaarden aan de oostzijde van het plangebied, ter hoogte van het sportpark. Het water krijgt geen verbinding met de watergang aan de westzijde van het perceel. Op deze wijze wordt het schone kwelwater niet gemengd met het water uit deze watergang,

  • Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1.000 m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Er is evenwel geen sprake van toename van verhard oppervlak. Door de sloop van bebouwing en het weghalen van erfverharding ter hoogte van het agrarisch bouwvlak aan de Voordorpsedijk 67 is sprake van een afname van verhard oppervlak. Voorts dient te worden vermeld dat, ten behoeve van de oprichting van een africhtingshal reeds een vergunning is verleend voor het verbreden van een watergang aan de Voordorpsedijk 43a ter compensatie van de toename van oppervlakteverharding. Deze werkzaamheden zijn inmiddels al uitgevoerd, conform de verleende vergunning van 11 november 2016. Deze gronden zijn ook in eigendom van de initiatiefnemer. Met voornoemde compensatie is ruim voldaan aan het vereiste van het waterschap. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater. Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Via een gescheiden stelsel.
  • Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Advies HDSR

Op 13 april 2018 is HDSR om advies gevraagd. Op 30 april 2018 heeft het schap via de mail een beoordeling op het plan gegeven. In de beoordeling is aangegeven hebben aangegeven dat het schap geen bezwaren ziet in de realisatie van het plan.

Wel zijn er de volgende aandachtpunten meegegeven:

  • 1. Het vervangen van de dam met duiker door bruggen in de primaire watergang is positief. Het schap wijst er wel op dat daarvoor een watervergunning moet worden aangevraagd.
  • 2. Geadviseerd wordt om goed te kijken naar het toekomstige onderhoud van het nieuwe water dat gerealiseerd wordt. Kunnen de machines er komen kunnen ze draaien en is de sloot niet te breed. Het schap adviseert hierbij gebruik te maken van de informatie uit het watertoetshandboek dat te vinden is via www.hdsr.nl/watertoets.

In paragraaf 5.1.3 is het gemeentelijk riolerings- en waterbeleid beschreven. In deze paragraaf is geconcludeerd dat de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op drukriolering om ongezuiverde lozingen van afvalwater uit de woning te voorkomen. De afvoer van het hemelwater van en rond de nieuwe woning wordt niet afgewenteld op de riolering. Het overtollige hemelwater wordt op het perceel verwerkt. In de verdere planontwikkeling wordt met dit uitgangspunt rekening gehouden.

Conclusie

Het wateraspect staat de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg. De gegevens uit de watertoets van HDSR zijn in bijlagen 6 t/m 8 bij de onderbouwing gevoegd.

5.1.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is in 2017 een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Utrecht.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat. De rapportage van de ecologische inventarisatie is als bijlage 9 bij de onderbouwing gevoegd.

Een memo inzake stikstof is opgesteld, zie bijlage 14. Geconcludeerd kan worden dat door de uitvoering van het project geen toename zal ontstaan van stikstof in Natura 2000-gebieden. Zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase zal dan ook geen sprake zijn van stikstoftoename.

5.1.5 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van plannen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) industrieterreinen. Er zijn twee typen wegen waar geen geluidszone omheen ligt, namelijk de wegen met 30 km/uur regime en wegen binnen een woonerf.

Als een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, zoals woningen, binnen een geluidszone wordt gesitueerd, dan is de initiatiefnemer verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hierin moet worden getoetst of de geluidsbelasting ten gevolge van een weg de wettelijke voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting niet overschrijdt.

In 2017 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Voordorpsedijk, Biltse Rading en de Blauwkapelseweg op de locatie Voordorpsedijk 67 te Groenkan.

Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van de locatie van geen van de onderscheiden wegen een overschrijding kent van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Dit houdt in dat de Wet geluidhinder zich niet verzet tegen de komst van de woning.

De rapportage van het akoestisch onderzoek is als bijlage 11 bij deze onderbouwing gevoegd.

5.1.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

De planlocatie is gelegen aan de Voordorpsedijk in het buitengebied van de gemeente De Bilt, even ten oosten van Utrecht. De weg kent een snelheidregime van 60 km/uur. De weg kent, voor het gedeelte rondom fort Voordorp, een gesloten verklaring voor verkeer tussen Utrecht en De Bilt tijdens de spitsen (7:00 uur - 9:30 uur en 15:30 uur - 18:30 uur). De verkeersbeweging op de weg is dan ook hoofdzakelijk ten behoeve van bestemmingsverkeer voor aanwezige woningen en (agrarische) bedrijven.

Met de realisering van één woning zal op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW Publicatie 317) de verkeersgeneratie toenemen met gemiddeld 8 motorvoertuigen/etmaal. Een toename van de verkeersintensiteit van 8 mvt/etmaal op de Voordorpsedijk leidt, gelet op de gesloten verklaring, niet tot problemen wat betreft verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid. Het wegprofiel van de Voordorpsedijk is voldoende om deze extra voertuigbeweging te kunnen opvangen.

Parkeren

Op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW Publicatie 317) is voor een vrijstaande woning in het buitengebied 2,0 – 2,8 parkeerplaatsen nodig. Op het eigen erf is voldoende ruimte beschikbaar om het parkeren hier op te vangen.

5.1.7 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Voor het beoordelen van het aspect geur afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen, is de Wgv het toetsingskader. Deze wet geeft waarden voor de geurbelasting op een geurgevoelig object.

In de directe omgeving van de planlocatie liggen geen (intensieve) veehouderijbedrijven. Met de realisering van onderhavig plan, zal ook de paardenhouderij aan de Voordorpsedijk 67 worden beëindigd. Voorliggend bestemmingsplan maakt nog wel het hobbymatig houden van paarden mogelijk, zie ook paragraaf 5.1.10.

Het aspect geurhinder levert geen belemmering op voor onderhavig plan.

5.1.8 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen, ofwel 7.500 verkeersbewegingen (uitgaande van vijf verkeersbewegingen per woning, conservatieve aanname conform de ASVV 2004).

Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen als gevolg van voorliggend plan met maximaal 8 motorvoertuigen per etmaal zal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl).

De invoer van de maximaal te verwachten verkeersgeneratie in de NIBM-tool leidt tot onderstaande uitkomst. Geconcludeerd kan worden dan het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0025.jpg"

5.1.9 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

In het kader van externe veiligheid is onderzocht of de planlocatie binnen de invloedssfeer ligt van bronnen met een extern veiligheidsrisico.

Risicobedrijven

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.

Transportroutes

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen weg met een route voor vervoer van gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige voornemen geen belemmering vormt. Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt wel plaats over de A27, maar deze snelweg ligt op voldoende afstand om geen belemmering te zijn voor de voorgenomen activiteit.

Ondergrondse buisleidingen

Er zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren gelegen zijn in of aangrenzend aan het plangebied.

Hoogspanningslijnen en zendmasten

De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht.

Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.

5.1.10 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • a. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • b. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtaf-standenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk/ rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijfsfuncties, te weten:

  • Bedrijf aan de Voordorpsedijk 34.
  • Honk- en softbalvereniging aan de Voordorpsedijk 73.
  • Tennisvereniging aan de Voordorpsedijk 75.

Voor het bedrijf aan de Voordorpsedijk 34 is in de regels vastgelegd dat hier bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Hierbij geldt een maximale richtafstand van 30 m.

De sportvoorzieningen aan de Voordorpsedijk 73 en 75 vallen binnen categorie 3.1. (tennisbanen en veldsportcomplexen met verlichting), hiervoor geldt een richtafstand van 50 m.

In de huidige situatie zijn er al woningen op kortere afstand ten opzichte van deze bedrijfsfuncties gelegen, dan de beoogde nieuwe woning.

Voor wat betreft de afstand ten opzichte van het sportpark kan eveneens worden geconcludeerd dat in de huidige situatie de bestemming voor de woning Voordorpsedijk 69 al grenst aan de bestemming 'Sportdoeleinden' (Bestemmingsplan Sportpark Weltevreden 2008, zie Afbeelding 24 'Uitsnede verbeelding ter hoogte van Voordorpsedijk 69, Groenekan'). Daarmee ligt de woonbestemming met de woning (gevelafstand = circa 40 meter) op kortere afstand ten opzichte van de beoogde woonbestemming voor de nieuwe woning, waarvan de gevel op circa 50 meter van de bestemmingsgrens voor sportdoeleinden komt te liggen.

In het kader van Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit moeten inrichtingen reeds voldoen aan geluidsnormen op de dichtbijzijnste gevel. In dat kader zal de nieuwe woning geen belemmering vormen voor de bedrijvigheid of de sportactiviteiten en zal bovendien een goed woon en leefklimaat gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.19003BP0002-VG01_0026.jpg"

Afbeelding 24: Uitsnede verbeelding ter hoogte van Voordorpsedijk 69, Groenekan; bron: Ruimtelijkeplannen.nl, april 2018

Voorliggend bestemmingsplan maakt tevens het hobbymatig houden van paarden mogelijk. Om een goed woon- en leefklimaat te verzekeren is vanwege geur in de regels opgenomen dat er geen sprake mag zijn van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer. Ook mag de inhoud van een mestplaat niet meer bedragen dan 3 m3.

5.1.11 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.

Wettelijk kader

Bouwbesluit 2012

De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc):
    • 1. Rc=4,5 m2.K/W voor gevels,
    • 2. Rc=6,0 m2.K/W voor daken,
    • 3. Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren;
  • Maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (Uw):
    • 1. Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen,
    • 2. Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;
  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek;
  • Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken;
  • Een soortgelijke bepaling geldt ook voor woningen. In het kort: de milieuprestatie van het materiaalgebruik dient berekend te worden en dient toegevoegd te worden aan de omgevingsvergunning.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).

Gemeentelijk beleid

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe dubo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.

Ambities duurzaam bouwen

In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande Bouw   - Een verhoging van de GPR-score met 2,5
- Minimaal Label B
- Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
- Gemiddeld over alle thema's een 8*
- Minimaal een 9 voor 'energie'
- Minimaal een 7 voor 'milieu'
- Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  

Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Voor een licentie kan contact opgenomen worden met E. Rot van de Omgevingsdienst regio Utrecht (tel. 088 022 50 00). Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.

Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.

Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten

Voor de grond-, weg- en waterbouw wordt het Nationaal Pakket Grond-, Weg- en Waterbouw gebruikt. De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.

Duurzaam inkopen

De overheid koopt per jaar voor bijna 60 miljard euro in en heeft daarmee een belangrijke invloed op het milieu en sociale aspecten hier en in andere landen. Bewust en gericht duurzaam inkopen vormt een krachtig instrument om belangrijke duurzaamheiddoelstellingen te bereiken.

De rijksoverheid heeft in overleg met marktpartijen en andere overheden (VNG), diverse duurzaamheidcriteria opgesteld. Deze zijn per type project te vinden op www.pianoo.nl. Voor gemeenten waaronder De Bilt geldt vanaf 2015 de verplichting om voor 100% duurzaam in te kopen. Dat betekent dat we minimaal dienen te voldoen aan de eisen zoals ze zijn te vinden in de criteriadocumenten op www.pianoo.nl.

Behalve deze minimale eisen zijn hier ook aanvullende criteria te vinden die afhankelijk van projecten duurzame kansen bieden. Deze criteria zijn op te delen in:

  • 1. Kwalificaties van leveranciers;
  • 2. Gunningcriteria (behalve minimale eisen, ook criteria waar 'punten' behaald kunnen worden in het programma van eisen;
  • 3. Contractbepalingen.

Situatie

Zoals eerder verwoord, wenst initiatiefnemer een NOM-woning te bouwen. Voor het bouwen van de NOM-woning worden de volgende maatregelen toegepast:

  • extra isolatie en een uitstekende naad- en kierdichting om op deze wijze energieverliezen sterk te beperken;
  • voorgaande maatregel kan alleen toegepast worden in combinatie met een vraaggestuurd ventilatiesysteem, zo mogelijk met warmteterugwinning om te voorkomen dat de woning onvoldoende wordt geventileerd. Door gebruik te maken van warmteterugwinning in de mechanische luchtafvoer en/of sturing op basis van het gebruik van de ruimtes (CO2) wordt energie bespaard;
  • in de woning wordt een warmtepomp in plaats van HR-ketel. De warmtepomp maakt het gebruik van gas overbodig, waardoor er een gasloze woning kan worden gebouwd;
  • voorgaande maatregel wordt gecombineerd met de het aanleggen van PV-panelen. Op deze wijze wordt de benodigde energie voor de pomp tot een minimum of zelfs nul beperkt. De panelen zorgen tevens voor voldoende energie om te kunnen voorzien in overige gebruik van elektriciteit. Op deze wijze wordt duurzame stroom voor de hele woning opgewekt;
  • voorts zal een zonnecollector worden geplaatst om te zorgen voor een optimale warmwatervoorziening.

Al eerder in deze onderbouwing in paragraaf 3.4.4 is aangegeven dat de afvoer van het hemelwater op en rond de nieuwe woning niet op de riolering wordt aangesloten. Het overtollige hemelwater wordt op het perceel verwerkt. In de planontwikkeling wordt met dit uitgangspunt rekening gehouden.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is initiatiefnemer verplicht te voldoen aan de minimale vereisten voor duurzame ontwikkeling van het bouwplan. Initiatiefnemer heeft echter aangegeven bereid te zijn een stap verder te gaan en daarbij rekening te houden met de ambities van de gemeente, voor zover deze in redelijke verhouding staan tot de totale investeringen die het bouwplan met zich meebrengen.

Overigens staat het aspect duurzame ontwikkeling het bouwplan niet in de weg.

5.2 Borging uitkomsten

Voor het initiatief wordt een afzonderlijke bestemmingsplan opgesteld, indien het college van burgemeester en wethouders een positief principebesluit heeft genomen. Voorliggend initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012. Om het initiatief toch mogelijk te maken is een planologische procedure noodzakelijk. Met behulp van een partiële herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de gemeenteraad te verzoeken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

Onverkort is het initiatief getoetst aan de vereisten uit de wijzigingsbevoegdheid artikel 4.7.3 'Extra woning' Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012:

  • de bestemming 'Agrarisch met waarden – 2' op het perceel Voordorpsedijk 67 en het perceel waarop de extra woning wordt gebouwd, wijzigt naar de bestemming 'Wonen'. Het agrarisch bouwvlak wordt geschrapt. Op deze wijze wordt geborgd dat er in de toekomst ter plaatse geen (agrarisch) bedrijf meer kan worden uitgeoefend;
  • voor beide voornoemde woningen gelden vervolgens de regels uit artikel 23 uit het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012;
  • de bestaande woning aan de Voordorpsedijk 67 wordt met een bouwvlak in het bestemmingsvlak 'Wonen' vastgelegd. Het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt zo gelegd dat de aanwezige bebouwing binnen de bestemming komt te liggen, conform de bestemmingsvlakken voor wonen op de overige percelen aan de Voordorpsedijk. Mocht het bestemmingsvlak te groot worden, is te overwegen de bebouwing te voorzien van een afzonderlijke aanduiding binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – 2', zo nodig nader gespecificeerd dat gebruik van deze bebouwing slechts voor hobbymatige doeleinden is toegestaan. Op deze wijze wordt voorkomen dat de bebouwing onder het overgangsrecht valt en/of voor agrarische doeleinden wederom kan worden benut;
  • de extra woning krijgt een afzonderlijke woonbestemming met een bouwvlak om de woning met het bijgebouw heen. Het bouwvlak krijgt een omvang, waarbinnen een woning kan worden opgericht van maximaal 120 m2 met een bijgebouw van mag maximaal 70 m2 in omvang;
  • de overige gronden behouden hun huidige bestemming voor sportdoeleinden. De gronden mogen (hobbymatig) agrarisch in gebruik blijven, uitgezonderd de hectare grond achter op het terrein dat een bestemming voor natuurdoeleinden krijgt; initiatiefnemer richt er de gronden in voor natuurdoeleinden, waarbij het 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' (17 oktober 2018) als grondslag dient;
  • het bestemmingsplan bevat een voorwaardelijke verplichting waarin vastgelegd wordt dat binnen één jaar na de onherroepelijke goedkeuring van het bestemmingsplan gronden als bedoeld in artikel 15 'Natuur' en artikel 23 'Wonen' van het Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012, dienen te zijn ingericht overeenkomstig het 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' (17 oktober 2018) dat als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan wordt opgenomen;
  • de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt geborgd door middel van een overeenkomst, die anterieur aan de vaststelling van het bestemmingsplan wordt ondertekend door initiatiefnemer en gemeente. Daarin wordt onder andere vastgelegd dat:
      • a. ondernemer zijn agrarisch bedrijf staakt;
      • b. de te saneren opstallen sloopt;
    • 1. zijn vergunning voor de nog te bouwen rijhal inlevert.

5.3 Conclusie

Uitgezonderd het aspect bodem leveren de toets aan alle ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten geen belemmeringen op. Voor het aspect bodem geldt dat in het kader van de herziening van het bestemmingsplan en voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen een saneringsplan opgesteld dient te worden. Er geldt op basis van de vastgestelde verontreinigingscontour en ongewijzigd gebruik van de onderzoekslocatie, conform de Wet bodembescherming, geen saneringsplicht. Er dienen in het kader van de herontwikkeling wel maatregelen genomen te worden. De saneringsvariant is onder meer afhankelijk van de toekomstige terreininrichting. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient een saneringsplan te worden opgesteld, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag (Provincie Utrecht).

Het landschaps- en natuurcompensatieplan wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de regels

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van Bilthoven. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

6.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.3 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Sport (Artikel 3)

De gronden bestemd als 'Sport' zijn bedoeld voor het hobbymatig houden van dieren en sportvelden. Het bouwen van een paardenbak is uitsluitend toegestaan voor zover aangeduid.

Natuur (Artikel 4)

De bestemming Natuur is gericht op behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden op de gronden ten noorden van de woningen.

Wonen (Artikel 5)

De bestemming 'Wonen' is gericht op de bestaande burgerwoning, die in het onderhavige bestemmingsplan wordt omgezet naar een burgerwoning en op de realisatie van een nieuwe burgerwoning. De woningen zijn uitsluitend toegestaan als de oprit van en naar de woningen niet breder is dan 6 m. Woningen mogen niet worden gebouwd buiten het bouwvlak. Het bouwen van een paardenbak is uitsluitend toegestaan voor zover aangeduid.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 6) en Waarde - Archeologie 3 (Artikel 7)

In het plan is ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden een tweetal volgende dubbelbestemmingen opgenomen, namelijk:

  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3.

6.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Het betreft onder andere een regeling voor bestaande afwijkingen van de regels van het plan (voor wat betreft de maatvoering).

Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het plan. Zo is het gebruik van de nieuwe woning op het perceel aan Voordorpsedijk 67 niet toegestaan als (cumulatief):

  • a. ter plaatse van de bestemming Natuur geen nieuwe natuur is aangelegd overeenkomstig het 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' dat is opgenomen in Bijlage 2;
  • b. de gronden ter plaatse van de bestemmingen 'Natuur' en  'Wonen' niet zijn ingericht overeenkomstig het 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' dat is opgenomen in Bijlage 2;
  • c. de bedrijfsbebouwing overeenkomstig het 'Landschaps- en natuurcompensatieplan Voordorpsedijk 67' dat is opgenomen in Bijlage 2, niet is gesloopt;
  • d. de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet zijn gestaakt en de milieuvergunning niet is ingeleverd;
  • e. de omgevingsvergunning voor het oprichten van een nieuwe africhtingshal voor paarden niet is ingeleverd,

binnen twee jaar na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan of als de nieuwe woning eerder klaar is dan het verstrijken van de genoemde twee jaar na vaststelling.

Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen zodat er kan worden afgeweken van de inrichtingstekening (natuurontwikkeling en indeling erf) indien dit nodig blijkt te zijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 12)

het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt.

Algemene procedureregels (Artikel 13)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.

Overige regels (Artikel 14)

Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 15)

Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.

Slotregel (Artikel 16)

In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Voordorpsedijk 67 te Groenekan'.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische en financiële uitvoerbaarheid

Het bouwplan voor de Voordorpsedijk 67 wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer en de gemeente zullen een overeenkomst aan gaan waarin deze economische uitvoerbaarheid wordt vastgelegd. Het college zal derhalve bij vaststelling van het bestemmingsplan door de raad besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In voornoemde overeenkomst zal bovendien vastgelegd worden dat degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, een verzoek kan indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). In de overeenkomst zal ook een regeling worden opgenomen dat de eventuele kosten die voortkomend uit de planschade voor rekening van initiatiefnemer zijn.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg instanties

Het voorontwerp van het bestemmingsplan Voordorpsedijk is in april 2019 aan vijf instanties toegezonden in het kader van het vooroverleg. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De volgende instanties hebben het voorontwerp ontvangen, waarbij vermeld staat welke instantie gereageerd heeft:

  • 4. Provincie Utrecht - Reactie ontvangen.
  • 5. Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden - Reactie ontvangen.
  • 6. Veiligheidsregio Utrecht - Reactie ontvangen.
  • 7. Gasunie - Reactie ontvangen.
  • 8. Vitens - Geen reactie ontvangen.

De resultaten van het overleg zijn samengevat en beantwoord in een afzonderlijk verslag dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

7.2.2 Afstemming plan met omwonenden

Op dinsdag 8 januari jl. 2019 zijn omwonenden van de Voordorpsedijk 67 in een buurtoverleg over het bouwplan Voordorpsedijk 67 in Groenekan geïnformeerd. Enkele buurtbewoners hebben zich voor deze bijeenkomst bij de heer Saurens, initiatiefnemer, afgemeld. Eén van de genodigden heeft de gemeente een brief gestuurd met enkele vragen over het plan. Deze genodigden waren niet bij het buurtgesprek aanwezig.

In totaal waren er ruim 15 buurtbewoners en twee medewerkers van de gemeente bij dit buurtoverleg aanwezig.

Een beknopt verslag van deze bijeenkomst is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

7.2.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 13 juni 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens deze periode van tervisielegging zijn bij de gemeenteraad 2 zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota zienswijzen', die als Bijlage 15 bij deze toelichting is gevoegd.